direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Broodkorf - Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP26100-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 1991 kwam de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra uit waarin het Rijk de bouw van honderduizenden nieuwe huizen op uitbreidings(Vinex) locaties aankondigde. Tussen 1991 en 2015 werden 81 Vinexwijken gebouwd voor circa 800.000 nieuwe bewoners. Eén van de laatste Vinexlocaties die nog in ontwikkeling is, is de Waalsprong.

Het gebied de Waalsprong is tevens de belangrijkste Nijmeegse uitbreidingslocatie en is gesitueerd aan de noordzijde van de rivier de Waal. In deze Vinex-locatie worden in totaal circa 12.000 woningen gerealiseerd.

In 2003 is voor het beoogd bouwprogramma een MER gemaakt, welke in 2007 is aangevuld met een MER Verkeersinfrastructuur. Om te kijken of nog steeds sprake is van dezelfde milieueffecten als destijds, is door Royal HaskoningDHV de MER Waalsprong Actualisatietoets Hof van Holland, Woenderskamp en Broodkorf gemaakt. In verband met een op te stellen Passende Beoordeling voor de effecten op de nabijgelegen natuurgebied is ook een Plan MER gemaakt (zie bijlage bij deze toelichting) .

Onderdeel van de ontwikkeling van de Waalsprong is het gebied Broodkorf - Zuid. Van de genoemde circa 12.000 woningen worden er circa (120) woningen gerealiseerd in het plangebied. Tevens is er ruimte voor voetprint van 2600 m2 voor een middelbare school.

Met het plan wordt beoogd om deze genoemde ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk te maken.

Voorafgaand aan het bestemmingsplan is een zogenoemd Ambitiedocument opgesteld, waarin ook het gebied Broodkorf - Zuid is opgenomen. Dit document is op 30 maart 2016 in de raad besproken.

In het Ambitiedocument worden de stedenbouwkundige kaders voor de verdere ontwikkeling geschetst. Daarvoor behoort bij het Ambitiedocument onderstaande "essentie kaart".

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0001.png"

Figuur 1: Essentiekaart

Het Ambitiedocument kan worden beschouwd als opmaat naar het voorliggende bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied wordt aan de oostzijde en zuidzijde globaal begrensd door een gedeelte van de Margaretha van Mechelenweg met daarachter de spoorverbinding Nijmegen - Arnhem en de brandweerkazerne. Aan de westzijde de Griftdijk-Noord met daarachter de nieuwbouwwijk Woenderskamp. Aan de noordkant raakt het plangebied raakt het plangebied verweven met het toekomstig natuur- en recreatiegebied Plas Broodkorf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0002.png"

Figuur 2: begrenzing plangebied

Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 5,2 hectare.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan betreft in de eerste plaats het bestemmingsplan Buitengebied Dorp Lent. Dit bestemmingsplan is door de raad op 28 november 1989 vastgesteld; het besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland omtrent goedkeuring dateert van 9 juli 1990 en het Koninklijk Besluit van 6 augustus 1992.

Het plangebied is overwegend agrarisch bestemd ingevolge dit bestemmingsplan. De beoogde ontwikkeling met hoofdzakelijk woningbouw en een vmbo school past niet in dit vigerend bestemmingsplan.

Vigerende plannen   raad   GS van Gelderland   vervolg  
Buitengebied Dorp Lent   28 februari 1989   9 juli 1990   Kroon 6 augustus 1992  
Toeleveringscentrum oor de tuinbouw Dijkstraat - Griftdijk- Noord   26 november 1991   22 juni 1992   Kroon 30 augustus 1993  
facet bestemmingsplan Archeologie   25 juni 2014   n.v.t   onherroepelijk augustus 2014  
facet bestemmingsplan Parkeren   13 september 2017   n.v.t.   3 november 2017  
facet bestemmingsplan Seksinrichtingen   27 februari 2002   11 april 2002   13 juni 2002  

Conclusie:

In verband met de strijdigheid van het beoogd programma met de vigerende plannen is een planherziening noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Voor de historische ontwikkeling wordt verwezen naar de uitgebreide cultuurhistorische analyse in de bijlagen van deze toelichting.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Stedenbouwkundige karakteristieken

Het totale gebied Woenderskamp, Broodkorf, Hof van Holland krijgt een brede diversiteit aan woonmilieus. Het varieert van een meer stedelijke woonomgeving tot meer groenstedelijke wijken, woonmilieus voor diverse doelgroepen, zoals gezinnen met kinderen, maar ook starters, studenten, 1 & 2 persoonshuishoudens, ouderen en andere groepen met specifieke wooneisen.

De randen

Broodkorf Zuid ligt voor een deel aan de Griftdijk met de bijbehorende karakteristieke deels losse bebouwingsopzet aan weerszijden. In de stedebouwkundige opzet voor het gebied zal hierop worden voort geborduurd met vrije kavels langs de Griftdijk. De karakteristieke sloten langs de Griftdijk zullen zoveel mogelijk worden behouden en langs dit deel van het oude lint zullen bomen worden geplant waar mogelijk.

De individuele kavels worden ontsloten aan de Griftdijk, waar nodig met bruggetjes.

Dit gebied aan de oostzijde van de Griftdijk is lange tijd een gebied geweest met tuinderijen met een kenmerkend sloten verkavelingspatroon 'haaks' op de Griftdijk. Een aantal hiervan is nog in het gebied aanwezig. Dit slotenpatroon vormt de basis voor de verkavelingsopzet en geeft identiteit aan dit gebied. Tevens kunnen ze onderdeel uitmaken van het watersysteem van het gebied. Binnen in het woongebied maken de sloten deel uit van bredere groengebieden die als buurtparken dienst doen.

Aan de overzijde van het plangebied ligt in Woenderskamp en ontsloten aan de Griftdijk de Historische Tuin Lent, met een educatieve- , historische- en recreatieve functie. Vanuit Broodkorf zal een zo direct mogelijke voetgangersverbinding hiermee worden gerealiseerd.

De Margaretha van Mechelenweg en het spoor vormen de begrenzing aan de oost- en zuidzijde. Langs deze wegen zullen zoveel mogelijk aaneengesloten bebouwing zijn gesitueerd met een hoogte van maximaal 5 bouwlagen met een afschermende werking voor het binnengebied.

Ze kunnen worden gerealiseerd in de vorm van appartementen, boven-beneden woningen, of stadswoningen.

Het parkeren zal in hoofdzaak plaatsvinden in de zone tussen deze bebouwing en de Margaretha van Mechelenweg. Hiervan afgeschermd door groen/beplanting.

De oost-west fietsverbinding tussen Griftdijk via het tunneltje naar Lent is nu deels uitgevoerd als fietsstraat en voor een ander deel als fietspad. Deze zal in zijn geheel worden omgebouwd tot fietsstraat en vormt de auto ontsluiting van het gebied vanaf de rotonde van Mechelenweg en de Griftdijk. Mogelijk zal hierin een knip worden aangebracht.

Aan de noordkant van deze fietsstraat is een locatie aangeduid voor de realisatie van vmbo- school van het Citadel College. Deze driehoekige locatie wordt aan de noordzijde begrensd door de Dijkstraat, die voor een deel ook de ontsluiting vormt van de school. Tussen school en van Mechelenweg bevindt zich de Hulpwarmtecentrale van het warmtenet voor de Waalsprong. (zie figuur 2).

Langs de fietsstraat is ruimte voor enkele vrije kavels en een buurtparkje.

Het midden gedeelte van het gebied kent een ruime opzet met een gedifferentieerd woonmilieu, een afwisseling van diverse woningtypen (hofjes, patiowoningen, vrijstaand, tweekapper, korte rijtjes en ruimte voor pocketparkjes, ontsloten door straten die als een interne lus door het gebied lopen en zijn aangetakt op de fietsstraat. In het profiel van de ontsluitingsstraten moet voldoende ruimte zijn voor bomen en het Groene Lint.

De fietsstraat maakt ook deel uit van het Groene Lint, de groene beweegroute, zoals beschreven in het Ambitiedocument en zichtbaar in de Essentiekaart. Het Lint verbindt de verschillende woonwijken, ontmoetingsplekken, schoolpleinen, het hart met de voorzieningen, en de groene elementen als boomgaard en Historische tuin. De route heeft een duidelijk herkenbare uitstraling, wordt nieuw aangelegd en is deels onderdeel van bestaande infrastructuur. De beweegroute takt hiervan af en krijgt een vervolg door het plangebied Broodkorf Zuid. De eraan grenzende woonmilieus en pocketparkjes zijn hierop aangesloten en georiënteerd.

In het gebied wordt gestreefd naar een grote mate van afwisseling in architectuur. Dit zal samen met de gewenste kwaliteit van de verschillende stedelijke ruimtes worden beschreven in een Beeldkwaliteitsplan.

2.2.1 Wonen

De opgave is om een woongebied te creëren waar een goede mix is van woonmilieu's. Grote concentratie van dezelfde woningtypes en prijscategorieën moet voorkomen worden. Uitgangspunt voor de verdere planuitwerking is een woonprogramma met een diversiteit in woningtypologie en prijs passend bij het woonmilieu en karakter van het gebied en passend binnen de woonopgaven op Waalsprongniveau.

2.2.2 Maatschappelijke voorziening

In het plangebied komt nieuwbouw voor een vmbo school. Na realisatie zal de vmbo school die nu gevestigd is aan de Dijkstraat gesloopt worden en komt de grond beschikbaar.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Relevant rijksbeleid

3.1.1 Archeologie

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007)en de Erfgoedwet (1-7-2016).

3.1.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en die in het bestemmingsplan te verankeren.

De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.

Conclusie: in het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten. Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte'). Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.

Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).

De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.

Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De in het plan voorziene ontwikkeling met 120 woningen en 2600 m2 voetprint ten behoeve van een VMBO school kan wel worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro wel van toepassing is.

Onderbouwing actuele behoefte t.a.v. woningbouw

Kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte

Nijmegen is een stad die voorlopig blijft groeien. Dit wordt veroorzaakt door een geboorteoverschot en door een immigratieoverschot. Demografische trends laten zien dat jongeren, hoogopgeleiden en ouderen naar de steden trekken vanwege het woonmilieu, de werkgelegenheid en voorzieningen. In Nijmegen wordt dit versterkt door de aantrekkingskracht van Universiteit en Hogeschool. Daardoor komen er veel jongeren naar de stad. Een deel van hen blijft hier ook wonen. Daarmee heeft Nijmegen een jonge bevolking. Nijmegen is met ruim 173.000 inwoners (per 1 januari 2017), de 10e stad van Nederland.

Volgens de prognoses van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) blijft de bevolking voorlopig groeien. De laatste prognoses gaan voor Nijmegen uit van groei tot in ieder geval 2040 in plaats van 2030. Daarmee is Nijmegen in de regio de stad die sterk en het langst doorgroeit. De bevolkingsgroei en de grote woningvraag waarbij de woningvraag in Nijmegen ruimschoots het aanbod overstijgt, maakt de verdere ontwikkeling van Nijmegen Noord noodzakelijk. Er is nu zelfs sprake van overspannenheid op de woningmarkt. Er is dringend behoefte aan nieuwe woningbouwplannen en plancapaciteit om invulling te geven aan de gewenste versnelling van de woningbouwopgave.

In (sub)regionaal verband zijn afspraken gemaakt over de woningbouwaantallen. De woningbouwcijfers zijn in juni 2015 vastgesteld door Gedeputeerde Staten en vervangen het oude KWP3 (Kwalitatief Woon Programma 3). De regio heeft afgesproken woningbouwplannen te prioriteren door gebruik te maken van een stoplichtmodel. Het plan Broodkorf Zuid zal op groen worden gezet en valt binnen de gemaakte afspraken over de woningbouwaantallen. Bij brief van 15 maart 2016 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland laten weten dat - op basis van het nieuwe subregionale cijfer - tot 2025 ruimte is voor 13.100 woningen voor plannen die op "groen" staan. De 120 geplande woningen van dit bestemmingsplan Broodkorf Zuid maken hier deel van uit en passen daarmee binnen de kwantitatieve behoefte.

Daarnaast heeft de provincie Gelderland (d.d.14-11-2017 de notitie 'Ruimte voor goed wonen') de koers voor Wonen vastgesteld. Daarin staan de woonbehoeften per Gelderse woonregio, maatwerk en flexibele plannen centraal. Samen met gemeenten en andere betrokken partijen maakt de provincie afspraken over wat er nodig is voor een goede plek om te wonen voor iedereen in Gelderland. In de provincie Gelderland is de woningmarkt momenteel volop in beweging. De vraag naar woningen is op dit moment in sommige regio's groot, en daar moet ruimte voor zijn om op in te springen. Tegelijkertijd wil de provincie er met deze koers voor zorgen dat we verstandige keuzes maken voor de toekomst, voor als er bijvoorbeeld meer kleine huishoudens komen en woningen energieneutraal moeten zijn.

In de Woonvisie Nijmegen 2015-2020 (vastgesteld door raad op 27 januari 2016) wordt uitgegaan van een uitbreidingsbehoefte van woningen in de Waalsprong. Het plangebied behoort hier toe. Het plan maakt onderdeel uit van de Waalsprong, waarvoor een bouwopgave ligt van in totaal circa 12.000 woningen. De keuze om in het Waalspronggebied te voorzien in de uitbreidingsbehoefte van Nijmegen, is reeds gemaakt in de jaren negentig van de vorige eeuw (Vinex). Hierover heeft besluitvorming plaatsgevonden op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Deze uitbreidingsbehoefte van woningen in het stedelijke en groenstedelijk woonmilieus kan niet worden voorzien in de bestaand stedelijk gebied. Gezien de snelle groei van de stad en de beperkte uitbreidingsmogelijkheden in de stad, is de Waalsprong en de ontwikkeling van Broodkorf Zuid noodzakelijk om in die groei, woningbouwbehoefte en versnellingsopgave van woningbouw te voorzien. Voor de ambitie van een ongedeelde stad met gevarieerde, toekomstbestendige wijken en goed wonen voor arm en rijk, jong en oud, allochtoon en autochtoon betekent dit in het bijzonder dat we op Waalsprongniveau sturen op bevordering van: de beschikbaarheid van sociale en goedkope huurwoningen tot de aftoppingsgrenzen; versnelling van de nieuwbouw in de koopsector; de beschikbaarheid van goedkope huurwoningen en middeldure huurwoningen; aanbod van beschut wonen (en waar nodig beschermd wonen) voor ouderen en levensloopgeschikt en duurzaam bouwen.

