direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groot Oosterhout - 7 (Griftdijk 62, kinderdagverblijf)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP29007-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Thans bestaat de wens om de bestaande woning met bijgebouwen aan de Griftdijk 62 in Nijmegen te herontwikkelen tot kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang (BSO). Uitgangspunt is het behoud van de bestaande bebouwing. De beoogde ontwikkeling van het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Groot Oosterhout'. Om de gewenste ontwikkeling van het gebied in juridisch-planologische zin mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt beoogd om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waar de ontwikkeling plaats zal vinden is gelegen aan de noordzijde van Nijmegen, direct ten oosten van de nieuwbouwwijk 'Woonpark Oosterhout'. Het plangebied is gelegen aan de Griftdijk en omvat het perceel Griftdijk 62. De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als gemeente Nijmegen, sectie E, nummer 688 en 207. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 2.200 m².

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29007-ON01_0001.jpg" Afbeelding 1.1.: globale ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Groot Oosterhout', dat op 1 april 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. In dit bestemmingsplan is het plangebied geheel voorzien van de bestemming 'Wonen' (zie afbeelding 1.2). De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven. In de regels van de bestemming 'Wonen' is bepaald dat langs de Griftdijk uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd, waarvan de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan respectievelijk 7 en 10 meter.

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

Het voorliggende initiatief voorziet in de realisatie van een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang (BSO) in de bestaande bebouwing. Een dergelijke (maatschappelijke) functie is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. Daarmee is het beoogde initiatief in functioneel opzicht strijdig met het geldende bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29007-ON01_0002.jpg" Afbeelding 1.2: uitsnede geldende bestemmingsplan (het plangebied is rood omkaderd).

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Voorliggend document heeft betrekking op het perceel Griftdijk 62. Het betreffende perceel heeft een oppervlakte van circa 2.200 m2, waarop zich thans een vrijstaande woning met aangebouwde schuur bevindt. Direct ten noorden van de woning is een vrijstaande (agrarische) schuur gesitueerd. Het perceel wordt in de huidige situatie ontsloten op de Griftdijk. Aan de zuid- en oostzijde grenst het plangebied direct aan de nieuwbouwwijk 'De Grote Boel'.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Thans bestaat de wens om de bestaande woning met aangebouwde schuur te herontwikkelen tot een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang. Uitgangspunt van deze ontwikkeling is het behoud van de bestaande bebouwing. De bestaande woning zal volledig worden gerenoveerd en in de toekomstige situatie onderdak bieden aan een BSO. Ook de aangebouwde schuur wordt geheel gerenoveerd en zal in de toekomstige situatie functioneren als kinderdagverblijf. De bestaande vrijstaande schuur - die eveneens wordt behouden - wordt in de huidige staat behouden. De begane grond zal - net als in de huidige situatie - gebruikt worden als opslagruimte. De open 'verdieping' direct onder de kap zal niet worden gebruikt.

De voorzijde van het perceel zal in de toekomstige situatie worden ingericht als parkeerterrein, dat zoveel mogelijk groen wordt ingericht, aansluitend op het bestaande groene karakter. Daarbij wordt er tevens ruimte gecreëerd voor het halen en brengen van kinderen, alsmede voor het stallen van fietsen. Het overige deel van het perceel zal in de toekomstige situatie gaan functioneren als speelruimte voor de kinderen (zie ook afbeelding 2.1). Ook deze speelruimte zal zoveel mogelijk groen worden ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29007-ON01_0003.png"

Afbeelding 2.1: situatietekening toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Relevant rijksbeleid

Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het rijksbeleid (SVIR en Barro) worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Wel draagt de beoogde ontwikkeling van het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang bij aan de wens van het Rijk om nieuwe functies onder te brengen binnen bestaand stedelijk gebied.

3.1.1 Ladder duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven: 'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Motivering

Het creëren van een goede sociale infrastructuur in de Waalsprong is een belangrijke voorwaarde voor de totstandkoming van een hoogwaardig woon- en leefklimaat. De voorliggende ontwikkeling maakt de realisatie van een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang mogelijk, waarmee wordt voorzien in de huidige en toekomstige behoefte aan kleine maatschappelijke voorzieningen in de Waalsprong, in het bijzonder de relatief grote behoefte aan (buitenschoolse) kinderopvang. Er wonen nu al veel jonge kinderen in de Waalsprong. De voorliggende ontwikkeling voorziet daarmee in een actuele behoefte aan (maatschappelijke) voorzieningen in de Waalsprong.

De voorliggende ontwikkeling is bovendien gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan een "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur" (artikel 1.1.1 onder h Bro). Omdat het voorliggende plangebied aan vrijwel alle zijden wordt omgeven door (woon)bebouwing, kan gesproken worden van een ligging binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Relevant provinciaal beleid

De provincie Gelderland heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie en bijbehorende Omgevingsverordening zijn in 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en worden twee maal per jaar geactualiseerd.

