direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen ondergrondse hoogspanningskabel Rietgraaf
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP33500-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met het plan wordt beoogd om ter hoogte van de Stationsstraat in Oosterhout, gemeente Nijmegen, een bestaande bovengrondse 150kV-hoogspanningsverbinding te vervangen door een ondergrondse hoogspanningsverbinding (verkabelen). Tevens zal hoogspanningsmast 12, aan de zuidkant van de hoogspanningsverbinding, worden omgebouwd tot zendmast t.b.v. telefonie (hierna: zendmast) en zullen de overige masten worden verwijderd.

De aanleg van een ondergrondse 150kV-kabelverbinding is op grond van de vigerende bestemmingsplannen niet toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan “Nijmegen ondergrondse hoogspanningskabel Rietgraaf” vormt het juridischplanologische kader voor de realisatie van de ondergrondse 150kV-kabelverbinding en de nieuwe zendmast.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Stationsstraat in Oosterhout. Het plangebied bevindt zich grotendeels in buitengebied. De kabelverbinding heeft een lengte van circa 900 meter. De kabelverbinding begint in het zuiden bij mast 12, gelegen ten noordwesten van een voetbalveld van v.v. OSC. De kabelverbinding gaat in noordwestelijke richting, waarbij een weg en fietspad worden doorkruist. De kabelverbinding loopt vervolgens over een parkeerterrein richting de Stationsstraat. Langs de Stationsstraat staan enkele woonhuizen en bedrijven. Vervolgens doorkruist de kabelverbinding een maisveld richting de Griftdijk, waar het langs een aantal woningen gaat. De kabelverbinding loopt vervolgens langs de Rondweg waaraan een bedrijvenpark is gelegen. Hierbij doorkruist het een parkeerplaats en onbebouwd terrein. De kabelverbinding doorkruist vervolgens een slootje en eindigt nabij mast 15 op een landbouwperceel.

Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door landbouwpercelen, een parkeerplaats, woonpercelen en een bedrijvenpark. Aan de noordzijde wordt de grens gevormd door een landbouwperceel. De zuidzijde betreft een voetbalveld en aan de westzijde zijn woonpercelen en landbouwpercelen gelegen.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0001.jpeg"

Afbeelding 1.1: Ligging van plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De vigerende bestemmingsplannen betreffen de bestemmingsplannen 'Buitengebied Valburg' (vastgesteld 02-11-2010), 'Facetbestemmingsplan Archeologie' (vastgesteld 25-06-2014), 'Facetbestemmingsplan Parkeren' (vastgesteld 13-09-2017) en 'Sportpark Oosterhout' (vastgesteld 21-04-2009). Ook geldt voor een gedeelte van het plangebied de beheersverordening 'Nijmegen Bedrijventerrein Oosterhout en Rietgraaf e.o.' (vastgesteld 14-06-2017).

Hieronder zijn voorzover relevant uitsneden van de verbeelding van de vigerende plannen toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Valburg (bron: ruimtelijke plannen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0003.png"

Afbeelding 1.3: Uitsnede bestemmingsplan Sportpark Oosterhout (bron: ruimtelijke plannen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0004.png"

Afbeelding 1.4: Uitsnede bestemmingsplan Bedrijfshallen Griftdijk 1988 (bron: ruimtelijke plannen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0005.png"

Afbeelding 1.5: Uitsnede bestemmingsplan Stationsstraat 25, Oosterhout (bron: ruimtelijke plannen)

De beoogde ontwikkeling, een ondergrondse kabelverbinding en zendmast, passen niet in de vigerende bestemmingsplannen omdat de gronden momenteel bestemd zijn voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding en een zendmast niet mogelijk is binnen de huidige bestemming 'recreatie'.

Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

De gronden ten noorden van het plangebied tot aan de sloot naar het bedrijventerrein zijn bestemd als Bedrijf - Nutsvoorziening, waar een transformatorstation met bijbehorende installaties en boven- en ondergrondse hoogspanningsverbindingen zijn toegestaan. Richting het zuiden toe volgt het plangebied de westelijke rand van het bedrijventerrein Oosterhout en Rietgraaf en de westelijke grens van een kleinschalig chaletpark dat direct ten zuiden van het bedrijventerein is gevestigd. Daarna loopt de kabelverbinding richting de Stationsstraat weer door agrarisch gebied. Ten zuiden van de Stationsstraat is het plangebied in gebruik als sportcomplex met parkeerplaatsen. De hoogspanningmast die staat op het sportcomplex (kadastraal bekend als Sectie D, perceelsnummer 1752) is reeds mede in gebruik als zendmast ten behoeve van telefonie. Aan de westkant van de noordelijke helft van de kabelverbinding (ongeveer tot aan de Rondweg), loopt de Rietgraaf. Dit is een oude natuurlijke waterloop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0006.jpeg"

Afbeelding 2.1: Huidige situatie plangebied

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Het toekomstige gebruik, na de uit te voeren werkzaamheden, verandert niet. Wel worden de bovengrondse hoogspanningskabel en drie hoogspanningsmasten verwijderd en wordt aan de ondergrondse infrastructuur een hoogspanningsverbinding toegevoegd. Dit wordt gedaan door middel van een volledige gestuurde boring van circa 720 meter vanaf mast 12 (de toekomstige zendmast) tot aan de rand van het ten noorden gelegen station. Het meest zuidelijke deel van de hoogspanningverbinding zal in open ontgraving worden aangelegd. De zakelijke rechtstrook van de huidige bovengrondse hoogspanningsverbinding is 35 meter. Deze zal 8,2 meter zijn bij de ondergrondse kabelverbinding (open ontgraving). Ter plaatste van de gestuurde boring is de zakelijk rechtstrook 16 meter.

Aanvullend zal mast 12 (aan de zuidkant van het plangebied, bij het sportpark) blijven bestaan aangezien daarin reeds een zendmast (voor telefonie) aanwezig is. Het opstijgpunt onder de mast wordt verwijderd. De traversen van de mast gaan er af. Het mastlichaam blijft in zijn huidige vorm behouden. Ook zal het reeds aanwezige chaletpark blijven bestaan. Er worden hier geen nieuwe ontwikkelingen voorzien of mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0007.jpeg"

Afbeelding 2.2: Toekomstige situatie plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Relevant Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vermoedelijk zal vanaf halverwege 2022 de nieuwe Omgevingswet in werking treden. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio's
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Een van de nationale belangen is het realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur (belang 11). Vitale functies in de maatschappij zijn afhankelijk van een betrouwbare toelevering en uitwisseling van energie. Voor iedereen moet deze energie betaalbaar zijn. Energie moet veilig worden opgewekt, gewonnen, getransporteerd, opgeslagen en gebruikt.

Met betrekking tot 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' is in de NOVI aangegeven dat de transitie naar hernieuwbare energie meer ruimte vraagt voor transport, distributie, conversie en opslag van energie, zowel boven- als ondergronds. In plaats van enkele relatief grote 'puntbronnen' (centrales) en transport van energie in één richting zal sprake zijn van meerdere, vaak decentrale en sterk in grootte verschillende bronnen (zon-, wind- en bodemenergie) en tweerichtingsverkeer (gebruik en productie) van energie.

Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op het nationale belang 'realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur' uit de NOVI. Het nieuwe onderstation (ten noorden van het plangebied) is nodig om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de capaciteit van de verbinding naar het nieuwe station verbeterd. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk.