Conclusie

Het plan Broodkorf Zuid speelt in op de actuele kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwbehoefte.

Onderbouwing actuele behoefte Maatschappelijke voorziening

Historisch perspectief

In mei 2005 is door de Raad het Strategisch Beleidskader Waalsprong vastgesteld. In dit beleidskader is de gemeentelijke bijdrage aan een evenwichtige sociale infrastructuur in Nijmegen Noord vastgelegd. Dit beleidskader is de basis voor het opladen van de sociale infrastructuur op programmatisch en voorzieningengebied. De school voor voortgezet onderwijs (het Citadel College) maakt deel uit van het voorzieningenpakket voor Nijmegen Noord.

In augustus 2007 is het Citadel College met 76 leerlingen van start gegaan in Nijmegen Noord. In het raadsvoorstel van 23 februari 2011 (nr. 17-2011) is te lezen dat dit aantal is opgelopen naar 420 leerlingen in 2011. De Destijds opgestelde leerlingenprognoses (door afdeling O&S, gemeente Nijmegen) laten zien dat de school zal doorgroeien naar 1440 leerlingen.

Vanwege de aanhoudende groei wordt toegelicht dat nieuwbouw van de hoofdlocatie voor vmbo T/G, havo en vwo voor 1000 leerlingen aan de Graaf Allardsingel noodzakelijk is, waarbij een goed aanbod van onderwijsvoorzieningen bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van het stadsdeel Nijmegen Noord. Deze nieuwbouw van de hoofdlocatie is in augustus 2012 afgerond en in gebruik genomen.

Bij het besluit van hiervoor genoemde nieuwbouw is ook besloten om vmbo Basis/Kader tijdelijk te huisvesten aan de Dijkstraat. De overweging was dat men: 'met dit gebouw voorlopig kwalitatief prima toegerust is om de vmbo-B/K-leerlingen op te kunnen leiden. Bovendien biedt het langer huisvesten van de leerlingen op de Dijkstraat de mogelijkheid om de ontwikkelingen van de prognoses nog een aantal jaar af te wachten. Op basis van de huidige prognoses wordt dit waarschijnlijk pas over ruim acht jaar opnieuw actueel. Hiermee beperken we het risico om te bouwen voor leegstand. Voor de toekomstige nieuwbouw wordt in het bestemmingsplan voor de Broodkorf een ruimtereservering opgenomen'.

In de zomernota's van 2016 en 2017 wordt verwezen naar een verkenning van de toekomst van het vmbo in de stad. Daarin staat het volgende:

Nieuwbouw van de vmbo locatie van het Citadel College sluit aan op de gezamenlijk vastgestelde visie van de schoolbesturen: evenwichtige spreiding van  het vmbo over de stad, nabijheid  voor de leerlingen uit Noord en kleinschaligheid.

Zowel de schoolbesturen als de gemeente Nijmegen vinden het van belang om verantwoordelijk om te gaan met gemeenschapsgeld en willen voorkomen dat we bouwen voor leegstand. Dit betekent dat we zeer zorgvuldig omgaan met toekomstige ontwikkelingen op het gebied van onderwijshuisvesting. Het is van groot belang hierbij rekening te houden met de te verwachten krimp. Het is niet de bedoeling dat er met de nieuwe plannen m2 worden toegevoegd door nieuwbouw/renovatie.

Tegelijkertijd willen zowel de schoolbesturen als de gemeente dat voor alle Nijmeegse vmbo- leerlingen een school beschikbaar is van goede kwaliteit, die goed bereikbaar is, niet te groot en met een goede spreiding over de stad.'

Vmbo-locatie Citadel College

Deze vmbo-locatie is een bestaande school van goede kwaliteit en met een jaarlijks toenemend aantal leerlingen. We constateren dat op dit moment de meerderheid van de leerlingen niet afkomstig is uit Nijmegen. Door de versnelde woningbouw1 in Nijmegen Noord zal het aantal leerlingen in de directe omgeving van de school de komende jaren naar verwachting toenemen.  Het behouden van de vmbo-locatie en daarmee de keuze voor nieuwbouw lijkt daarom logisch.

Recente leerlingaantallen en noodzaak tot andere huisvesting

Uit de meest recente telling van DUO d.d. 1-10-2017 blijkt dat het Citadel College in totaal 1.429 leerlingen telt. Het is de verwachting dat dit aantal nog verder zal toenemen tot 1440 leerlingen. Dit sluit daarmee aan bij eerdere prognoses.

Aangezien de hoofdlocatie een capaciteit voor 1000 leerlingen heeft, is het plan opgevat om een nieuwe locatie voor het vmbo B/K te realiseren voor 440 leerlingen in het plangebied Boordkorf.

Deze leerlingen zijn voor een groot deel reeds aanwezig, maar zij volgen dus momenteel onderwijs in een tijdelijk locatie. Het betreft hier een voormalig (bedrijfs)gebouw van de Lentse Potgrond dat hiervoor jaren geleden is aangepast.

Omdat het gebouw destijds was bedoeld als tijdelijke oplossing, het aantal leerlingen van het Citadel College is toegenomen tot vrijwel 1440 leerlingen én de wijk Nijmegen Noord qua inwoneraantal verder toeneemt, worden nu plannen gemaakt voor een permanente oplossing.

Bovendien sluit de tijdelijke huisvesting niet aan bij de onderwijskundige visie, kent het pand een aantal technische mankementen en moet sowieso het gebouw i.v.m. toekomstige planontwikkeling binnen enkele jaren verdwijnen.

3.1.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid omdat der zowel behoefte is aan woningen als aan een vmbo school.

3.2 Relevant provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland

In de Omgevingsvisie Gelderland (december 2015) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit deze Omgevingsvisie relevant.

Krachtige steden

De steden in Gelderland zijn een belangrijke motor voor de Gelderse economie, als concentratiepunt van sociaal-culturele en economische activiteiten. Steden zijn van belang voor de stedelijke bevolking èn voor de bewoners in de omliggende gebieden. Iedere stad heeft zijn eigen unieke kwaliteiten en invloedssfeer. De landschappelijke ligging en het groene karakter dragen bij aan de kracht van de Gelderse steden.

Conclusie: De ontwikkeling van Nijmegen Broodkorf - Zuid kan bijdragen aan een krachtig Nijmegen en aan de ontwikkeling van de Gelderse economie.

Wonen in de stadsregio

In de Regionale Woonagenda agenderen partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De Stadsregio heeft met de provincie afgesproken dat er in 2014 bestuurlijk vastgestelde subregionale programma's zijn. Op basis van het Woon Onderzoek Nederland (WoON 2012), een actuele huishoudensprognose en de actuele verstedelijkingsvisie. Om te komen tot deze subregionale programma's heeft de stadsregio een 'Monitor bestaande voorraad' opgesteld, een regionale woningmarktanalyse en een verhuisbewegingenanalyse. Zo geeft de regio invulling aan het uitgangspunt dat de bestaande woningvoorraad en de bestaande situatie op de regionale woningmarkt centraal staat.

Een sterke gemeentelijke regie en regionale afstemming zijn op de woningmarkt onmisbaar: de gemeente stelt bestemmingsplannen vast, maakt afspraken met corporaties en andere partijen en koopt eventueel grond. Het inzicht groeit dat op termijn een vorm van strategisch voorraadbeheer nodig is. Dit beheer is gericht op alle woningen binnen een gemeente en liefst afgestemd met de regio. Dit is nodig om vraag en aanbod met elkaar in balans te brengen en houden. Dit vraagt om kennis van de kansen en mogelijkheden voor:

  • aanpassing van de bestaande voorraad;
  • sloop met vervangende nieuwbouw;
  • verdunning;
  • functieverandering van bestaand vastgoed.



Op basis van deze kennis kan de meest geschikte locatie bepaald worden voor:

  • eventuele nieuwbouw;
  • het benutten van mogelijkheden in de bestaande voorraad;
  • functieverandering

Conclusie: het bestemmingsplan past binnen deze uitgangspunten

Gelders Natuurnetwerk

In de Omgevingsverordening zijn de bijbehorende regels vastgelegd.

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt.

Groene ontwikkelingszone

De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een substantiële versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De oude ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0003.png"

Figuur 3: GNN volgens Omgevingsverordening Gelderland (december 2015) en globale aanduiding plangebied

Het plangebied behoort niet tot het GNN of GO. In de Passende Beoordeling (uitgevoerd door Bureau Waardenburg, september 2016) wordt onderbouwd dat effecten op het functioneren van het GNN niet te verwachten zijn en dat de wezenlijke waarden en kenmerken niet worden aangetast.

Archeologie

De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. Door de Monumentenwet 1988 is de rol van het rijk en de provincies sterk afgenomen, ten gunste van de gemeenten. Deze zijn verantwoordelijk voor het opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en voor het daarvan afgeleide vergunningenstelsel. Er zijn enkele uitzonderingen hierop: de provincies zijn verantwoordelijk voor ontgrondingen en kunnen op basis daarvan aan de ontgrondingsvergunning ook voorwaarden stellen die betrekking hebben op archeologie. Tevens is de provincie bevoegd gezag bij inpassingsplannen en bij mer-trajecten op provinciaal niveau.

De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken. De provincie Gelderland is verder actief betrokken bij de nominatie van de Romeinse grenszone, de Limes, tot Unesco werelderfgoed. Het is de bedoeling dat de onder deze status vallende terreinen ook planologisch beschermd gaan worden.

3.2.2 Ruimtelijke verordening Gelderland

De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland. Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Op 17 oktober 2014 zijn de visie en verordening in werking getreden. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.

Conclusie: De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid.

3.3 Regionaal beleid

Sinds 1 juli 2015 bestaat de Stadsregio Arnhem-Nijmegen niet meer als officiële bestuurslaag. Hierdoor is er geen instantie meer direct verantwoordelijk voor het regionale beleid op het gebied van mobiliteit, ruimte, wonen en werken. Voor de beleidsvelden wonen, detailhandel en bedrijventerreinen geldt dat provincie Gelderland in haar omgevingsvisie en omgevingsverordening nog wel verwijst naar de regionale afspraken. Voor deze beleidsvelden worden nog steeds regionale afspraken vastgelegd in gezamenlijk overleg met regiogemeenten en provincie. Ook voor andere beleidsvelden blijft regionale afstemming in veel gevallen noodzakelijk.

Conclusie: De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid.

3.4 Beleid Waterschap

3.4.1 Legger 2016

Het Algemeen Bestuur van het Waterschap Rivierenland heeft op 24 juni 2016 de leggers van de primaire waterkeringen vastgesteld. Voor het plangebied is dijkpaaltraject Doornenburg-Dodewaard relevant.

In de legger zijn onder meer beschermingszone en buitenbeschermingszones opgenomen. Het plangebied overlapt niet met de beschermingszone en evenmin met de (binnendijks gelegen) buitenbeschermingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0004.png"

Figuur 4: beschermingszone en buitenbeschermingszone uit de legger 2016

3.5 Relevant gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Nijmegen 2013

De Structuurvisie 2013 geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de Structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de volgende speerpunten:

  • Typisch Nijmegen, de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagdheid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling;
  • Economische structuurversterking, de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. We willen ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. We willen de creativiteit van ondernemers de ruimte geven;
  • Karakteristieke wijken, onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).

Onder het speerpunt Karakteristieke wijken is bij de ruimtelijke ambities aangegeven dat we in de bestaande wijken alleen nog woonmogelijkheden willen toevoegen als die iets toevoegen aan de wijk of buurt zoals woningen met zorg aan huis en ontmoetingsmogelijkheden. We zijn terughoudend met verdere inbreiding vanwege het belang dat we hechten aan groene ruimten, speelplekken en waterpartijen in een dichte stedelijke omgeving. In de bestaande stad is de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in de wijken met een voorraad aan verouderde sociale huurwoningen en sociaal-maatschappelijk kwetsbare bewoners. Ook zijn er voorzieningenharten en scholen gebouwd. Behalve in de Waalsprong, het Waalfront en Nijmegen CS worden de komende jaren geen grote woningbouwontwikkelingen voorzien. In de bestaande stad zetten we in op consolidatie van de bestaande kwaliteiten. Toch zijn ook hier specifieke plekken en gebieden aan te wijzen met een verouderde woningvoorraad, waar de komende jaren een transformatie nodig is. Zo zijn er in de stad verschillende gebieden aan te wijzen. We onderscheiden drie gebieden. In sommige wijken hebben we de ambitie om te investeren (ontwikkelen, transformeren), terwijl andere gebieden zich juist op eigen kracht verder kunnen ontwikkelen (consolideren).

Conclusie:

In Broodkorf - Zuid ligt de kans een karakteristieke wijk te realiseren hetgeen past binnen de verdere ontwikkeling van de Waalsprong.

3.5.2 Coalitieakkoord 2014-2018, Samen voor Nijmegen: sociaal, duurzaam en ondernemend

De coalitie wil initiatieven van inwoners, ondernemers en organisaties aanmoedigen. Nijmegenaren krijgen de ruimte om met initiatieven te komen, de rol van de coalitie is het verbinden van initiatiefnemers en het stimuleren van partnerships. De afgelopen jaren zijn al belangrijke stappen gezet om onze stad nog groener en duurzamer in te richten. Dit proces wordt voort gezet. Er is veel draagvlak en initiatief bij bewoners, grote en kleine bedrijven om duurzamer te bouwen en meer natuur en landbouw binnen onze stadsgrenzen te brengen.

