direct naar inhoud van 3.5 Milieu
Plan: Broersveld-Kwakkenberg 1971 - 74 (Kwakkenbergweg 33)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP29W74-OH01

3.5 Milieu

3.5.1 Geluid

Binnen het plangebied wordt de realisatie van een aantal, in de zin van de Wet geluidhinder geluidgevoelige, bestemmingen mogelijk gemaakt, waaronder met name gebouwen voor onderwijs.

Het plangebied ligt binnen de zones van een aantal belangrijke wegen; ten aanzien van geluidhinder door wegverkeer is hierbij vooral de Kwakkenbergweg van belang. De Wet geluidhinder is daarom van toepassing hetgeen o.a. betekent dat akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai op grond van deze wet verplicht is. Bij dit onderzoek is rekening gehouden met de wijzigingen die op een deel van Kwakkenbergweg zijn voorzien (zie ook hierna), met inbegrip van de wijziging van de wettelijke maximum snelheid op het te wijzigen deel van de Kwakkenbergweg van 50 naar 30 km/uur.

Uit het akoestisch onderzoek dat voor dit plangebied is uitgevoerd blijkt dat voor de genoemde wegen de voorkeursgrenswaarde wegverkeerslawaai van de Wet geluidhinder, voor de diverse in het bestemmingsplan genoemde geluidgevoelige functies is dat 48 dB, niet wordt overschreden. Dit betekent dat de realisatie van gebouwen voor onderwijs of andere geluidgevoelige bebouwing binnen dit plangebied voor de Wet geluidhinder zonder meer mogelijk is.

De andere in en nabij het plangebied gelegen wegen krijgen/hebben een 30 km/uur status en behoeven daarom voor wat betreft de Wet geluidhinder niet bij de beoordeling van het bestemmingsplan te worden betrokken. De veronderstelling daarbij is dat bij wegen met een 30 km-regime er normaliter geen sprake is van grote verkeersintensiteiten of te hoge geluidbelastingen.

In de rapportage van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Kwakkenbergweg, Nijmegen; Geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai; DHV, 17 mei 2011) is meer detailinformatie te vinden; kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

3.5.2 Hinder

Met betrekking tot de planontwikkeling kan in zijn algemeenheid gesteld worden dat deze vanuit milieuoptiek passend geacht kan worden op de beoogde locatie.

School en sportzaal

De ligging van de school is zodanig dat deze geen onaanvaardbare overlast zal gaan opleveren naar de naastgelegen geluidgevoelige bestemmingen. Opgemerkt dient te worden dat de school opgenomen is in de Staat van bedrijfsactiviteiten-functiemenging van de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009. Deze activiteiten worden hier aangemerkt als een Categorie B-inrichting “Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden”. Hieraan voldoet de planinvulling.

Op basis van de adviesafstanden van de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering wordt geadviseerd om minimaal 30 meter op basis van het aspect geluid aan te houden tussen scholen en woningen. De werkelijke afstand tussen de school en dichtstbijzijnde woning bedraagt minimaal 40 meter De potentieel meest lawaaimakende bron (schoolplein) komt echter op ongeveer 60 meter te liggen en zal deels worden afgeschermd door de bebouwing waardoor geen overlast is te verwachten voor de meest nabij gelegen woningen. Dit is ook onderbouwd met akoestisch onderzoek (voor meer detailinformatie wordt verwezen naar de rapportage 'Montessori College te Nijmegen, Geluidemissie' van DHV, december 2010).


Indirecte hinder

Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking van het plan kan worden opgemerkt dat deze voor de invulling met de al aanwezige sportvelden niet wezenlijk zal veranderen. Wel zal de school een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking kunnen uitoefenen, al zal dit gezien het karakter van de onderwijsinstelling grotendeels geen gemotoriseerd verkeer betreffen. Vooral voor de school wordt een directe ontsluiting vanaf de Kwakkenbergweg aangelegd. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de indirecte hinder onder de voorkeursgrenswaarde blijft.

De planinvulling kan, het bovenstaande in aanmerking genomen, als acceptabel worden aangemerkt.

3.5.3 Externe veiligheid

Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden

  • a. Externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven;
  • b. Externe veiligheid door het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen.

ad a.

Er bevinden zich in de naaste omgeving van het plangebied geen inrichtingen die vallen onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI).

ad b.