Op grond van artikel 2.3 van de Wro wordt de rijksstructuurvisie niet vastgesteld door de Tweede Kamer maar door de Minister of de betrokken Ministers. De vastgestelde NOVI is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer en is inmiddels geheel onherroepelijk in werking getreden.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Rijk zet in de SVIR uiteen welke nationale belangen het heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Ten aanzien van energievoorziening is aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Deze is in Nederland van hoog niveau in vergelijking met andere Europese landen. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag. Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid vragen om uitbreiding van het productievermogen (waaronder het decentrale vermogen) en de energienetwerken.

Met de SVIR wordt een andere koers ingezet in het nationale ruimtelijk beleid. Er is nu vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale benadering met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten.

De SVIR gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Ten aanzien van voorliggend plan is aangegeven in de SVIR dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. De nieuwe 150kV-kabelverbinding is nodig om in de toekomst te kunnen blijven voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk. Voorliggend plan ondervindt geen belemmeringen vanuit de SVIR.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen, zoals beschreven in de NOVI en de SVIR, die juridisch moeten doorwerken in ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro is in 2011 gedeeltelijk inwerking getreden. In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen.

Op 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen aan het Barro toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond Rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Het Barro is niet van toepassing voor kabelverbindingen van 150kV. Titel 2.8 van het Barro geeft bepalingen ten aanzien van de elektriciteitsvoorziening als het gaat het om:

  • 1. Hoogspanningsnet: net met een spanning van ten minste 220kV en de daarin aanwezige schakel- en onderstations en andere hulpmiddelen.
  • 2. Hoogspanningsverbinding: verbinding met een spanning van ten minste 220kV en de daarmee verbonden schakel- en onderstations en andere hulpmiddelen.

Ten aanzien van de hier genoemde onderdelen zijn bindende regels geformuleerd om de realisatie en instandhouding hiervan te borgen. Het bestemmingsplan valt niet in een categorie elektriciteitsvoorziening, zoals hierboven beschreven.

In het Barro is het Natuurnetwerk Nederland (NNN) als nationaal belang genoemd. Via het Barro werkt het Rijksbeleid door in de provinciale ruimtelijke verordeningen, zie paragraaf Omgevingsverordening Gelderland. De inhoud van het Barro is niet relevant voor dit plan.

3.1.4 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken. De Structuurvisie Buisleidingen is het vervolg op het Structuurschema Buisleidingen uit 1985.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0008.png"

Afbeelding 3.1: Uitsnede visiekaart Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 (plangebied met rode contour aangegeven)

Het plangebied valt niet binnen de vrij te houden ruimte zoals opgenomen in de Structuurvisie zoals te zien is in afbeelding 3.1.

3.1.5 Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III)

De ruimtebehoefte voor de elektriciteitsvoorziening is op 22 juni 2009 vastgesteld en vastgelegd in een aparte nota: het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (hierna: SEV III). SEV III heeft de status van nationale structuurvisie. Een nationale structuurvisie is niet bindend voor lagere overheden, maar wel voor de Rijksoverheid zelf. Voor lagere overheden is de structuurvisie richtinggevend. In het SEV III worden de locaties aangewezen voor elektriciteitsproductie vanaf 500 megawatt en hoger en voor nieuwe hoogspanningsvoorzieningen vanaf 220kV en hoger.

Het plan valt niet in de categorie hoogspanningsvoorzieningen zoals hierboven beschreven omdat het gaat om een ondergrondse kavelverbinding van 150kV (minder dan 220kV). De SEVIII vormt geen belemmering ten aanzien van het plan.

3.1.6 Deltaprogramma 2021

Op Prinsjesdag 2020 heeft het kabinet het Deltaprogramma 2021 aangeboden aan de Tweede Kamer. Dat deed minister Cora van Nieuwenhuizen namens deltacommissaris Peter Glas. In het Deltaprogramma 2021 doet Glas de oproep om de uitvoering van het programma te versnellen en intensiveren. Bijzonder aan dit Deltaprogramma is verder dat hier de uitkomsten in staan van de eerste zesjaarlijkse herijking. Op basis daarvan doet de deltacommissaris voorstellen voor aangepaste deltabeslissingen en voorkeursstrategieën. Het is aan het volgende kabinet om de adviezen van de deltacommissaris op te volgen.

Het klimaat verandert sneller dan we in 2015 dachten. Opeenvolgende jaren met periodes van droogte, stormen, hitte en hoosbuien zijn daar signalen van. Daardoor neemt de urgentie toe om te werken aan waterveiligheid, klimaatadaptatie en beschikbaarheid van zoetwater. Tegelijk is het juist door de coronacrisis belangrijk om nu te investeren in een weerbare samenleving. Corona kan invloed hebben op de overheidsfinanciën en projecten vertragen. Maar juist nu investeren in de veiligheid, leefbaarheid en klimaatadaptieve inrichting van ons land kan volgens de deltacommissaris een bijdrage leveren aan economisch herstel en duurzame economische groei in de komende jaren.

Meer dan ooit hebben we ervaren hoe belangrijk het is dat onze vitale sectoren kunnen blijven functioneren tijdens een crisis. Denk aan de zorg, maar ook aan ICT en gas- en drinkwatervoorziening. In het programma Vitaal en Kwetsbaar van het Deltaprogramma wordt gewerkt aan het klimaatbestendig en waterrobuust maken van nationale vitale en kwetsbare functies. Juist deze functies mogen niet uitvallen door bijvoorbeeld een overstroming, hitte, droogte of wateroverlast. De deltacommissaris doet de oproep om nationale én regionale vitale functies sneller klimaatbestendig en waterrobuust te maken.

Assets van de netbeheerder zijn in het Deltaprogramma aangemerkt als 'Vitale en Kwetsbare functies'. Bepaalde processen en functies zijn zo belangrijk dat ze de term ‘vitale en kwetsbare functies’ hebben gekregen. Uitval of verstoring van deze functies leidt tot ernstige maatschappelijke ontwrichting en vormt een bedreiging voor de nationale veiligheid. De netbeheerders hebben de wettelijke plicht (Energiewet) hun netwerken te beschermen tegen invloeden van buitenaf (zoals overstromingen) om zo aan hun leveringsplicht te kunnen voldoen. Dit betekent dat de vitale objecten van elektra en gas (elektriciteitscentrales, hoogspanningsnetwerken, verdeelstations, gaswinning en -productie) in de toekomst waterrobuust zijn.

Voorliggend plan is niet in strijd met het Deltaprogramma. Bij een overstroming zijn er geen nadelige gevolgen op de ondergrondse hoogspanningsverbinding te verwachten. In paragraaf 4.6 wordt verder ingegaan op het aspect waterhuishouding in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

3.1.7 Nationaal Bestuursakkoord Water

Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.

Relevante aspecten uit het NBW zijn:

  • Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.
  • Toepassen van de trits vasthouden-bergen-afvoeren, met als eerste insteek het vasthouden van water.
  • Toepassen van de trits schoon houden - zuiveren - schoon maken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.
  • Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NBW normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (bui die eens in de 100 jaar voorkomt). Voor glastuinbouw geldt een norm van T=50 (bui die eens in de 50 jaar voorkomt). En voor akkerbouw en grasland geldt respectievelijk T=25 en T=10.

Bij voorliggend plan is rekening gehouden met het Nationaal Bestuursakkoord Water. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.6 waarin ingegaan is op de waterhuishouding in relatie tot het plan.

3.1.8 Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP) vastgesteld.Het NWP bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid voor de komende jaren en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Bij voorliggend plan is rekening gehouden met het aspect water. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.6 waarin ingegaan is op de waterhuishouding in relatie tot het plan.