De voorgenomen ontwikkeling van een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang sluit aan bij de ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. De beoogde functiewijziging van de bestaande woning aan de Griftdijk 62 draagt bij aan de wens van de provincie om de bestaande ruimte beter te benutten en de leefkwaliteit van steden en stedelijke netwerken verder te versterken. Het initiatief draagt bovendien bij aan de ambitie te zorgen voor een optimale bereikbaarheid van voorzieningen. Het plangebied is immers gelegen aan één van de voornaamste ontsluitingswegen in het nieuwe woongebied.

3.2.1 Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking

Een randvoorwaarde voor ontwikkelingen in zowel stedelijk als landelijk gebied is dat gemeenten de ladder voor duurzame verstedelijking toe moeten passen. De provincie heeft daar in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening een eigen invulling aangegeven. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik houdt in dat de behoefte van de ontwikkelingen op het gebied van wonen, kantoren, bedrijven en detailhandel regionaal moeten worden afgestemd en dat deze in principe binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd moet worden.

Het creëren van een goede sociale infrastructuur in de Waalsprong is een belangrijke voorwaarde voor de totstandkoming van een hoogwaardig woon- en leefklimaat. De voorliggende ontwikkeling maakt de realisatie van een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang mogelijk, waarmee wordt voorzien in de huidige en toekomstige behoefte aan kleine maatschappelijke voorzieningen in de Waalsprong, in het bijzonder de relatief grote behoefte aan (buitenschoolse) kinderopvang. Omdat het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, is sprake van een intensivering van de bestaande ruimte. Derhalve kan worden voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Relevant gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Nijmegen 2013

In de Structuurvisie 2013 geeft de gemeente Nijmegen het ruimtelijk beleid weer tot 2030. Het accent zal de komende jaren meer op consolidatie van de bestaande wijken en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande bebouwing, naast de ontwikkeling van het Waalfront, het stationsgebied en de Waalsprong. In de Structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de volgende speerpunten:

  • Typisch Nijmegen; de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagdheid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling;
  • Economische structuurversterking; de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. De gemeente wil ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk, door de creativiteit van ondernemers de ruimte te geven;
  • Karakteristieke wijken; de gemeente heeft de ambitie om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het woningaanbod (zowel in woningtype als in prijsklasse).


Het raamwerk van groen, infrastructuur en water in de Waalsprong is inmiddels grotendeels aangelegd of in ontwikkeling. Binnen dit raamwerk zet de gemeente in op een meer organische en vraaggestuurde ontwikkeling. Zo ontstaat een veelkleurig mozaïek van woonbuurten met variatie in identiteiten, dichtheden en woonvormen. Bij een aantrekkelijk stadsdeel met hoogwaardige kwaliteit hoort uiteraard ook een aantrekkelijk aanbod van economische functies, goed bereikbare en toegankelijke voorzieningen en een zorgvuldige ingerichte openbare ruimte die bewegen, spelen, sporten, recreëren en ontmoeting stimuleert. De thans voorliggende ontwikkeling van een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang geeft invulling aan de wens om goed bereikbare en toegankelijke (maatschappelijke) voorzieningen in de Waalsprong te realiseren. Zodoende wordt het voorliggende initiatief passend geacht binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Ontwikkelingsstrategie Waalsprong

Op 29 mei 2013 heeft de gemeenteraad de 'Ontwikkelingsstrategie Waalsprong' vastgesteld. Deze Ontwikkelingsstrategie biedt geen blauwdruk, maar is juist bedoeld als uitnodigend perspectief voor de toekomstige invulling van de Waalsprong. De gemeente wil (toekomstige) bewoners en ontwikkelende partijen inspireren en verleiden om mee te bouwen aan de Waalsprong.

Zoals aangegeven in de ontwikkelingsstrategie is het belangrijk dat er voldoende voorzieningen in de wijken van de Waalsprong aanwezig zijn, goed bereikbaar en toegankelijk voor alle bewoners. De beschikbaarheid van voorzieningen moet met de ontwikkeling van de bevolkingsomvang en -samenstelling van de wijken mee groeien. Dat geldt onder andere voor scholen, kinderopvang en buitenschoolse opvang. Er wonen nu al veel jonge kinderen in de Waalsprong, waardoor er een relatief grote behoefte is aan ruimte voor kinderopvang. De voorliggende ontwikkeling voorziet daarmee in een actuele behoefte aan (maatschappelijke) voorzieningen in de Waalsprong.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 M.e.r.-beoordeling

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De realisatie van een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde van 100 hectare dan wel een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:

  • Kenmerken van het project;
  • Plaats van het project;
  • Kenmerken van het potentiële effect.


In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn verderop in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. Doorgaans wordt daarvoor de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) gehanteerd. Op basis van deze brochure geldt voor kinderdagverblijven (en buitenschoolse opvang van kinderen) een richtafstand van 30 meter tot geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen). Daarbij is het aspect 'geluid' maatgevend.

