Plan: | Nijmegen Woenderskamp - 2 (Griftdijk Noord 21) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP27002-VG01 |
Met het plan wordt beoogd om het gebied aan de Griftdijk Noord 21 en 21a in Lent (Nijmegen) te ontwikkelen. In de huidige situatie zijn er op de locatie een voormalig agrarisch perceel met bijhorende vrijstaande boerderij gesitueerd met daarin 2 woningen en stalruimte voor koeien en paarden. Rond de boerderij ligt een als zodanig gebruikte paardenweide. Het plangebied is onderdeel van het gebied Woenderskamp wat momenteel ontwikkeld wordt tot een woongebied. Het doel is de beoogde herontwikkeling aan te laten sluiten op de ontwikkeling Woenderskamp en de lintbebouwing van de Griftdijk, om tot één samenhangend woongebied te komen.
Het plangebied is gelegen aan de Griftdijk Noord in Lent. Het plangebied wordt aan de oost-, west- en zuidzijde begrensd door diverse percelen die behoren tot de tuin van grondgebonden woningen en door de straat Lavinia Fontanahof. Aan de noordzijde wordt de grens gevormd door de Griftdijk Noord.
De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als gemeente Nijmegen, sectie F, perceel 213. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 3.335 m².
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Afbeelding: ligging en begrenzing plangebied (plangebied weergegeven met rood)
Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Nijmegen Woenderskamp. Dit bestemmingsplan is door de raad op 14 juni 2017 vastgesteld en daarna onherroepelijk geworden.
De locatie valt binnen de enkelbestemming "Wonen" en heeft een bouwvlak. Ook ligt de locatie binnen de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3". Voor de locatie geldt de volgende maatvoering:
Dit sluit aan bij de huidige lagere woonboerderij.
De gronden aan de voorzijde van de woning (grenzend aan de Griftdijk Noord) vallen binnen de enkelbestemming "Tuin". Een kleine strook van deze gronden is ook gelegen binnen de gebiedsaanduiding "wetgevingszone - waarde archeologie 1".
Afbeelding: uitsnede vigerend bestemmingsplan planlocatie
Het plan voorziet in het realiseren van 10 grondgebonden woningen op de locatie, de aanleg van een weg, parkeerplaatsen en groen en de sloop van de bestaande woonboerderij. In het vigerende bestemmingsplan is bepaald dat hoofdgebouwen alleen mogen worden opgericht binnen een bouwvlak. Ook is bepaald dat er per bouwvlak maximaal 1 woning is toegestaan. Het realiseren van 10 grondgebonden woningen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, want er is maar 1 bouwvlak op de locatie.
Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk (7) van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Het plangebied is momenteel in gebruik als een voormalig agrarisch perceel met bijhorende vrijstaande boerderij. De boerderij is momenteel in gebruik als woning. Op het perceel staat één vrijstaande boerderijwoning met een kleine stalruimte. Rond de boerderij ligt een als zodanig gebruikte paardenweide.
De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door een mix van aaneengesloten bebouwing, tweekappers en vrijstaande bebouwing. Langs de Grftdijk staat lintbebouwing met een divers karakter. Daarachter ligt een recente, projectmatig gebouwde woonwijk. Deze woningen zijn gesitueerd rondom een grote centrale groenzone waar speelelementen en wateropvang zijn gesitueerd. Waar het plangebied aansluit op Woenderskamp staan rijwoningen die gericht zijn op de centrale groene ruimte. Het plangebied is gedeeltelijk direct aansluitend aan de groene ruimte gelegen.
Afbeelding: detail luchtfoto van de planlocatie
Het plan bestaat uit het realiseren van 10 grondgebonden woningen op de planlocatie. Deze sluiten enerzijds aan op de omgeving van de Griftdijk en anderzijds op de achterliggende nieuwe woonwijk. Er wordt een kleine collectieve buitenruimte met een parkeerkoffer gerealiseerd. De typologische verdeling is voor verschillende doelgroepen en sluit aan op de typologie van de omgeving. In de volgende paragraaf wordt het plan verder toegelicht.
Het plan sluit enerzijds op de Griftdijk en anderzijds op Woenderskamp aan. Er wordt een tiental woningen voorzien waarbij voor een mix van typologieën is gekozen die aansluit op de (directe)omgeving. Aan de noordzijde biedt het ontwerp aansluiting met de Griftdijk. Hier komt een drietal vrijstaande woningen die in eenzelfde stramien staan als de vrijstaande moderne houten woning aan de zuidzijde van de planlocatie. Er wordt een ruime afstand tussen de woningen en het fietspad aangehouden zodat de opritten overzichtelijk kunnen worden vormgegeven. Woningen staan daardoor iets verder van de weg af dan de bestaande woonboerderij, wat ruimtelijk de voorkeur heeft en waarbij nog wel de lintstructuur in tact wordt gehouden. Bij de woningen is op de opritten ruimte om 2 auto's te parkeren. De woningen langs de Griftdijk bestaan uit één laag en een zadelkap over twee lagen of twee lagen en een zadelkap over één laag. De kap wordt haaks op de weg uitgevoerd zodat verwantschap met de overige bebouwing langs de Griftdijk ontstaat.
Afbeelding: stedenbouwkundig plan voor de locatie
De zuidelijke invulling van het plan gaat meer uit van een compact woonensemble waarbinnen twee- en drie-onder-een-kap woningen komen te staan. Het compacte ensemble krijgt aansluiting en deels een oriëntatie op de buurt Woenderskamp. In de westelijke hoek wordt de bebouwingsstructuur uit de aangrenzende wijk doorgezet, waarmee de hoek wordt afgerond. Hier worden 2 woningen voorzien die worden gericht naar de centrale groene ruimte in de wijk. Een woonstraat als inprikker vanaf de Lavinia Fontanahof vormt een gezamenlijke openbare ruimte met parkeren en een kleinschalige landschappelijke inpassing. Aan de inprikker komt een rij met drie starterswoningen en twee-onder-een-kapwoningen te staan. De bebouwing binnen het zuidelijke woonensemble heeft nadrukkelijk aansluiting en verwantschap met de bestaande bebouwing binnen Woenderskamp door eenzelfde massa, kapvorm, hoogte en beelduitstraling toe te passen. Hierdoor wordt het onderdeel van het bestaande wijkdeel.
Typologische verdeling
De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die naar verwachting per 1 januari 2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Het is op korte termijn vaak sneller en goedkoper om in het buitengebied woningen of bedrijfsbebouwing te ontwikkelen. Echter op enig moment zijn investeringen in infrastructuur nodig, waardoor de kosten voor verstedelijken binnen of buiten bestaand stedelijk gebied weer anders worden. Daarbij, verstedelijkingsambities in het buitengebied raken ambities met betrekking tot bijvoorbeeld landschap en natuur, terwijl verdichten van bestaand stedelijk gebied kan raken aan ambities met betrekking tot gezondheid en hinder.
In 2050 wonen meer mensen dan nu in de steden en stedelijke regio’s, die steeds belangrijker zijn geworden voor onze economie. Ook in meer landelijke regio’s woont en werkt nog steeds een substantieel deel van de bevolking. De kracht van Nederland ligt in zijn polycentrische netwerkstructuur van stedelijke en landelijke regio’s van verschillende schaal en dynamiek die door de kwaliteit van het transport- en mobiliteitsnetwerk complementair als één systeem functioneren. Het kloppend hart van land en economie is het Stedelijk Netwerk Nederland. Kern daarvan is het brede midden van Nederland, grofweg Randstad (Amsterdam, Utrecht, Rotterdam-Den Haag), Amersfoort, Zwolle, Arnhem-Nijmegen, Brabantse stedenrij). Daar woont en werkt het merendeel van de bevolking. Maar ook uitlopers buiten het brede midden (Groningen, Twente, Maastricht, Leeuwarden en Middelburg) behoren tot het Stedelijk Netwerk Nederland. Vergeleken met veel buitenlandse metropolen zijn onze grootste steden relatief klein. Daarom zijn de verbindingen, wegen en spoorwegen, tussen en binnen deze regio’s voor ons land zo belangrijk. Die maken dat Stedelijk Netwerk Nederland richting 2050 steeds meer als één geheel kan functioneren.