3.1.9 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.

Organisatie waterbeheer

De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het Rijk, als de beheerder van de Rijkswateren, en de waterschappen, als de beheerders van de overige wateren. Deze laatste is daarmee ook verantwoordelijk voor het zuiveringsbeheer. Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar hebben wel waterstaatkundige taken. Zo blijft de provincie voorlopig bevoegd gezag voor drie categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties: de openbare drinkwaterwinning, ondergrondse energieopslag en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar. Op gemeenten rust een hemel- en grondwaterzorgplicht, zoals deze in januari 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken is vastgelegd in de Wet op de waterhuishouding.

Waterwet in Europees verband

Nederland maakt deel uit van vier Europese stroomgebieden: de Rijn, de Eems, de Schelde en de Maas. De Waterwet sluit hierop aan. In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen Rijkswateren en niet-Rijkswateren (regionale wateren). Voor beide categorieën worden via het nationale waterplan respectievelijk de regionale waterplannen, strategische structuurvisies vastgesteld, waarin de hoofdlijnen van het waterbeleid en de maatregelenprogramma's zijn vastgelegd. Deze zijn richtinggevend voor het ruimtelijke ordeningsbeleid en zorgen zo voor een versterking van de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. De plannen worden één keer per zes jaar herzien.

De waterschappen en de diensten van Rijkswaterstaat stellen vervolgens operationele waterbeheerplannen vast, waarin wordt aangegeven welke maatregelen zij in de komende periode zullen uitvoeren.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De relatie tussen voorliggend plan en de Waterwet is nader beschreven in paragraaf 4.6 waarin ingegaan is op de waterhuishouding in relatie tot het plan.

3.1.10 Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, bepaalde plant- en diersoorten en houtopstanden. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat activiteiten die mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen van kwalificerende natuurwaarden in gevaar brengen, niet zonder meer zijn toegestaan. Beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en Andere soorten. Doden, verwonden en verstoren van dieren, plukken van planten en vernielen of beschadigen van rust- en verblijfplaatsen is niet zonder meer toegestaan. Voor de categorie Andere soorten kan de provincie voor ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling verlenen voor het overtreden van verbodsbepalingen. Dit is een uitwerking van internationaal beleid.

De wijzigingen die mogelijk worden gemaakt door dit plan kunnen gevolgen hebben voor de in de Wet natuurbescherming opgenomen gebieden en soorten. In paragraaf 4.7 is voorliggend plan getoetst of het strijdig is met de Wet natuurbescherming.

3.1.11 Erfgoedwet

Als gevolg van het Verdrag van Malta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de
belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Modernisering Monumentenzorg en de Visie Erfgoed en Ruimte.

In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed.

Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen. De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Bij voorliggend plan is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. In het kader daarvan is in paragraaf 4.9 verder onderzoek gedaan hiernaar.

3.1.12 Ladder duurzame verstedelijking

Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” ( in plaats van 'actuele regionale behoefte' ) . Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan . Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.

Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).

De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.

Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De in het plan voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

3.1.13 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het Rijksbeleid. Dit blijkt uit bovenstaande beschouwing en uit hoofdstuk 4 waarin nader ingegaan is op de milieuaspecten. Daaruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn geconstateerd.

3.2 Relevant provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (vastgesteld 19 december 2018 en in werking getreden op 1 maart 2019) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Met behulp van zeven ambities op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat geeft de omgevingsvisie hier richting aan.

Het plangebied is op de themakaart Ruimtelijk beleid aangeduid als 'windenergie aandachtsgebied' en 'grote zonneparken mogelijk'. Op themakaart Waterbeleid is het gebied aangeduid als 'intrekgebieden' en 'energietransitie: van fossiel naar duurzaam'.


Windenergie aandachtsgebied
Het plangebied ligt in 'windenergie aandachtsgebied'. In deze gebieden is het gesprek met de juiste partijen nodig om de (on)mogelijkheden in een zo vroeg mogelijk stadium duidelijk te krijgen. De plaatsing van windturbines kan rondom deze objecten beperkt worden door wettelijke normen. De provincie zal niet meewerken aan ruimtelijke planvorming indien niet voldaan wordt aan wettelijke normen. Middels voorliggend plan zal geen windenergie mogelijk gemaakt worden.

Grote zonneparken mogelijk
Voor het plangebied geldt dat het gedeeltelijk in gebied ligt dat gekenmerkt is als 'grote zonneparken mogelijk'. Dit zijn gebieden waar de functies die de provincie of het rijk aan het gebied heeft toegekend geen obstakel vormen voor de ontwikkeling van grote zonneparken. Voorliggend plan maakt een ondergrondse kabelverbinding mogelijk. Dit conflicteert niet met de realisatie van zonneparken.

Intrekgebieden
Intrekgebieden zijn de gebieden waar het grondwater maximaal binnen 1000 jaar de pompputten van het waterbedrijf bereikt. De provincie heeft voor deze gebieden geen bijzonder beleid opgesteld. De provincie en haar partners streven ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. In paragraaf 4.6 worden de waterbelangen in relatie tot het plan besproken.

Naast bovenstaande thema's bevat de Omgevingsvisie gaaf Gelderland ook thematische visieschetsen. Deze schetsen zijn niet bedoeld als geografische plankaart of ontwikkelkaart; ze bieden geen volledig en limitatief beeld. De schetsen zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die de provincie ziet vanuit het perspectief van de Omgevingsvisie. De schetsen sluiten op voorhand ook niets uit. De visieschetsen dienen als onderlegger om met onze partners het gesprek te voeren over de thema’s, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.

Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
Het energievraagstuk is een wereldwijd vraagstuk. Het gaat aan niemand voorbij en raakt iedereen, ook in Gelderland. 'Oude' manieren van energie opwekken en gebruiken hebben teveel negatieve effecten en passen niet meer. Nieuwe manieren zijn nodig. Het streven is dat Gelderland in 2050 volledig klimaatneutraal is. Voor het opwekken, opslaan en transporteren van duurzame energie is ruimte nodig. Voorliggend plan sluit aan bij deze ambitie doordat het ingaat op een verbetering van het transport van (duurzame) energie.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (december 2018). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening. Een actualisatie van de omgevingsverording (Actualisatieplan 7) is 31 maart 2021 vastgesteld . Een actualisatie van de omgevingsverording (Actualisatieplan 8) heeft als ontwerpverordening van 10 mei tot en met 21 juni 2021 ter inzage gelegen. Deze actualisaties zijn niet relevant voor voorliggend bestemmingsplan.

In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit de Omgevingsverordening relevant 'Intrekgebied', 'verbod van nieuwvestging en uitbreiding van glastuinbouw' en 'verbod van nieuwvestging en uitbreiding van veehouderijen'.

Intrekgebied
Het is verboden in een 'Intrekgebied' werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. Voorliggend plan maakt de winning van fosiele energie niet mogelijk.

Glastuinbouw
Een bestemmingsplan kan het voor een glastuinbouwbedrijf mogelijk maken als voldaan wordt aan regels over ligging en uitbreiding. Voorliggend plan maakt geen glastuinbouw mogelijk.

Veehouderijen
Een bestemmingsplan maakt een uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak alleen mogelijk als de uitbreiding voldoet aan door het gemeentebestuur in overeenstemming met de handreiking Plussenbeleid vastgestelde beleidsregels. Voorliggend plan maakt geen veehouderijen mogelijk.

3.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid.