Het is de ambitie dat Nijmegen een aantrekkelijke woon- en groeistad blijft. Betaalbaarheid en kwaliteit van woningen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Door een goede samenwerking met partners werken we aan een evenwichtige woningvoorraad in Nijmegen. Samen met hen pakken we de bouwopgave om Nijmegen in de toekomst te kunnen laten groeien voortvarend op, met prioriteit voor de Waalsprong en Waalfront. Dat betekent echter niet dat de ontwikkeling van de bestaande stad tot stilstand komt. Maar we gaan scherper beoordelen wat de toegevoegde waarde is van een project op basis van de criteria die door de Raad zijn vastgesteld: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium ontwikkeling en financieel.

Conclusie: het plan past binnen de ambitie van het Coalitieakkoord.

3.5.3 Ontwikkelingsstrategie Waalsprong

Op 29 mei 2013 heeft de raad de ontwikkelingsstrategie Waalsprong vastgesteld. Voor de wijk Broodkorf wordt uitgegaan van de "realisatie van met name moderne eengezinswoningen in redelijk compacte dichtheden".

De ontwikkeling van Broodkorf stond in beginsel op de agenda voor realisatie vanaf 2023.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0005.png"

Figuur 5: kaart ontwikkelingsstrategie: realisatie vanaf 2023

In de ontwikkelingsstrategie wordt gesteld dat door marktomstandigheden hiervan kan worden afgeweken. De onderbouwing hiervoor is beschreven in paragraaf 3.1.2.

3.5.4 Woonvisie Nijmegen 2015 - 2020

Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2015-2020 ”Samen werken aan goed wonen”. In deze woonvisie wordt het woonbeleid tot 2020 uiteengezet. Ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad blijft voor iedereen. We willen dat het in Nijmegen goed wonen is voor arm en rijk, jong en oud, autochtoon en allochtoon, nu en in de toekomst. Bewoners binden in een ongedeelde stad, dat is de constante in ons woonbeleid door de jaren heen. Betaalbaarheid van het wonen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Wonen kan ook duurzamer, met minder energiegebruik en lagere woonlasten.

We willen toekomstbestendige en gevarieerde wijken die voorzien in de woningbehoefte. Dit betekent op stedelijk niveau een mix van woonmilieus en per wijk een wisselende mix van woningtypen. We ontwikkelen en beheren met respect voor de identiteit van buurten en wijken.

Het woonmilieu Broodkorf ontleent zijn uitstraling aan de bestaande bebouwing langs de Griftdijk. Dit gebied heeft daardoor een meer dorps karakter met herkenbare woningtypen, maar biedt ook vrijheid aan niches en meer experimentele woonvormen d.m.v. particulier opdrachtgeverschap of vrije kavels.

Aansluiting op de bestaande lintbebouwing van de Griftdijk geeft het woonmilieu een gemêleerd en ruim opgezet beeld. De wijk heeft een ongedwongen karakter en biedt naast ruimere vrijstaande woningen en tweekappers ook rijwoningen. Dit gebied leent zich in het bijzonder goed voor starters op de woningmarkt, (groeiende) gezinnen en doorstromers op zoek naar grotere, bijzondere woningen of vrije kavels. Tevens biedt het gebied ruimte voor niche markten en andere vormen van opdrachtgeverschap. Het richt zich op de groen/blauwe leefstijl.

In hoofdstuk 2 wordt de ruimtelijke opzet van het gebied beschreven.

3.5.5 Groen beleid

Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" (2007) en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand.

In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0007.png"

Conclusie: Dit bestemmingsplan tast de hoofdgroenstructuur niet aan.

Groen en gezondheid

Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Groen bevordert de gezondheid, het nodigt uit om te bewegen en patiënten herstellen sneller in een groene omgeving. Bij de inrichting van de openbare ruimte is dit nadrukkelijk een aspect om rekening mee te houden.

Groen en klimaat

Door de klimaatsveranderingen ontstaan er steeds meer milieuproblemen in de stedelijke omgeving. Door overmatige regenval ontstaat wateroverlast; de temperatuurstijging veroorzaakt hitte eilanden in overmatig stenige omgevingen en door het fijnstof probleem krijgen steeds meer mensen gezondheidsklachten. Groen kan ingezet worden om deze milieuproblemen te verzachten. Hemelwater kan opgevangen worden in groengebieden; door het vergroenen van stenige pleinen zal de temperatuur iets afnemen en diverse planten nemen fijnstof op uit de lucht. Groen kan op deze wijze bijdragen aan een beter en gezonder leefklimaat.

Ambities voor groen in relatie tot water

Vanwege de onlosmakelijke relatie tussen groen/natuur en water zal een deel van de waterberging in de groene ruimte worden gezocht. We streven naar een goed evenwicht tussen beide functies zodat het resultaat een impuls oplevert voor natuurwaarden en natuurontwikkeling.

Topindicator groen (2010)

In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator “binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen” vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is. We passen de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Bijvoorbeeld in de nota 'Samen gezond verder. Lokaal gezondheidsbeleid Nijmegen 2013-2016' wordt het belang van groen genoemd en is de topindicator onderdeel van het beleid. De indicator is nuttig om gebieden te identificeren waar een groentekort is. Het is zaak om nieuwe woongebieden dusdanig in te richten dat aan de topindicator groen wordt voldaan en dat er voldoende groen op loopafstand beschikbaar is. Het ontwikkelgebied dient voldoende openbaar toegankelijk groen te bevatten met een diversiteit aan structuur en hoogtes (gras/struiklaag/boomlaag) wat zowel de biodiversiteit als de belevings- en gebruikswaarde bevorderd.

Handboek stadsbomen (2009)

Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:

  • Optimale inzet van middelen;
  • Waarborgen van een vitaal bomenbestand;
  • Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.
  • Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.

Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

Hoofdboomstructuur

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen. De Griftdijk Noord en de Margaretha van Mechelenweg horen tot de hoofbomenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0009.png"

Figuur 6: Bomenstructuur Waalsprong

Conclusie: in dit bestemmingsplan wordt de hoofdbomenstructuur in stand gehouden en waar mogelijk versterkt.

Bijzondere bomen

Bomen in een stedelijke omgeving worden gemiddeld enkele tientallen jaren oud. Het aantal bomen dat de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen van de laatste decennia wèl heeft doorstaan is dus beperkt. Dat maakt dat de oudere bomen binnen het bomenbestand een bijzondere categorie vormen, waarvoor een zwaarder beschermingsregime is gewenst en een zo goed mogelijke ontwikkeling en bescherming van deze bomen is gegarandeerd.

Monumentale bomen weerspiegelen net als monumentale gebouwen de geschiedenis van de stad. Om de cultuurhistorische betekenis van het groen in de stad te waarborgen, zijn de monumentale bomen geïnventariseerd. Van de gemeentelijke bomen zijn alle monumentale, bijzondere en waardevolle bomen opgenomen. Monumentale en waardevolle bomen zijn minstens 50 jaar oud, hebben een cultuurhistorische betekenis en hebben een goede levensverwachting. De waardebepaling van monumentale bomen ligt hoger dan bij de waardevolle bomen.

Daarnaast is er een aantal bijzondere bomen aan de lijst toegevoegd. Dit zijn de bomen die een bijzondere betekenis hebben of een geplant zijn vanwege een bijzondere gebeurtenis zoals o.a. de Wilhelminaboom, Julianaboom, Beatrixboom.

Alleen de, vanaf openbaar terrein, zichtbare monumentale bomen op particulier grondgebied zijn opgenomen. Alle bijzondere bomen vallen onder het regime van de omgevingsvergunning, het kappen van houtopstanden.

Op dit moment bevinden zich geen bijzondere bomen in het plangebied. Dit kan echter in de toekomst wijzigen, bijvoorbeeld wanneer herdenkingsboom in het plangebied wordt geplant in verband met een bijzondere gebeurtenis.

Ecologie van de stad

De bijzondere ligging van Nijmegen op een kruispunt van het rivierengebied, de hogere zandgronden en het stuwwallencomplex zorgt ervoor dat niet alleen rondom Nijmegen, maar ook binnen de stadsgrenzen een verscheidenheid aan leefmilieus voor planten en diersoorten aanwezig is. Grootschalige natuurgebieden om de stad, zoals de Gelderse Poort, de uiterwaarden van de Waal, De Ooypolder, het Hatertse Vennengebied, Heumensoord en de Oosterhoutse Waarden fungeren hierbij als brongebied voor natuurwaarden in de stad. Ten noorden van het plangebied ligt landschapspark de Waaijer. De Waaijer wordt een groot groen en waterrijk natuur- en recreatiegebied en verbindt de Oosterhoutse Waarden met het open landschap van Ressen en Park Lingezegen.

We hebben de ecologische structuren, de ecologische hotspots en de ecologische waardevolle wijkspots in Nijmegen in kaart gebracht. Ecologische structuren laten de relaties zien tussen natuurwaarden in de stad en natuurwaarden om de stad. Soorten kunnen zich hierlangs verplaatsen en hebben zo een gevarieerd leefgebied tot hun beschikking. Landschapspark de Waaijer is op de kaart verbeeld al natte ecologische dooradering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0010.png"

Figuur 7: Ecologische Structuur

Vogels en vleermuizen zijn onlosmakelijk verbonden met de stad en het stedelijk groen. Ze hebben het niet altijd makkelijk in de stedelijke omgeving bijvoorbeeld bij het vinden van geschikte nestgelegenheden en verblijfsplekken. Naast het openbaar groen zijn ook de tuinen van belang voor vogels en andere fauna. Doordat heggen verdwijnen, tuinen verstenen en hedendaagse huizen vrijwel helemaal gesloten zijn, ontstaan minder mogelijkheden voor stadsvogels en vleermuizen. Nijmegen is aangesloten bij de landelijke campagne Operatie Steenbreek. Het doel van deze campagne is om de burgers te enthousiasmeren om hun tuin te vergroenen. De negatieve gevolgen van verstening worden daarbij onder de aandacht gebracht. Denk hierbij aan de afbreuk van de biodiversiteit en aan klimaatverandering. Minder groen in de tuin betekent minder vogels, insecten en andere dieren.

Bij nieuwe ontwikkelingen ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Het bewust aanbrengen van schuil en nestgelegenheden aan nieuwe of bestaande gebouwen is een kans die veelal eenvoudig benut kan worden.

3.5.6 Archeologie

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.

Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Inleiding

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe woningen en een vmbo school. De uitgangspunten, met betrekking tot deze ontwikkelingen, zijn in dit bestemmingsplan bepaald conform de methodiek zoals omschreven in de VNG - brochure “Bedrijven en Milieuzonering” (verder: “de VNG-brochure”).

Hierin zijn voor een groot aantal milieubelastende activiteiten (gerangschikt naar SBI-code) richtafstanden opgenomen. Hiermee wordt de minimale afstand uitgedrukt van de omschreven bedrijvigheid naar “gevoelige objecten” in een rustige woonwijk. De richtafstand kan vervolgens worden vertaald naar een zgn. 'milieuzone' waarvan de straal enerzijds wordt gegeven door de richtafstand, maar anderzijds ook door de aard van het betrokken gebied.

De specifieke VNG-methodiek, zoals toegepast in dit plan, wordt uitgebreid omschreven in de toelichting bij de Staat van bedrijvigheid (SvB), opgenomen in bijlage 1 bij de regels.

Typering van de aanwezige gebieden

Zoals in de toelichting van de Staat van bedrijvigheid nader wordt uitgewerkt, is het onderscheid tussen 'rustige woonwijken' en 'gemengd gebied' van groot belang bij de toepassing van milieuzonering bij bestemmingsplannen.

Aanwezige bedrijven in het plangebied

Voor het plangebied geldt dat er op dit moment een bedrijf is gevestigd welke in principe belemmerd zouden kunnen zijn voor de vestiging van de overige geplande functies. In de Hulpwarmtecentrale (hwc) aan de Dijkstraat wordt warm water geproduceerd met behulp van gasbranders. Op grond van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' valt deze bedrijfsactiviteit in categorie SBI - 1993, nr. 40 - E1 Warmtevoorzieninginstallaties, gasgestookt, stadsverwarming. De bijbehorende richtafstand tussen de terreingrens (oftewel de grens van de bestemming voor de hwc) en de gevel van milieugevoelige functies zoals woningen bedraagt 100 meter vanwege het onderwerp geluid. De richtafstanden voor de onderwerpen geur, stof en gevaar bedragen 30, 10 en 50 meter.

Het direct aan de hwc grenzend plangebied kan worden beschouwd als een gemengd gebied aangezien het grenst aan een spoorlijn en de hwc zelf. De richtafstand kan daarmee een stap worden verlaagd naar 50,30, 10 en 0 meter voor geluid, gevaar, geur en stof.

In de planregels is opgenomen dat het schoolgebouw op 50 meter van de gevel van de hwc komt tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat een kleinere afstand mogelijk is.

Voor wat betreft stof en geur wordt voldaan aan de richtwaarden. Aangezien het gebruik hiervan echter gelimiteerd is tot 100 uur is de verwachting dat dit niet tot hinder gaat leiden. Voor wat betreft het gevaarsaspect dient de hwc aan de regels van het activiteitenbesluit te voldoen. De hwc is dus geen Bevi bedrijf. Aardgas komt binnen met een leiding via een aardgas druk- en meetstation (RD coördinaten: 187455, 431383). Deze heeft een veiligheidsafstand van respectievelijk 4 en 6 meter ten opzichte van beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten. Deze veiligheidsafstanden vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Daarnaast zijn er twee bovengrondse HBO tanks aanwezig die dienen te voldoen aan de regels van de PGS 30. Gezien de eisen uit de PGS 30 en de ligging van de HBO tanks zullen zich op 30 meter geen onaanvaardbare risico's voordoen. Kwetsbare objecten zijn dus op grond van externe veiligheid op 30 meter aanvaardbaar. Voor overige externe veiligheidsrisico's zoals het spoor wordt verwezen naar de paragraaf externe veiligheid.

De nieuwe vmbo school zal ook geluid produceren richting de woningen. Indien de school wordt geplaatst op meer dan 10 meter (30 meter als je voor de woonwijk uitgaat van rustig gebied) van deze woonwijk en het schoolplein tussen de hwc en de school wordt gepland, zal in de woonwijk sprake zijn van een goed woon en leefklimaat. Indien het schoolplein niet tussen de school en de hwc en op minder dan 10 m (30 m) van de woningen wordt gepland, dan dient een geluidonderzoek te worden uitgevoerd naar de mogelijke geluidbelasting op de woningen als gevolg van activiteiten op het schoolplein.