De verdere verstedelijking is gepaard gegaan met de verduurzaming van Nederland en een goede kwaliteit van leven. Ook in de toekomst koesteren we de kleinschaligheid en diversiteit die onze steden en dorpen kenmerken. Stedelijke groei is voor een belangrijk deel binnen de bestaande bebouwde gebieden gefaciliteerd, maar ook op zorgvuldig gekozen en ingerichte locaties daarbuiten. Er is gebouwd daar waar de vraag is en naar de behoefte van verschillende doelgroepen, waaronder starters. Er zijn veel daar waar de vraag is en naar de behoefte van verschillende doelgroepen, waaronder starters. Er zijn veel woningen voor de groeiende groep ouderen gerealiseerd en ook de inrichting van steden en dorpen en de organisatie van openbaar vervoer, zorg en detailhandel is daarop aangepast. We bieden iedereen de mogelijkheid om naar wens en betaalbaar te wonen, waarbij we de kwaliteit, leefbaarheid en identiteit van onze steden verder versterken. Met nieuwe stedenbouwkundige concepten hebben we veelvormige woonmilieus en nieuwe vormen van mobiliteit gecreëerd die voor alle leeftijdsgroepen prettig zijn om in te leven. Nieuwe ontwikkelingen hebben op goed bereikbare locaties plaatsgevonden.
Gevolg planvoornemen
Voorliggend plan heeft betrekking op een inbreiding in bestaand stedelijk gebied. Er wordt bijgedragen aan een sterke en gezonde stad door het realiseren van éénsgezinswoningen.
Het plan sluit aan bij de kenmerken van het gebied. Het plan sluit aan bij de ontwikkelingen in de omliggende gebieden, zoals de Woensderskamp.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Gevolg planvoornemen
Op basis van het Barro en de bijbehorende kaarten zijn er geen nationale belangen in het geding. Alle op de kaarten aangegeven gebieden met een nationaal belang liggen op minimaal 500 meter van de planlocatie.
Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte') . Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan . Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.
Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).
De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.
Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
De in het plan voorziene ontwikkeling behoeft niet te worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. De omvang is beperkt tot het per saldo toevoegen van 9 woningen (sloop van 1 woning en bouw van 10 woningen). In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens rechtsspraak dat er 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.
Algemeen
Er wordt gestreefd naar duurzame verstedelijking door nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk te laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied. Ook op regionaal en lokaal niveau is dit de ambitie. Het initiatief wordt gerealiseerd op een binnenstedelijke locatie, waarbij sprake is van het hergebruiken van een voormalige agrarische bedrijfslocatie, passend binnen de gemeentelijke kaders.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit Rijksbeleid omdat:
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland in werking getreden. Dit is een structuurplan van de provincie Gelderland. De provincie zet een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Bij de Omgevingsvisie horen vijf kaarten. Alleen op de themakaart "Ruimtelijk Beleid" zijn er markeringen opgenomen in het plangebied. Het betreft "Grote zonneparken mogelijk" en "Windenergie mogelijk (wettelijk en provinciaal belang)". Beide ontwikkelingen zijn niet voorzien in het plangebied. Op basis van het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het provinciale beleid zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (december 2015). De verordening is daarna nog diverse keren geactualiseerd, voor het laatst op 21 december 2022.
De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.
In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit deze Omgevingsverordening relevant: Hoofdstuk 2: Ruimte.
In hoofdstuk 2 van de omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor onder andere nieuwe woonlocaties en recreatiewoningen. Ten aanzien van voorliggend plan zijn de regels voor woonlocaties relevant, met name artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda). De inhoud van dit artikel is:
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid omdat er wordt aangesloten bij de regionale woonagenda. Dit is verder toegelicht in de paragraaf 3.3 relevant gemeentelijk beleid.
In de Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging' beschrijft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de stad tot 2040. De Omgevingsvisie gaat om meer dan alleen ruimtelijke aspecten, zo beschrijft de visie hoe de inrichting van de fysieke leefomgeving kan bijdragen aan sociale, maatschappelijke en economische doelen.
De Omgevingsvisie vervangt sectorale beleidsvisies voor thema's die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen. Hiermee biedt de Omgevingsvisie één integraal document met de kaders voor het ruimtelijk beleid van Nijmegen.
De Omgevingsvisie bouwt o.a. voort op bestaand beleid, het coalitieakkoord 2018-2022 en de structuurvisie uit 2013. In oktober 2020 is de Omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Door actualisatie blijft de Omgevingsvisie actueel.
De Omgevingsvisie dient 4 doelen:
Uitgangspunt: Groei binnen de bestaande stad
De Omgevingsvisie constateert dat Nijmegen tot 2040 blijft groeien in aantal inwoners, werknemers en bezoekers. Een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingsvisie is het streven om die toekomstige groei te accommoderen binnen de bestaande grenzen van de stad. Zo blijft het aantrekkelijke landschap rondom de stad behouden en helpt verdichting bovendien om het draagvlak voor voorzieningen in stand te houden.
Ruimte voor nieuwe woningen en werkgelegenheid wordt dus gezocht binnen de bestaande stadsgrenzen, waarbij de focus ligt op de volgende gebieden: Waalsprong, Waalfront, centrum/stationsomgeving, Kanaalzone/Winkelsteeg en campus Heyendaal. Ook wordt er gewerkt aan de opgave van een compacte, dynamische stad:
Om de impact van groei op de omgeving zo klein mogelijk te houden, ligt de nadruk op verdichting. De groeiopgave moet benut worden om kwaliteit toe te voegen aan de stad, o.a. door meer functiemenging, informele werkmilieus en transformatie. Stedelijke knooppunten, daar waar voorzieningen, werklocaties en vervoersstromen samenkomen, zijn kansrijke plekken voor verdichting en functiemenging. Bij nieuw te bouwen woningen verschuift het accent naar één- en tweepersoonshuishoudens, waaronder betaalbare woningen voor studenten, starters, ouderen en kwetsbare doelgroepen. Ook wordt er gewerkt aan toekomstbestendige wijken om tot een inclusieve en vitale stad te komen, daarvoor wordt er gestreefd naar onder meer een goede mix van allerlei typen woningen en woonmilieus in sociale huur, huur en koop. In combinatie met de daarbij passende, bereikbare en goed toegankelijke voorzieningen. Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen staan de leefwereld, het welbevinden en de gezondheid van inwoners centraal. Tijdelijke functies en initiatieven worden ondersteund om verbeteringen te realiseren. De gemeente wil als stad bijdragen aan de gezondheid van de inwoners en het verbeteren van de biodiversiteit. Een gezonde leefomgeving is daarbij een belangrijk integraal thema, waarbij het o.a. gaat om luchtkwaliteit, geluidsbelasting, hitte, groen en water, bewegen en mobiliteit, ontmoeten en voorzieningen. Dichtbij huis zijn er mogelijkheden om te ontmoeten, wandelen, spelen en sporten. Daarvoor wordt onder andere een netwerk van aantrekkelijke beweegroutes op stad- en wijkniveau ontwikkeld.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid omdat er sprake is van verdichting binnen het bestaand stedelijk gebied. Ook vinden de ontwikkelingen plaats nabij een stedelijk knooppunt.
Realisatie van verschillende typen woningen voor diverse doelgroepen, in een gemengde vorm, sluit aan bij het beleid om tot een inclusieve en vitale stad te komen.
