Plan: | Landschapszone - 7 (drijvende woningen Lentse Plas) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP24007-VG01 |
In december 2009 is het bestemmingsplan Landschapszone door de raad vastgesteld. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de toekomstige ontwikkeling van drijvende woningen in de Lentse en Oosterhoutse Plas. De Lentse Plas is inmiddels gerealiseerd en de Oosterhoutse Plas is vanaf 2020 gereed. Met voorliggende wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan het realiseren van maximaal 25 drijvende woningen in het zuidwestelijk deel van de Lentse Plas. Tegelijkertijd met dit wijzigingsplan wordt ook een postzegelbestemmingsplan voor de Oosterhoutse Plas (maximaal 30 drijvende woningen) en het noordelijke deel de Lentse Plas in procedure gebracht (maximaal 6 drijvende woningen).
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het zuidwestelijk deel van de Lentse Plas. Het wijzigingsplan is globaal gelegen ten noorden van de woonwijk Laauwik, ten oosten van de snelfietsroute RijnWaalpad, ten zuiden van de bioscoop en ten westen van de Zandse Plas.
kaart: plangebied
Het vigerende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Landschapszone (vastgesteld 16 december 2009). Tevens gelden de facetbestemmingsplannen Archeologie (25 juni 2014) en Parkeren (vastgesteld 13 september 2017).
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving waar wordt ingegaan op planontwikkeling. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het ruimtelijk beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het sectorale beleid. In hoofdstuk 5 vindt de juridische planbeschrijving plaats. Daarna wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Landschapspark De Waaijer
Het landschapspark De Waaijer is verdeeld in vier herkenbare compartimenten: Waaijenstein, Oosterhoutse plas, Lentse plas en Zandse plas. Elk compartiment krijgt zijn eigen identiteit. Dit houdt in dat vier verschillende milieus worden aangeboden die zich onderling van elkaar onderscheiden. De vier verschillende compartimenten krijgen ieder een eigen benadering in sfeer en beeld. De verschillende identiteiten zijn gerelateerd aan de landschappelijke onderlegger en aan de sfeer en thema's van de aangrenzende woonwijken. Binnen de verschillende compartimenten is woningbouw mogelijk. De woningen en leisure-voorzieningen die in de Waaijer worden gerealiseerd zijn ondergeschikt aan het groen en onderdeel van het park en het landschap. De bebouwing in de Waaijer onderscheidt zich daarmee van de bebouwing in de woonwijken van de Waalspong. In de architectuur is deze bijzondere positie afleesbaar. Dit betekent dat aan de bebouwing in de Waaijer hoge eisen worden gesteld. Landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische verschillen zijn belangrijk voor de uiteindelijke ruimtelijke kwaliteit.
kaart: compartimenten landschapspark De Waaijer
Lentse Plas
De Lentse plas (ca. 18 ha) is een van de drie plassen van Landschapspark de Waaijer. De Lentse plas is een recreatieplas tussen de bioscoop en het strand aan de noordzijde en de wijk Laauwik aan de zuidzijde.
Door het gebied zal het RijnWaalpad als snelfietsroute tussen Lent en Ressen blijven functioneren. Deze route verbindt de Waalsprong met het omliggende landelijk gebied en het buurtschap Ressen. Langs deze route in Laauwik, langs de Lentse plas en in Ressen, manifesteren zich diverse woon- en leefmilieus. Tussen het RijnWaalpad en de Prins Mauritssingel ontstaat er ruimte om deze plek als een natuurlijke steppingstone te kunnen ontwikkelen met een groot oppervlak vochtig/nat bos, struweel en rietmoeras. Dit rietmoeras ligt in de overgang tussen het bos en de watersingel die de Oosterhoutse plas met de Lentse plas verbindt.
De Lentse plas kent oevers met een gevarieerde inrichting. Door de glooiende vormen en afwisseling tussen open grasland, rietoevers en gesloten bosblokken geeft de westoever een natuurlijk en landschappelijk karakter. Ten westen van de Lentse plas ligt tussen het RijnWaalpad en de Prins Mauritssingel een broekbos. Dit bos functioneert als extra opvang voor regenwater en overloopgebied voor de plassen. Het bos heeft een bergingscapaciteit van bijna 3 ha. Het broekbos vormt samen met het bos aan de westzijde van de Prins Mauritssingel een steppingstone in de ecologische structuur van Nijmegen Noord. Tevens functioneert dit gebied, door de aanwezigheid van bos en opgaande beplantingen, als een robuuste overgang rondom de Prins Mauritssingel tussen de plassen. Tussen het RijnWaalpad en de Lentse plas ligt een zone die bestaat uit een brede berm en een rietoever. Deze zone vormt de overgang naar de drijvende woningen.
Wijzigingsplan
In de Lentse Plas kunnen maximaal 31 drijvende woningen worden gerealiseerd, waarvan dit wijzigingsplan maximaal 25 woningen mogelijk maakt. Drijvende woningen zijn woningen die drijven op de Lentse plas, maar geen boot zijn, en een vaste verbinding hebben met de oever door middel van een steiger. Het drijvende huis combineert de vrijheid van een woonboot met het comfort van een vrijstaand huis.
De Lentseplas heeft een waterbergende functie waarbij het waterpeil per seizoen fluctueert. De drijvende woningen zullen meebewegen met het waterpeil, waardoor de beleving van het water vanuit de woning en het aangrenzende terras optimaal is. De eerste bouwlaag van een drijvende woning ligt deels onder water. De woningen mogen een maximale bouwhoogte hebben van 8 meter ten opzichte van het waterpeil. De drijvende woningen drijven op circa 25 tot 40 meter vanaf de oever (gemeten vanaf de insteek van het talud).