Menselijk stemgeluid

Hierbij valt te denken aan stemgeluid bij het schoolplein dat in de buurt mogelijk wordt gemaakt. Het is duidelijk dat in de nabijheid van het schoolgebouw sprake is van woongebied, waardoor een minimale afstand naar gevoelige objecten aangehouden dient te worden van 30 meter. Woningen dichterbij zijn alleen toegestaan indien aan de hand van een akoestisch rapport aannemelijk kan worden gemaakt dat het woonklimaat - ondanks de geringere afstand van de woningen tot de school - toch acceptabel is.

4.2 Geluid

Verkeerslawaai

Het gebied Broodkorf Zuid ligt binnen de geluidszones van de Margaretha van Mechelenweg, Prins Mauritssingel, Griftdijk Noord, de Graaf Alardsingel en de spoorlijn Nijmegen-Arnhem. Bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen deze geluidszones is de geluidsbelasting berekend.

De Wet geluidhinder laat geluidsbelastingen tot en met 48 dB wegverkeerslawaai zondermeer toe. Voor spoorweglawaai is dat 55 dB. Hogere geluidsbelastingen zijn wel toegestaan als hiervoor een apart besluit wordt genomen. In het bijbehorende akoestisch onderzoek (zie bijlage in de plantoelichting) staat ook welke maatregelen de geluidsbelasting kunnen verlagen. In het hogere waarden besluit staat welke maatregelen worden getroffen en welke afwegingen zijn gemaakt om de hogere geluidsbelastingen toe te staan. Woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen moeten voldoende geluidsisolerend worden gebouwd. Afhankelijk van de hoogte van de geluidsbelasting kunnen aanvullende eisen worden gesteld aan de indeling en de plaats ten opzichte van de geluidbron.

De woningen langs de Margaretha van Mechelenweg worden belast door het geluid van zowel weg als railverkeer. Om te voorkomen dat het hele plangebied hiermee wordt belast moeten de bebouwing langs deze weg voldoende hoogte hebben en voldoende aaneengesloten worden gebouwd. De eerstelijns bebouwing dient als geluidsscherm voor de achterliggende bebouwing.

Dit geldt ook, maar in minder mate, voor de eerstelijns bebouwing langs de Griftdijk Noord.

Resultaten akoestisch onderzoek:

Geluidbron   Geluidsbelasting in dB
(bij wegverkeerslawaai inclusief aftrek art 110 Wgh)  
Wegverkeer   Voorkeurswaarde   Maximale waarde   Berekende geluidsbelasting op eerstelijns bebouwing  
Margaretha van Mechelenweg   48   63   58  
Griftdijk Noord   48   63   55  
Prins Mauritssingel   48   63   54  
Graaf Alardsingel   48   63   < 48  
Spoorverkeer   voorkeurswaarde   Maximale waarde   Berekende geluidsbelasting per bouwlaag.  
Nijmegen-Arnhem   55   68   Begane grond 55
3e bouwlaag 62
5e bouwlaag 66
 

De bovenstaande resultaten zijn de hoogste waarden die zijn berekend op de woningbouwlocaties.

Geluid reducerende maatregelen

Op de Prins Mauritssingel, de Graaf Alardsingel en de Margaretha van Mechelenweg ligt al stiller asfalt. Bij groot onderhoud zal de Griftdijk Noord worden voorzien van SMA NL5. Dit wegdek reduceert het geluid met ca. 1,5 dB ten opzichte van standaard asfalt.

Langs het spoor staan geluidsschermen met een effectieve hoogte van 1,5 m. Het effect van dit scherm neemt af naarmate de bebouwing hoger wordt.

30 km wegen

De wegen in het plangebied worden 30 km wegen. Het plangebied is nog in ontwikkeling en het is nog niet duidelijk waar de geluidgevoelige bestemmingen en de verkeersontsluitingen komen te liggen. Bij de stedenbouwkundige uitwerking van het plan moet rekening worden gehouden met de geluidproductie van het verkeer op deze 30 km wegen.

Cumulatie van geluid

Bij de bebouwing direct langs de Margaretha van Mechelenweg is er vanaf de derde bouwlaag sprake van cumulatie van weg- en spoorweglawaai. Deze bebouwing zou bij voorkeur niet hoger moeten zijn dan 3 lagen.

4.3 Trillingshinder

Het plangebied ligt nabij de spoorlijn Arnhem-Nijmegen. In opdracht van de gemeente Nijmegen heeft DGMR het onderzoek "Nijmegen Lent, Trillingsonderzoek" verricht. De centrale onderzoeksvragen waren:

  • Voldoen de trillingsniveaus in de toekomstige woningen aan de normen uit de Richtlijn B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR richtlijn-B)?
  • Welke maatregelen kunnen toegepast worden om te voldoen aan de richtlijn?


De SBR richtlijn-B richtlijn maakt gebruik van streefwaarden die gericht zijn op hinder door trillingen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Overschrijding van deze streefwaarden dient dan ook zoveel mogelijk te worden vermeden.

Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximaal optredende trillingsniveau (Vmax) en het gemiddeld trillingsniveau (Vper), vergelijkbaar met het maximale geluidsniveau en het langtijdgemiddelde geluidsniveau bij de beoordeling van geluid.

Conclusies & maatregelen

Uit het onderzoek volgt dat de waarden van Vper in de woning voldoen op een afstand van 35 meter aan de normen uit de SBR-B richtlijn. De waarden voor Vmax voldoen pas op een afstand van 62 meter aan de grenswaarden uit de SBR-B richtlijn voor de nachtperiode. Dit betekent dat zonder aanvullende maatregelen woningbouw alleen mogelijk is op een afstand van 62 meter uit het hart van het spoor.

Voor woningbouw op een afstand van 20 meter van het spoor is 3.6 dB reductie benodigd. Wat de maatregelen betreft, kan een onderscheid worden gemaakt naar maatregelen aan de baan, overdracht en ontvanger. In het trillingshinder (dat als bijlage is opgenomen bij deze toelichting) wordt verder ingegaan op de diverse maatregelen.

In het juridisch deel van dit plan is een zone opgenomen waarbinnen ingebruikname van de woningen uitsluitend is toegestaan nadat middels het nemen van maatregelen wordt voldaan aan de streefwaarde uit SBR richtlijn-B richtlijn.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriele regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007; Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).

Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:

  • het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit en
  • het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit

Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden voor de volgende stoffen: stikstofdioxide (NO2); fijn stof (PM10); benzeen (C6H6); zwaveldioxide (SO2); koolmonoxide (CO) en benzo(a)pyreen (BaP). In Nederland worden in het algemeen alleen voor NO2 en PM10 mogelijk overschrijdingen verwacht.

De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.

Getalsmatig kan de normering voor NO2 en PM10 als volgt weergegeven worden:

  norm   ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2   40 µg/m3   1-1-2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10   40 µg/m3   1-6-2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar > 50 µg/m3   1-6-2011  

Vaststelling van een ruimtelijk plan voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat het plan niet leidt tot het overschrijden van een grenswaarde (vanaf ingangsdatum) danwel niet leidt tot een toename van reeds bestaande overschrijding van een grenswaarde;
  • aannemelijk is gemaakt dat de luchtkwaliteit als gevolg van het plan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft; danwel bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit, door een met het plan samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (saldering);
  • aannemelijk is gemaakt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen (zgn. NIBM-plan);
  • (art. 5.16 lid 1 onder d Wm) de activiteit waarvoor vergunning wordt gevraagd is genoemd, beschreven ofwel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een vastgesteld programma, bijvoorbeeld het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

Een in betekende mate (IBM)-plan mag geen bijdrage leveren aan een verslechtering van de luchtkwaliteit op plaatsen waar de grenswaarden overschreden worden of dreigen te worden. Indien door een IBM-plan wel een bijdrage geleverd wordt aan een verslechtering boven de grenswaarde, dan moet aan het plan maatregelen gekoppeld worden om deze bijdrage te compenseren.

Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht geworden. Het NSL is een programma als bedoeld in artikel 5.16 lid 1 onder d Wm. Het NSL bevat een pakket van ruimtelijke ontwikkelingen c.q. projecten (bijvoorbeeld (rijks)wegen, woningen, landbouw en industrie) en maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Met deze maatregelen zal Nederland tijdig aan de Europese luchtnormen voldoen. Deze maatregelen zijn onder meer: nationale, generieke maatregelen van het Rijk (stimulering roetfilters, belastingvoordeel voor schone auto's, etc.) en daarnaast maatregelen op het hoofd- of onderliggend wegennet zoals doorstromingsmaatregelen, snelheidsverlaging en schermen.

Het plangebied past binnen de ontwikkeling van de Waalsprong welke als IBM-project is opgenomen in dit NSL. Tevens is de hoofdinfrastructuur van de Waalsprong (o.a. Nijmegen Stadsas onder IB-nr. 298, nu geheten Prins Mauritssingel) onderdeel van het NSL. In het NSL zijn tevens maatregelen opgenomen om de doorstroming op de Prins Mauritssingel te verbeteren. Het onderhavige bestemmingsplan maakt deze maatregelen niet onmogelijk.

Ten behoeve van de definitieve vaststelling van het NSL is het rekeninstrument Saneringstool (versie 3.1) ontwikkeld. De omvang van "de saneringsopgave" voor luchtkwaliteit wordt met dit instrument op een eenduidige en uniforme wijze in kaart gebracht. Het positieve effect op de luchtkwaliteit van de maatregelen is bepaald door middel van de Saneringstool 3.1. In deze Saneringstool leidt het inbrengen van de IBM-projecten in Nijmegen alsmede de voorgestelde maatregelen tot het tijdig oplossen van de knelpunten in de luchtkwaliteit in Nijmegen.

Het onderhavige bestemmingsplan voldoet met haar projectkenmerken aan de in het NSL opgenomen projectkenmerken. In de gebruikte verkeersmodellen voor de Saneringstool (versie 3.1) zijn de verkeerseffecten opgenomen van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in Nijmegen (waaronder de eerdergenoemde in het NSL opgenomen IBM-projecten). Het onderhavige bestemmingsplan voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitsregelgeving.

Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit

Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

In de recente landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):

  • geen afstandscriterium;
  • niet bouwen direct langs een drukke weg (dus niet in 1e lijnsbebouwing);
  • GGD Amsterdam heeft het advies "niet in 1e lijnsbebouwing" aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg.

Gemeente Nijmegen conformeert zich aan deze GGD-richtlijnen. Het onderhavige bestemmingsplan voldoet aan de GGD richtlijn.

4.5 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Tevens word het plangebied beoordeeld op risicovolle transportroutes volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en buisleiding risico's volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplangebied.

Transportrisico's

  • Het Spoor Nijmegen-Arnhem;
  • De routering vervoer gevaarlijke stoffen gemeente Nijmegen (N325, Prins Mauritssingel);
  • De Betuweroute.

Er liggen dus geen bedrijven in de buurt die vallen onder het Bevi en een invloedsgebied hebben over het plangebied.

Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR)

Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR*10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR contour wordt de PR*10-6 contour bedoeld. Er ligt geen PR contour over het plangebied.

De verantwoording van het groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden.

Transportrisico's

Het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied leidt tot risico's in het plangebied. Naast het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor van Nijmegen naar Arnhem en terug, de Betuwelijn, en de N325/Prins Mauritssingel.

Het spoor van Nijmegen naar Arnhem

Naast het plangebied ligt de spoorlijn van Nijmegen naar Arnhem. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd van de categorieën A,B2 C3, D3 en D4; respectievelijk 700, 200, 1050, 50 en 50 wagons per jaar volgens de prognose van het 'basisnet vervoer gevaarlijke stoffen'. In werkelijkheid zijn in 2016 respectievelijk 2522, 99, 400, 43 en 8 wagons vervoerd over dit traject.

In het Bevt is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter vanaf het spoor). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het plangebied Broodkorf ligt binnen deze 200 meter zone. In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART, 2015) zijn vuistregels geformuleerd op basis waarvan een inschatting kan worden gemaakt van het groepsrisiconiveau. Hieruit blijkt dat een RBM II berekening noodzakelijk is.

De Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) heeft voor het plangebied een nieuwe berekening (ODRN HvH, sept 2016 a en b) gemaakt van het groepsrisico voor de bestaande situatie en voor de situatie na de planontwikkeling. Hieruit blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied relatief laag is en ook niet substantieel toeneemt. Beide berekeningen zijn samengevat in één beter leesbaar document (Risico's spoor Nijmegen-Noord, 10-10-2016).

In onderstaande figuur is het groepsrisiconiveau weergegeven van de hoogst belaste kilometer en het gehele traject na de beoogde planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0011.png"

Figuur 8: Groepsrisico (Fn curve) ter hoogte van het plangebied

Voor de berekening van het groepsrisico is de uitgangssituatie (nul-situatie) vergeleken met de ontwikkeling van het plan Hof van Holland (kerngebied), het gebied Woenderskamp en Broodkorf.

Ondanks dat deze gebieden hun eigen planproces hebben zijn ze onderdeel van één ambitiedocument en is er dus al een goed beeld van de toekomstige ontwikkeling. Al deze ontwikkelingen (worst case) zijn dus al meegenomen in de berekening van de eindsituatie.

De dichtheid van het aantal personen in het gebied is momenteel zeer laag (<25 personen /ha) en neemt in enkele delen van het plangebied toe tot 120-150 personen per ha. Het berekende groepsrisico ligt echter ook in de nieuwe situatie nog ver onder de 0,1* de oriëntatiewaarde, ook ter hoogte van het plangebied Broodkorf. Hierdoor kan volgens het Bevt worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico (Bevt, art 8 lid 2a).