In samenhang met de Nijmeegse omgevingsvisie is op basis van het woonbehoefteonderzoek een uitvoeringsagenda wonen opgesteld. Op basis van de uitvoeringsagenda zet de gemeente in op alle doelgroepen. Daarbij zetten zij zich extra in voor de doelgroepen die hulp nodig hebben op de woningmarkt. In de huidige markt zijn dat één en tweepersoonshuishoudens, starters, lage en middeninkomens en studenten. Ook wordt er gericht ingezet op ouderen en mensen met een hulpvraag. Er wordt ruimte gemaakt om de woonmogelijkheden van voorgaande doelgroepen in de bestaande voorraad en bij nieuwbouw te vergroten. Minimaal 10.000 woningen worden toegevoegd tot en met 2030.
De komende jaren worden de meeste woningen in de Waalsprong en in het Waalfront gebouwd. Vanuit het perspectief van de Omgevingsvisie wordt de focus naar de bestaande stad verlegd. Belangrijke gebieden om de woningbouwopgave en de versnelling in te vullen zijn: de binnenstad en stationsomgeving, de wijken en werklocaties rondom het Maas-Waalkanaal, campus Heyendaal en rondom de OV-knooppunten.
Voorliggend project heeft betrekking op het realiseren van woningen voor diverse doelgroepen, in de vorm van grondgebonden woningen, gericht op middeninkomens. Derhalve wordt er aangesloten bij het beleid zoals opgenomen in de Uitvoeringsagenda Wonen 2020-2025.
In maart 2020 heeft de gemeente Nijmegen samen met het Rijk, de provincie Gelderland en de regio Arnhem-Nijmegen een woondeal ondertekend. Doel van deze woondeal is om tot een gezamenlijke inzet van instrumentarium en middelen te komen om opgaven op de woningmarkt op te pakken. Met de woondeal gaan we een meerjarige samenwerking aan met het Rijk, provincie en regiogemeenten om vanuit de NOVI-propositie en de op stellen regionale verstedelijkingsstrategie samen invulling te geven aan de opgaven op de woningmarkt.
Voor Nijmegen is de woondeal van belang om op korte en lange termijn invulling te geven aan de ontwikkeling van de stad. We willen tot 2030 minimaal 10.000 woningen bouwen, op korte termijn woningbouwversnelling realiseren en ook na 2030 zorgen voor een continue bouwstroom met een goede mix van woningen. Daarbij zetten we ons ook in voor voldoende betaalbare woningen voor kleine huishoudens. Met de ondertekening van de woondeal erkennen partijen het strategisch belang van de complexe gebiedsontwikkelingen in het Stationsgebied/Binnenstad en in de Kanaalzone. In deze gebieden komen woonopgaven samen met duurzaamheids-, werk-, leefbaarheids en mobiliteitsopgaven. Door de gemaakte afspraken ontstaat het gewenste perspectief voor de verdere ontwikkeling van deze gebieden.
Het project heeft betrekking op het realiseren van grondgebonden woningen. Dit sluit aan op het beleidsdoel om een mix van voldoende betaalbare woningen te realiseren.
Het plan is niet in strijd met het gemeentelijk beleid. Er wordt aangesloten bij alle relevante beleidsdoelen, zoals blijkt uit voorgaande paragrafen.
Voor het plan is door Pouderoyen Tonnaer een stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit plan is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hieronder is een (beknopte) beschrijving van dit plan opgenomen.
Het plan Griftdijk Noord 21 sluit enerzijds op de Griftdijk en anderzijds op Woenderskamp aan. Er wordt een tiental woningen voorzien waarbij voor een mix van typologieën is gekozen die aansluit op de (directe)omgeving. Aan de noordzijde biedt het ontwerp aansluiting met de Griftdijk. Hier komt een drietal vrijstaande woningen die in eenzelfde stramien staan als de vrijstaande woning aan de zuidzijde. Er wordt in vergelijking met de bestande te slopen woonboerderij een grotere afstand tussen de woningen en het fietspad aangehouden zodat de opritten overzichtelijk kunnen worden vormgegeven. Woningen staan daardoor iets verder van de weg af, wat ruimtelijk de voorkeur heeft en waarbij nog wel de lintstructuur in tact wordt gehouden. Bij de woningen is op de opritten ruimte om 2 auto's te parkeren. De woningen langs de Griftdijk bestaan uit één laag en een zadelkap over twee lagen of twee lagen en een zadelkap over één laag. De kap wordt haaks op de weg uitgevoerd zodat verwantschap met de overige bebouwing langs de Griftdijk ontstaat.
Afbeelding: stedenbouwkundig plan met oppervlakten
De zuidelijke invulling van het plan gaat meer uit van een compact woonensemble waarbinnen twee- en drie-onder-een-kap woningen komen te staan. Het compacte ensemble krijgt aansluiting en deels een oriëntatie op de recentelijk gerealiseerde wijk Woenderskamp. In de westelijke hoek wordt de bebouwingsstructuur uit de aangrenzende wijk doorgezet, waarmee de hoek wordt afgerond. Hier worden 2 woningen voorzien die worden gericht naar de centrale groene ruimte in de wijk. Een woonstraat als inprikker vanaf de Lavinia Fontanahof vormt een gezamenlijke openbare ruimte met parkeren en een kleinschalige landschappelijke inpassing. Aan de inprikker komt een rij met drie starterswoningen en twee-onder-een-kapwoningen te staan. De bebouwing binnen het zuidelijke woonensemble heeft nadrukkelijk aansluiting en verwantschap met de bestaande bebouwing binnen Woenderskamp door eenzelfde massa, kapvorm, hoogte en beelduitstraling toe te passen. Hierdoor wordt het onderdeel van het bestaande wijkdeel.
Typologische verdeling
Binnen het plangebied is de openbare ruimte beperkt. Vanwege de kleinschaligheid van het plangebied en de grote groenstructuur welke ten westen van het plangebied is gelegen, is de hoeveelheid groeninrichting binnen het plan beperkt. Er is een kleinschalig landschapselement gesitueerd achter de parkeerkoffer om het parkeren goed in te passen en het straatbeeld een groenere uitstraling te geven. De zijdes die op de omliggende kavels aansluiten worden afgeschermd met een robuuste haag. Door kavelzijdes die grenzen aan de openbare ruimte te voorzien van een haag en de voorzijdes te voorzien van een, met groen ingerichte, voortuin, wordt het groene woonkarakter verdergaand versterkt, wat ook veelvoorkomend is binnen Woenderskamp.
Binnen het plan is parkeren op eigen terrein en parkeren in de openbare ruimte gesitueerd. Het parkeren voor de vrijstaande woningen langs de Griftdijk wordt volledig op eigen terrein gesitueerd. In het zuidelijke woondeel zijn 11 parkeerplaatsen nodig. Tevens worden twee parkeerplaatsen verplaatst om de opritten van de westelijke twee-onder-een-kapwoningen te kunnen ontsluiten. In totaal is er in het zuidelijke ensemble een 13-tal parkeerplaatsen nodig. Deze zijn deels in de openbare ruimte en deels op eigen terrein opgelost.
Afbeelding: parkeerbalans zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan
Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen.
Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 zijn er twee vormen van m.e.r.-beoordelingen:
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:
Het project voor het realiseren van grondgebonden woningen is een activiteit welke is genoemd in het Besluit m.e.r. (onderdeel D 11.2). De drempelwaarde van 100 hectare of meer en/of aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen wordt niet overschreden, daarom kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt opgesteld in de vorm van een aanmeldnotitie (zie bijlage 3). Op basis van de aanmeldnotitie zal het bevoegd gezag, i.c. het college van burgemeester en wethouders, een beslissing nemen inzake de mer-plicht. Dit besluit wordt genomen, voorafgaand aan de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan.
In de collegevergadering van 12 december 2023 is als volgt geconcludeerd en besloten:
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER (milieueffect-rapportage) niet aan de orde is.
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:
Bij de planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieu-afstanden zijn bepaald.