De bossen rondom de Prins Mauritssingel liggen als rugdekking en decor achter de drijvende woningen. De woningen sluiten niet direct aan op de woongebieden rondom de Lentse plas maar vormen een eenheid met de plas en het achterliggende groen. De ligging van de drijvende woningen in een natuurlijke omgeving vraagt een passende uitstraling van de woningen. Op afstand dienen de drijvende woningen op te gaan in het landschappelijke decor. Het contact vanaf de routes op de oever met de uitgestrektheid van de plas is essentieel bij de inpassing van de drijvende woningen aan de oever van de plas.
Beeldkwaliteit Waalsprong
Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit
De Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit schetst de ambities van de gemeente Nijmegen ten aanzien van de verschijning van de gebouwen en openbare ruimte in de stad. In de nota zijn de verschillende ambitieniveaus gemotiveerd en is aangeven op welke wijze de toetsing van ruimtelijke initiatieven vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit zal plaatsvinden.
De Waalsprong is een grootschalige ontwikkeling die in Nijmegen Noord in belangrijke mate zal bijdragen aan het ontstaan van een nieuwe identiteit. Voor alle woongebieden in de Waalsprong is daarom een hoge ambitie van toepassing. Dit hoge ambitieniveau is betiteld als ‘aandacht’. Dus aandacht voor een goede stedenbouwkundige situatie en aandacht voor de verschijning van de gebouwen en het openbaar gebied.
Beeldkwaliteitplan
Voor de drijvende woningen in de Lentse en Oosterhoutse Plas is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Na vaststelling door de gemeenteraad vervangt het beeldkwaliteitplan Drijvende woningen het gestelde in de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit en het eerder vastgestelde beeldkwaliteitplan Landschapszone (16 december 2009) waar deze eisen stelt aan de inpassing en verschijningsvorm van drijvende woningen. Daar waar het beeldkwaliteitplan Drijvende woningen niet in voorziet, blijft de Uitwerkingsnota van kracht. Het beeldkwaliteitplan wordt tegelijk met het wijzigingsplan in procedure gebracht.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit tot 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voor de topregio's heeft het Rijk een excellente ruimtelijk-economische structuur voor ogen, door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's en concentratie van de topsectoren. Hiervoor moeten genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn. En deze moeten passen bij de wensen van bedrijven en hun werknemers. In Nijmegen bevindt zich een van deze topregio's: de Health Valley.
Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Het kabinet heeft in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:
Hiervan zijn 13 onderwerpen van 'nationaal belang' afgeleid, waarvoor centrale sturing nodig wordt geacht en waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en haar bevoegdheden wil inzetten. In vergelijking met eerder rijksbeleid wordt veel aan lagere overheden overgelaten. Planologische besluiten worden niet meer preventief getoetst op de naleving van nationale normen, tenzij het de directe belangen van Rijkswaterstaat, het ministerie van Defensie en het ministerie van EL&I inzake weg -en waterbeheer, defensieterreinen of Rijksinpassingsplannen voor energie-infrastructuur betreft.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere planologische kernbeslissingen (pkb's) en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Daartoe is een artikellid ingevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen dienen te motiveren. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Per 1 juli 2017 is de Ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd, met als doel deze te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te beperken. Voorbeeld hiervan is de mogelijkheid om bij uitwerkings- en wijzigingsplannen de laddertoets pas uit te voeren bij de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan. Met de gewijzigde ladder zijn de drie treden uit de vorige ladder komen te vervallen. De nieuwe ladder luidt als volgt (artikel 3.1.6 lid 2 Bro): "De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."
Het voorliggende wijzigingsplan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Hiervoor is in paragraaf 3.4 een onderbouwing opgenomen. Bij de verschillende deelparagrafen is ingegaan op het beleid dat specifiek op het betreffende thema van toepassing is (bijvoorbeeld ten aanzien van groen). Het gemeentelijk beleid is afgestemd op het rijksbeleid. Geconcludeerd kan worden dat dit wijzigingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid.
In de Omgevingsvisie Gelderland (januari 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.
Hoe draagt de provincie bij aan een toekomstbestendig Gelderland? De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:
Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.' Uitnodigingsplanologie is sturen op doelen en kwaliteit, niet op de exacte middelen.
Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (januari 2018). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.
In paragraaf 3.4 is ingegaan op de toetsing aan de Ladder voor duurzame stedelijk ontwikkeling. Bij de verschillende deelparagrafen is nog ingegaan op het beleid dat specifiek op het betreffende thema van toepassing is (bijvoorbeeld ten aanzien van archeologie) . Het gemeentelijk beleid is afgestemd op het provinciaal beleid. Geconcludeerd kan worden dat dit wijzigingsplan past binnen het provinciale beleid.