De woningen en de middelbare school die worden gerealiseerd in het plangebied zijn kwetsbare objecten volgens de definitie van het Bevt/Bevi. Volgens de beleidsvisie externe veiligheid van Nijmegen (feb 2014) dient de groepsrisicoverantwoording zwaar te worden uitgevoerd indien (zeer) kwetsbare objecten worden gerealiseerd binnen de 200 meter contour van het spoor. Dit beleidskader is echter vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheidsbelangen in het gebiedsontwikkelingsproces. Dit betekent dat er bij het ontwerpproces gezamenlijk gezocht wordt naar een verantwoorde ontwikkeling waarbij alle mogelijke risico's en beoogde functies integraal worden beoordeeld. De visie is daarnaast ook opgesteld voordat het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen in werking is getreden. Met dit basisnet zijn de risico's langs het spoor aanzienlijk gereduceerd. Hierdoor staan aanvullende bouwkundige maatregelen niet meer in verhouding tot een eventueel verder reduceren van het risico. Alleen de zeer kwetsbare objecten worden uitgesloten binnen een veiligheidszone van 200 meter vanaf het spoor.

De veiligheidsregio Gelderland Zuid heeft in haar advies aangegeven dat de bereikbaarheid van het plangebied voldoende is. Ook is in de directe omgeving van het spoor voldoende bluswater voorhanden. Voor wat betreft de stedebouwkundige inrichting van het plan wordt geadviseerd de personendichtheid in de directe omgeving van het spoor te beperken en voor voldoende vluchtmogelijkheden te zorgen die van het spoor af leiden. Tevens wordt geadviseerd om met toekomstige bewoners te communiceren over de aanwezige risico's.

Betuwelijn

De Betuwelijn ligt op ongeveer 3 km van het plangebied. De ongevalsscenario's die het plangebied kunnen bereiken dragen niet bij aan een toename van het groepsrisico. In de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen (Beleidsvisie, februari 2014) is hiervoor een standaardverantwoording opgesteld op pagina 33.

Routering vervoer gevaarlijke stoffen over N325

Over de N325 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het daaraan gepaard gaande externe veiligheidsrisico over de weg is relatief laag (zie Beleidsvisie, februari 2014). De weg wordt gebruikt ter bevoorrading van langs de weg gelegen risicovolle inrichtingen. Vervoerde stoffen zijn voornamelijk brandbare vloeistoffen (LF1/2) met een invloedsgebied van 30 meter en een beperkte hoeveelheid brandbaar gas (GF3) met een invloedsgebied van ongeveer 300 meter. Op basis van een telling van Rijkswaterstaat van 2007 kan worden ingeschat dat het vervoer van (zeer) brandbare vloeistoffen 1000 wagens in totaal is en van zeer brandbare gassen 130. De beoogde ontwikkeling ligt echter buiten het invloedsgebied van een plasbrand (30 meter). Het groepsrisico van deze weg ligt dan ook ruim beneden de oriëntatiewaarde. De kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen op de weg in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Gezien het beperkt risico van de weg zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen voor de risico's op van de weg niet realistisch. Voor ontwikkelingen binnen een afstand van 30-200 meter van deze weg is in de Beleidsvisie EV van de gemeente Nijmegen op pagina 34 een standaard verantwoording opgenomen.

Cumulatie en domino-effecten

De kans op domino-effecten is verwaarloosbaar. Hiervan zou alleen sprake kunnen zijn indien bijvoorbeeld een spoorwagon met gevaarlijke stoffen ontspoort en op een vrachtauto met gevaarlijke stoffen botst. De kans daarop is nihil mede vanwege het feit dat de Oversteek niet gebruikt wordt als routering vervoer gevaarlijke stoffen. Ook de cumulatie van risico's in het plangebied leidt niet tot andere inzichten. De overlap van risicozones in het plangebied (spoor, weg, etc.) bestaat veelal uit zeer onwaarschijnlijke toxische scenario's. Het grootste risico komt van het spoor waarvan uit bovenstaande berekening al blijkt dat het risico zeer laag is. Het optellen van deze zeer kleine risico's leidt tot een nieuw zeer klein geaccumuleerd risico en is derhalve ook acceptabel.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.5.1 Brandveiligheid

De brandweerpost Nijmegen Noord ligt in de directe omgeving: de brandweer kan dus binnen 8 minuten ter plaatse zijn. Voor medische hulpverlening geldt dat de ambulance binnen de normtijd van 15 minuten ter plaatse kan zijn. Bij ontsluiting van de wijken is het belangrijk dat alle panden bereikbaar zijn voor hulpverleningsdiensten langs twee, niet samenvallende routes. In beginsel moet de (brandweer)ingang van een pand tot op 10 meter benaderbaar zijn door brandweervoertuigen en overige hulpverleningsvoertuigen.

Het plangebied zal binnen de normtijden bereikt worden door de hulpdiensten. Voor de bereikbaarheid op gebouwniveau kunnen op basis van de voorgelegde documenten nog geen conclusies worden getrokken; bij de verdere uitwerking van de plannen is het belangrijk om aandacht te schenken aan het aspect bereikbaarheid. De Veiligheidsregio kan hierbij betrokken worden.

4.6 Bodem

Het bestaande bestemmingsplan wordt gewijzigd. Het bevoegd gezag moet bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2 Awb). Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, waaronder de bodem. Ook moet inzicht bestaan over de uitvoerbaarheid van het plan (artikel 3.1.6 Bro). Bodemverontreiniging kan hierop van invloed zijn. Daarom beoordelen wij de bodemkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan.

Binnen het plangebied zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. De bodemonderzoeken voldoen aan de geldende NEN normen voor milieuhygiënisch bodemonderzoek.

Voorafgaand aan de onderzoeken is historisch onderzoek uitgevoerd naar bodembedreigende activiteiten en het gebruik van bestrijdingsmiddelen in voormalige boomgaarden. In aanvulling op het standaard stoffenpakket is, waar nodig specifiek onderzocht op gebruikte stoffen.

De percelen direct grenzend aan de Dijkstraat, in het noordelijk deel van het plangebied, bevatten veel bijmengingen met bodemvreemd materiaal. Uit het in 2017 uitgevoerde bodemonderzoek blijkt een geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen en asbest. Om nieuwbouw mogelijk te maken dienen lokaal sanerende maatregelen getroffen te worden. In de planexploitatie is ruimte gehouden voor de kosten voor bodemsanering.

De bodem van het overige deel van plangebied bevat licht verhoogde waarden aan bestrijdingsmiddelen ( DDD/DDT/DDE), zware metalen en PAK. De gemeten waarden komen overeen met de verwachte waarden voor het deelgebied Waalsprong. De bodemkwaliteit op het overige deel van het plangebied vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

Voorafgaand aan de bouw van de hulpwarmtecentrale zijn diverse onderzoeken bodemonderzoeken uitgevoerd en is een bodemsanering uitgevoerd. Omdat de bodemopbouw door de bodemsanering ingrijpend is gewijzigd, zijn deze onderzoeken achterhaald en verder niet beschouwd.

Op de bijgevoegde figuur 9 zijn de uitgevoerde bodemonderzoeken ingetekend. Nummers van de bodemonderzoeken op de tekening komen overeen met de nummers in de bijgevoegde tabel. De rapporten zijn als bijlage bij het bestemmingsplan toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0012.png"

Figuur 9 Bodemonderzoeken

Jaar onderzoek   Bureau   Adres aanduiding  
2017   Sweco   Broodkorf Zuid Nijmegen Lent V.O. en asbest  
2011   Dobec B.V.   Dijkstraat 10 Evaluatieverslag sanering  
1999   CSO Advies   Griftdijk Noord 18 Verkennend en nader onderzoek  
2010   Envita B.V.   Griftdijk Noord ong. Sectie f nr. 4 N.O.  
2000   CSO Advies   Griftdijk Noord 14 V.O. NVN 5740  
2013   RH DHV   Dijkstraat Warmtecentrale Nulsituatieonderzoek  

4.7 Water

4.7.1 Algemeen

Plangebied Broodkorf Zuid maakt onderdeel uit van het grotere plangebied Broodkorf. Broodkorf ligt in het zuidwesten van het Waalspronggebied, begrensd aan de noordzijde door Landschapszone, aan de oostzijde door de spoordijk en aan de westzijde door de Griftdijk Noord. In het gehele gebied worden woningen gerealiseerd.

Het huidig waterbeleid dat van belang is voor de ontwikkeling van Broodkorf Zuid is hieronder kort samengevat.

4.7.2 Oppervlaktewater

Watersysteem Waalsprong

Het stedelijk watersysteem van de Waalsprong bestaat in de eindsituatie in 2020 uit een netwerk van onderling verbonden singels, sloten en drie grote plassen. De singels hebben een meervoudige functie. Allereerst hebben ze een waterbergende functie om het regenwater op te vangen. Verder hebben ze een transportfunctie om onder natte omstandigheden het teveel aan regenwater af te voeren naar de plassen in de landschapszone. Bij hoge waterstanden voeren ze het kwelwater uit de Waal af naar deze plassen. Tevens hebben ze de functie om bij lage waterstanden water uit de plassen te ontvangen. De singels hebben verder een drainerende functie voor de tussenliggende woongebieden. Tenslotte hebben de singels een ecologische functie en bepalen ze sterk de kwaliteit van de leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0013.png"

Figuur 10: Watersysteem Waalsprong

Het watersysteem bestaat uit de plassen in de Landschapszone waarin het waterpeil sterk kan fluctueren, vooral over het seizoen. Het singelsysteem heeft een gemiddeld peil over het jaar heen van 7,90 m+NAP maar kent sterke fluctuaties. In de zomermaanden zal vaker een peil optreden van 7,60 m+NAP optreden. Vanuit de plassenzone zal middels gemalen het singelsysteem doorgespoeld worden. Het singelsysteem bestaat uit een drietal lussen aan de plassenzone:

  • singelsysteem Stadseiland, waartoe Broodkorf Zuid behoort;
  • singelsysteem Oosterhout;
  • de kleine lus van Laauwik.

Het watersysteem van de Waalsprong heeft een uitlaatstuw naar de Linge. De uitlaat bevindt zich aan het einde van de Rietgraaf, in de noordwestzijde van het singelsysteem Oosterhout. Er wordt geen water ingelaten in het watersysteem, in de plassenzone vindt seizoensberging van water plaats die het surplus en tekort in waterbehoefte kan opvangen. De watergangen en singels zijn in beheer en onderhoud bij Waterschap Rivierenland. Alleen kolken/wielen worden door de gemeente en de slotgracht door Staatsbosbeheer beheerd.

Alle singels leveren naast hun waterafvoer- en waterbergingsfuncties ook een bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving.

Singels in Waalsprong

Er zullen rondom dorp Lent enkele waterhuishoudkundige wijzingen plaatsvinden. De huidige kwelsloten (zegen, fluctueren nu mee met de waterstand van de Waal. Bij lage rivierwaterstanden vallen deze sloten droog. Bij hoge rivierwaterstanden of in perioden met veel regen voeren deze watergangen water af naar het noorden. In de nieuwe situatie worden zoveel mogelijk sloten behouden. Enkele zullen echter moeten worden gedempt.

De waterkwaliteit in de singels en de vijvers wordt door het Waterschap Rivierenland gemonitord. De verwachting was dat de hoeveelheden nutriënten (stikstof en fosfaat) mogelijk boven de MTR-normen zitten. Uit de monitoring over 2015, gepresenteerd op 15 januari 2016, blijkt dat, bij het meetpunt, de totaal nutriëntenbalans onder de gestelde norm van 0,08 mg/l ligt.

Bij de nieuwe singels zullen zoveel mogelijk natuurlijke oevers aangelegd (minimaal eenzijdig) worden, die een deel van de zuivering van het water zullen realiseren. De verwachting is dat, zodra er een volwaardig oppervlaktewatersysteem is, de waterkwaliteit zal toenemen. De plassen zullen dienen als een soort bezinkput voor het stof waaraan zich voedingsstoffen hechten. Regelmatig wordt in de toekomst water rondgepompt door de singels wat ook bevorderlijk is voor de waterkwaliteit. Een eerste ecologische monitoring door het waterschap geeft aan dat de nieuwe oevers en vijvers zelf zich al goed aan het ontwikkelen zijn.

In de toekomstige situatie zal een singel worden gerealiseerd ten behoeve van het oppervlaktewatersysteem van de Waalsprong. Het profiel van de watergang in het plangebied heeft een natte doorsnede van minimaal 8,3 m2 bij waterpeil NAP +7,90 m, een bodem NAP +6,60 m en taluds van vooralsnog 1:2 en 1:2 Dit geeft een bovenbreedte van circa 17 meter. Dit profiel geldt als minimum vanuit afvoercapaciteit en als maximum vanuit doorspoeling en kwel/inzijging. De watergang heeft een variabel peil. Het gemiddeld peil bedraagt NAP +7,90 m. In droge periode wordt via opmaling uit de plassen gestuurd op een minimaal peil van NAP +7,60 m (watergang mag niet leeglopen).

De definitieve uitvoering van de taluds is mede afhankelijk van het ontwerp van de natuurvriendelijke oevers.

Het oppervlaktewater in Broodkorf zal via wadi's en slokopsystemen een ondergrondse verbinding krijgen met het plangebied Woenderskamp. Koppeling zal ter hoogte van de Dijkstraat worden gerealiseerd.

4.7.3 Grondwater

Door het te ontwikkelen gebied van Broodkorf Zuid loopt de Griftdijk. Het wegpeil ligt hier op gemiddeld NAP + 10,90 m.

De planvorming bevindt zich op het niveau van het stedenbouwkundig proces. Ten aanzien van het aspect oppervlaktewater zijn goede uitgangspunten nodig om het stedenbouwkundig plan verder uit te kunnen werken en het te ontwikkelen gebied optimaal mogelijk te laten aansluiten op het bestaande bebouwd gebied en de te behouden natuurhistorische elementen in het plangebied.

In de omgeving van Broodkorf Zuid heeft een dijkteruglegging plaatsgevonden, waarbij o.a. een waterkerend scherm (kwelscherm) en een pipingscherm gerealiseerd zijn. De verwachte effecten van de veranderde waterhuishouding t.g.v. de dijkteruglegging zijn in het verleden, in het kader van het bestemmingsplan Dijkteruglegging, doorgerekend en beoordeeld.