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang. Beide voorzieningen kunnen op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven- en milieuzonering geschaard worden onder de categorie 'kinderopvang'. Voor een dergelijke inrichting geldt een indicatieve richtafstand van 30 meter, waarbij het aspect geluid leidend is. De daadwerkelijke afstand van het kinderdagverblijf tot de dichtstbijzijnde bestaande woning bedraagt echter slechts 3 meter. Niettemin worden bedrijven en voorzieningen in milieucategorieën 1 en 2, zoals een kinderdagverblijf, passend geacht in een woonomgeving zoals de Grote Boel. Daarnaast wordt het bijbehorende speelterrein voorzien van een afschermende voorziening, waardoor het geluid enigszins gedempt wordt. Bovendien geldt dat het kinderdagverblijf moet voldoen aan de eisen die gelden vanuit het Activiteitenbesluit. Dit betekent dat buiten de ruimtelijke procedure om voorwaarden gelden zodat voldaan dient te worden aan acceptabele geluidniveaus. Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient uitgebreide aandacht te worden besteed aan inrichting van het gebouw en het gebruik van de materialen zodat voldaan kan worden aan de maximale toegestane geluidsbelasting uit het Activiteitenbesluit.

Om voor het aspect geluid aan te tonen dat de beoogde activiteiten ruimtelijk inpasbaar zijn, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Tevens is de geluidimmissie getoetst aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en is onderzocht of het binnenniveau van aangrenzende geluidgevoelige bestemmingen gewaarborgd wordt.

Om de optredende geluidniveaus te kunnen kwalificeren is aansluiting gezocht bij de door het ministerie opgestelde Handreiking industrielawaai en vergunningverlening uit 1998. De Handreiking geeft als mogelijke grenswaarden voor een rustige woonwijk in een stad een grenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. Hiervan mag door de gemeente naar boven of naar beneden worden afgeweken. Wel moet de binnenwaarde van 35 dB(A) etmaalwaarde worden gegarandeerd. Tevens kan de waarde verhoogd worden indien rekening wordt gehouden met de periode van het etmaal waarin de bestemming als zodanig in gebruik is. Dit geldt bijvoorbeeld voor kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang die in de avond- en/of nachtperiode niet worden gebruikt. Het gebruik van het kinderdagverblijf in de avond- en/of nachtperiode is uitgesloten in de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29007-ON01_0004.jpg"

Tabel 4.1: perceptie van omgevingsgeluid (bron: handreiking industrielawaai, 1998).
afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29007-ON01_0005.jpg"

Tabel 4.2: Gebiedstyperingen en mogelijke grenswaarden voor industrielawaai in gemeentelijke nota industrielawaai (Bron: handreiking industrielawaai, 1998).

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek naar inrichtingslawaai uitgevoerd. De belangrijkste conclusies zijn hieronder overgenomen, de volledige rapportage is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

Uit de berekeningsresultaten volgt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als gevolg van de inrichting ter plaatse van enkele woningen aan de Annie M.G. Schmidthof, Astrid Lindgrenhof en Griftdijk hoger is dan de grenswaarde voor woningen in een rustige woonwijk. Om te kunnen voldoen aan de grenswaarden wordt voorgesteld de erfafscheiding tussen de buitenschoolse opvang en de betreffende woningen te verhogen tot deels 2 meter, deels 3 meter.

Het berekend maximale geluidniveau voldoet ter plaatse van een aantal woningen niet aan de grenswaarden voor woningen in een rustig woongebied. In aanvulling op de eerder genoemde maatregel dient de erfafscheiding over grotere lengte te worden verhoogd.

De geluidsbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder) voldoet aan de betreffende grenswaarde. Hierbij is bovendien de geluidsbelasting overschat ten opzichte van de reëel te verwachten geluidsbelasting.

Op voorwaarde dat de bestaande erfafscheiding plaatselijk wordt verhoogd, leidt de bestemmingsplanwijziging niet tot onaanvaardbare hinder of een verslechtering van het woon- en leefklimaat. Om de realisatie en instandhouding van de benodigde erfafscheiding te waarborgen, is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Daarin is het gebruik van de gronden voor een kinderdagverblijf en/of buitenschoolse opvang afhankelijk gesteld van de realisatie en instandhouding van een gebouwde erfafscheiding. De minimale hoogte van de erfafscheidingen is geregeld middels bouwaanduidingen.

4.3 Geluid

Bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) binnen de geluidszone van een weg of spoorlijn moet de geluidsbelasting inzichtelijk worden gemaakt. Op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder geldt vanaf 1 juli 2012 ook voor kinderdagverblijven een onderzoeksplicht. Het voorliggende plangebied is gelegen binnen de onderzoekszone van de Griftdijk, derhalve is akoestisch onderzoek benodigd. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing dient tevens de nabijgelegen 30 km/u-weg Volsellastraat te worden onderzocht.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek naar inrichtingslawaai uitgevoerd. De belangrijkste conclusies zijn hieronder overgenomen, de volledige rapportage is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat alleen door het verkeer op de Griftdijk de voorkeurswaarde wordt overschreden. De maximale geluidsbelasting bedraagt 55 dB, waardoor de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden (zie tabel 4.3). Voor de Griftdijk is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. Op basis van de maatregelenafweging worden zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet doelmatig geacht. De maatregelen stuiten op overwegende financiële of stedenbouwkundige bezwaren. Het vaststellen van hogere waarden is derhalve benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29007-ON01_0006.jpg"

Tabel 4.3.: geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer (LDEN[dB])

Gezien het voorgaande is het noodzakelijk voor het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang een hogere waarde voor de Griftdijk vast te stellen tot maximaal 55 dB. Het ontwerpbesluit tot vaststelling hogere waarden moet gelijktijdig met het voorliggende bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. De hogere waarden worden te zijner tijd door het college van Nijmegen vastgesteld.