De Structuurvisie 2013 geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de Structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe aan de hand van de volgende speerpunten:
kaart: uitsnede Structuurvisie Nijmegen 2013 (groen: bestaande groengebieden; raster: investeren in groen in en om de stad; blauw: investeren in blauwe structuren; roze: snelfietsroute; stippen: recreatie en toerisme stimuleren)
In het coalitieakkoord zijn de contouren voor het woonbeleid van de komende jaren beschreven. In de periode tot 2022 besteden we extra aandacht aan de behoefte van sociale huur en middeldure huur. De aandacht voor de woningbouwopgave in de Waalsprong en het Waalfront is onverminderd. We veranderen de beleidslijn door het 'nee, tenzij' beleid, waarbij we voornamelijk voorrang gaven aan ontwikkelingen in de Waalsprong en Waalfront, te veranderen in 'ja, mits' beleid. Daarbij zetten we op een stedelijk niveau in op een mix van woonmilieus en per wijk een wisselende mix van woningtypen. Daarbij is nadrukkelijk ook groei mogelijk voor de bestaande stad waarbij we zorgen dat de bestaande stad aantrekkelijk blijft, waarbij we op geschikte locaties inzetten op extra sociale en middeldure huurwoningen. Daarbij hebben we ook blijvende aandacht voor de kwaliteit en binnenklimaat van woningen en de betaalbaarheid van de energierekening. De beleidswijziging van ja, mits vraagt om een uitwerking die gericht zal zijn op het bouwen naar behoefte en een ongedeelde stad. De extra opgave van sociale en middeldure huurwoningen verdelen we over de stad en Waalsprong.
Bij de verschillende deelparagrafen is verder ingegaan op het beleid dat geldt voor het betreffende thema. Conclusie is dat het wijzigingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.
Kwantitatieve behoefte
Nijmegen is een stad die sterk groeit en voorlopig blijft groeien. Dit wordt veroorzaakt door een geboorteoverschot en door een immigratieoverschot. Demografische trends laten zien dat jongeren, hoogopgeleiden en ouderen naar de steden trekken vanwege het woonmilieu, de werkgelegenheid en voorzieningen. In Nijmegen wordt dit versterkt door de aantrekkingskracht van Universiteit en Hogeschool. Daardoor komen er veel jongeren naar de stad. Een deel van hen blijft hier ook wonen. Daarmee heeft Nijmegen een jonge bevolking. Nijmegen is met ruim 176.000 inwoners (per 1 januari 2018), de 10e stad van Nederland.
Volgens de prognoses van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) blijft de bevolking voorlopig groeien. De laatste prognoses gaan voor Nijmegen uit van groei tot in ieder geval 2040. Daarmee is Nijmegen in de regio de stad die sterk en het langst doorgroeit. De bevolkingsgroei en de grote woningvraag waarbij de woningvraag in Nijmegen ruimschoots het aanbod overstijgt, maakt de verdere ontwikkeling van Nijmegen Noord noodzakelijk. Er is nu zelfs sprake van overspannenheid op de woningmarkt. Er is dringend behoefte aan nieuwe woningbouwplannen en plancapaciteit om invulling te geven aan de gewenste versnelling van de woningbouwopgave.
In de Woonvisie Nijmegen 2015-2020 (vastgesteld op 27 januari 2016) is ook uitgegaan van de uitbreidingsbehoefte van woningen in de Waalsprong. Het plangebied met de drijvende woningen behoort hier toe. Het plan maakt onderdeel uit van een bouwopgave van in totaal circa 12.000 woningen voor de Waalsprong. De keuze om in het Waalspronggebied te voorzien in de uitbreidingsbehoefte van Nijmegen, is al gemaakt in de jaren negentig van de vorige eeuw (Vinex). Hierover heeft besluitvorming plaatsgevonden op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Gezien de snelle groei van de stad en de beperkte uitbreidingsmogelijkheden in de stad, is de Waalsprong en de ontwikkeling van de landschapszone (met de drijvende woningen) noodzakelijk om in die groei, woningbouwbehoefte en versnellingsopgave van woningbouw te voorzien. In (sub)regionaal verband zijn afspraken gemaakt over de woningbouw aantallen. De regio heeft daarbij afspraken gemaakt over de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave.
De plannen voor de drijvende woningen vallen binnen de gemaakte afspraken over de woningbouw aantallen. Oorspronkelijk is uitgegaan van 90 drijvende woningen, verdeeld over de Oosterhoutse en Lentse Plas. Dit is ook opgenomen in het woningbouwprogramma. In de voorliggende plannen wordt echter uitgegaan van minder woningen (circa 60 drijvende woningen, verdeeld over beide plassen). Deze plannen passen dus binnen het woningbouwprogramma.
Kwalititatieve behoefte
De drijvende woningen voegen een uniek woonmilieu toe. Er is veel vraag naar deze exclusieve vorm van wonen. Om de kwaliteit van het plan te borgen hebben we de aantallen van maximaal 90 naar beneden bijgesteld, namelijk ongeveer 60 woningen verdeeld over de Oosterhoutse Plas en de Lentse Plas. Ook is er veel aandacht voor het thema duurzaamheid. De drijvende woningen worden gasloos gebouwd en het streven is energieneutraal.
Bestaand stedelijk gebied
De ontwikkeling van drijvende woningen kan niet worden voorzien in bestaand stedelijk gebied. Drijvende woningen zijn een uniek woningtype wat niet overal zomaar gebouwd kan worden. Er gelden strenge eisen en veel fysieke voorwaarden met betrekking tot de waterstand, waterdiepte, stroming, beschikbare ruimte etc. Deze ruimte is elders in de stad niet beschikbaar. In de plannen van de landschapszone is al rekening gehouden met de ontwikkeling van drijvende woningen door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid.
Conclusie
Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 25 drijvende woningen in het zuidwestelijk deel van de Lentse Plas. Deze ontwikkeling past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte. Ook past deze ontwikkeling in de provinciale doelen, bijvoorbeeld ten aanzien van duurzaamheid. Er wordt een unieke woonkwaliteit aan de Waalsprong toegevoegd.