De werkelijke effecten van de werkzaamheden in het kader van de dijkteruglegging zijn de afgelopen jaren gemonitord. In de gemonitorde periode is er echter geen Hoog Water situatie in de Waal geweest, waarbij het effect ook meetbaar zou zijn geweest.

Door Royal HaskoningDHV is in de afgelopen maanden het grondwatermodel, welke de afgelopen 10 jaar is gebruikt voor MER, Bestemmingsplannen en invloeden van grondwater op Nijmegen Noord, aangepast op basis van de laatste meetresultaten, exacte liggingen van watergangen, dikte van deklagen etc.

De gehele rapportage is nog niet beschikbaar, maar wel de 1e uitkomsten m.b.t. de ontstane grondwaterstanden in Broodkorf Zuid bij hoogwater in de Waal.

In het plangebied Broodkorf Zuid kan de grondwaterstand tot 0,50 meter onder maaiveld komen. Zolang het watersysteem nog niet afgerond is in de Waalsprong, is sprake van een tijdelijke situatie. De waterstand in de singels varieert nu in normale tijden tussen 7,60 – 7,90 m+NAP, maar dat kan bij heftige regenbuien of hoge Waalstanden oplopen tot ver boven de 8,00 m+NAP. Het maximale oppervlaktewater peil zal volgens berekeningen NAP +8,55m bedragen bij een bodemhoogte van NAP +6,60 m.

De grondwaterstand wordt, bij het in het Waterhuishoudkundige Inrichtingsplan Waalsprong 2009 (W.I.W.) omschreven peilbeheer, primair gereguleerd door het oppervlaktewatersysteem.

De secundaire structuur bestaat uit de drainage onder de wadi's en aanwezig cunet drainage in de wegen. Deze secundaire systemen zullen voor Broodkorf Zuid afwateren op de secundaire systemen van Woenderskamp, welke weer afvoeren op de watersingel.

Deze permanente koppeling wordt gemaakt ter hoogte van de Dijkstraat.

Deze secundaire systemen zullen alleen functioneren bij bui T=10 en/of een hoge waterstand in de Waal. Bij lagere intensiteiten en waterstanden zullen deze systemen geen grondwater afvoeren naar oppervlaktewater. Hiermede wordt voldaan aan de eis van grondwater neutraal bouwen, uitgaande van de definitie zoals deze is opgenomen in het Waterhuishoudkundige Inrichtingsplan Waalsprong (W.I.W.).

Weg- en vloerpeilen

Een belangrijk aspect in de bepaling van de toekomstige maaiveldhoogten is het beperken van wateroverlast door hoge grondwaterstanden.

Wegpeil

Bij het vaststellen van de toekomstige wegpeilen worden de volgende algemene randvoorwaarden gehanteerd:

  • aan droogleggings- en ontwateringnormen;
  • aansluiten op bestaande wegen in de omgeving door maaiveldhoogten zo natuurlijk mogelijk op te vangen (minimaliseren civieltechnische constructies);
  • het beperken van het grondverzet;
  • toepassen van goten voor oppervlakkige afvoer HWA.

Vloerpeilen

Vloerpeilen dienen in principe minimaal 0,15 m boven de kruin van de weg te liggen. De kruin van de weg is hier gedefinieerd als het hoogste punt van de aan te leggen verharding.

Drooglegging en ontwateringsdiepte

De ontwatering betreft het verschil tussen maaiveld en het grondwaterpeil. De drooglegging betreft het verschil tussen maaiveld en het oppervlaktewaterpeil. De benodigde drooglegging kan worden afgeleid aan de hand van de uitgangspunten vanuit het waterbeheer:

  • garanderen van voldoende mogelijkheden tot afwatering;
  • garanderen van afvoer van hemel- en overstortwater;
  • rekening houden met rioolberekeningen en overstortdrempels;
  • rekening houden met peilstijgingen oppervlaktewater;
  • respecteren van de lokale watersituatie.

Deze eisen worden vertaald naar een toekomstig aanlegpeil voor de wegen binnen het plan.

Met betrekking tot het bouwrijp maken van het terrein, zal voldaan moeten worden aan een aantal technische uitgangspunten. Dit zijn:

  • een minimale drooglegging van 1,0 m;
  • een minimale ontwateringsdiepte van:
    • 1. 0,70 m beneden maaiveld ter plaatse van wegen/verharding;
    • 2. 0,85 beneden vloerpeil ter plaatse van bebouwing;
    • 3. 0,5 m beneden maaiveld ter plaatse van woningen zonder kruipruimten tuinen en groenvoorzieningen;
  • hierbij wordt verondersteld dat deze niveaus gemiddeld eenmaal per jaar mogen worden overschreden;
  • om de afvoer van drains naar het oppervlaktewater onder vrij verval te laten plaatsvinden, verdient het de voorkeur dat het oppervlaktewaterpeil beneden de uitmonding van de drain ligt. Om dit te kunnen realiseren is er een zekere drooglegging noodzakelijk. Voor een goede ontwatering wordt een drooglegging van 1,0 m gehanteerd.

In onderstaande figuur 11 zijn enkele begrippen met betrekking tot drooglegging en ontwatering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0014.png"

Uit de voorlopige rapportage van Royal HaskoningDHV blijkt dat het gemiddeld maaiveld naar ca.10,30 + NAP zal gaan.

De ontwateringsdiepte bij maatgevende grondwaterstanden geeft aan of aanvullende maatregelen genomen dienen te worden.

Voor de planvorming van Broodkorf Zuid is de nieuwe gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) relevant, welke ontstaat na uitvoering van de Dijkteruglegging en de aanleg van het complete singelsysteem.

Deze GHG zal uit de rapportage komen. Verwachting is dat deze op ca. NAP 9,20+ uit zal komen.

4.7.4 Hemelwater

Het hemelwater uit plangebied Broodkorf Zuid zal zo veel mogelijk, conform het beleid, over straat of middels een goot afgevoerd met een verhang van 5 ‰ naar een wadi. De wadi's hebben conform het W.I.W. een minimale berging van 10 mm, uitgedrukt in mm ten opzichte van het afwaterende oppervlak naar de wadi. De wadi's filteren het hemelwater van nutriënten en zware metalen. Onder de wadi's is drainage aanwezig voor het transport van het gefilterde water naar oppervlaktewater. Voor het geval van extreme neerslag is bij de meeste wadi een bypass aanwezig. De bypass wordt een slokop genoemd en voert het water direct af naar de aanwezige drain onder de wadi.

De afvoercapaciteit van de slokop dient te voldoen aan de minimale afvoercapaciteit uit de meeste recente versie van de “Beleidsnota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer”.

Voor de wadi's geldt dat er niet in gebouwd mag worden en het groen heeft een dubbelfunctie als groen en als waterfilterberging. De Beleidsnota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer geeft richtlijnen voor het combineren van bomen en wadi's. In principe worden in wadi's geen bomen toegepast en bij voorkeur komt de kroonprojectie niet verder dan insteek van de wadi. De beleidsnota geeft ook richtlijnen voor het scheiden van de functies spelen en infiltratie.

Uitgangspunt bij de uiteindelijke keuze, voor verwerking van hemelwater, is om er voor zorg te dragen dat er zo weinig mogelijk hemelwater op het afvalwatersysteem wordt aangesloten.

Ten behoeve van controle van de benodigde waterberging in Broodkorf Zuid is er gecontroleerd of deze voldeed aan hetgene voor en in het W.I.W. is berekend en vastgelegd.

Broodkorf Zuid zelf is gebied 11, welke binnen het grotere deelgebied 3b van de Waterboekhouding Waalsprong valt. Dit deelgebied bestaat uit: Spoorstraat/Griftdijk Zuid, Westelijke Parallelroute, Broodkorf en Broodkorf Zuid. Voor deelgebied 3b staat in de Waterboekhouding Waalsprong een verhard oppervlak van 47,20 ha en een wateroppervlak van 1,04 ha.

De inschatting van het totaal verhard oppervlak van deelgebied 3b is als volgt.

  • Spoorstraat / Griftdijk Zuid 3,2 ha (bestaand)
  • Westelijke parallelroute 3,0 ha (gerealiseerd)
  • Broodkorf Zuid + Noord 9,7 ha (verwacht)
  • Woenderskamp 21,6 ha (verwacht)

Totaal 37,5 ha

De te graven singel in gebied Woenderskamp realiseert zo, op 7,90 m+NAP, een wateroppervlak van ca. 9.400 m2.

Langs de Westelijke parallelroute is reeds 0,2 ha water gerealiseerd.

Voor het gebied 3b:

W.I.W.

Verhard oppervlak   wateroppervlak  
47,2 hectare   1,04 hectare  

Huidige status planvorming

Verhard oppervlak   wateroppervlak  
37,3 hectare   0,96 hectare  

Uit bovenstaande cijfers blijkt dat er beduidend minder verhard oppervlak (ca. 21 %) wordt gerealiseerd dan waar het W.I.W. van is uit gegaan. Daarnaast wordt er ook minder wateroppervlak (ca. 8%) gerealiseerd dan waarvan het W.I.W. is uitgegaan.

Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat er een bepaalde relatie is tussen verhard oppervlak en te realiseren wateroppervlak. Het is geen direct verband, maar de verhouding tussen 8% en 21% vermindering valt voor de waterberging niet nadelig uit.

Hierdoor kan worden gesteld dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van het W.I.W.

In overleg met Waterschap Rivierenland wordt afgestemd of deze relatie er ook daadwerkelijk is. Eventuele aanpassingen ten gevolge van deze afstemming zullen worden doorgevoerd in de planvorming.

Daarnaast kan nog worden gemeld dat uit de Waterboekhouding Waalsprong, stand 31 december 2016, voldoende ruimte binnen het totale plan aanwezig is om het ontbrekende wateroppervlak te compenseren.

Voor de benoemde gebieden is het nog niet geheel duidelijk hoe het gebied zich de komende jaren gaat ontwikkelen. Zodra er meer duidelijkheid ontstaat, is een controle aan de hand van het W.I.W. vereist. In de tussentijd monitoren gemeente en waterschap de voortgang middels de Waterboekhouding Waalsprong. Hierin wordt vooral ingegaan op de fasering in tijd van ontwikkeling en aanleg van de wateroppervlakte per fase.

4.7.5 Afvalwater

Er wordt een DWA-riolering aangelegd, die hoofdzakelijk huishoudelijk afvalwater inzamelt en afvoert (duurzaam gescheiden systeem). Voor de doorspoeling van het afvalwaterriool ontvangt elke beginstreng, middels aansluiten van een kolk, voldoende regenwater. Het “Handboek openbare ruimte voor de Waalsprong” gaat nader in op de hiervoor technische randvoorwaarden.

Voor Broodkorf Zuid zal een onderbemaling worden geplaatst, welke afvoert op het rioolsysteem dat afvoert naar het nog te bouwen gemaal Woenderskamp. Dit is overeenkomstig het Pompenplan Waalsprong 2016, RoyalHaskoningDHV van 9 juni 2017.

In dit plan is voor Woenderskamp en Broodkorf gezamenlijk uitgegaan van een gescheiden rioolsysteem en een benodigde pompcapaciteit van 35 m³/u.

Het Pompenplan 2017 is dus geen belemmering voor de ontwikkeling van Broodkorf Zuid.

4.8 Flora en Fauna

4.8.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde bosopstanden.

4.8.2 Beschermde gebieden (Natura2000 gebieden)

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.

Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die handelingen uitvoert met eventuele nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning Natuurbeschermingswet wordt aangevraagd. Deze vergunning moet bij de provincie aangevraagd worden. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van deze beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden. Voor de Natura 2000 gebieden geldt tevens de externe werking. Ontwikkelingen in de nabijheid van deze gebieden mogen geen significante gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden in deze gebieden.

Voor de Natura 2000 gebieden De Rijntakken is beoordeeld of significante effecten op voorhand kunnen worden uitgesloten. Omdat significante effecten niet op voorhand konden worden uitgesloten voor Hof van Holland, is een Passende Beoordeling uitgevoerd ('Passende Beoordeling bestemmingsplan Hof van Holland', september 2016, Bureau Waardenburg). Dit plangebied maakt deel uit van het onderzoek naar Hof van Holland. Op de onderstaande kaart is de ligging van Hof van Holland in de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0015.png"

Figuur 12: Natura 2000-gebied

In het rapport wordt geconcludeerd dat negatieve effecten op De Rijntakken (deelgebieden Uiterwaarden Waal en Gelderse Poort) als gevolg van de realisatie van Hof van Holland zijn uitgesloten.

Tevens is een PLANMER opgesteld (Royal HaskoningDHV, december 2016), welke verplichting voortvloeit uit artikel 7.2.a, lid 1, Wet milieubeheer. De PlanMER, inclusief conclusies is opgenomen als bijlage bij deze toelichting. De ontwikkeling die het voorliggend plan mogelijk maakt, past binnen de bandbreedte van het PlanMER. De Commissie voor de m.e.r. heeft op 24 februari 2017 een positief advies uitgebracht. Het Toetsingsadvies MER is toegevoegd aan de plantoelichting.

4.8.3 Beschermde soorten

De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quickscan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.

Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.

In 2015 is een quickscan 'Effecten op beschermde natuurwaarden Hof van Holland e.o.' uitgevoerd (22-12-2015, Bureau Waardenburg). Dit bestemmingsplangebied is onderdeel geweest van het onderzoeksgebied. Daaruit blijkt dat aanvullend veldonderzoek nodig is om te bepalen welke beschermde soorten binnen de invloedsfeer van het plangebied voorkomen en wat de functie van het terrein voor deze soorten is. Bureau Waardenburg heeft in november 2016 gerapporteerd over het nader onderzoek dat is uitgevoerd.

Het plangebied bevat territoria van de huismus. Bij werkzaamheden aan de bebouwing kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus worden verstoord en/of vernietigd. Het bestemmingsplan maakt het niet onmogelijk dat bestaande bebouwing gehandhaafd blijft. Wanneer bebouwing wordt gesloopt en er mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen worden aangetast, dient een ontheffing te worden aangevraagd bij de Provincie.