3.3 Relevant gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Nijmegen Stad in Beweging

Omgevingsvisie In de Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging' beschrijft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de stad tot 2040. De Omgevingsvisie gaat om meer dan alleen ruimtelijke aspecten, zo beschrijft de visie hoe de inrichting van de fysieke leefomgeving kan bijdragen aan sociale, maatschappelijke en economische doelen. De Omgevingsvisie vervangt sectorale beleidsvisie voor thema's die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen. Hiermee biedt de Omgevingsvisie één integraal document met de kaders voor het ruimtelijk beleid van Nijmegen. De Omgevingsvisie bouwt o.a. voort op bestaand beleid, het coalitieakkoord 2018-2022, en de structuurvisie uit 2013. In oktober 2020 is de Omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De Omgevingsvisie dient 4 doelen:

  • 1. Een kader en inspiratie bieden voor initiatiefnemers uit de stad.
  • 2. Het geven van spelregels voor afstemming met de omgeving bij ontwikkelingen.
  • 3. Het in samenhang presenteren van de Nijmeegse ambities, als uitgangspunt bij het werk van medewerkers van de gemeente.
  • 4. Te gebruiken als sturingsinstrument voor het college van B&W en de gemeenteraad bij ruimtelijke ontwikkelingen en investeringen.

Er staan 4 opgaven en 8 richtinggevende keuzes centraal in de Omgevingsvisie. Nieuwe ruimtelijke initiatieven dienen altijd bij te dragen aan de 4 grote opgaven uit de Omgevingsvisie, en bij voorkeur aan meer dan één tegelijkertijd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0009.png"

In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het punt 4 'duurzame stad' uit deze Omgevingsvisie relevant. Daarnaast gaat het in op punt 5 van de integrale oplossingen, namelijk 'energieopgave'.

Duurzame stad

Nijmegen loopt voorop in de uitvoering van de duurzaamheidsopgaven voor Nederland. We hebben de ambitie en de potentie om samen met de regio koploper op het gebied van duurzaamheid en circulariteit te blijven. De oplossingen die we samen met de stad en regio uitwerken voor de energietransitie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en circulaire economie zijn ook voor de rest van het land van belang.

Energieopgave

Ons doel is dat Nijmegen uiterlijk in 2045 energieneutraal en aardgasvrij is. Samen met andere gemeenten, waterschappen en de provincie stellen we een Regionale Energie Strategie (RES) op. Hierin maken we keuzes voor de opwekking van duurzame elektriciteit, de warmtetransitie in de gebouwde omgeving en de daarvoor nodige opslag- en energie infrastructuur. De RES geeft met zoekgebieden aan welke gebieden in de regio geschikt zijn voor de opwekking van hernieuwbare energie.

Middels voorliggend plan wordt ingezet op een verbetering van de transport van energie om aan de toekomstige vraag te kunnen voldoen. Het is in overeenstemming met de gemeentelijke Omgevingsvisie.

3.3.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien. Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Toetsing

De ondergrondse kabelverbinding en zendmast zijn geen milieugevoelige of een belastende functie. Het bestaande chaletpark zal niet veranderen vanwege voorliggend plan. Er zijn geen ontwikkelingen voorzien. Een onderzoek naar milieuzonering is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering, i.c. de aspecten geur, geluid, stof en gevaar.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

Toetsing

De ondergrondse kabelverbinding en de zendmast zijn geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Voor zover de gronden zijn bestemd voor Recreatie, Agrarisch en Recreatie - Verblijfsrecreatie staat dit plan geen ontwikkelingen toe, maar legt het de huidige situatie vast. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Voor de aanleg van de ondergrondse kabelverbinding en de aanpassingen aan de zendmast vinden de nodige werkzaamheden plaats. Deze werkzaamheden en het hierbij in te zetten materieel veroorzaken een bepaalde geluidsbelasting op de omgeving. De effecten vanwege de geluidshinder op omwonenden treden alleen op tijdens de aanleg. De ene activiteit duurt langer dan de andere activiteit en iedere activiteit heeft een andere geluidssterkte. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven en boren. De Wet geluidhinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. De uiteindelijke ondergrondse kabels en zendmast zijn volledig geluidloos.

Mogelijk is wel de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van toepassing op de aanlegfase. De werkzaamheden zullen binnen de gestelde normen van de APV worden uitgevoerd.

Conclusie

Vanuit het aspect geluid is voorliggend plan planologisch aanvaardbaar.

4.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen.

Alleen waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften (artikel 5.16, lid 2) èn deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding
    van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

Toetsing

De intensiteit van verkeersbewegingen vindt plaats gedurende de aanlegfase van de kabelverbinding. Het aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase is dermate laag dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM. De kabelverbinding betreft geen ontwikkelingen die leidt tot een substantiële toename van het verkeer.

Conclusie

Bovenstaande overwegingen laten zien dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.

Toetsing

Op basis van de website www.risicokaart.nl zijn de bestaande risicobronnen geraadpleegd. In afbeelding 4.1 zijn deze bronnen zichtbaar. Binnen het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig. Ten zuiden van het plangebied is een aardgasleiding gelegen.Ten westen is een inrichting gesitueerd waarbij een LPG tank aanwezig is op het terrein. Omdat de ondergrondse kabelverbinding en de zendmast geen (beperkt) kwetsbaar object betreffen, levert dit geen belemmering op. Het bestaande chaletpark zal niet veranderen vanwege voorliggend plan. Er zijn geen ontwikkelingen voorzien, daartoe zijn er eveneens geen belemmeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0010.jpeg"

Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart

Conclusie

Voorliggend plan is vanuit het aspect externe veiligheid planologisch aanvaardbaar.

4.5 Bodem

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Toetsing

Ten behoeve van voorliggend plan is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Doel van dit onderzoek is om te bepalen of er vanuit de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem mogelijk sprake is van belemmeringen voor de voorgenomen aanleg van de hoogspanningsverbinding. Inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit is noodzakelijk om de geplande werkzaamheden mogelijk te maken.

Hierin is op basis van de bevindingen geconcludeerd dat meerdere locaties langs het tracé verdacht zijn op het voorkomen van verontreinigingen. In dit kader is een verkennend bodem-, waterbodem- en asbestonderzoek uitgevoerd om de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en baggerspecie te bepalen en de veiligheidsklasse vast te stellen (zie bijlage 2).

Historisch bodemonderzoek

Bodemkwaliteitskaart  

Op basis van de bodemkwaliteitskaarten voldoet het grootste deel van de bodem (boven- en ondergrond) ter plaatse van het plangebied aan de kwaliteitsklasse achtergrondwaarde. Echter op twee locaties overschrijdt de bovengrond (0-0,5 m –mv) de kwaliteitsklasse industrie en voldoet de ondergrond aan de kwaliteitsklasse wonen. Deze locaties komen overeen met de ligging van voormalige kassen.

Algemene kwaliteit grondwater

Over het algemeen is het grondwater ter plaatse van het plangebied ten hoogste licht verontreinigd. Ter plaatse van voormalige kassen zijn in het verleden sterk verhoogde concentraties nikkel gemeten.