4.4 Luchtkwaliteit

Op grond van de Wet milieubeheer dienen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen getoetst te worden aan de Wet luchtkwaliteit Een ruimtelijke ontwikkeling mag volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsbeleid Luchtkwaliteit (NSL);
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor kleine ontwikkelingen is een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een project dat 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Zoals blijkt uit paragraaf 7.1 (verkeer en parkeren) leidt de voorgenomen ontwikkeling tot 220 extra motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29007-ON01_0007.jpg"
Afbeelding 4.1: berekening NIBM-tool

Uit de berekeningen met de NIBM-rekentool (zie afbeelding 4.1) blijkt dat de toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarmee voldoet de voorliggende ontwikkeling aan de Wet luchtkwaliteit.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Hiervoor is gebruik gemaakt van de NSP-monitoringstool. In de volgende afbeelding zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 weergegeven voor het peiljaar 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29007-ON01_0008.jpg"

Afbeelding 4.2: overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5 peiljaar 2015 (NSL-monitoringstool)

Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2, en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschrijden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

GGD-Richtlijn

De landelijke GGD heeft in de “GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid” het volgende geadviseerd ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs snelwegen en drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):

  • liever niet binnen 300 meter van een snelweg;
  • op minder dan 100 meter van een snelweg wordt sterk afgeraden;
  • niet bouwen direct langs een drukke weg, dus niet in 1e lijnsbebouwing;
  • aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg.


De gemeente Nijmegen conformeert zich aan deze landelijke GGD-richtlijn. Het beoogde kinderdagverblijf is aan de Griftdijk gelegen. De huidige verkeersintensiteit van deze weg bedraagt 8.900 mvt/etmaal. Naar verwachting zal de verkeersintensiteit in 2028 circa 9.000 mvt/etmaal bedragen ('Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Nijmegen Woonpark Oosterhout 2013-2 (Rotonde Griftdijk, rapportnr. Prs 2017136, d.d. 6 april 2017'). Gelet hierop is de Griftdijk niet te kwalificeren als een drukke gemeentelijke weg. Andere drukke (snel)wegen in de omgeving zijn op ruime afstand van het plangebied gelegen (meer dan 300 meter). Het plan voldoet daarmee aan de GGD-richtlijn. Regelgeving voor luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de nieuwbouw van de realisatie van het kinderdagverblijf met buitenschoolse opvang op deze locatie

4.5 Geur

In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is een beoordelingskader opgenomen voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Omdat er in de directe omgeving van het plangebied geen agrarische bedrijven aanwezig zijn, vormt het aspect geur geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, waaronder de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen. In het kader van de voorliggende ontwikkeling is op basis van de risicokaart onderzocht of er relevante risicobronnen in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Uit deze analyse blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied bied geen relevante risicobronnen aanwezig zijn. Er is derhalve geen meetbare toename van het groepsrisico. Het groepsrisico is daarom op een standaard wijze verantwoord in de beleidsvisie van februari 2014 (Beleidsvisie Externe Veiligheid Nijmegen, 2014, pagina 33). Gelet op het voorgaande gelden er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen.

In het kader van het wettelijk vooroverleg is de toelichting van dit bestemmingsplan voorgelegd aan de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ).

4.7 Bodem

Bij nieuwbouw dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie. Omdat het plangebied in de bestaande situatie een woonbestemming heeft, mag aangenomen worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde nieuwe functie. Niettemin is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder overgenomen, de volledige rapportage is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Zintuiglijk zijn lokaal in de bovengrond zwakke tot matige puinbijmengingen waargenomen. In de bodem is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de actuele contactzone is maximaal 17 mg/kg d.s. aan gewogen asbest aangetoond. Het aangetoonde gehalte aan asbest blijft beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek (½ interventiewaarde < 50 mg/kg d.s).