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen vervoersassen (wegen en straten, vaarwegen en spoorwegen) waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is.
Voorts zijn er geen hogedruk aardgasleidingen in de naaste omgeving aanwezig.

Vanuit externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de planvorming.

3.5.4 Bodem

Bodemverontreiniging kan van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van het plan. Daarom is de bodemkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan beoordeeld. De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport: Verkennend bodemonderzoek Kwakkenberg 27-33 Nijmegen, Montessori College, EnviroPlan, 30 september 2010,P-20105827.

Uit het bodemonderzoek blijkt:  

  • 1. De grond is licht verontreinigd met kwik en PAK (0 – 1,0 m-mv). Plaatselijk is bij het schoolplein een koollaagje van 20 cm aanwezig op circa een halve meter diepte;
  • 2. Het grondwater is conform het onderzoeksprotocol niet onderzocht (niet verdacht en dieper dan 5 meter);
  • 3. Er is geen asbest waargenomen.

Op basis van het onderzoek blijkt geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Omdat ter plaatse van een gedeelte van de nieuwbouw erg weinig grondboringen zijn gezet, wordt aanbevolen om vooraf de omgevingsvergunning aanvullend bodemonderzoek te plegen. Voor een bouwaanvraag is het onderzoek onvoldoende. Voor de bestemmingsplanprocedure voldoet het onderzoek wel omdat in eerste instantie een goede indruk is verkregen van de bodemkwaliteit.

De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde maatschappelijke gebruik. Bij het realiseren van de ontwikkeling worden zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging verwacht.

3.5.5 Lucht

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:

  • a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit;
  • b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

 

ad  a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit

De Wet Milieubeheer bevat hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007; Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).

Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden o.a. voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In Nijmegen worden alleen voor NO2 en PM10 mogelijke overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.

De normering voor NO2 en PM10 is als volgt:

    norm   Ingangsdatum  
 Jaargemiddelde grenswaarde NO2   40 ug/m3   1-1-2015  
 Jaargemiddelde grenswaarde PM10   40 ug/m3   1-6-2011  
 Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar  >50 ug/m3   1-6-2011  

Bij het samenvoegen van de 3 locaties van het Montessoricollege op de Kwakkenbergweg 33 en de benodigde uitbreiding daarvoor, moet aan de bovenstaande regelgeving en aan de luchtkwaliteitsnormen worden voldaan. De extra verkeersaantrekkende werking van het plan wordt berekend op circa 400 motorvoertuigen(mvt)/etmaal (zie paragraaf 3.2). Samen met het nabijgelegen geplande Zwembad-Oost (circa 140 mvt/etm) komt de geschatte extra verkeersaantrekkende werking op totaal 540 mvt/etmaal.

Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet afzonderlijk getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. Dit ligt vast in artikel 4, lid 1 van het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen”. In de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen” is bijvoorbeeld nader uitgewerkt dat een plan met minder dan 1500 woningen of 100.000 m3 bruto kantooroppervlak en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Daarbij wordt uitgegaan van 5 extra verkeersbewegingen per etmaal per woning, derhalve resulterend in totaal 7500 extra verkeersbewegingen per etmaal.

De bovengenoemde aantallen extra verkeersbewegingen van dit plan (540 mvt/etm) zullen zodanig geringe verslechtering van de luchtkwaliteit opleveren, dat de 3% grens ruimschoots onderschreden wordt. Daarmee zal het plan "niet in betekenende mate bijdragen" en hoeft dit plan niet getoetst te worden aan de eisen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer.

  

ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” beperkt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen met bijbehorende terreinen zijn ook gevoelige bestemmingen. Op deze locatie is echter geen (dreigende) overschrijding van grenswaarden van luchtkwaliteit. Daarom is dit besluit niet van toepassing op de herziening van dit bestemmingsplan.

Vanuit het aspect luchtkwaliteit volgen geen beperkingen voor dit plan.

3.5.6 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in het actieplan klimaat 2008-2012 van de gemeente Nijmegen vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.

Compensatie

Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen.

Adaptatie

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

De door de initiatiefnemer opgestelde uitgangspunten voor verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag, gezond binnenklimaat en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de gemeentelijke klimaatdoelstellingen. De locatie is geschikt voor Koude-Warmte opslag.