Bekende verontreinigingen en bodembedreigende activiteiten

Op twee plaatsen doorkruist de kabelverbinding in open ontgraving de locatie van een voormalige kas. Het is bekend dat hier bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de bodem potentieel verontreinigd is met bestrijdingsmiddelen en zware metalen. Dit wordt onder andere bevestigd doordat op twee plaatsen een sterk verhoogde concentratie nikkel in het grondwater is aangetroffen. Ter plaatse van het perceel waarop mast 15 is gelegen is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met DDE. Zowel het werkterrein rondom de mast als het plangebied vallen gedeeltelijk binnen de interventiewaarde contour. Er is een BUS melding immobiel ingediend, deze is inmiddels gesaneerd en geëvalueerd. Op basis hiervan is nader bodemonderzoek op dit perceel niet noodzakelijk.

Asbest 

De locaties van de voormalige kassen zijn potentieel verdacht op het voorkomen van asbest vanwege bodembelastende activiteiten waarbij asbest op of in de bodem terecht is Gekomen. Daarnaast is op basis van historisch kaartmateriaal op twee plaatsen een gedempte sloot gelegen welke door middel van open ontgraving wordt doorkruist. Deze locaties zijn verdacht op het voorkomen van asbest, PAK, minerale olie en zware metalen. De gedempte sloten zijn weergegeven op tekening 0464950-HO-01. Ten noorden van de sportvelden doorkruist de kabelverbinding een asfaltweg en een parkeerterrein en ook aan de Rondweg wordt een parkeerplaats doorkruist. Omdat deze volledig na 2000 zijn aangelegd is het fundatiemateriaal niet verdacht is op het voorkomen van asbest.

Watergang

De kabelverbinding doorkruist één watergang door middel van een open ontgraving. De kwaliteit van deze watergang is onbekend omdat er geen recent onderzoek heeft plaatsgevonden. In het verleden zijn in de sloten in de omgeving licht verhoogde gehalten aan minerale olie en nikkel aangetroffen.

Bodemonderzoek

Op 18-6-2021 is het ontwerp aangepast naar één gestuurde HDD-boring tussen mast 12 en het noordelijke station. Een aantal resultaten uit het uitgevoerde milieukundig bodemonderzoek zijn op basis van het nieuwe ontwerp niet meer relevant. Onderstaande aanbevelingen zijn toegespitst op het nieuwe ontwerp van 18-6-2021.

De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat het gehalte aan asbest ten zuiden van de parkeerplaats van het bedrijvenpark De Rietgraaf de betreffende interventiewaarde overschrijdt. Op deze locatie bevindt zich mast 14, waarvan de mastfundatie tot circa 2 m-mv verwijderd zal worden. In dit kader zullen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden. Het vervolgonderzoek dient uitsluitsel te geven over de mate en omvang van het geval rondom de mast en de aanwezigheid van risico's. Ter plaatse van overige locaties, namelijk ter plaatse van het in- en uittredepunt en de locaties rondom de te verwijderen masten 13 en 15, vormen de resultaten geen belemmering voor de voorgenomen grondroerende werkzaamheden.

Conclusie

De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat het gehalte aan asbest ten zuiden van de parkeerplaats van het bedrijvenpark De Rietgraaf de betreffende interventiewaarde overschrijdt. Op deze locatie wordt vervolgonderzoek uitgevoerd en worden indien noodzakelijk maatregelen getroffen. Bij de uitvoering van het plan zal daarmee rekening worden gehouden. Ten tijde van uitvoering zal afstemming plaatsvinden tussen uitvoerder, de gemeente, de Provincie en de Omgevingsdienst. Bij het aantreffen van nieuwe verontreinigingen wordt gehandeld conform wettelijke verplichtingen en beleid van bevoegde gezagen.

Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming wordt zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen verwacht ten gevolge van een bodemverontreiniging. Er moet in de planvorming wel rekening worden gehouden met extra kosten voor bodemonderzoek en, indien noodzakelijk, bodemsanering ten behoeve van sloop- en nieuwbouwwerkzaamheden.

4.6 Water

De Watertoets is een procesinstrument om wateraspecten een plaats te kunnen geven in de planvorming. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en “water” mee te laten wegen in het planproces. Met de watertoets worden afspraken gemaakt over de wijze waarop in ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het belang van water. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland.

Toetsing

Een legger is een aanvulling op de Keur. Een keur is een stelsel van gebods- en verbodsbepalingen voor het in stand houden van de waterkeringen, waterhuishouding en wegen. In de Legger zijn de watergangen opgenomen, waarop de keur van toepassing is. Uit de Legger blijkt dat in het plangebied een drietal B-watergangen en een C-watergang aanwezig zijn.

B-watergangen zijn watergangen met een lokale water aan- en afvoerende functie. Vanwege het beperktere belang van deze watergangen dienen ze door de eigenaren van de aangrenzende gronden te worden onderhouden.

C-watergangen zijn watergangen met voornamelijk een waterbergende functie. Deze watergangen zijn van beperkt belang voor het waterbeheer en er geldt geen onderhoudsplicht.

Op de verbeelding van het bestemmingsplan moeten A-watergangen met de bestemming Water opgenomen worden, voor zover deze in het plangebied liggen, echter zijn deze in het plangebied niet aanwezig.

Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunnings- en/of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor B-watergangen is de strook 1 m breed. Onderhoudsstroken moeten vanaf de openbare weg toegankelijk zijn voor de onderhoudsmachines. Vrije doorgang langs de watergangen over de onderhoudsstroken voor de onderhoudsmachines dient mogelijk te zijn. Voor het onderhoud van de B-watergangen zijn de aanliggende eigenaren verantwoordelijk.

De ondergrondse kabelverbinding leidt verder niet tot effecten op het grondwater. De kabelverbinding dat met gestuurde boringen, persingen en open ontgravingen onder de grond wordt aangelegd leidt niet tot extra verhard oppervlak op maaiveld. De bestaande zendmast en het chaletpark zorgen niet voor een ontwikkeling en niet tot een toename aan verharding. Het plan heeft derhalve geen effecten op de waterhuishouding.

De kabelverbinding kruist op meerdere plaatsen aanwezige riolering (zowel op openbaar als particulier terrein). In onderstaande afbeelding zijn de kruisingen te zien. Op deze plaatsen wordt de kabelverbinding aangelegd middels een boring. Daar waar de boring het riool kruist zit de boring op zo'n 15m onder maaiveld. Effect zal er derhalve niet zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0011.png"

Afbeelding 4.2: Boorprofiel in relatie tot riolering (kruising aangegeven met pin)

Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor de uitvoering van het plan. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is door de gemeente advies gevraagd aan het Waterschap.

4.7 Flora en Fauna

Het plan kan worden uitgevoerd als duidelijk is dat de ingrepen niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland. Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedsfeer van het projectgebied en de effecten hierop. Dit wordt gedaan op basis van een Natuurtoets.

Het doel van de uitgevoerde natuurtoets, zie bijlage 4, is het opsporen van (eventuele) strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Nederland en om te bepalen of de aanvraag van een ontheffing/vergunning noodzakelijk en eventueel vervolgonderzoek nodig is.

Toetsing

Beschermde gebieden

De projectgebieden zijn niet gelegen in een Gelders Natuurnetwerkgebied (GNN-gebied), Groene ontwikkelingszone (GO) of Natura 2000-gebied. Wel zijn in de omgeving van het plangebied enkele GNN-gebieden en Groene ontwikkelingszones aanwezig.

Natura 2000

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, "Rijntakken" is gelegen op 1,2 km afstand van het plangebied en de "Veluwe" op circa 9 km afstand. Gezien de relatief kleine en kortdurende ingreep en tussenliggende afschermende elementen kunnen effecten door storingsfactoren zoals verdroging, versnippering, of verstoring door geluid, licht en trillingen op voorhand worden uitgesloten. Effecten ten gevolge van vermesting en verzuring door stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kunnen niet op voorhand uitgesloten worden. Om te bepalen of er sprake is van (significant) negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden als gevolg van de stikstofemissie door het plan, is een nadere beschouwing gedaan, zie onder het kopje 'stikstof'.