In de bovengrond zijn verhoogde gehalte aan lood, zink en PCB’s aangetoond. In het grondwater is een verhoogd gehalte aan barium aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de toekomstige functie. Het aspect bodem leidt derhalve niet tot belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.8 Water

4.8.1 Beleidskader

Waterbeheerplan 2016-2021

Eind 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel “Koers houden, kansen benutten”. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met de (klimaat)veranderingen om ons heen en benut zij de kansen die zich voordoen in de regio. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe zij dat willen bewerkstelligen. De drie speerpunten van het Waterbeheerprogramma zijn:

  • Veel dijkverbeteringen: in het waterbeheerprogramma staat bescherming tegen overstromingen voorop. In de komende jaren zullen veel dijkverbeteringen in het rivierengebied plaatsvinden. Daarbij houdt het waterschap rekening met nieuwe normen voor waterveiligheid en met de belangen van de omgeving. Dijkverbeteringen worden op veel plaatsen innovatief uitgevoerd. Hierdoor kan het waterschap de overlast voor de omgeving beperken en efficiënter werken.
  • Innovatie bij zuivering afvalwater: rioolwater is niet langer alleen maar afvalwater; het is ook een bron van nuttige energie en grondstoffen. In het waterbeheerprogramma neemt het waterschap zich voor steeds meer technieken toe te passen om grondstoffen en energie terug te winnen uit het afvalwater.
  • Klimaatbestendig watersysteem: het klimaatbestendig maken van het watersysteem is een van de aandachtspunten in het beheerprogramma.
4.8.2 Watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.

Hieronder volgt de inhoudelijke toetsing van het plan aan de verschillende 'waterthema's', zoals die beschreven staan in de Handreiking Watertoets. Toetsing aan deze thema's levert de watertoets op.

Algemeen

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Ressen. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) en de nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013) relevant. Er vinden wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Oppervlaktewater

In of in de directe omgeving van is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een aan grondwater gerelateerde keuze van de locatie, bijvoorbeeld geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen tijdens bouwrijp maken en bouw, bijvoorbeeld ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur;
  • een waterbestendig bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen, bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen.


Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Deze sluiten ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

In de Waterwet is naast de gemeentelijke zorgplicht voor regenwater ook een zorgplicht voor grondwater opgenomen. Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren strekt deze zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn maatregelen (ter voorkoming van grondwateroverlast) te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren dienen zelf te zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij dienen in dat kader zelf bouwkundige maatregelen te treffen. Dit speelt met name als ondergronds gebouwd gaat worden.

Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden wordt verwezen naar de Milieuatlas van de gemeente Nijmegen die te vinden is via http://kaart.nijmegen.nl/milieu/. De grondwaterstand is van belang voor een eventueel bouw van een kelder of een verdiepte parkeervoorziening en het (tijdelijk) lozen van het bronneringswater. Op de milieuatlas is ook informatie te vinden over (resultaten en onderzoek naar) de waterdoorlatendheid van de bodem.

Riolering/hemelwater

Het plan behelst de realisatie van een kinderdagverblijf in bestaande bebouwing aan de Griftdijk. In de Griftdijk ter hoogte van het plangebied ligt geen riolering. De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Annie M.G. Schmidthof aan de achterzijde van het kinderdagverblijf. De riolering is uitgevoerd als duurzaam gescheiden stelsel.

Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Vuilwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer.

Het pand waarin het kinderdagverblijf gevestigd wordt, was lang niet op de riolering aangesloten en is pas op de riolering aangesloten met de aanleg van de riolering in de nieuwe wijk Grote Boel aan de achterzijde van het pand (put D206b in de volgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29007-ON01_0009.jpg"

Afbeelding 4.3: rioleringstelsel

Op grond van het Bouwbesluit (artikel 6.18) moet hemelwater van daken en andere verharding in beginsel op eigen terrein verwerkt worden. Van die verplichting kan afgeweken worden als de gemeente het afstromende hemelwater in openbare hemelwatervoorzieningen kan en wil ontvangen.

De gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de beleidsnota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer'. Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant Duurzaam bouwen in het KAN (2000) gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voor het hemelwater dat afstroomt van de verhardingen is een vorm van zuivering vereist. Deze zuivering moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlaktewater niet negatief beïnvloed wordt.

Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn. Geen bijgevoegd goedgekeurd plan betekent een niet-ontvankelijke aanvraag.

Het hemelwater dat afstroomt van het terrein wordt waarschijnlijk niet naar de openbare ruimte afgevoerd. Met het huisvesten van het kinderdagverblijf in bestaande bebouwing wordt de afvoer van het hemelwater waarschijnlijk niet gewijzigd.

Indien een andere afvoer gewenst is, geldt het voorgaande over hemelwater. Het is niet uitgesloten dat het hemelwater dat afstroomt van het terrein naar de openbare ruimte aan de achterzijde van de woningen afgevoerd kan worden. Deze afstroming dient in dat geval wel bovengronds te zijn. In het waterhuishoudkundige plan van de wijk Grote Boel is geen rekening gehouden met de afvoer van het hemelwater dat afstroomt van deze bebouwing. De mogelijkheden en onmogelijkheden van bovengrondse afstroming naar de openbare ruimte aan de achterzijde van de woningen kunnen met de gemeente besproken worden.

4.9 Flora en Fauna

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd, waarin gekeken is of er een reële kans is op het al dan niet voorkomen van beschermde soorten in of net buiten het plangebied. Ten behoeve van de quickscan naar het voorkomen van beschermde soorten is een bureauonderzoek uitgevoerd. Aan de hand van verspreidingsgegevens uit databanken op internet en uit inventarisatieatlassen en habitateisen van beschermde flora en fauna, in combinatie met terreinkenmerken, de ligging van het plangebied in zijn omgeving en een visuele inspectie, is een inschatting gemaakt van het voorkomen van beschermde soorten. De resultaten van de quickscan zijn integraal opgenomen in deze toelichting (er is geen separaat verslag van opgesteld).