Plangebied en omgeving
Nabij het plangebied is de volgende functie gesitueerd waarvoor, op basis van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG, richtafstand geldt:
Functie | Grootste afstand | Afstand tot plangebied |
Middelbare school Citadel College (locatie Dijkstraat) | 30 (geluid) | 105 meter |
Tabel: milieuzonering functies omgeving plangebied
Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, wordt aan alle richtafstanden voldaan. De hoofdvestiging van het Citadel College, de brandweerkazerne en de gemengde bestemmingen zuidelijk van de planlocatie liggen op dusdanig grotere afstand dat ook hier geen nadere toetsing op nodig is. Omdat inmiddels voor de overzijde van de Griftdijk ook een gebiedstransformatie in gang is gezet, is het niet langer nodig om de richtafstanden in beeld te brengen voor de voormalige bedrijven die daar tot voor kort gelegen waren. Deze worden allen wegbestemd naar wonen.
Omgekeerde werking
In het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt waarvoor een richtafstand geldt. De woningen zullen passend zijn in een reguliere woonwijk en geen negatieve invloed hebben op de omgeving. Het opheffen van de woonboerderij met stalruimte, waar ook 2 paarden gehouden werden, is passend in de woonwijk.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.
Uit het provinciale, regionale en gemeentelijk beleid komt het volgende naar voren over wonen:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting.
Onderzoek geluid
Namens initiatiefnemer is door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de toekomstige situatie aan de Griftdijk Noord 21 te Lent, gemeente Nijmegen (zie Bijlage 4 Akoestisch onderzoek).
Uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, civieltechnische, verkeerskundige en financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit formeel niet aan de orde.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de ‘methode Miedema’. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Griftdijk Noord, bedraagt 62 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie ‘tamelijk slecht’ en daarmee dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel en/of dak.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Tevens beschikt het bouwplan over een geluidluwe zijde/buitenruimte en wordt een slaapkamer gerealiseerd aan een geluidluwe zijde. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Zie Bijlage 5 Hogere grenswaarde waarin het besluit Hogere grenswaarde is opgenomen.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Toetsing
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) stelt dat blootstelling aan PM2,5 schadelijker is dan blootstelling aan PM10. De kleinere deeltjes van PM2,5 dringen dieper in de longen door (WHO, 2006; Brunekreef en Forsberg, 2005). In de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit van zijn daarom sinds 2008 grens- en richtwaarden voor PM2,5 opgenomen. Voor PM2,5 geldt een Europese grenswaarde van 25 µg/m3 voor het jaargemiddelde. De WHO beschouwt deze grenswaarde als interimdoelstelling op weg naar een advieswaarde van 10 µg/m³ (WHO, 2006).
Momenteel ligt een nieuwe EU-richtlijn voor luchtkwaliteit ter consultatie waarin nieuwe advieswaarden zijn opgenomen voor PM2,5; PM10 en NOx van respectievelijk 5 µg/m3, 15 µg/m3 en 10 µg/m3.
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.
Het plan voorziet in de realisatie van 10 grondgebonden woningen. De ritgeneratie als gevolg daarvan veroorzaakt geen verkeersaantrekkende werking die een verslechtering van meer dan 3% veroorzaakt. Uit de berekening van de NIBM-tool blijkt dat de ritgeneratie geen nadelige gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit ter plaatse. Het plan is daarmee NIBM. Bovendien kan worden opgemerkt dat er door de sloop van de bestaande woning feitelijk ook enkele verkeersbewegingen per etmaal zullen vervallen.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Een woning is dus geen gevoelige bestemming. Ter plaatse van het plan worden de bestaande grenswaarden niet overschreden. De nieuwe richtwaarden van de WHO die eind december zijn aangekondigd worden nog wel overschreden. De gemeente Nijmegen heeft zich daarom gecommitteerd aan het Schone Lucht Akkoord (SLA). Dit is een soort vervolg op het eerdere NSL waarin het Rijk, de provincies en gemeenten inzetten op een verdere verbetering van de luchtkwaliteit. In het Schone Lucht Akkoord worden maatregelen voorgesteld voor de sectoren (weg)verkeer, landbouw, scheepvaart, industrie en huishoudens. In het Schone Lucht Akkoord wordt de bijdrage van de luchtvaart aan emissies in Nederland en de bijbehorende gezondheidseffecten in beeld gebracht. Aanpak en maatregelen worden uitgewerkt in de Luchtvaartnota en de daaropvolgende luchthavenbesluiten.
De volgende doelen en ambities zijn afgesproken in het SLA:
Conclusie
Op basis van de voorgaande tekst wordt geconcludeerd dat het aspect Luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het beoordelingskader voor geur bij milieuvergunningen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. Het gaat uitdrukkelijk om agrarische geur van landbouwhuisdieren uit dierstallen. De wet maakt onderscheid tussen geurnormen voor intensieve en extensieve veehouderijen. De geurbelasting van intensieve veehouderijen wordt berekend en uitgedrukt in de vorm van een geurcontour. De geurbelasting van extensieve veehouderijen wordt uitgedrukt in vaste afstanden.
Conclusie
In of nabij het plangebied zijn geen bedrijven gesitueerd die geurhinder veroorzaken. De functies die worden mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan, veroorzaken zelf geen geurhinder. Ook wordt de begrazing van het plangebied met 2 paarden die ter plaatse in een stalruimte werden gehouden, beëindigd.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Tevens word het plangebied beoordeeld op risicovolle transportroutes volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en buisleidingrisico's volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplangebied.
Transportrisico's
Er liggen geen bedrijven in de buurt die vallen onder het Bevi en een invloedsgebied hebben over het plangebied.
Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR)
Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR*10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR contour wordt de PR*10-6 contour bedoeld. Er ligt geen PR contour over het plangebied.
De verantwoording van het groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden.
Transportrisico's
Het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied kan tot risico's in het plangebied leiden. Nabij het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor van Nijmegen naar Arnhem en terug, de Betuwelijn en de N325/Prins Mauritssingel.
Het spoor van Nijmegen naar Arnhem
Nabij het plangebied ligt de spoorlijn van Nijmegen naar Arnhem. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd van de categorieën A,B2 C3, D3 en D4; respectievelijk 700, 200, 1050,50 en 50 wagons per jaar volgens de prognose van het 'basisnet vervoer gevaarlijke stoffen'. Op basis van deze prognose is een risicoplafond vastgesteld. Alleen in de jaren 2016 en 2021 is er een overschrijding geweest van het vervoer van wagons met propaanachtige stoffen.
In het Bevt is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter vanaf het spoor). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Gezien de afstand van het plangebied tot het spoor (>350 meter) is deze niet gelegen binnen het aandachtsgebied.
Betuwelijn
De Betuwelijn ligt op ongeveer 3 km van het plangebied. De ongevalsscenario's die het plangebied kunnen bereiken dragen niet bij aan een toename van het groepsrisico. In de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen (Beleidsvisie, februari 2014) is hiervoor een standaardverantwoording opgesteld op pagina 33.
Routering vervoer gevaarlijke stoffen over N325
Over de N325 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Over de Oversteek overigens niet. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het daarmee gepaard gaande externe veiligheidsrisico over de weg is relatief laag (zie Beleidsvisie, februari 2014). De weg wordt gebruikt ter bevoorrading van langs de weg gelegen risicovolle inrichtingen. Vervoerde stoffen zijn voornamelijk brandbare vloeistoffen (LF1/2) met een invloedsgebied van 30 meter en een beperkte hoeveelheid brandbaar gas (GF3) met een invloedsgebied van ongeveer 300 meter. Op basis van een telling van Rijkswaterstaat van 2007 kan worden ingeschat dat het vervoer van (zeer) brandbare vloeistoffen 1.000 wagens in totaal is en van zeer brandbare gassen 130. De beoogde ontwikkeling ligt echter ruim buiten het invloedsgebied van een plasbrand (30 meter). Het groepsrisico van deze weg ligt dan ook ruim beneden de oriëntatiewaarde. De kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen op de weg in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Gezien het beperkt risico van de weg zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen voor de risico's van de weg niet realistisch.