Stikstof

Eind mei 2019 heeft de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De Raad van State heeft een streep gezet door het PAS. Iets specifieker: de Raad van State heeft geoordeeld dat het PAS niet meer gebruikt mag worden voor het geven van toestemming voor activiteiten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Er moet per geval een stikstofbeoordeling worden gemaakt om in beeld te brengen of wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming (Wnb).

Initiatiefnemer heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten (zie bijlage 3). De Wnb staat dus niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.

GNN en Groene ontwikkelingszone

Er liggen GNN-gebieden en Groene ontwikkelingszones (GO) nabij het projectgebied, maar het projectgebied valt er niet binnen. Gelderland kent geen externe werking op het GNN en het GO, waardoor vervolgstappen niet benodigd zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0012.png"

Beschermde soorten

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Jaarrond beschermde nesten van steenuil, huismus en gierzwaluw (mogelijk aanwezig);
  • Algemene broedvogels (geschikte nestplaatsen aanwezig);
  • Vleermuizen (potentiële verblijfplaatsen aanwezig);
  • Rugstreeppad (geschikt habitat kan ontstaan door werkzaamheden).

In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende project. Aangegeven is of een nader onderzoek nodig is, of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming, of dit middels maatregelen voorkomen kan worden en of bij de uitvoering van het project een ontheffing nodig is. In Hoofdstuk 5 van de Natuurtoets staat de onderbouwing voor de gegeven conclusies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0013.png"

Zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. In het tekstkader in Bijlage I staat het wetsartikel uitgeschreven. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

Conclusie

Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan ten aanzien van soortenbescherming en gebiedsbescherming uitvoerbaar is. De genoemde maatregelen worden genomen.

4.8 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het Rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het Rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.

Toetsing

Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Gelderland blijkt, dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische elementen gelegen zijn. In de omgeving van het plangebied zijn deze wel aanwezig. In onderstaand figuur is een uitsnede van het plangebied en de cultuurhistorische elementen getoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0014.jpeg"

Afbeelding 4.3: Cultuurhistorische waarden

Daarnaast is de Cultuurhistorische Beleidskaart van de gemeente Nijmegen geraadpleegd. Een uitsnede hiervan is hieronder weergegeven. Het plangebied ligt gedeeltelijk in 'gebiedstype 2'. In gebiedstype 2 gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. In bestemmingsplannen dient maatwerk te worden toegepast ten behoeve van de bescherming van cultuurhistorische waarden, indien sprake is:

  • cultuurhistorisch waardevolle structuren;
  • cultuurhistorisch waardevolle ensembles en zones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0015.png"

Afbeelding 4.4: Uitsnede Cultuurhistorische Beleidskaart gemeente Nijmegen (plangebied rode contour)

Uit de inventarisatie blijkt dat de Stationsstraat een historische weg is van voor 1832 met daaraan nog bestaande historische bebouwing. De Stationsstraat zal daarnaast middels een HDD boring ondergronds gekruist worden. Stationsstraat 29 staat op de Aandachtslijst cultureel erfgoed, echter ligt deze niet in het plangebied (circa 600 meter ten oosten). Daarnaast blijkt dat er sprake is van overblijfselen van het oude ontginningspatroon. Na de aanleg van de ondergrondse 150kV-kabelverbinding zal het plangebied in de oude staat worden teruggebracht. Verder blijkt dat in het plangebied geen beschermde Rijks- en/of gemeentelijke monumenten of werelderfgoed aanwezig zijn. In het plangebied zijn geen karakteristieke panden aanwezig. Het plan (de aanleg van een ondergrondse 150kV-kabelverbinding), heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarden aangezien het geen blijvende verandering veroorzaakt op het landschap.

Conclusie

Er is geen effect op cultuurhistorische waarden te verwachten, waardoor dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.9 Archeologie

In Europees verband is het “Verdrag van Malta” tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Dit verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet 2016. De kern van deze wet is, dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.

Toetsing

Bureauonderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5). De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder beschreven:

  • In het gehele plangebied geldt een hoge archeologische verwachting.
  • Het noorden van het plangebied (ten noorden van het industrieterrein) ligt waarschijnlijk op een rug tussen een restgeul (waarschijnlijk al verland in de IJzertijd) en de huidige loop van de Rietgraaf. Voor deze rug is een hoge verwachting voor archeologische resten uit de perioden IJzertijd tot Late Middeleeuwen.
  • Tussen de Griftdijk en Stationsstraat is een hoge verwachting voor vondsten van meerdere crematiegraven uit de midden-Romeinse tijd.
  • Voor de rest van het gebied geldt een hoge verwachting voor bewoningssporen uit de IJzertijd, Romeinse Tijd en Middeleeuwen.
  • Aangezien er tijdens de Tweede Wereldoorlog in deze omgeving veel gevochten is in het kader van operatie Market Garden, zijn ook sporen en resten uit deze periode niet uit te sluiten.


Omdat er hoge kans is op het aantreffen van archeologische resten in het grootste deel van het plangebied, wordt geadviseerd om binnen het plangebied een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase, uit te voeren (zie hieronder).

Veldonderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is een archeologisch veldonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6). De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder beschreven.

Op basis van dit inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase, wordt geadviseerd om in het middelste tracégedeelte ter hoogte van het Romeinse grafveld geen graafwerkzaamheden uit voeren, om te voorkomen dat het Romeinse grafveld beschadigd. Indien dit niet mogelijk is wordt geadviseerd om proefsleuven aan te leggen (tot ca. 2 m beneden maaiveld) zodat het eventueel aanwezige Romeinse grafveld gedeeltelijk kan worden opgegraven. Geadviseerd wordt dat cultuurtechnisch herstel dat plaatsvindt na de aanleg van de kabels, ter plaatse van de werkstrook en ter plaatse van het Romeinse grafveld, tot maximaal 15 cm beneden maaiveld gaat reiken, aangezien het bovenste vlak van het Romeinse grafveld op 45 cm beneden maaiveld kan liggen. Zodoende wordt er een buffer van 30 cm dikte gehanteerd.

Voor de overige tracédelen, en mastlocaties 13, 14 en 15, is het advies om deze vrij te geven: voor agrarisch gebied tot 2,3 m beneden maaiveld, en voor niet-agrarisch gebied tot 1,8 m beneden maaiveld, omdat er binnen deze dieptes geen relevante archeologische lagen of archeologische indicatoren werden aangetroffen. Beneden deze diepte kunnen tussen de Griftdijk en het zuiden van het tracé in principe nog bodemlagen (met archeologische lagen) voorkomen die dateren uit de periode paleolithicum tot en met de ijzertijd. Voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden losse archeologische sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister. Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

Op basis van de resultaten is besloten dat binnen het plangebied de 150 kV-kabelverbinding volledig door middel van een horizontaal gestuurde boring (HDD) zal worden aangelegd, waarbij de diepte van de boring ter plaatse van het Romeinse grafveld >5 m beneden maaiveld (beneden 4 m +NAP) zal zijn. Met deze aanlegtechniek zal het Romeinse grafveld niet worden verstoord. Daarnaast zullen mast 13, 14 en 15 worden afgewerkt tot een diepte van ca. 2 m beneden maaiveld, waarna er cultuurtechnisch herstel zal plaatsvinden.