Provinciaal beleid
De provincie heeft van het Rijk een rol gekregen bij het juridisch beschermen van erfgoederen met een uitzonderlijk nationaal belang. Dit is geregeld via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Van belang voor dit plangebied is daarbij de Romeinse Limes. De ambitie van de provincie is de Romeinse Limes te beschermen tegen ongewenste ingrepen, en om deze verder te ontwikkelen en beleefbaar te maken. Dit betekent dat een bestemmingsplan voor een plangebied waar de Limes doorheen loopt geen activiteiten mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van de Limes aantasten. Dit is verwerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland, waarin de Limes aan bod komt. Er loopt een aanvraag bij Unesco om de Romeinse Limes aangewezen te krijgen als werelderfgoed. De begrenzing van het gebied van de Romeinse Limes ter hoogte van het plangebied is hieronder weergegeven. Een deel van het plangebied van dit wijzigingsplan ligt volgens deze kaart binnen de zone van de Limes. Daarmee is er ook sprake van een provinciaal belang.
kaart: uitsnede uit Omgevingsvisie Gelderland van de Limeszone ter hoogte van het plangebied en directe omgeving
Gemeentelijk beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan Archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Het plangebied ligt volgens de Archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen (2012) bijna geheel in een gebied met waarde archeologie 0 (zie onderstaande kaart). In dit gebied worden vanwege de ontzanding die hier heeft plaatsgevonden geen archeologische waarden meer verwacht. Dit deel van het gebied is voorafgaand en tijdens de ontzanding archeologisch onderzocht . Bij dit onderzoek zijn sporen en vondsten uit de ijzertijd en de Romeinse tijd aangetroffen (Bijlage 1: Archeologisch onderzoek in plangebied Lentse Plas, proefsleuven en begeleiding in de Landschapszone te Nijmegen-Noord, Bureau Archeologie en Monumenten 2014).
Slechts voor enkele smalle stroken, die niet zijn ontzand, geldt de waarde archeologie 1. Van de waarde 1 gebieden is de archeologische waarde nog niet door onderzoek vastgesteld of er geldt een lage of middelhoge archeologische verwachting. Aan een waarde 1 gebied zijn ondergrenzen verbonden waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor het plangebied een oppervlak van tenminste 2.500 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
kaart: uitsnede van de archeologische beleidskaart Nijmegen met ligging van het plangebied
Op basis van bij archeologisch booronderzoek aangetroffen aardewerk uit de Ijzertijd tot de Late-Middeleeuwen werd in het deel van het bestemmingsplangebied met waarde 1 een mogelijke archeologische vindplaats vermoed (vindplaats 25). Daarom is op deze locatie in 2008 een waarderend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (IVO-P). Dit onderzoek bevestigde de verwachting dat het gebied op een zogenaamde stroomgordel ligt, een stelsel van verlande geulen met begeleidende oeverwallen. Er zijn echter geen archeologische (grond)sporen aangetroffen waardoor het vermoeden van een archeologische vindplaats niet bevestigd kon worden (Bijlage 2: Proefsleuven in de landschapszone te Nijmegen-Noord (2), Project Nlz4, Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie en Monumenten 2011).
kaart: overzicht van de landschapszone met de positie van de bekende vindplaatsen en ligging plangebied
Direct grenzend aan de noordgrens van het bestemmingsplangebied bevindt zich het beschermde archeologisch rijksmonument Zuiderveld-oost. Dit terrein heeft een zeer rijke en gelaagde archeologische waarde. Hier bevinden zich in de ondergrond de overblijfselen van kampementen van jager-verzamelaars uit de Midden-Steentijd, van de nederzettingen van vroege boeren uit de Jonge Steentijd en van nederzettingen, graven en ontginningen uit de Bronstijd, Ijzertijd en Romeinse tijd.
Het gebied maakt volgens de Provinciale Verordening deel uit van de zone van de Romeinse Limes. Binnen het plangebied zijn echter geen fysieke kernkwaliteiten van de Limes aanwezig. Op grond van de resultaten van het in het plangebied uitgevoerde archeologisch onderzoek en de ontzanding die binnen het plangebied heeft plaatsgevonden kan worden geconcludeerd dat in de Lentse Plas geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en alleen nog in de niet afgegraven delen een lage, middelhoge of nog onbekende archeologische verwachtingswaarde heeft (wetgevingzone-waarde archeologie 1). Dit wijzigingsplan maakt dan ook geen activiteiten mogelijk die kernkwaliteiten van de Romeinse Limes aantasten.
Nota Cultureel Erfgoed
Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15-5-2013). Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kunnen we niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 1 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij gebiedstype 1 gaat het om gebieden waarin cultuurhistorisch waardevolle elementen in mindere mate aanwezig zijn. Bij ruimtelijke plannen wordt gestreefd naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren. Voor dit gebiedstype wordt in het bestemmingsplan een regeling met betrekking tot bescherming van cultuurhistorische waarden opgenomen, indien sprake is van cultuurhistorisch waardevolle structuren.
kaart: uitsnede van de Cultuurhistorische Beleidskaart met de ligging van het plangebied
In het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten of objecten die op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed zijn geplaatst. Het plangebied is nooit bebouwd geweest en altijd als landbouwgebied in gebruik geweest. Het ligt op de overgang van de verkavelingen in het westen die op de Griftdijk zijn georiënteerd en de noord-zuid gerichte verkavelingen in het oosten. Op de grens liep de historische wetering de Visveldse Zeeg. Zowel de waterloop als de verkavelingsstructuur zijn de afgelopen jaren met de ontzanding van het gebied verdwenen. Er kan daarom worden gesteld dat er in het gebied geen cultuurhistorische waarden meer aanwezig zijn.