Cumulatie en domino-effecten:
De kans op domino-effecten is verwaarloosbaar. Hiervan zou alleen sprake kunnen zijn indien bijvoorbeeld een spoorwagon met gevaarlijke stoffen ontspoort en op een vrachtauto met gevaarlijke stoffen botst. De kans daarop is nihil mede vanwege het feit dat de Oversteek niet gebruikt wordt als routering vervoer gevaarlijke stoffen. Ook de cumulatie van risico's in het plangebied leidt niet tot andere inzichten.
Conclusie:
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Ondanks dat de planlocatie reeds voor wonen is bestemd, is nagegaan of de bodemkwaliteit ook voldoet voor de woonfunctie.
Ten behoeve van het plan is door NIPA Milieutechniek een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie (Verkennend bodemonderzoek Griftdijk Noord 21-21a te Lent, 8 mei 2019, rapportnummer 17388). Het rapport is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel Griftdijk Noord 21-21a te Lent, kadastraal bekend als gemeente Nijmegen, sectie F, nummer 213, blijkt dat de bodem licht verontreinigd is met zware metalen en plaatselijk met PAK en/of PCB. De aangetoonde gehaltes hangen samen met de aanwezige bijmengingen in de bodem. Naar aanleiding van de aangetroffen bijmengingen is een verkennend en nader asbestonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van het asbestonderzoek blijkt dat de bodem niet geheel vrij is van asbest, maar dat op basis van het aangetoonde gehalte van 4 mg/kg d.s. geen aanleiding bestaat voor het uitvoeren van verder onderzoek naar asbest.
Het grondwater blijkt niet verontreinigd te zijn met de onderzochte parameters.
De uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek is niet zinvol. Tegen de voorgenomen herontwikkeling van de onderzoekslocatie zijn geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aan te voeren.
Bij de herontwikkeling van het plangebied zal het gehele perceel met maximaal een meter worden opgehoogd, zoals in de planregels verankerd. De kwaliteit van de ophooglaag dient aan te sluiten bij de bodemfunctie van het terrein en dient derhalve minimaal te voldoen aan de bodemkwaliteitsklasse Wonen.
Voor de waterparagraaf is door BOOT een rapport waterhuishouding & riolering opgesteld (18 oktober 2022, documentnummer P22-0613-003). Hieronder is de waterparagraaf overgenomen uit dit rapport. Het rapport is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
Op grond van de afspraak uit de startovereenkomst WB21 dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Deze waterparagraaf bevat zowel het wateradvies als enkele randvoorwaarden waaraan het plan moet voldoen.
Het plan betreft de ontwikkeling van 10 woningen op een het voormalige perceel van de Griftdijk Noord 21 te Lent. Het plangebied heeft een oppervlakte van 3.335 m2.
Afbeelding: verdeling functies nieuwbouw
In de huidige situatie is het verhard oppervlak 605 m2. In de nieuwe situatie is het verhard oppervlak 2.527 m². Dit is een toename van het verhard oppervlak van 1.922 m².
Tabel: overzicht toekomstig afstromende oppervlakken
Om de bestaande (geo-)hydrologische gesteldheid in beeld te krijgen, is door BOOT organiserend ingenieursburo een hydrologisch onderzoek uitgevoerd (rapportage “P22-0613-002”, d.d. 27 oktober 2022. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
Het algemene waterbeleid dat op het plangebied van toepassing is, staat beschreven in het Waterbeleid in de 21e eeuw (WB21) van de Rijksoverheid, het Omgevingsvisie Gaaf Gelderland van provincie Gelderland, het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van waterschap Rivierenland en de WIW 2009 (Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong) van gemeente Nijmegen.
Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën die zijn vastgelegd in de Nota Ruimte (2006):
De trits voor waterkwantiteit betekent dat neerslag bij voorkeur wordt vastgehouden op de plaats waar het valt. Indien vasthouden niet mogelijk is, wordt neerslag geborgen in oppervlaktewater. De trits voor waterkwaliteit houdt in dat gestreefd moet worden naar het voorkomen van verontreinigingen. Indien schoonhouden niet mogelijk is, worden schone en vervuilende bronnen gescheiden.
De Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, onderdeel van het Deltaprogramma 2015, schrijft voor dat rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimtelijke omgeving moeten opnemen in het beleid. Doel van de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie is het sturen van het veranderingsproces om het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van Nederland een vanzelfsprekend onderdeel te maken van ruimtelijke (her)ontwikkeling. Hierbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat bij (her)ontwikkelingen geen extra risico op schade en slachtoffers mag ontstaan voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is.
Met ingang van 17 november 2021 is het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Rivierenland van kracht. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe ze dat wil doen.
Verder beschikt waterschap Rivierenland over een verordening: Keur Waterschap Rivierenland 2014. Hierin staan de geboden en verboden voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, ondersteunende kunstwerken en grondwater. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan vergunning worden aangevraagd.
Voor het versneld afvoeren van hemelwater richting een oppervlaktewaterlichaam door een toename aan verhard oppervlak geldt vanuit de Keur Waterschap Rivierenland een verbod en dient gecompenseerd te worden. Ten behoeve van de realisatie van Woenderskamp is de Singel van een C-watergang opgewaardeerd naar A-watergang en is de singel verbreedt. Hierdoor is voor de ontwikkelingen binnen het plangebied al aan de eisen van het waterschap voldaan. Bij de ontwikkeling van het plangebied moet echter wel voldaan worden aan de eisen van het WIW 2009.
Conform beleid van het WIW 2009 dient de toename van verhard oppervlak gecompenseerd te worden door het realiseren van waterberging. De toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden middels 100 m³ berging per ha verhard oppervlak.
Hemelwater
Op basis van de norm van 100 m3/ha (10 mm) berging als compensatie, is de bergingsopgave van het plangebied als volgt:
0,19 ha * 100 m3 /ha = 19 m3
Voor de invulling van de bergingsopgave zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
We adviseren het uitvoeren van een wadi ter plaatse van de groenvoorziening als bergende maatregelen binnen het plangebied. In het openbare groenvak kan een wadi worden toegepast met een diepte van 0,4 m. Middels een drain onder de wadi wordt het grondwaterpeil gereguleerd. Als de waterdiepte in de wadi dieper wordt dan 0,3 m stroomt het water via het HWA-stelsel naar het maaiveld aan de westgrens van het plangebied. Vanaf hier stroomt het water oppervlakkig af naar de wadi in de naastliggende wijk Woenderskamp.
De berging in de wadi bedraagt 16 m3 bij een waterdiepte van 0,3 m. Dit betekent dat een bergingstekort van 3 m3 binnen het plangebied aanwezig is. Het bergingstekort wordt gecompenseerd door het bergingsoverschot in Woenderskamp.
Nagegaan wordt op welke wijze regenwater als grijswater ingezet kan worden voor o.a. spoelen van toilletten en het gieten van tuinen.
Vuilwater
Het vuilwater zal worden aangesloten op het bestaande DWA-stelsel van de gemeente in de Lavinia Fontanahof. De drie woningen langs de Griftdijk Noord zullen worden aangesloten op het gemengde stelsel in de Griftdijk Noord.
Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.
De GHG is binnen het gebied circa NAP 8,5 m. Met de toekomstige maaiveldhoogte van NAP 10,4 m à NAP 10,6 m is de ontwateringsdiepte circa 2,0 m. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de minimale ontwatering voor voorgenomen inrichting.
Het plan ligt niet binnen de kern- of beschermingzone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering.
De gemeente streeft ernaar om het gebruik van uitlogende bouwmaterialen te voorkomen.
Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde planten- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Verder geldt er op grond van deze wet een algemene zorgplicht voor zowel beschermde als niet-beschermde soorten. Daarnaast zorgt de Wet ruimtelijke ordening voor de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het NNN is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden, met bijbehorende Ecologische Verbindingszones (EVZ) die planologisch zijn begrensd. Het netwerk moet natuurgebieden beter met elkaar verbinden om (genetische) uitwisseling van soorten mogelijk te maken. Naast de Wet natuurbescherming en de Wet ruimtelijke ordening kan ook de Algemene Plaatselijke Verordening van toepassing zijn ingeval van bomenkap. Op bomenkap kan ook nog een aanlegvergunningplicht werken en werkzaamheden op grond van het bestemmingsplan van toepassing zijn.
Voordat ruimte aan ontwikkelingen kan worden geboden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
Er is nader onderzoek naar deze aspecten uitgevoerd door middel van een Quickscan Flora en Fauna (Exlan, Quickscan soortenbescherming Griftdijk Noord 21/21A Lent, 17 augustus 2023, proj.nr. EP.19.1028) die ook als bijlage 7 bij de toelichting is opgenomen. Hieronder zijn de conclusies van de quickscan overgenomen.
Conclusies quickscan flora en fauna
Het planvoornemen en de daarbij behorende werkzaamheden, zal wellicht een effect hebben op staat van instandhouding van beschermde soorten (huismussen). Binnen het plangebied zijn verblijfplaatsen (nesten) van huismussen aangetroffen die door de werkzaamheden worden beïnvloed. Hiervoor is is een ontheffingsaanvraag op basis van de Wet natuurbescherming ingediend.
Uit de effectenbeschrijving blijkt dat er onevenredige directe of indirecte gevolgen zijn van de voorgenomen activiteiten op de voortplanting en instandhouding van beschermde dier- en/of plantsoorten. Lokaal zullen mogelijk algemene soorten uit het plangebied trekken op zoek naar een vervangende biotoop.
Voor aanvang van de werkzaamheden, dient een stappenplan te worden overlegd waarbij de nadelige gevolgen zoveel mogelijk worden ontzien. Dit stappenplan is bijgevoegd als bijlage van Bijlage 8.
De werkzaamheden kunnen leiden tot een beschadiging of vernietiging van mogelijke verblijfplaatsen en/of verstoring van eventueel aanwezige algemene soorten. Een algehele vrijstelling op basis van de Verordening natuurbescherming voor ruimtelijke ontwikkelingen is hierop van toepassing. De algemene zorgplicht blijft onverminderd van toepassing.
Overigens zijn in het pand geen vleermuizen aangetroffen die er verblijven. Dit blijkt uit het onderzoek dat hiernaar is gedaan. Het eerste onderzoek is uitgevoerd op 15 mei 2023 tussen 22.00 en 24.00 uur (bewolkt, 12 graden) Waargenomen zijn: 1 overvliegende dwerg vleermuis, na buurt onderzoek 1 dwergvleermuis foeragerend schuin aan de overzijde van de weg. Op circa 80 meter van de woning. Daarnaast was het opvallend dat de te slopen boerderij vol in het licht staat wat ongunstig is voor vleermuizen.
Het tweede onderzoek is uitgevoerd op 11 juni 2023 tussen 22.00 en 24.00 uur (onbewolkt windstil en 22 graden). Waargenomen zijn: 1 dwergvleermuis trekkend langs begroeiing van de tuin naast de Griftdijk 21. Buurt onderzoek heeft geen vleermuizen opgeleverd.
Conclusie: in het pand aan de Griftdijk Noord 21 verblijven geen vleermuizen en daarnaast wordt het hele gebied amper door vleermuizen gebruikt. Enerzijds omdat achter de woning allemaal nieuwe woningen staan en aan de voorzijde het inmiddels ontwikkeld wordt tot woningbouw, waardoor er allerlei werkzaamheden plaats vinden.
Voor aanvang van de werkzaamheden, dient een stappenplan te worden overlegd waarbij de nadelige gevolgen zoveel mogelijk worden ontzien. Dit stappenplan is bijgevoegd als bijlage van dit rapport. Voor marterachtigen, vleermuizen en de huismus wordt een ontheffing in de kader van de soortenbescherming aangevraagd. Waarbij in acht moet worden genomen dat er in de gehele omgeving binnen enkele jaren een grote nieuwbouw wijk is gerealiseerd wat een enorm negatief effect heeft op de handhaving van kritische soorten. Inmiddels heeft de provincie een besluit genomen over de aanvraag ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze is opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter aanleg en realisatie van de gewenste haag en zandplaats voor mussen.
De werkzaamheden kunnen leiden tot een beschadiging of vernietiging van mogelijke verblijfplaatsen en/of verstoring van eventueel aanwezige algemene soorten. Op basis van de Omgevingsverordening Gelderland is hier een algehele vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen op van toepassing. De algemene zorgplicht blijft daarbij onverminderd van toepassing.
Beleid
Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) – dat juli 2015 van kracht werd – berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit leidde tot een significante toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden die bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op (stikstofgevoelige habitattypen in) Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunningplichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Oftewel, ook relatief kleinschalige projecten dienen zorgvuldig op hun stikstofdepositie getoetst te worden om aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep).
Na de PAS uitspraak van mei 2019 werd er gewerkt aan een nieuw wettelijk kader om de stikstofproblematiek aan te pakken. Uitvloeisel daarvan was de Wet Stikstofreductie en Natuurherstel. Met deze wet werd voorzien in de wettelijke verankering van de door het kabinet aangekondigde structurele aanpak van de stikstofproblematiek. De wet werd op 17 december 2020 aangenomen door de Tweede Kamer en op 9 maart 2021 aangenomen door de Eerste Kamer. Op 1 juli 2021 trad de wet in werking. Onderdeel van deze wet was een partiële vrijstelling voor bouwactiviteiten van de natuurvergunningplicht als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid Wnb, opgenomen in artikel 2.9a Wnb. Hierin waren de tijdelijke bouwactiviteiten generiek vrijgesteld van beoordeling en was voor plannen en projecten enkel een beoordeling van de permanente gebruikseffecten aan de orde.
Sinds de vernieuwing van AERIUS Calculator op 16 september 2019 kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op relevant Natura 2000-gebied.
Op 2 november 2022 is door de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende het ondergrondse CO2-opslagproject Porthos waarin de vrijstelling van deze bouwactiviteiten ter beoordeling voor lag. Het college heeft geoordeeld dat de stikstof die in de bouwfase vrijkomt niet buiten beschouwing mag worden gelaten. Concreet betekent dit dat de bouwvrijstelling geschrapt is en de juridische situatie teruggedraaid is naar het wettelijk kader vóór 1 juli 2021. Dit houdt in dat voor alle plannen en projecten zowel de tijdelijke bouwfase alsook de permanente gebruiksfase beoordeeld dient te worden.
Natura 2000 gebieden
In de nabijheid van het plangebied ligt het volgende Natura 2000-gebied:
Onderzoek
Zowel voor de aanleg- als de gebruiksfase zijn stikstofberekeningen uitgevoerd door Pouderoyen Tonnaer (Notitie beoordeling stikstof, 12 oktober 2023, projectnummer P186175.004). Deze notitie is als bijlage 8 bij het bestemmingsplan gevoegd. Uit de berekening blijkt dat er per saldo geen stikstofeffect optreedt voor het Natura 2000 gebied Rijntakken. Significant negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied zijn daarmee per saldo op voorhand uit te sluiten. Er is geen ontheffing noodzakelijk in het kader van de Wet natuurbescherming.
Rijksbeleid
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en die in het bestemmingsplan te verankeren. Deze wetgeving wordt overgenomen in de Omgevingswet.
De Erfgoedwet 2016 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Gemeentelijk beleid
Erfgoedverordening
De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, identiteitsbepalende objecten, beeldbepalende panden en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de Erfgoedverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Aandachtslijst Cultureel Erfgoed
De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Erfgoedverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld.
Nota Cultureel Erfgoed
Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15 mei 2013). Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling; kennis & inspiratie; en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kunnen we niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De beleidskaart is onderdeel van de gemeentelijke Omgevingsvisie (2020).