Ten westen van het plangebied (ter plaatse van Griftdijk Noord 27B), is een nest van de ransuil aangetroffen. De nestboom blijft behouden. De foerageermogelijkheden van de ransuil zijn in kaart gebracht en er is geen aantasting van de functionaliteit van de verblijfplaats.

Noordelijk van het plangebied is een voortplantingslocatie van de rugstreeppad aanwezig. De rugstreeppad is een mobiele soort, vandaar dat bij uitvoeringswerkzaamheden rekening moet worden gehouden met mogelijke aanwezigheid van de rugstreeppad.

Buiten het plangebied (oostzijde spoorlijn) bevindt zich een roekenkolonie van circa 8- 10 nesten. Aangezien er vanuit roekenkolonies vaak “minikolonies” zich afsplitsen en zich in de buurt gaan vestigen is toekomstige vestiging van de roek in het plangebied iets om rekening mee te houden.

4.8.4 Beschermde Bosopstanden (Houtopstanden, hout en houtproducten)

Bij houtopstanden die buiten de bebouwde kom van de oude Boswet liggen, is de Wet natuurbescherming van kracht. Dat is hier niet aan de orde. Bij de kap van deze houtopstanden, moet een kapmelding gedaan worden bij de provincie.

4.9 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied liggen geen gemeentelijke of rijksmonumenten, hetgeen op onderstaande afbeelding goed te zien is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0016.png"

Het plangebied valt binnen gebiedstype 1 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij gebiedstype 1 gaat het om gebieden waarin cultuurhistorisch waardevolle elementen in mindere mate aanwezig zijn. De belangrijkste objecten en gebouwen zijn reeds aangewezen als monument of staan op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed. Bij ruimtelijke plannen wordt daarom alleen gestreefd naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren. Voor dit gebiedstype wordt in het bestemmingsplan een regeling met betrekking tot bescherming van cultuurhistorische waarden opgenomen, indien sprake is van cultuurhistorisch waardevolle structuren

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0017.png"

Figuur 13: Uitsnede van de Cultuurhistorische Beleidskaart met de ligging van het plangebied

Historisch ruimtelijke ontwikkeling

De geologische ondergrond van het plangebied bestaat uit rivierterrassen uit de laatste ijstijd waarop daarna, bij overstromingen van de Waal, nieuw materiaal is afgezet. Deze jonge stroomruggronden vormden door hun wat hogere ligging en gunstige bodem van oudsher een aantrekkelijke locatie voor bewoning en landbouw. Mogelijk zijn al vanaf de Karolingische periode (800-900 na Chr.) gronden in de omgeving van het plangebied in cultuur gebracht, waarna de ontginningen stapsgewijs zijn uitgebreid.

Zeer bepalend voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied en zijn wijde omgeving is de rond 1600 gegraven trekvaart tussen Arnhem en Nijmegen De Grift geweest. Door de spectaculaire economische groei van de vroege zeventiende eeuw groeide in Nederland de behoefte aan een regelmatig openbaar vervoer. De stadsbesturen van Nijmegen en Arnhem speelden hier op in en financierden gezamenlijk het project. De trekvaart, bedoeld voor goederen en passagiers, was één van de eerste trekvaarten in Nederland en vormde een snelle vaarverbinding tussen Nijmegen en Arnhem. Aan weerszijden van de vaart liep een dijk. Over de oostelijke, de Leemdijk, liep een zogenaamd 'jaagpad' voor de trekpaarden die de schuiten trokken, de bredere westelijke Griftdijk was bestemd voor transport met karren en paard en wagen. De nieuwe, relatief snelle transportroute tussen Arnhem en Nijmegen zorgde voor veel bedrijvigheid en betekende een korte economische bloeiperiode voor het dorp Lent. Toen in 1707 het Pannerdensch Kanaal werd geopend, stagneerde echter de vaart op de Grift. In 1742, na een dijkdoorbraak waarbij een groot deel van het kanaal verzandde, werd het kanaal voor alle scheepvaart gesloten en in gedeelten verkocht. De vaart werd gedempt en de gronden werden in gebruik genomen ten behoeve van de landbouw. De westelijke Griftdijk bleef tot in de jaren veertig van de twintigste eeuw de belangrijkste wegverbinding tussen Nijmegen en Arnhem.

Op historische kaarten is te zien hoe de Grift de ruggengraat van het gebied vormde. Vanuit deze centrale as werden de aan weerszijden gelegen gronden in cultuur gebracht. Links en rechts werd het land verkaveld in lange, smalle percelen dwars op de weg, die vooral als bouwland in gebruik waren. Aan beide dijken ontstond geleidelijk een lint van voornamelijk agrarische bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0019.png"

Cultuurhistorische waarden

In het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten of objecten die op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed zijn geplaatst, wel cultuurhistorisch waardevolle structuren die het gebied karakter en identiteit verschaffen. Het betreft het tracé van de voormalige trekvaart De Grift plus begeleidende Leemdijk, de daaraan ontstane historische lintbebouwing en parcelering en de historische Dijkstraat.

Historisch-ruimtelijke structuren

De Grift

De Griftdijk vormt de belangrijkste ruimtelijke drager in het plangebied en is ook voor het Waalspronggebied een prominente ruimtelijke structuur. Ten opzichte van het omliggende landschap heeft de Griftdijk een hogere ligging, die op veel plekken langs de weg nog goed beleefbaar is. De Griftdijk vormde vroeger de westelijke kade van de inmiddels verdwenen trekvaart. Aan de oostzijde van De Grift lag de Leemdijk. In het plangebied is het tracé van de trekvaart en de naastgelegen Leemdijk nog herkenbaar als een brede, onbebouwde zone; de bebouwing ligt nu op ruime afstand van de weg. De onbebouwde zone herinnert aan het tracé van de voormalige trekvaart en Leemdijk en levert daardoor een bijdrage aan de zichtbaarheid van de historische ontwikkeling van het gebied en van de geschiedenis van deze verdwenen, historische transportader. Gezien de ouderdom van de trekvaart en de belangrijke rol die deze in de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied heeft gespeeld heeft de onbebouwde strook cultuurhistorische waarde.

Historische verkaveling

In het noordelijk deel van het plangebied is de historische, op de Grift gerichte, verkavelingsstructuur goed herkenbaar. Het gaat om lange, smalle percelen, dwars op de weg, die van elkaar worden gescheiden door boomsingels met onder andere els en knotwilg, begeleid door sloten. De sloten en singels, op de grenzen van de kavels, vormen lange zichtlijnen door het landschap.

Landschapselementen van voor 1850 zijn zeldzaam. De huidige percelen worden al weergegeven op de kaart van Pichot Le Clerq uit 1844, en hebben daarmee een lange geschiedenis. Het kenmerkende, op de Grift gerichte, verkavelingspatroon is in het nieuwe woongebied bijna overal verdwenen. Op deze locatie is aan weerszijden van de Griftdijk de historische verkaveling intact, waarmee een doorsnede van het kenmerkende cultuurlandschap aan de trekvaart bewaard is gebleven, die herinnert aan de ontginningsgeschiedenis en het agrarisch verleden van het gebied en aan de verdwenen Grift als belangrijk structuurbepalend element.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0020.png"

Historische lintbebouwing

De lintbebouwing in het plangebied, aan de oostzijde van de Griftdijk, wordt gekenmerkt door op ruime afstand van de weg geplaatste, vrijstaande bebouwing van één bouwlaag met een kap. De positie van de panden, op ruime afstand van de weg, herinnert aan de loop van de verdwenen trekvaart en Leemdijk op de plaats van de huidige voortuinen. De woningen dateren uit de twintigste eeuw en bieden een gevarieerd beeld door hun verschillende oriëntatie, kapvorm en bouwstijl. Er is sprake van een afwisseling van boerderijen en (bedrijfs)woningen. De woningen zijn omgeven door ruime, groene tuinen en aan de voorzijde wordt de tuin door een sloot waarlangs plaatselijk rijtjes knotwilgen staan, gescheiden van het fietspad en de weg, waardoor het lint een landelijke uitstraling heeft.

Het historische bebouwingslint aan de Griftdijk is een cultuurhistorische waardevolle structuur die herinnert aan de ontwikkelingsgeschiedenis van het buitengebied van Lent. Daarnaast is de specifieke positionering van de bebouwing van het lint, op afstand van de weg, waardevol omdat de onbebouwde zone het tracé van de verdwenen trekvaart markeert.

De hierboven afzonderlijk genoemde structuren: het nog zichtbare tracé van de voormalige Grift en naastgelegen Leemdijk, de daaraan bewaard gebleven historische verkaveling van voor 1850 en de lintbebouwing, vormen gezamenlijk een historisch-stedenbouwkundige structuur met ruimtelijke samenhang, die vanwege de bijdrage die deze levert aan de herkenbaarheid van de ontwikkelingsgeschiedenis en de historische gelaagdheid van het gebied een positieve cultuurhistorische waarde heeft.

Historische weg: Dijkstraat

Vanaf 1900 werden vanaf de Griftdijk richting oosten enkele doodlopende weggetjes aangelegd om verder naar achteren gelegen woningen en gronden te ontsluiten. De Dijkstraat is zo'n weg, ter ontsluiting van een rijtje (tuinders?) woningen, die op een van de bestaande, smalle percelen naar achteren waren gebouwd. Van de panden rest tegenwoordig alleen de woning Dijkstraat 1, deze bevindt zich net buiten het plangebied. De weg heeft als kenmerkend onderdeel van de historisch gegroeide wegenstructuur in het buitengebied van Lent enige cultuurhistorische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0021.png"

4.10 Archeologie

Het plangebied ligt volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen (2012) in een gebied met archeologische waarde 0. Het gaat daarbij om de waarde archeologie 1. Van de waarde 1 gebieden is de archeologische waarde van het gebied nog niet door onderzoek vastgesteld of er geldt een lage of middelhoge archeologische verwachting. Aan een waarde 1 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor het plangebied een oppervlak van tenminste 2.500 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat. Vastgestelde archeologische terreinen liggen er niet binnen het plangebied.

In 2016 is echter voor het gebied noordelijk van de Waal een gedetailleerdere verwachtingenkaart opgesteld (Van den Broeke 2016). Figuur 2. Door RAAP is in verschillende fase een verkennend booronderzoek uitgevoerd (Haarhuis 2002, Boemans & Schuurmans 2008). Op basis van deze onderzoeken is vastgesteld dat binnen het plangebied nog archeologische waarden kunnen voorkomen. Er is besloten tot het uitvoeren van vervolgonderzoek in combinatie met het treffen van maatregelen ter duurzaam behoud in situ.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0022.png"

Figuur 14: uitsnede van de archeologische beleidskaart Nijmegen met aanduiding van het plangebied (rood omlijnd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0023.png"

Figuur 15: uitsnede van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart Waalsprong met aanduiding van het plangebied (rood omlijnd).

Benodigd onderzoek

Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden is gesteld. In zoverre zodat een besluit genomen kan worden over hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen derhalve pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen bekend zijn en welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.

Belangrijk zijn de uitgangspunten van het gemeentelijk archeologiebeleid: streven naar behoud in situ en enkel daar waar nodig en noodzakelijk onderzoek ter behoud ex situ. Daar waar geopteerd wordt voor behoud in situ zijn parameters was behoud van huidige waterhuidhouding, grondsamenstelling en gronddruk van belang.

In samenspraak met het bevoegd gezag wordt, zodra het planvoornemen uitgewerkt is en de beleidsuitgangspunten indachtig, bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden. Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.

Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0024.png"

Figuur 16: Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.

Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.

Meldingsplicht artikel 5.10 en 5.11 Erfgoedwet

Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoed. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.

Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):

Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).

Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11).

Deze melding kan ook worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.

4.11 Verkeer en vervoersaspecten

4.11.1 Duurzaam bereikbaar

Het Nijmeegse mobiliteitsbeleid is vastgesteld in de nota Nijmegen Duurzaam Bereikbaar. In de Nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar is verkeersveiligheid de randvoorwaarde voor alle ontwikkelingen in Nijmegen. Nieuw aan te leggen infrastructuur wordt aangelegd conform de richtlijnen van Duurzaam Veilige Weginrichting.

4.11.2 Ontsluitingsstructuur

De stedelijke hoofdwegen in de Waalsprong zijn onderdeel van de toegangswegen naar de stad en vervullen een functie voor het verbinden van stadsdelen en de bereikbaarheid met de regio.

De ontsluitingsstructuur voor gemotoriseerd verkeer wordt gevormd door de gebiedsontsluitingswegen Graaf Alardsingel (GAS), Griftdijk Noord en Italiëstraat. De GAS is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg in het Nijmeegs verkeerssysteem en verbindt de Prins Mauritssingel met stadsbrug De Oversteek. De weg maakt onderdeel uit van de S100, de belangrijkste doorstroomroute in de stad. De doorstroming en verkeersafwikkeling op de S100 heeft op stedelijk niveau de hoogste prioriteit, evenals HOV-bus

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0025.png"

Afbeelding 17: principeprofiel Graaf Alardsingel

Doorgaand verkeer wordt in de toekomst geweerd van de Griftdijk Noord door middel van een bewonersvriendelijke knip. De precieze vorm en locatie daarvan zijn recentelijk vastgesteld. De knip komt te liggen direct ten zuiden van de Terralaan (busbaan). Voor de knip wordt is een verkeersbesluit genomen.

De knip wordt in de eerste fase gerealiseerd in de vorm van een spitsknip. Tijdens werkdagen kunnen alleen ontheffingshouders tijdens de ochtend- en avondspits gereguleerd voorbij de knip. Met deze maatregel wordt de verkeersintensiteit in deze fase van de ontwikkeling van de Waalsprong voldoende beheerst. Zodra de verkeersintensiteit toeneemt richting de huidige verkeersintensiteit, wordt bepaald of de werking van de knip moet worden uitgebreid over een groter deel van de dag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0026.png"

Afbeelding 18: locatie knip Griftdijk 

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0027.png"

Afbeelding 19: Ontheffinggebied knip Griftdijk Noord

Het verkeer van aanliggende erven wordt niet direct ontsloten op de Italiestraat en de Graaf Alardsingel. Daarvoor worden in het wegprofiel ventwegen opgenomen met een verzamelfunctie voor aanliggende erven en achterliggende woonstraten Zijstraten kunnen wel aansluiten op de Italiestraat of Griftdijk Noord, niet op de Graaf Alardsingel.