Vleermuizen

In de aanwezige bebouwing zijn aan diverse zijden (spouw)gaten en andere openingen aanwezig waar vleermuizen ruimtes kunnen bereiken die geschikt zijn als verblijfplaats. Gelet hierop heeft aanvullend vleermuisonderzoek plaatsgevonden om vast te kunnen stellen, dan wel uit te kunnen sluiten dat de bestaande bebouwing ook daadwerkelijk door vleermuizen gebruikt wordt als verblijfplaats. Uit het aanvullend onderzoek - dat als bijlage 4 bij de toelichting is opgenomen - blijkt dat binnen het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn.

Het plangebied is door de afwezigheid van bomenrijen of andere lijnstructuren niet geschikt als vliegroute van vleermuizen. Wel kan het plangebied gebruikt worden als foerageergebied van vleermuizen door de aanwezigheid van voldoende vegetatie waarlangs vleermuizen kunnen foerageren. In de directe omgeving zijn echter voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig. Om deze redenen bestaan er vanuit de Wet natuurbescherming geen verplichtingen ten aanzien van vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen en is voor dit onderdeel geen aanvullend onderzoek of een ontheffing nodig.

Vogels met een vaste verblijfplaats

Verblijfplaatsen van vogels, die hun verblijfplaats het hele jaar door gebruiken of elk jaar terugkeren naar hetzelfde nest, zijn jaarrond beschermd. In het plangebied heeft de aanwezige bebouwing de potentie om te dienen als verblijfplaats voor de huismus en gierzwaluw. Om deze redenen kan de aanwezigheid van vogels met een vaste verblijfplaats in het plangebied niet uitgesloten worden. Zodoende heeft aanvullend onderzoek plaatsgevonden, dat als bijlage 4 bij de toelichting is opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied niet geschikt is voor de huismus. Ook zijn er geen individuen of sporen aangetroffen van deze vogelsoort. Daarnaast maakt het plangebied geen essentieel deel uit van de functionele leefomgeving van deze vogelsoort. Ten aanzien van deze soort bestaan er daarom, naast de zorgplicht, geen verdere verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming.

In het plangebied en de directe omgeving zijn evenwel geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van de gierzwaluw aangetroffen. Ook maakt het plangebied geen essentieel deel uit van de functionele leefomgeving van deze vogelsoort. Ten aanzien van deze soort bestaan er dan ook geen verdere verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming.

Wel is er in het plangebied een vaste rustplaats aangetroffen van de kerkuil. De kerkuil is een vogelsoort waarvan de verblijfplaats jaarrond beschermd wordt door de Wet natuurbescherming. Ook de functionele leefomgeving valt onder bescherming van deze wet. Als gevolg van de voorgenomen plannen, zullen negatieve effecten optreden, hetgeen tot overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming leidt. Om overtreding te voorkomen dienen er mitigerende maatregelen genomen te worden en dient er ontheffing aangevraagd te worden. Deze mitigerende maatregelen zijn beschreven en vastgelegd in het 'Activiteitenplan Kerkuil in verband met een verbouwing aan de Griftdijk in Nijmegen', dat als bijlage 5 bij de toelichting is opgenomen. Op grond van het activiteitenplan is door de provincie Gelderland een ontheffing verleend (d.d. 12 juni 2018). Deze is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.

Mogelijk zijn er in het plangebied tevens nesten van algemeen beschermde vogelsoorten aanwezig. Om te voorkomen dat deze broedplaatsen verstoord worden, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden (grofweg half maart-half juli). Indien dit niet mogelijk is, dient vooraf door een ecologisch deskundige vastgesteld te worden dat er geen broedplaatsen worden verstoord.

Grondgebonden zoogdieren

Op basis van de gebiedskenmerken kan niet worden uitgesloten dat de steenmarter een vaste rust- en verblijfplaats in de aanwezige bebouwing heeft. Op waarneming.nl is in augustus 2016 melding gedaan van een steenmarter in de directe nabijheid van het plangebied. Tijdens een veldbezoek zijn er echter geen sporen van de steenmarter aangetroffen. Aangenomen wordt dat deze soort niet in het plangebied voorkomt. Om deze reden is aanvullend onderzoek naar de steenmarter niet benodigd.

Amfibieën

Het plangebied beschikt niet over een geschikte biotoop voor strikt beschermde amfibieën, waardoor de aanwezigheid van deze soorten uitgesloten kan worden.

Reptielen

Het plangebied beschikt niet over een geschikte biotoop voor strikt beschermde reptielen, waardoor de aanwezigheid van deze soorten uitgesloten kan worden.

Vaatplanten

Er zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen binnen het plangebied. Vanwege de voedselrijke omstandigheden binnen het plangebied worden deze ook niet verwacht. Vanuit de Wet natuurbescherming bestaan er daarom, anders dan de algemene zorg-plicht, geen verdere verplichtingen ten aanzien van deze soortgroep.