Cultuurhistorische waardenkaart
De cultuurhistorische waarden in de gemeente Nijmegen zijn vastgelegd op de cultuurhistorische Waardenkaart (RAAP 2021).
Met de Notitie Cultuurhistorische Waardenkaart Nijmegen is door de raad vastgesteld (datum raadsbesluit 8-3-2023) dat de kaart zal worden gebruikt voor de cultuurhistorische inbreng bij ruimtelijke plannen en dat de aanwezige cultuurhistorische waarden worden meegenomen in de belangenafweging bij ruimtelijke ontwikkelingen en er planregels ter bescherming van het aanwezige erfgoed kunnen worden opgesteld. Voor de deelgebieden die bij het opstellen van de cultuurhistorische waardenkaart niet zijn onderzocht geldt een onderzoeksplicht. In deze gebieden zal het aanwezige erfgoed nog geïnventariseerd en gewaardeerd moeten worden.
Fragment Waardenkaart 1
Gebied
Om de cultuurhistorische waarden van het plangebied vast te stellen, is gekeken naar de beschikbare informatie van de gemeente Nijmegen (Historische atlas gemeente Nijmegen) en naar www.topotijdreis.nl. Hieronder zijn diverse afbeeldingen opgenomen van de locatie.
Afbeelding: plangebied in het jaar 1850, 1900, 1950 en 2000 (bron: topotijdreis.nl)
Op de kaarten van 1850 en 1900 is de locatie bebouwd en zijn de percelen beplant met bomen. Op de navolgende kaarten zijn er niet veel veranderingen waar te nemen, behalve dat de bebouwing ter plaatse toeneemt in volume. Op basis van het aanwezige kaartmateriaal zijn er geen cultuurhistorische monumenten in het geding.
Wel staat de boerderij op de gemeentelijke inventarisatie Cultuurhistorische waardenkaart als historische nederzettingslocatie van voor 1832 aangemerkt, met een contour historisch erf rond de woning, en deels als verdwenen voormalige locatie. Het gebied Rsh1 op voorgaande kaartuitsnede duidt op een 'ontginning op de hogere delen van de stroomrug, blok- tot strookvormig'. Deze is nog herkenbaar in de verkavelingsrichting, die aanleiding vormt om de nieuwe woningen niet haaks op de Griftdijk Noord te situeren, maar parallel aan de opstrekkende kavelrichting. De Griftdijk Noord is als structuurelement van voor 1832 aangegeven, waarbij de voormalige trekvaart nog deels herkenbaar is en de weg aan de overzijde van de trekvaart verdwenen is.
Monumenten
Op basis van de Historische atlas gemeente Nijmegen zijn er in of nabij het plangebied geen monumenten of beschermde gebieden gesitueerd. In het plangebied is een aanduiding aanwezig voor een boerderij (groene stip).
Afbeelding: uitsnede Historische atlas gemeente Nijmegen van omgeving plangebied met ligging plangebied (rode cirkel)
De bestaande woonboerderij is bouwkundig in matige en deels slechte staat. Aanpassing van het gebouw om dit weer geschikt te maken als duurzame en toekomstbestendige woning is redelijkerwijs niet mogelijk, zeker niet in combinatie met de instandhouding van de beperkte historische karakteristieken van het pand. Doordat het pand een agrarische context mist en als zodanig ook niet een verschijningsvorm heeft die het agrarische verleden van deze omgeving weerspiegelt, is er uit dat oogpunt geen aanleiding het gebouw te bewaren. Geconcludeerd is dan ook dat de geringe historische waarde van het pand geen aanleiding om het in stand te houden en te renoveren.
Wel is het zo dat het agrarisch verleden kenmerkend is voor de Griftdijk Noord en omgeving. Vandaar ook dat de gemeente beeldkwaliteitseisen hanteert voor nieuwbouw aan de Griftdijk Noord. Belangrijke aspecten daarbij zijn dat karakteristieken uit het agrarische verleden terugkomen in nieuwbouw, dat panden een individueel karakter mogen hebben, straatgericht worden gebouwd en dat ook groene tuinen en erven mede beeldbepalend zijn aan de Griftdijk Noord. Het stedenbouwkundige plan houdt met deze randvoorwaarden en kwaliteiten rekening, door aan de Griftdijk Noord alleen vrijstaande woningen te bouwen, met diepe tuinen en relatief diepe voortuinen en woningen die de oorspronkelijke perceelsrichting schuin op de Griftdijk Noord georiënteerd, volgen.
Rijksbeleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek en de eventuele op te leggen maatregelen dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de (voormalige) Monumentenwet 1988 via de Wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 grotendeels vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.
Het Besluit ruimtelijke ordening Artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Dit komt er op neer dat tenzij dit reeds in een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is vastgelegd, er ten minste in het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Provinciaal beleid
Het plangebied ligt niet binnen de contouren van de Limeszone, zoals gedefinieerd in het Barro (art. 2.13) en vertaald in de provinciale Erfgoedverordening 2.58-60.
Gemeentelijk beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Erfgoedwet, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden vormen de basis voor nieuwe bestemmingsplannen, waar nodig aangevuld met nieuw onderzoek.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie-sparend bouwen te bekijken.
Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet
Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.
Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):
Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).
Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.
Uitvoerbaarheid
Gezien de relatief lage indicatieve archeologische waarde die het gebied heeft, het feit dat de gronden in het verleden reeds geroerd zijn en gezien de beperkte omvang van het gebied, is het voldoende aangetoond dat archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
De gemeente Nijmegen heeft daarnaast een selectiebesluit genomen voor het aspect Archeologie (zie Bijlage 11), waarbij een kaart is opgesteld. De kaart kent deelgebieden waar een bekende archeologische verwachting geldt (rood), waar nog vooronderzoek moet plaatsvinden (geel) en locaties waar voor archeologie geen eisen meer gelden (groen). De planlocatie is gelegen binnen het groene gebied, wat betekent dat er ter plaatse geen eisen gelden ten aanzien van archeologie. Hieronder is een uitsnede van de kaart opgenomen met daarop de planlocatie (rode cirkel).
Afbeelding: AMZ-kaart met ligging plangebied (rode cirkel)
Het Nijmeegse mobiliteitsbeleid is vastgesteld in het Ambitiedocument Mobiliteit 2019-2030. In dit document wordt het Nijmeegse mobiliteitsbeleid geformuleerd aan de hand van een viertal grote opgaven voor de stad: een aantrekkelijke stad, een duurzame stad, een economisch veerkrachtige stad en een sociale en gezonde stad.
De herontwikkeling van het plangebied sluit met name aan bij een tweetal uitwerkingen van “een aantrekkelijke stad":
Ontsluitingsstructuur
De Griftdijk Noord vormt samen met de Italiëstraat de hoofdontsluiting van de Woenderskamp in Lent. Via deze weg zijn de stad Nijmegen en het treinstation Nijmegen-Lent goed bereikbaar. Aan de zuidzijde van de Woenderskamp is de Generaal James Gavinsingel gelegen. Deze vormt de zuidelijke verbinding van de wijk met de stad.
De noordelijke woningen die gelegen zijn aan de Griftdijk Noord, worden direct ontsloten door deze weg.
De woningen in het plangebied die niet zijn gelegen aan de Griftdijk Noord worden ontsloten door een nieuwe weg die aansluit op de Lavinia Fontanahof. De verkeerseffecten van onderhavig plan bovenop het bestaande verkeersaanbod is door de gemeente als volgt bepaald:
Uit de berekening komt dat er ca. 510mvt/ etmaal zullen gaan rijden met de woningen in de huidige plus de toekomstige situatie. In de ASVV van 2012 stond een aantal van 100 m.v.t./h aangegeven (in ASVV 2021 niet meer vernoemd). Indien men uitgaat dat dit de "spits periode" is mag men dit omrekenen van 100m.v.t./h met factor 10 voor de etmaalintensiteit (1000mvt/ etmaal). Met ca. 510mvt/ etmaal blijft men hier dus ruim onder. Verder kan men deze verkeersintensiteit verdelen over de 3 aansluiten van het wegennetwerk.