Conclusie

Archeologie staat de uitvoerbaarheid van dit ruimtelijk besluit niet in de weg. Voor het gehele plangebied blijven de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 3 uit het facetbestemmingsplan Archeologie van toepassing ', zodat de archeologische waarden blijven beschermd.

4.10 Kabels en leidingen

Bij de aanleg van een ondergrondse kabelverbinding is het belangrijk te bezien of er andere ondergrondse infrastructuur aanwezig is in de vorm van kabels en leidingen die nadelig kunnen worden beïnvloed door de ondergrondse kabelverbinding. Het is ook mogelijk dat het functioneren van de ondergrondse kabelverbinding nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Bij de aanleg wordt ook rekening gehouden met kabels- en leidingverordening van de betrokken gemeenten.

In de NEN norm 3654 zijn afstandsnormen en richtlijnen opgenomen voor gewenste afstanden tussen hoogspanningsverbindingen en andere kabels en leidingen. Daarnaast is een richtlijn opgenomen om te komen tot een ideale afstand. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij aanleg en instandhouding van nieuwe verbindingen. Worden deze afstanden aangehouden dan is de noodzaak tot het treffen van maatregelen geminimaliseerd en kan de ongestoorde ligging beter worden geborgd.

4.11 Opsporing Ontplofbare Oorlogsresten (OOO)

Er kunnen als gevolg van gevechtshandelingen uit de Tweede Wereldoorlog ontplofbare oorlogsresten (hierna OO) in het gebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van OO uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane OO vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.

Toetsing

Ten behoeve van voorliggend plan is middels een bureaustudie een explosieven inventarisatie uitgevoerd (zie bijlage 7). Op basis van de inventarisatie explosieven binnen het onderzoeksgebied kan worden vastgesteld dat een deel van het plangebied als verdacht op het aantreffen van niet-gesprongen explosieven (geschutmunitie) kan worden aangemerkt.

Geadviseerd wordt om na de detailengineering de eventuele grondroerende werkzaamheden tot circa 2,5 m -mv binnen het verdachte gebied vrij te geven middels oppervlaktedetectie met eventueel opvolgende benaderingswerkzaamheden. Het betreft hier de open ontgravingen bij het intredepunt, de werkterreinen van de masten 13, 14 en 15 en mogelijk delen van de aan te leggen HDD-boring. Mogelijk is er te veel verstoring door de ondergrondse kabels en leidingen, de bovengrondse kabel of andere obstakels, waardoor de detectie pas (volledig) kan plaatsvinden gedurende de uitvoering van de werkzaamheden.

Voor die delen van het onderzoeksgebied waarvoor op basis van het gehanteerde bronnenmateriaal geen feitelijke of herleidbare gegevens omtrent een mogelijk risico op het aantreffen van conventionele explosieven zijn aangetroffen, wordt geadviseerd om voorafgaande aan de voorgenomen werkzaamheden het uitvoerend personeel altijd te instrueren.

Conclusie

De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium, maar het is voor de uitvoering wel van belang om hier inzicht in te hebben teneinde de veiligheid voor personeel en omgeving tijdens de realisatiefase te garanderen. Er wordt een oppervlaktedetectie met eventueel opvolgende benaderingswerkzaamheden uitgevoerd. Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt gewerkt volgens de instructie “Protocol toevalsvondst van een explosief”.

4.12 Electrische- en magnetische velden

Voor de blootstelling, kortdurend of langdurend, aan magnetische velden zijn in Nederland geen wettelijke grenswaarden vastgesteld. Wel hebben het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), thans Ministerie van I&M, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Europese Commissie adviezen gegeven voor grenswaarden voor de blootstelling aan magnetische velden. Voor 50 Hz magnetische velden volgt uit de richtlijn van de Europese Commissie als advies een grenswaarde van 100 microtesla voor de hele bevolking. Dit advies is gebaseerd op de aanbevelingen van de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) en worden tevens onderschreven door de World Health Organization en de Nederlandse Gezondheidsraad.

Vanwege onder andere de ongerustheid over een relatie tussen blootstelling aan magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen en kinderleukemie, heeft de Nederlandse overheid in 2005 beleid opgesteld voor magnetische velden van hoogspanningslijnen. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt aangeraden om zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen. Dit geldt voor 'gevoelige locaties', zoals woningen, scholen en crèches waarbij als voorzorg een maximaal jaargemiddelde magnetische veldsterkte van 0,4 µT wordt gebruikt. Dit beleidsadvies is niet van toepassing op ondergrondse kabelverbindingen en kabelovergangsgebieden (overgangen tussen gestuurde boring en open ontgraving) en opstijgpunten. Het zoveel als redelijkerwijs mogelijk vermijden van nieuwe gevoelige bestemmingen of bebouwing is dan ook geen traceringsuitgangspunt voor ondergrondse verbindingen, echter gelet op andere traceringsuitgangspunten verdient het aanbeveling zo veel als redelijkerwijs mogelijk afstand te bewaren tot de gebouwde omgeving.

De 0,4 microteslazone is onderzocht, de ligging is te zien in afbeelding 4.5. Daarin is te zien dat de magneetveldzone niet nabij woningen gelegen is. Waar het plangebied wel langs woningen ligt, wordt een gestuurde boring toegepast zodat de magneetveldzone hier niet boven het maaiveld komt en zo geen belemmeringen veroorzaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP33500-VG01_0016.jpeg"

Afbeelding 4.5: Magneetveldzone

4.13 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat, de duurzaamheidsagenda 2011-2015 en de nota Duurzaamheid in Uitvoering 2013-2017 vastgelegd. Hoofddoelstelling is dat Nijmegen op termijn energieneutraal wordt en dat de stad zich voorbereidt op klimaatverandering. Kernbegrippen hierbij zijn mitigatie en adaptatie.

Mitigatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden. Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

Toetsing

Nijmegen wil in 2045 een stad zijn die in zijn eigen energiebehoefte voorziet. Leveringsgarantie is daarbij van essentieel belang. Dit plan draagt daar aan bij. Inzetten op duurzaamheid is tegelijk een belangrijke kans voor economische groei. Nijmegen kan in 2045 een energieneutrale stad zijn door 50% energie te besparen en 50% energie duurzaam op te wekken (ten opzichte van totaal stedelijk energieverbruik 2009). Met voorliggend plan worden verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt

Conclusie

Middels voorliggend plan wordt aangesloten bij de doelstellingen van de gemeente Nijmegen.

4.14 MER-beoordeling

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen.

Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 zijn er twee vormen van m.e.r.-beoordelingen:

  • 1. projecten die vallen onder bijlage D van het Besluit m.e.r. en
  • 2. de vormvrije m.e.r.-beoordeling ook wel vergewisplicht genoemd. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:

  • 1. het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.
  • 2. de omvang van al die activiteit(en) ligt onder de drempelwaarde (kolom 2 van de D-lijst).

Het aanleggen van een ondergrondse hoogspanningsleiding van 150kV of meer is een activiteit welke is genoemd in het Besluit m.e.r. (onderdeel D 24.2). De drempelwaarde van 5 kilometer in gevoelig gebied wordt niet overschreden. Omdat de drempelwaarden indicatief zijn, is er echter wel een vormvrije m.e.r. beoordeling nodig voor het bestemmingsplan.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt opgesteld in de vorm van een aanmeldingsnotitie (zie Bijlage 8 Aanmeldingsnotitie m.e.r.). Op basis van de aanmeldingsnotitie zal het bevoegd gezag, i.c. het college van burgemeenster en wethouders, een belissing nemen inzake de mer-plicht. Dit besluit wordt genomen, voorafgaand aan de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de StandaardVergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), de verbeelding is getekend conform Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).