Zorgplicht 

Tenslotte geldt altijd de voorgeschreven zorgplicht: deze houdt in dat alle mogelijke nadelige gevolgen voor (alle) planten en dieren zoveel mogelijk vermeden moeten worden (voor zover redelijk), bijvoorbeeld door een Egel die zich op het werkterrein bevindt te verplaatsen voordat gestart wordt met bepaalde werkzaamheden (hiervoor is eerst een inspectie te voet van het werkterrein nodig).

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NatuurNetwerk Nederland. Verplichtingen zijn dan ook niet aan de orde. Het plangebied is evenmin onderdeel van een gebied dat onder de Wet natuurbescherming (Wnb) valt. Ook in de directe omgeving zijn dergelijke gebieden niet aanwezig. Externe werking op verder weg gelegen Natura 2000-gebieden kan dan ook worden uitgesloten. Het aspect flora en fauna leidt derhalve niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Cultuurhistorie en archeologie

4.10.1 Archeologie

Op grond van de Erfgoedwet is het verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op basis van de Archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen is het plangebied aangeduid als een gebied met 'Waarde 1'. In een gebied met waarde 1 is nog geen onderzoek gedaan en is het onbekend waar archeologische resten zich kunnen voordoen. De archeologische verwachting voor deze gebieden is laag tot middelhoog te noemen, maar dat betekent niet dat er geen relevante archeologische sporen, met name uit de prehistorie en Romeinse tijd, kunnen worden aangetroffen. Daarom kiest de gemeente Nijmegen ervoor om bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 archeologisch vooronderzoek uit te voeren.

De voorgenomen ontwikkeling van het kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang leidt niet tot bodemingrepen groter dan 2.500 m2. Uitgangspunt is het behoud van de bestaande bebouwing, er wordt geen nieuwe bebouwing toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29007-ON01_0010.jpg"

Afbeelding 4.4: uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Nijmegen

4.10.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Het voorliggende plangebied is gelegen aan de Griftdijk. De Griftdijk heeft zijn ontstaan te danken aan de wens om een kortere vaarroute te maken tussen Arnhem en Nijmegen. De Grift was de allereerste gegraven trekvaart van de Noordelijke Nederlanden. Mensen vestigden zich rondom het Grift-kanaal. Langs de Grift werden percelen uitgegeven voor bebouwing en daarmee ontstond de opvallende lintbebouwing aan weerszijden van de vaart. Deze structuur is tegenwoordig, bijna 400 jaar later, nog steeds herkenbaar in het gebied. Langs de Grift werd ook een rijweg aangelegd: de voorloper van de huidige Griftdijk. De watergang zelf, de Grift, verdween rond 1930 uit het dorpsbeeld toen de Waalbrug met de bijbehorende rijksweg werd gerealiseerd. De Grift werd gedempt, maar is tot op heden nog goed herkenbaar als een belangrijke structurerende lijn door het gebied. De voorliggende ontwikkeling leidt niet tot aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Verkeer

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is de verkeersaantrekkende werking van het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.

Voor een kinderdagverblijf (waaronder mede bedoeld een BSO) geldt een verkeersgeneratie van maximaal 33,7 motorvoertuigbewegingen per 100 m2 b.v.o. (inclusief kiss & ride). Het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang hebben een bruto vloeroppervlak van circa 650 m2. Gelet hierop bedraagt de totale verkeersgeneratie 220 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag. Het is aannemelijk dat deze verkeersbewegingen zich met name in de ochtend (tussen 07:00 en 09:00 uur) en avond (tussen 16:00 en 18:00 uur) voordoen, waardoor sprake is van zogenaamde piekmomenten.

Gezien de directe nabijheid van de hoofdontsluitingsstructuur (Griftdijk) en de (relatief grote) capaciteit hiervan, zal de toename van het aantal verkeersbewegingen een adequate verkeersafwikkeling op geen enkel punt in de weg staan. Gelet op het toekomstige verzorgingsgebied van het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang is het bovendien aannemelijk dat een deel van de bezoekers per fiets naar het kinderdagverblijf komt.

4.11.2 Parkeren

Autoparkeren

Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen bij nieuwbouw projecten wordt door de gemeente de parkeerbehoefte vastgesteld aan de hand van de 'Nota Parkeernormen gemeente Nijmegen' d.d. januari 2016. Op grond van deze nota geldt voor een kinderdagverblijf (waaronder mede bedoeld een BSO) een parkeernorm van 1,1 parkeerplaatsen per arbeidsplaats. Uitgaande van 10 arbeidsplaatsen en de voornoemde parkeernorm, zijn in totaal 11 parkeerplaatsen benodigd. Dit aantal is exclusief de benodigde parkeerplaatsen voor het ophalen en brengen van leerlingen (Kiss & ride).