De beoogde bestemmingsplanwijziging is niet van invloed op de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Vanuit cultuurhistorie bestaan dan ook geen bezwaren tegen deze wijziging.
De gemeente Nijmegen heeft in haar "Woonvisie 2015-2020: Samen werken aan goed wonen" (januari 2016) het woonbeleid voor de komende jaren beschreven. Ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad blijft voor iedereen. We willen dat het in Nijmegen goed wonen is voor arm en rijk, jong en oud, autochtoon en allochtoon, nu en in de toekomst. Bewoners binden in een ongedeelde stad, dat is de constante in ons woonbeleid door de jaren heen. Betaalbaarheid van het wonen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Wonen kan ook duurzamer, met minder energiegebruik en lagere woonlasten. We willen toekomstbestendige en gevarieerde wijken die voorzien in de woningbehoefte. Dit betekent op stedelijk niveau een mix van woonmilieus en per wijk een wisselende mix van woningtypen. We ontwikkelen en beheren met respect voor de identiteit van buurten en wijken. Want elke wijk is anders. Nijmegen wil een moderne sociale stad zijn met ruimte en kansen voor iedereen.
In de landschapszone is ruimte voor bijzondere woonvormen zoals drijvende woningen. Door dit wijzigingsplan maken we deze bijzondere vorm van wonen op de Lentse Plas mogelijk. Er komt een uniek woonmilieu, hetgeen iets toevoegt aan de ontwikkelingen in de Waalsprong. De voorgenomen ontwikkeling past in het woonbeleid en voorziet in een woonbehoefte. Het plan draagt bij aan diversiteit van woonmilieus in de Waalsprong en vormt een bijzondere toevoeging van het woningaanbod in Nijmegen. In paragraaf 3.4 heeft toetsing plaatsgevonden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en is verder ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
Wet Natuurbescherming
De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 in werking getreden Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden aangebracht aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde bosopstanden.
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'. Het plangebied heeft geen directe relatie met de beschermde natuurgebieden (Natura 2000) in de omgeving van Nijmegen, er is ook geen significante schade te verwachten.
Provinciale omgevingsvisie Gelderland
Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO), de waardevolle natuurgebieden die in de Omgevingsvisie Gelderland zijjn opgenomen. De Omgevingsvisie is wat dat betreft niet van toepassing.
Groenplan De groene draad (2007)
Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:
Handboek Stadsbomen (2009)
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud en ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
De bomen langs het Notenlaantje maken onderdeel uit van de hoofdbomenstructuur en zijn tevens waardevolle bomen. Deze bestaande structuur is in het plan geïntegreerd.
kaart: waardevolle bomen langs het Notenlaantje
Quickscan Wet Natuurbescherming
Voor de ontwikkeling van drijvende woningen op de Lentseplas is een quickscan beschermde soorten uitgevoerd. In de quickscan wordt geconcludeerd dat het plangebied geschikt is als leefgebied voor enkele algemeen voorkomende beschermde soorten amfibieën. Grond- en graafwerkzaamheden in het kader van de voorgenomen ingreep kunnen deze soorten treffen. Het gaat om soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt voor overtreding van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Een ontheffing is voor de ingreep niet nodig. Op basis van de beschikbare informatie blijkt dat het plangebied van betekenis kan zijn voor foeragerende vleermuizen. De kwaliteit van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen veranderd niet door de ingreep. De ingreep veroorzaakt geen negatieve effecten op de foerageermogelijkheden voor vleermuizen. Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedende vogels om negatieve effecten op vogels - en daarmee overtreding van verbodsbepalingen van de Wet Natuurbescherming - te voorkomen. Door te werken buiten het broedseizoen wordt overtreding van verbodsbepalingen van de Wet Natuurbescherming ten aanzien van broedende vogels voorkomen. Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen betekenis of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten (Bijlage 3: Quickscan Wnb Notenlaantje en Lentse Plas, Lent, bureau Waardenburg bv, 12 juni 2018).
Wijzigingsplan
Dit wijzigingsplan maakt het mogelijk om binnen de bestemming Natuur parkeervoorzieningen te realiseren. De natuurwaarde is op dit moment zeer beperkt. Daardoor zijn er geen significante effecten te verwachten op deze natuurwaarde.
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Lent, waarvoor het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009), het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017 t/m 2023 en de nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013) relevant zijn. Er vinden wijzigingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Oppervlakte water
De Waalsprong heeft een robuust oppervlaktewatersysteem dat bestaat uit een aaneengesloten hoofdsysteem met voldoende oppervlak en inhoud vanwege waterkwantiteit, waterkwaliteit en ecologie. De drie plassen in de landschapszone zijn onderdelen van het watersysteem. De plassen vormen de buffer van het watersysteem. In natte periodes dragen zij bij aan de waterberging, in droge periodes kunnen vanuit deze plassen de singels worden gevoed en daarmee op peil worden gehouden. Voor de situatie waarin de Waalsprong gereed is, geldt voor het hoofdsysteem de overeengekomen afvoernorm van 0,5 l/s/ha. De afvoer van water vanuit het gebied van de Waalsprong naar de Linge vindt plaats bij peilen hoger dan NAP +7,90m. De afvoer vanuit het hoofdsysteem vindt plaats in het deelgebied Oosterhout en bedraagt maximaal 0,44 m³/s.