5.2 Systematiek van de planregels

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).

Voorliggend plan is grotendeels een facetbestemmingsplan. Dit houdt in dat met dit plan aan de regels en de verbeelding de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning worden toegevoegd aan de geldende bestemmingsplannen en waarbij die plannen verder ongewijzigd van kracht blijven. De dubbelbestemming is opgenomen in artikel 10. In de Algemene regels (artikel 14) is bepaald hoe de dubbelbestemming doorwerkt in de geldende bestemmingsplannen.

In het plangebied is ook een beheersverordening van toepassing. Hierbij kan niet gewerkt worden met een facetbestemmingsplan, omdat een bestemmingsplan een beheersverordening overschrijft. Daarom is voor die gronden de geldende bestemming Agrarisch, Bedrijf - 1, Bedrijf - 2, Bos, Groen en Recreatie - Verblijfsrecreatie inhoudelijk één op één overgenomen.

Daarnaast is de enkelbestemming 'Recreatie' toegekend aan de gronden waar de zendmast is beoogd. Deze zendmast wordt in voorliggend plan geborgd via een functieaanduiding op de verbeelding, waaraan regels zijn verbonden. Op grond van de RO Standaarden 2012 kan een functieaanduiding alleen op een verbeelding worden opgenomen en aan de planregels gekoppeld mits er ook een bestemming aan die gronden is toegekend. De geldende bestemming 'Recreatie' is daarom opgenomen, waarbij de regels uit het geldende plan van toepassing blijven, aangevuld met een regeling voor een zendmast.

5.3 Beschrijving per bestemming

De bestemming Agrarisch beslaat het gedeelte van het plangebied waar het deels het bestaande chaletpark wordt doorkruist. Voor deze bestemming zijn geen ontwikkelingen voorzien. Deze bestemming en de mogelijkheden zijn in overeenstemming met de vigerende regeling.De regels en mogelijkheden zijn 1 op 1 overgenomen vanuit het vigerend plan.

De bestemming Bedrijf - 1 beslaat het gedeelte van het plangebied waar het deels het bestaande bedrijventerrein Griftdijk wordt doorkruist. Voor deze bestemming zijn geen ontwikkelingen voorzien. Deze bestemming en de mogelijkheden zijn in overeenstemming met de vigerende regeling. De regels en mogelijkheden zijn 1 op 1 overgenomen vanuit het vigerend plan.

De bestemming Bedrijf - 2 beslaat het gedeelte van het plangebied waar het deels het bestaande bedrijventerrein Stationsstraat wordt doorkruist. Voor deze bestemming zijn geen ontwikkelingen voorzien. Deze bestemming en de mogelijkheden zijn in overeenstemming met de vigerende regeling.De regels en mogelijkheden zijn 1 op 1 overgenomen vanuit het vigerend plan.

De bestemming Bos beslaat het gedeelte van het plangebied waar het deels het bestaande chaletpark wordt doorkruist. Voor deze bestemming zijn geen ontwikkelingen voorzien. Deze bestemming en de mogelijkheden zijn in overeenstemming met de vigerende regeling.De regels en mogelijkheden zijn 1 op 1 overgenomen vanuit het vigerend plan.

De bestemming Groen beslaat het gedeelte van het plangebied waar het deels het bestaande bedrijventerrein Griftdijk wordt doorkruist. Voor deze bestemming zijn geen ontwikkelingen voorzien. Deze bestemming en de mogelijkheden zijn in overeenstemming met de vigerende regeling.De regels en mogelijkheden zijn 1 op 1 overgenomen vanuit het vigerend plan.

De bestemming Recreatie beslaat het gedeelte waarop de bestaande zendmast gesitueerd is. Voor deze bestemming zijn geen ontwikkelingen voorzien. Deze bestemming en de mogelijkheden zijn in overeenstemming met de vigerende regeling.

De bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie beslaat het gedeelte van het plangebied waar het deels het bestaande chaletpark wordt doorkruist. Voor deze bestemming zijn geen ontwikkelingen voorzien. Deze bestemming en de mogelijkheden zijn in overeenstemming met de vigerende regeling.

De bestemming Leiding - Hoogspanning is opgenomen voor het grootste deel van het plangebied. In voorliggend bestemmingsplan is de dubbelbestemming opgenomen voor het totale ruimtebeslag na aanleg van de kabel. Het totale ruimtebeslag tijdens de aanlegfase bedraagt ongeveer 30 meter. Deze werkstrook omvat niet alleen de kabelsleuf, maar ook de werkweg en de ruimte voor de tijdelijke opslag van de grond en het materiaal. Het totale ruimtebeslag na aanleg bedraagt 8,6 meter bij het deel in open ontgraving en 16 meter bij de gestuurde boringen. In het kader van de dubbelbestemming is uitgegaan van een breedte van 8,2 meter (open ontgraving) tot 16 meter (boringen).

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Grondexploitatiewet

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.

Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 (was 1.000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.


Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplannen in de zin van de Besluit ruimtelijke ordening mogelijk. De gemeentelijke kosten voor de procedure zijn geregeld door een anterieure overeenkomst tussen TenneT en de gemeente Nijmegen (afgesloten op 25 november 2020).

6.2 Kosten van aanleg en instandhouding

De kosten van de aanleg en instandhouding van de ontwikkeling worden gedragen door de netbeheerder. De leveringszekerheid is een wettelijke taak van de netbeheerder op grond van de Elektriciteitswet 1998. Indien nut en noodzaak van een project zijn aangetoond kan de netbeheerder de investeringskosten doorberekenen in de tarieven voor transport van elektriciteit.

6.3 Vestiging zakelijk recht

Voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding moet de netbeheerder gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. Deze strook (de zakelijk rechtstrook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen. Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook sluit Reddyn een zakelijk rechtovereenkomst (inclusief gebruiksovereenkomst) af met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van de netbeheerder zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.

De netbeheerder hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet. De schade dient wel een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg te zijn van de vestiging van het zakelijk recht.

Belemmeringenwet Privaatrecht

De netbeheerder tracht op minnelijke wijze met grondeigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers overeenstemming te bereiken over het gebruik van een strook grond (de zakelijk rechtstrook) ter plaatse van de hoogspanningsverbinding door middel van het vestigen van een zakelijk recht. In het geval op minnelijke wijze geen overeenstemming kan worden bereikt, kan voor aanleg en instandhouding van de verbinding een beroep worden gedaan op de Belemmeringenwet Privaatrecht. Middels deze wet kan door de Minister van IenW aan de rechthebbenden op de grond een zogenaamde gedoogplicht worden opgelegd. In artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998 is onder meer de toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht vastgelegd voor de aanleg van elektriciteitsnetten als hier aan de orde.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Voor de procedure van dit ontwerpbestemmingsplan is op 17 november 2021 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken ter visie gelegen (van donderdag 2 december 2021 tot en met woensdag 12 januari 2022). Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan kenbaar te maken. De tervisielegging is gepubliceerd in het elektronische gemeenteblad van Nijmegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan is geen zienswijze ingekomen.

7.2 Overleg

Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijke procedure. Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties.

Op 20 september 2021 is vanuit het Waterschap een mail ontvangen waarop zij aangeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan. Het plan is conform de eisen en wensen van ons waterschap.