Op basis van bijlage 11 behorende bij de Nota Parkeernormen is het aantal benodigde parkeerplaatsen ten behoeve van halen en brengen berekend (Kiss & ride), waarbij een bandbreedte is aangehouden (minimaal 50% van de kinderen wordt met de auto gebracht, maximaal 80%). Gelet op de stedelijkheidsgraad (sterk stedelijk) wordt uitgegaan van een gemiddelde. Dat betekent dat 65% van de kinderen met de auto wordt gebracht.

Op basis van het programma bedraagt de maximum capaciteit van het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang 73 kinderen. Rekening houdend met de reductiefactoren (parkeerduur en het aantal kinderen per auto), zijn er 9 parkeerplaatsen benodigd ten behoeve van het halen en brengen van de kinderen (zie tabel 4.4). De totale parkeerbehoefte ten behoeve van het kinderdagverblijf (met BSO) bedraagt daarmee 20 parkeerplaatsen.

Functie   Aantal kinderen   Kinderen met auto   Reductiefactor   Benodigd aantal parkeerplaatsen  
    Min.   Max.   Gemiddeld   Parkeerduur   Kind per auto   Min.   Max.   Gemiddeld  
Kinder-
dagverblijf  
73   50%   80%   65%   0,25   0,75   6,8   10,95   8,9  


Tabel 4.4.: berekening parkeerbehoefte kiss & ride voorziening

De voorlopige inrichtingstekening voorziet in 20 parkeerplaatsen op eigen terrein (zie afbeelding 2.1), waardoor er voldaan wordt aan de parkeernormen van de gemeente Nijmegen.

Fietsparkeren

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling dient voldoende fietsparkeergelegenheid te worden gerealiseerd. Hiervoor is gebruik gemaakt van de CROW publicatie 291 'Leidraad fietsparkeren'. Voor een kinderdagverblijf worden 1 tot 3 fietsparkeerplaatsen per 10 kinderen (1 werknemer) voorgeschreven, waardoor in totaal 22 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden, uitgaande van de maximale norm (zie tabel 4.5).

Functie   Aantal kinderen   Per   Parkeerkencijfer   Parkeerbehoefte  
      Minimaal   Maximaal   Minimaal   Maximaal  
Kinderdagverblijf   73   10 kinderen   1,0   3,0   7,3   21,9  

Tabel 4.5: berekening parkeerbehoefte fietsparkeren

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt op eigen terrein een fietsenstalling gerealiseerd. Deze fietsenstalling voorziet in voldoende fietsparkeerplaatsen om de benodigde parkeerbehoefte op te vangen.

4.12 Kabels en leidingen

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming, zoals straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen relevante kabels of leidingen aanwezig. Ook zijn er geen beschermingszones opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de gemeentelijke standaard voor bestemmingsplannen Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

In het vervolg van deze paragraaf worden de regels kort toegelicht.

5.2 Systematiek van het plan

5.2.1 Planopzet

Het voorliggende plangebied is voorzien van een gedetailleerde eindbestemming. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kan direct een omgevingsvergunning worden afgegeven, indien het bouwplan past binnen de regels die gelden bij de bestemming.

5.2.2 Inleidende regels

Begrippen 

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.2.3 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, groen, verkeer etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

5.2.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, nutsvoorzieningen en beeldende kunst.

Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bevat algemene gebruiksregels omtrent evenementen en ondersteunende horeca. Evenwel zijn er regels opgenomen met betrekking tot strijdig gebruik.

Algemene afwijkingsregels 

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een standaardregeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt.

Overige regels

In deze bepaling is een regeling opgenomen inzake parkeren. Daarin is onder meer bepaald dat bij het bouwen en/of wijzigen van het gebruik voldaan moet worden aan de beleidsregels Parkeren van de gemeente Nijmegen of diens rechtsopvolger(s).

5.2.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Beschrijving per bestemming

In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

Maatschappelijk

Het perceel Griftdijk 62 is in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming zijn de gronden uitsluitend bestemd voor een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang. Daarnaast zijn de gronden mede bestemd voor ondersteunende horeca en bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen.

Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De maximum toegestane goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met een maximum van 150 m2.

In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van het benodigde geluidscherm. Daarbij is het gebruik van de gronden voor een kinderdagverblijf afhankelijk gesteld van de realisatie en instandhouding van een gebouwde erfafscheiding. De minimale hoogte van de erfafscheidingen is geregeld middels bouwaanduidingen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk besluit dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

6.2 Financiële haalbaarheid

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Daarmee wordt het voorliggende initiatief financieel uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

De thans voorliggende ontwikkeling van een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang geeft invulling aan de wens om goed bereikbare en toegankelijke (maatschappelijke) voorzieningen in de Waalsprong te realiseren. Er wonen veel jonge kinderen in de Waalsprong, waardoor er een relatief grote behoefte is aan ruimte voor kinderopvang. De voorliggende ontwikkeling voorziet daarmee in een actuele behoefte aan (maatschappelijke) voorzieningen in de Waalsprong. Bovendien stuit het beoogde initiatief niet op milieutechnische belemmeringen. Derhalve wordt aangenomen dat er geen bezwaren staan tegen de ontwikkeling van het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang.

7.2 Procedure

7.2.1 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties moet worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).

7.2.2 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.