De plaspeilen fluctueren met het regionale grondwatersysteem en is afhankelijk van neerslag en van rivierwaterstanden. Het onttrekking voor het op peil houden van de singels zorgt wel voor een extra fluctuatie, maar deze is minder dan de 'autonome' fluctuatie. De plaspeilen kunnen dalen tot een niveau van NAP + 6.70m. Bij extreme droogte en de invloed van klimaatverandering, kan dit peil nog verder uitzakken. In natte perioden kan het peil echter tijdelijk (enkele weken) oplopen tot circa NAP + 8,60m.
De Oosterhoutse plas aan de westzijde van de Prins Mauritssingel is een stadsplas. De Zandse plas aan de oostzijde van het gebied is een natuurplas. De Lentse plas is een recreatieplas met zwemwater in het noordelijke gedeelte van de plas. Tussen de Lentse plas en de Prins Mauritssingel ligt een broekbos. In dat bos is een oppervlakte van bijna 3 hectare beschikbaar voor waterberging. Het laagste punt van het bos loopt parallel aan het RijnWaalpad in de vorm van een sloot. Deze sloot staat via een aantal duikers onder het RijnWaalpad in verbinding met de Lentse plas. Door het broekbos is een knuppelpad aangelegd.
De Lentse plas heeft als hoofdfunctie recreatie en er is dus geen "medegebruik" van recreatie als zodanig. Het strand met zwemwater is een formeel aangewezen zwemzone en afgezet met boeien. Het water in dat deel van de plas moet daarom voldoen aan de eisen die vanuit dat oogpunt gesteld worden, bijvoorbeeld de Zwemwater richtlijn 2006/7/EG van het Europees parlement en de raad van 15 februari 2006. De gemeente Nijmegen is niet voornemens gemotoriseerd verkeer op de plassen te faciliteren.
Voor de onderdelen van de drijvende woningen waarvan hemelwater naar de plassen afstroomt, mogen geen uitlogende materialen worden toegepast. Het geldt tevens voor het plegen van onderhoud. Aangetoond moet worden dat de kwaliteit van het water in de plas niet nadelig beïnvloed wordt door de drijvende woningen of het plegen van onderhoud aan de drijvende woningen. Bij de toepassing van warmtewisselaars moet bovendien aangetoond worden dat de temperatuur van het water in de plas niet nadelig beïnvloed (verhoogd) wordt.
De oevers van de Lentse en Oosterhoutse plas waar de drijvende woningen gerealiseerd worden, zijn of worden met rietstroken beplant. De rietoevers worden aan de zijde van de plas tegen afkalving en verzakking beschermd. De aanlanding van de steigers (landhoofden) staan gepositioneerd in kleine delen van de rietoevers. De rietstroken blijven daardoor grotendeels intact. Andere bouwwerken dan de landhoofden van steigers op de oevers mogen niet ten koste gaan van de rietoevers .
Het oppervlaktewater van de plassen heeft een A-status. Het waterschap is beheerder van de plassen en de oevers tot de insteek. Bij de uitgifte van het oppervlaktewater rondom de drijvende woningen krijgt het betreffende gedeelte van het oppervlaktewater de C-status waardoor de perceeleigenaren verantwoordelijk worden voor het beheer van dat gedeelte van het oppervlaktewater met zijn bodem en de oeverstrook.
Het doorstroomprofiel tussen de Lentste plas en de kunstwerken K11 en K12 zullen ten allen tijde bereikbaar moeten zijn en vrij zijn van obstakels voor het kunnen uitvoeren van onderhoud aan deze wateren door het Waterschap. Ook de verbinding tussen de Lentse plas en de Oosterhoutse plas (K1A-K1B), inclusief tussenliggende watergangen) dient obstakelvrij te blijven voor de doorstroming en het beheer en onderhoud door het Waterschap.
Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwater- beschermingsgebied.
Riolering drijvende woningen Lentse plas
Waar de drijvende woningen gerealiseerd worden, ligt geen openbare riolering. De dichtstbijzijnde riolering ligt in de wijk Laauwik die ten zuiden van het plangebied gelegen is. De riooltechnische ontsluiting van het plangebied gaat naar die riolering. De riolering in de wijk Laauwik is uitgevoerd als duurzaam gescheiden stelsel.
Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. De gemeente Nijmegen hanteert bij de duurzame omgang met hemelwater de nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer.
Voor de inzameling en afvoer van het huishoudelijke afvalwater worden vrijvervalriolering, twee rioolgemalen en persleidingen aangelegd. Drukrioolgemalen pompen het water naar de bestaande riolering in de wijk Laauwik. Door de aanwezigheid van een watergang tussen de twee gedeeltes pompt een van beide drukrioolgemalen het water naar het stelsel aan de andere zijde van die watergang. Particuliere pompen op de drijvende woningen pompen het huishoudelijke afvalwater naar de riolering op de oever. Op het eiland Laauwik moet de persleiding aangesloten worden op een put in het betaamde vuilwaterstelsel.
Hemelwater
Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Het hemelwater dat afstroomt van de daken van de drijvende woningen mag rechtstreeks naar de plas afgevoerd worden. Aangetoond moet worden dat de kwaliteit van het water in de plas niet nadelig beïnvloed wordt door de drijvende woningen of het plegen van onderhoud aan de drijvende woningen.
Voor het hemelwater, dat afstroomt van andere verhardingen, zoals wegen en parkeerkoffers, is een vorm van zuivering vereist (bodempassages). Deze zuivering moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het water in de plas niet negatief beïnvloed wordt. Het hemelwater dat afstroomt van de bestaande fietspaden watert naar de bermen af, die van de parkeerkoffers richting wadi's. Het hemelwater dat afstroomt van de fietsstraten en voetpaden mag ook naar de bermen afwateren. Voorwaarde bij de afstroming naar de bermen is wel dat het niet tot wateroverlast leidt en dat geen water op de snelfietsroute mag blijven bestaan.