Fietsverkeer
Voor het fietsverkeer geldt dat dezelfde ontsluitingsstructuur wordt gehanteerd als voor het autoverkeer.
Openbaar vervoer
De planlocatie is nabij het treinstation Nijmegen-Lent gelegen en aan de Griftdijk Noord zijn diverse bushaltes gesitueerd.
Parkeren
De gemeente Nijmegen heeft de regels en normen ten aanzien van parkeren vastgelegd in de Beleidsregels Parkeren 2022. Voor de functies in het plangebied gelden de volgende parkeernormen:
Afbeelding: parkeernormen voor het plangebied o.b.v Beleidsregels Parkeren 2022 gemeente Nijmegen
In het plangebied worden drie vrijstaande woningen gerealiseerd. Bij deze woningen worden er twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in bovenstaande tabel.
Voor de 2-onder-een-kap woningen geldt dat er op eigen terrein twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in bovenstaande tabel.
Bij de drie-onder-één-kap woningen is er onvoldoende ruimte op eigen terrein om de parkeerplaatsen te realiseren. Voor deze woningen wordt aan de overzijde van de weg een parkeergelegenheid gerealiseerd met een capaciteit van vijf auto's. Dit voldoet aan de parkeernormen zoals opgenomen in bovenstaande tabel.
Vanwege de aansluiting op de Lavinia Fontanahof worden twee bestaande parkeerplaatsen verwijderd, welke in het plangebied weer worden gecompenseerd.
Afbeelding: parkeerbalans
Bijgaand document Bijlage 12 Explosievenonderzoek betreft het Proces-Verbaal van Oplevering (hierna: PVvO) van uitgevoerd detectieonderzoek Ontplofbare Oorlogsresten (hierna: OO) ter plaatse van het project ‘Griftdijk Noord 21’ in de gemeente Nijmegen. Het detectieonderzoek bestaat uit non-realtime oppervlaktedetectie. Het PVvO heeft betrekking op dit uitgevoerde detectieonderzoek.
Op 20-01-23 is het projectgebied (deels) gedetecteerd. Hierbij werden, wanneer mogelijk, significante objecten geïnterpreteerd op basis van de meetdata. Er zijn geen significante objecten naar voren gekomen omdat het gebied te verstoord of niet te detecteren was.
Het onderzoeksgebied is middels non-realtime oppervlaktedetectie deels onderzocht op de aanwezigheid van OO overeenkomstig met de uitkomsten van het vooronderzoek OO (zie paragraaf 2.1 uit Bijlage 12 Explosievenonderzoek). Er zijn geen significante objecten, overeenkomend met het zoekdoel, gedetecteerd en geïnterpreteerd.
In overleg met de gemeente is besloten om het vervolgonderzoek naar explosieven te doen in de uitvoeringsfase van het bestemmingsplan. Het nu beschikbare onderzoek biedt voldoende inzage in de planologische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op dit aspect.
Binnen het plangebied zijn geen (pers-)leidingen gesitueerd die moeten worden beschermd middels een dubbelbestemming. Wel zijn er de noodzakelijke nutsleidingen aanwezig (zoals stroom, gas, water en telecommunicatie). Deze zijn toegestaan binnen de enkelbestemmingen die nu op de percelen rusten. Deze regeling is overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
De gemeente Nijmegen heeft veel aandacht voor het klimaat en energieverbruik. Al in 2013 heeft de regio een routekaart opgesteld om energieneutraal te zijn in 2050. In 2018 is deze routekaart geactualiseerd. Er wordt in de regio samengewerkt aan duurzaam en circulair inkopen en aanbesteden, bewustwording van inwoners (onder meer met het energieloket) en het verduurzamen van bedrijventerreinen. De regionale hoofddoelstelling is om in 2030 de CO2-uitstoot met 55% te verminderen en in 2050 terug te brengen met 95%.
Onder andere in de Omgevingsvisie 2020-2040 van de gemeente Nijmegen zijn (beleids-)uitspraken gedaan met betrekking op het klimaat en energieverbruik. Hieronder worden deze kort toegelicht en is omschreven hoe het project aan de Spoorstraat in Lent hierbij aansluit.
De gemeente Nijmegen wil het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets stimuleren. Voorliggend project is nabij het station Nijmegen-Lent en de snelfietsverbinding "Het Groentje" gelegen. Door de ligging nabij beide voorzieningen, is het voor bewoners van de nieuwe woningen aantrekkelijk met de fiets of het openbaar vervoer te reizen.
De gemeente Nijmegen zet in op energiebesparing en duurzame opwekking. Hierbij wordt maximaal ingezet op oplossingen binnen het stedelijk gebied. Voorliggend plan biedt de mogelijkheid om de daken te gebruiken voor het plaatsen van zonnepanelen. Ook krijgen de gebouwen geen aansluiting op het gasnet en is isolatie een belangrijk aandachtspunt. Door goed te isoleren kan het energiegebruik worden terug gedrongen.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die gemaakt zijn. Het plan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Hiermee is het plan digitaal uitwisselbaar conform de laatste standaarden.
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gronden ontwikkeld en bebouwd mogen worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
Op de verbeelding is de begrenzing van het plangebied vastgelegd, evenals de van toepassing zijnde bestemming(en) hierbinnen. De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Naast dat er bij het tekenen van de verbeelding de uitgangspunten uit de SVBP2012 zijn gehanteerd, is er ook aangesloten op de systematiek die de gemeente Nijmegen hanteert voor de bestemmingen, zoals opgenomen in het plangebied.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik. In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er, middels functieaanduidingen een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
In dit bestemmingsplan zijn vier verschillende enkelbestemmingen opgenomen. Hieronder worden deze kort toegelicht.
Binnen de bestemming "Groen" is het volgende toegestaan:
Binnen deze bestemming zijn alleen gebouwen en overkappingen ten behoeve van (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 8.2 en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde toegestaan.
Het gebruiken van de gronden bestemd als "Groen" voor het parkeren van auto's valt onder strijdig gebruik en is niet toegestaan.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen deze bestemming mogen alleen aan- en uitbouwen, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde worden gerealiseerd.
Binnen de bestemming "Verkeer" is het volgende toegestaan:
Binnen deze bestemming zijn alleen gebouwen en overkappingen ten behoeve van (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 8.2 en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde toegestaan.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Verder is bepaald dat woningen alleen binnen het bouwvlak mogen worden opgericht, met in acht neming van de maximale aantallen woningen, types en maximale bouw- en goothoogte. De bewoning van (al dan niet aangebouwde) bijgebouwen, anders dan huisvesting in verband met mantelzorg geldt als strijdig gebruik.
Binnenhet bouwvlak gelegen aan de Griftdijkzijde zijn 3 woningen toegestaan in de vorm vrijstaand, of als een vrijstaande woning en twee aaneen gebouwde woningen.
De procedurekosten voor het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure verhaalt de gemeente middels een anterieure overeenkomst op de initiatiefnemer van dit plan. De initiatiefnemer draagt de plan- en onderzoekskosten.
Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
Na gereed komen van het bestemmingsplan zal de gemeente nader afspraken maken over de gebiedsexploitatie en bijdragen in de aanleg van voorzieningen.
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van dit vooroverleg is het concept ontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de volgende overlegpartners:
Voorafgaand aan de start van de bestemmingsplanprocedure is een participatiemiddag- en avond voor alle omwonenden gehouden op de projectlocatie. Het verslag daarvan is als Bijlage 13 gevoegd bij deze toelichting.
Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn 15 zienswijzen ingediend, deze hebben geleidt tot aanpassingen in toelichting, planregels en verbeelding. ook zijn 2 ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. Verwezen wordt naar de beantwoording in Bijlage 14.