Binnen het gebied Boordkorf - Zuid zijn leidende principes voor de afwikkeling van het autoverkeer:

  • 1. inrichting als verblijfsgebied
  • 2. geen doorgaand verkeer binnen de wijk
  • 3. vrijstaande kavels aan de Griftdijk krijgen een eigen ontsluiting op de Griftdijk
  • 4. school en overige woningen aan de Margaretha van Mechelenweg

Broodkorf - Zuid wordt ingericht als verblijfsgebied en krijgt een autoluw karakter. Alle woonstraten hebben een maximumsnelheid van 30 km/u. Doorgaand verkeer in de woongebieden wordt voorkomen. Autoverkeer wordt zo snel en effectief mogelijk op de hoofdinfrastructuur afgewikkeld. Een middel daarbij is compartimentering, waardoor autoverkeer niet tussen de deelgebieden kan stromen.

De woonstraten in het gebied hebben een erfstructuur of een ruime opzet om de veiligheid van het verkeer te kunnen waarborgen.

4.11.3 Snelfietsroutes

Langzaam verkeer

De Waalsprong wordt ontsloten door een netwerk van doorgaande snelfietsroutes. Snelfietsroutes spelen een belangrijke rol in het stedelijk verkeerssysteem en de duurzaamheidsdoelen: mensen fietsen meer en vermijdbare autoritten worden voorkomen.

Snelfietsroutes liggen waar mogelijk door de wijk en niet langs hoofdwegen voor autoverkeer. Lent en de binnenstad van Nijmegen liggen op korte afstand en zijn uitstekend bereikbaar per fiets. Snelfietsroutes maken stedelijke- en wijkbestemmingen makkelijk bereikbaar en zijn aantrekkelijk om te gebruiken.

Bij station Lent (knoop Lent) komen veel belangrijke snelfietsroutes in Nijmegen Noord samen. Het is een verdeelpunt richting fietsbrug De Snelbinder en de Waalbrug. Het netwerk van snelfietsroutes zorgt tevens voor goede verbindingen met andere bestemmingen in de stad en de regio. Het fietsbeleid voor de Waalsprong is vastgelegd in het Uitvoeringsplan Fietsinfrastructuur Waalsprong.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP26100-VG01_0028.png"

Afbeelding 20: Uitvoeringsplan Fietsinfrastructuur 

Plangebied Broodkorf - Zuid

Gezien de ligging van de wijk is een hoog fietsgebruik kansrijk. De vormgeving van de fietsverbindingen wordt daarop vormgegeven. Uitgangspunt voor de hoofdfietsroutes door het gebied zijn directe verbindingen en die autovrij of autoluw zijn. De hoofdontsluiting wordt voor een belangrijk deel uitgevoerd als fietsstraat. De fietsstraat is autoluw, autoverkeer is te gast, en biedt bereikbaarheid voor aanliggende percelen. Er is geen doorgaand autoverkeer.

4.11.4 Parkeren

Het parkeerbeleid is opgenomen in de Parkeernota “Kiezen en Delen” parkeren in Nijmegen, parkeernota 2013-2017 (Parkeernota). In een gebied zoals Woenderskamp is parkeren een belangrijk thema. De oplossingen die nu gekozen worden zijn van grote invloed op het leefklimaat, op het toekomstig autogebruik, de toekomstbestendigheid en op de verkoopbaarheid of verhuurbaarheid van woningen en voorzieningen. Omdat parkeren ruimte intensief is maakt het deel uit van de duurzame stedelijke ontwikkeling. Vooraf moet goed in beeld gebracht worden wat de effecten zijn van parkeeroplossingen. De invloed van geparkeerde auto's op verkeersveiligheid en de kwaliteit van de openbare ruimte moet meegewogen worden.

In de Nota Parkeernormen en in de beleidsregels wordt helderheid gegeven over het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij diverse functies en de werkwijze bij het bepalen van de normen. De omgevingsvergunning wordt getoetst aan de op dat moment geldende parkeernormen conform de dan geldende beleidsregels. Bij het beoordelen van een ontwikkeling kijkt de gemeente of rekening is gehouden met het vereiste aantal parkeerplaatsen. Op deze manier wordt overlast in de omgeving zoveel mogelijk beperkt. De parkeernormering is bepaald aan de hand van de stedelijkheidsgraad. Nijmegen is aangeduid als sterk stedelijk. Conform de gebiedsindeling valt Broodkorf in de categorie 'Schil/overloopgebied'. Uitgangspunt is dat parkeren voor bewoners op eigen terrein moet gebeuren. Bezoekersparkeren in het dient in de openbare ruimte te worden opgelost.

4.11.5 Openbaar vervoer

Het gebied is goed ontsloten per hoogwaardig openbaar vervoer (HOV). Dit is een uitwerking van de stedelijke bereikbaarheidsdoelstellingen en de duurzaamheidsdoelen. Broodkorf - Zuid ligt op korte –befietsbare- afstand van station Lent. Vandaar rijden met hoge frequentie treinen vanuit de Stadsregiorail.

4.12 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat, de duurzaamheidsagenda 2011-2015 en de nota Duurzaamheid in Uitvoering 2013-2017 vastgelegd.

Hoofddoelstelling is da Nijmegen op termijn energieneutraal wordt en dat de stad zich voorbereidt op klimaatverandering. Kernbegrippen hierbij zijn mitigatie en adaptatie.

Mitigatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

Opwekking duurzame energie en duurzame mobiliteit

Nijmegen wil in 2045 een stad zijn die in zijn eigen energiebehoefte voorziet. Energiebesparing en duurzame energie zijn de leidraad en iedereen in de stad kan straks meewerken aan deze lange termijn energievisie. Inzetten op duurzaamheid is tegelijk een belangrijke kans voor economische groei. Nijmegen kan in 2045 een energieneutrale stad zijn door 50% energie te besparen en 50% energie duurzaam op te wekken (ten opzichte van totaal stedelijk energieverbruik 2009). Het plan biedt ruimte op duurzame energie op daken op te wekken.

De woningen zullen via het warmtenet van duurzame warmte en warm water voorzien worden. Duurzame elektriciteit kan o.a. met zonnecellen opgewekt worden. Gezien de behoefte die ook voor duurzame elektriciteit ontstaat om elektrische voertuigen op te laden heeft het de voorkeur dakvomen en oriëntaties zoveel mogelijk op een optimale zonne-expositie af te stemmen.

Klimaataspecten

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. Door groenontwerp en waterhuishouding te combineren kunnen de aanwezige en potentiele ecologische waarden van het gebied vergroot worden.

In de Waalsprong zijn de grotere groen- en waterstructuren gekoppeld. Het regenwater wordt grotendeels afgekoppeld en over het oppervlak naar wadi's afgevoerd. Omdat deze afvoerstructuur niet door de maatvoering van buizen beperkt wordt is ze uitermate geschikt om zwaardere buien tijdelijk in de openbare ruimte op te vangen.

Op een kleiner schaalniveau moet het optreden van hitte-eilanden voorkomen worden. Dit geldt in het bijzonder voor versteende delen van het plangebied, zoals door bebouwing omsloten parkeerterreinen. Waar mogelijk moeten deze door beplanting in de vorm van bomen en of pergola's beschaduwd worden.

Voor woningbouw en utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. Nijmegen en de corporaties hebben het Groen Akkoord ondertekend, dat voorziet in het gebruik van de GPR-methodiek om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen, voor zorgwoningen is een aanvullende checklijst opgesteld.

4.13 Gezondheid

Gezondheid wordt bepaald door persoonlijke factoren en omgevingsfactoren. Deze laatste factoren worden onder meer beïnvloed door de activiteiten in en om het bestemmingsplangebied. In de hierboven beschreven ordeningssystematiek wordt het aspect gezondheid niet rechtstreeks genoemd. De huidige bestemmingsplansystematiek biedt geen instrumenten om voor dit aspect een integraal formeel bindend kader op te stellen. De door de VNG gehanteerde bedrijfscategorieindeling is wel op de belangrijkste omgevingsfactoren (hinder door geluid, stof, luchtverontreiniging en bestrijdingsmiddelen en externe veiligheid) gericht en geeft daarmee, samen met de onderzoeken naar bodem-, lucht- en geluidskwaliteit een basis voor het verantwoorden van gezondheidsaspecten in het bestemmingsplan.

Uit deze paragrafen in de toelichting van dit bestemmingsplan blijkt dat het plan binnen wettelijke - en beleidsnormen realiseerbaar is, maar dat voor de woningen langs de grotere weg- en railinfrastructuur ontheffingen noodzakelijk zijn. Bij deze woningen treedt ook cumulatie op met de milieuaspecten lucht, stof en externe veiligheid.

In de ontwerpen zal daarom niet alleen met geluidsaspecten, maar ook met deze andere milieuaspecten nadrukkelijk rekening gehouden moeten worden.

In het plan is ruimte voor een vmbo school. Dit is een gevoelige bestemming, die daarom ook niet binnen veiligheidscontouren of aan drukke wegen gepland zijn.

Daarnaast zijn terrein-inrichtingsaspecten (ontsluitings- en groenstructuur, de verkeersstructuur en langzaam verkeersroutes bepalend voor de mate waarop de invloed van de omgevingsfactoren op gezondheid van omwonenden en gebruikers van het terrein wordt teruggedrongen.

In het plan bieden zowel de interne groenstructuur als de aan de randen liggende groene gebieden goede mogelijkheden voor beweging en actieve recreatie. Binnen het plan wordt een fit-track gerealiseerd, die extra aanleidingen tot gezond bewegen genereert.

Een derde belangrijk aspect is gezondheidsbeleving. Duidelijke informatie over activiteiten op het terrein geeft omwonenden en gebruikers de mogelijkheid een reëel beeld van hun situatie te vormen. Een specifiek onderwerp waar dit voor geldt in dit bestemmingsplan is de risicobeleving vanwege de aanwezigheid van de route gevaarlijke stoffen, Hiervoor wordt verwezen naar de paragraaf externe veiligheid.

Resumerend kan gesteld worden dat binnen dit plan gezondheidsaspecten voldoende zijn afgewogen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de StandaardVergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), de verbeelding is getekend conform Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).

5.2 Systematiek van de planregels

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).

5.3 Beschrijving per bestemming

Enkelvoudige bestemming

De bestemmingen Bedrijf-Nutsvoorziening, Verkeer, Woongebied en Maatschappelijk zijn allemaal enkelvoudige bestemmingen. Deze bestemmingen zijn opgenomen voor locaties waar slechts één hoofdfunctie is toegestaan.

Dubbelbestemming

de bestemming Leiding - Riool is een dubbelbestemming. Deze bestemming kan samenvallen met enkelvoudige bestemming. Deze bestemming is ruimer dan het daad

Algemene aanduidingsregels

Behalve bestemmingen en een dubbelbestemming zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen de dubbelbestemming met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen komen zowel op de verbeelding als in de planregels voor.

In dit betemmingsplan komen functie-aanduidingen (wetgevingszone - waarde archeologie 1 , ontsluiting en overige zone - trillingshinder), bouwvlakken, maatvoeringsaanduidingen (maximum goot- en bouwhoogte) voor.

Overgangs- en slotregels

Hierin wordt ingegaan op het overgangsrecht en de slotregel.

5.3.1 Flexibiliteitsbepalingen

Naast de flexibiliteit, die de rechtstreekse bouwmogelijkheden reeds bieden, zijn er onder voorwaarden extra mogelijkheden. Deze extra mogelijkheden kunnen worden geboden via omgevingsvergunningen en wijzigings- en uitvoeringsbevoegdheden.

Verder zijn in dit bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen om een omgevingsvergunning te verlenen.

Omgevingsvergunning

Binnen de verschillende bestemmingen, dubbelbestemmingen, algemene regels en overgangs- en slotbepalingen is de mogelijkheid opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken. Het kan hierbij gaan om afwijking van de bouwregels of afwijking van de gebruiksregels. Bij de dubbelbestemming geldt er veelal een bouwverbod voor de overige voor deze gronden geldende bestemmingen. Van dit bouwverbod kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken. Daarbij wordt getoetst aan de belanden die met de dubbelbestemming wordt beschermd. Hiervoor dient veelal vooral advies ingewonnen te worden bij een deskundige of beheerder. Ook is bij de dubbelbestemming het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden en/of een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk alleen mogelijk na het verlenen van een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

De voorgestelde bestemmingsplanherziening maakt het mogelijk woningbouw in het plangebied Broodkorf Zuid in Nijmegen Noord te realiseren. De gemeente is eigenaar van het terrein. Dit heeft tot gevolg, dat de financiële regie via een gemeentelijke grondexploitatie loopt.

Het plangebied maakt deel uit van de grondexploitatie Waalsprong, deelplan G292 Broodkorf vlek 36 welke op 11 mei 2016 door de gemeenteraad van Nijmegen is vastgesteld.

De grondexploitatie bevat onder andere kosten voor aankoop van grond, het bouw- en woonrijpmaken en de gemeentelijke plankosten. Dekking van de kosten vindt plaats door verkoop van kavels. Er is sprake van een sluitende deelexploitatie G292 Broodkorf vlek 36, dit houdt in, dat de kosten worden gedekt door de opbrengsten.

Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is. Via de grondprijs is het kostenverhaal in het ontwikkelingsgebied anderszins verzekerd en hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Voor dit bestemmingsplan is op 20 december 2017 een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening heeft er inspraak plaatsgevonden via de zienswijzenprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegd worden. De tervisielegging was gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de Staatscourant".

7.2 Overleg

Op 8 december 2017 is het plan verstuurd voor het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. De gemeente heeft hierop de volgende reacties ontvangen.

Prorail

Het ontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Provincie Gelderland

Het ontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Waterschap Rivierenland

Het ontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.