De eerste waterberging van het afstromende hemelwater moet plaatsvinden in de wadi's in het plangebied. Vanuit de wadi's wordt het water vertraagd naar oppervlaktewater afgevoerd. Bij de drijvende woningen in de Lentse plas moet naar het broekbos afgevoerd worden. Alleen bij noodsituaties kunnen rechtstreekse overstortingen via de slokops naar oppervlaktewater plaatsvinden. Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000 gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan bijgevoegd zijn. Voor plannen met meer dan 500 m2 verhard oppervlak en rechtstreekse lozing op het oppervlaktewater moet een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend. De omvang van het te realiseren verharde oppervlak is nog niet bekend echter zeker is wel dat het om een plan gaat met meer dan 500 m2 verhard oppervlak en directe lozing op het oppervlaktewater. Het is niet uitgesloten dat voor het lozen van hemelwater van nieuw verhard oppervlak een watervergunning vereist is.
De waterberging in het watersysteem wordt met een waterboekhouding administratief bijgehouden. In de waterboekhouding is voldoende ruimte voor de extra vierkante meters van deze verharde oppervlakken. Het volstaat om door te geven om hoeveel extra verhard oppervlak het gaat. De verharde oppervlakken van de drijvende woningen zelf gaan niet ten koste van de waterberging.
Het Nijmeegse mobiliteitsbeleid is vastgesteld in de nota Nijmegen Duurzaam Bereikbaar. In de Nota Nijmegen Duurzaam Bereikbaar is verkeersveiligheid de randvoorwaarde voor alle ontwikkelingen in Nijmegen. Nieuw aan te leggen infrastructuur wordt aangelegd conform de richtlijnen van Duurzaam Veilige Weginrichting.
Het parkeerbeleid is opgenomen in de Parkeernota "Kiezen en Delen" parkeren in Nijmegen, parkeernota 2013-2017 (Parkeernota). Het aantal aan te leggen parkeerplekken moet berekend worden op basis van de Nijmeegse Beleidsregels Parkeren 2016. De omgevingsvergunning wordt getoetst aan de op dat moment geldende parkeernormen conform de dan geldende beleidsregels. Bij het beoordelen van een ontwikkeling kijkt de gemeente of rekening is gehouden met het vereiste aantal parkeerplaatsen. Op deze manier wordt overlast in de omgeving zoveel mogelijk beperkt. De parkeernormering is bepaald aan de hand van de stedelijkheidsgraad. Nijmegen is aangeduid als sterk stedelijk. Conform de gebiedsindeling valt het plangebied in de 'rest bebouwde kom'. Uitgangspunt is dat parkeren voor bewoners op eigen terrein moet plaatsvinden. Parkeren voor bezoekers moet openbaar toegankelijk zijn, eventueel met een toegangsregeling. Bij nieuwe planontwikkelingen moet rekening worden gehouden met normen voor fietsparkeren. Deze zijn opgenomen in de Herziening Nota Parkeernormen 2016. Er dient te worden gezorgd voor inpandige ruimte voor fietsparkeren, en er moet daarnaast ook rekening worden gehouden met mogelijkheden voor bezoekers om hun fietsen te parkeren.
Ontsluiting
De ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats via de Edith Piafstraat en verder via de Frankrijkstraat. Dit zijn beiden 30km/u wegen. De Frankrijkstraat sluit aan op de Vrouwe Udasingel, die het verkeer verder afwikkelt op de hoofdontsluiting van de Waalsprong, de Prins Mauritssingel. De Vrouwe Udasingel dient ook als ontsluiting van zowel de bestaande delen van Lent als de geplande wijk Vossenpels. De Prins Mauritssingel fungeert als belangrijkste toegangsweg tot Nijmegen voor verkeer vanuit het noorden.
De Waalsprong wordt ontsloten door een netwerk van doorgaande snelfietsroutes. Snelfietsroutes spelen een belangrijke rol in het stedelijk verkeerssysteem en de duurzaamheidsdoelen: mensen fietsen meer en autoritten worden meer en meer voorkomen. Snelfietsroutes liggen waar mogelijk door de wijk en niet langs hoofdwegen voor autoverkeer. Lent en de binnenstad van Nijmegen liggen op korte afstand en zijn uitstekend bereikbaar per fiets. Snelfietsroutes maken stedelijke- en wijkbestemmingen makkelijk bereikbaar en zijn aantrekkelijk om te gebruiken. Het plangebied ligt direct aan de doorgaande snelfietsroute het RijnWaalpad. Dit is een belangrijke snelfietsroute en de doorstroming en comfort van de fiets hebben hier dan ook een zeer hoge prioriteit. Door een deel van het hier aanwezige RijnWaalpad in te richten als fietsstraat kan de bereikbaarheid van de woningen in het plangebied verzorgd worden en de doorstroming en comfort van een snelfietsroute worden geborgd.
De fietsstraat wordt ingericht volgens de Ontwerprichtlijn Snelfietsroutes Nijmegen, waarbij de gekozen inrichting tot een aantal van 2500 voertuigbewegingen veilig wordt geacht. Uitgaande van het huidige verkavelingsconcept wordt het aantal voertuigbewegingen op de route langs de Lentse Plas, op basis van de normen van het CROW, geschat op 84 bewegingen per etmaal op het noordelijk deel en 78 motorvoertuigbewegingen per etmaal op het zuidelijk deel van deze route. Op de ontsluitingsroute richting Edith Piafstraat ligt dit verwachte aantal voertuigbewegingen op 162. Het maximale aantal van 31 woningen zoals toegestaan binnen het bestemmingsplan valt met een geschat aantal voertuigbewegingen per etmaal van 186 ook ruim binnen de marges van een verkeersveilige inrichting. Binnen deze aantallen zijn verkeersbewegingen van zowel bewoners als van pakketdiensten en toeleveringsbedrijven meegenomen. Hiermee liggen deze aantallen dus ruim onder de aantallen die voor een dergelijke fietsstraat acceptabel zijn.
Gedurende de bouwperiode van de locatie zal worden gezocht naar een acceptabele bouwroute. Gekeken kan worden of de bestaande VRI-aansluiting op de Prins Mauritssingel/N325 (bouwweg) hiervoor nog kan worden ingezet.
kaart: ontsluiting drijvende woningen Lentse Plas
Parkeren
Langsparkeren of haaksparkeren langs de fietsstraat is vanwege het hinderen van het doorgaande fietsverkeer ongewenst. Dit wordt opgelost door het realiseren van parkeerkoffers. Vanwege de opkomst van elektrische voertuigen is het de ambitie om één of meerdere oplaadpunten te realiseren.
Langs de fietsstraat worden kleine lussen gemaakt als voorplein bij de drijvende woningen. Aan dit voorplein worden de steigers verbonden met de oever. Verder zullen de voorpleinen gaan functioneren als voorrij-, laad- en losvoorziening voor de bewoners van de drijvende woningen, maar ook pakketdiensten kunnen deze gebruiken. Het zijn geen parkeerplaatsen, daarvoor worden aparte parkeerkoffers gerealiseerd aan de andere zijde van de (fiets)straat. Er worden tussen de 1,8 en 2,0 parkeerplaatsen per woning gerealiseerd in de openbare ruimte, welke ook beschikbaar zijn voor bezoekers aan de drijvende woningen. Om deze parkeerplaatsen uitsluitend te laten gebruiken door de bewoners van de drijvende woningen en hun bezoek zal er een toegangssysteem worden aangelegd aan het begin van de ontsluitingsroute vanaf de Edith Piafstraat. Hierdoor kunnen de bezoekers van de bioscoop of het strand deze parkeerplaatsen niet als gratis alternatief gaan gebruiken voor de parkeerplaatsen ten noorden van de bioscoop.
De voorpleinen worden verder ingericht met fietsenstallingen voor bezoekers en een opstelplaats voor de hulpdiensten. Deze kunnen hun route vervolgen naar het noorden (bioscoop) of het zuiden (Laauwik) via het Rijn-Waalpad, door het uitnemen van een paal in het fietspad, of de ontsluitingsroute via de Edith Piafstraat. De drijvende woningen krijgen een inpandige berging waar de fietsen van de bewoners gestald kunnen worden.
Openbaar vervoer
De woningen in de Lentse Plas zijn vanaf de bushalte aan de noordzijde van de Frankrijkstraat, nabij de hoek met de Edith Piafstraat, bereikbaar. Deze halte valt binnen een acceptabele loopafstand vanaf het plangebied. Ten noorden van het plangebied is op de Ovatonde ook een bushalte met HOV verbinding gelegen. Door deze beide bushaltevoorzieningen is de bereikbaarheid van het plangebied met het openbaar vervoer gewaarborgd. Middels de buslijnen op deze locaties zijn ook de treinstations Nijmegen en Nijmegen Lent bereikbaar.
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld.
Na een Provinciale locatiekeuze in 1992, de daarop volgende bestuurlijke gemeentelijke herindeling en het vaststellen van de Structuurvisie Land over de Waal is in 1998 de ontwikkeling van de VINEX-locatie de Waalsprong in Nijmegen gestart. Het programma bedraagt circa 12.000 woningen met bijbehorende voorzieningen, infrastructuur, recreatiegebieden en bedrijventerreinen. Inmiddels zijn circa 4500 van de geplande woningen gebouwd en worden voor de overige plangebieden ontwikkelingsbestemmingsplannen opgesteld.
In 2003 zijn het Voorkeursmodel Waalsprong 2003 en het MER Waalsprong 2003 opgesteld. Ten behoeve van de planvorming voor locatie Landschapszone - 7 is nagegaan of het programma nog binnen de bandbreedte van het MER 2003 ligt.
Het woonprogramma voor de Landschapszone wordt in de Onderzoeksopzet van het MER 2003 omschreven als: “De Voorgenomen activiteit gaat uit van 750 woningen in de Landschapszone, waarvan er 350 voorzien zijn in deelgebied Zandse Plas en 300 in deelgebied de Oosterhoutse Plas.”
De Commissie voor de m.e.r. geeft in haar toetsingsadvies MER Waalsprong 2003 aan dat “in het verdere proces aanvullende informatie alleen nodig is als de plannen zo ingrijpend wijzigen dat ze buiten de gehanteerde bandbreedte in het MER komen waardoor het voorliggende MER er niet meer aan ten grondslag kan liggen. Dat is ter beoordeling aan het bevoegde gezag. Alleen bij planwijzigingen met belangrijke milieugevolgen ligt het voor de hand dat een aanvulling of actualisering van het MER (in een oplegnotitie) bij het ontwerpbesluit ter visie wordt gelegd.”
De beoordeling of een dergelijke aanvulling of actualisering nodig is, is voor dit besluit als vormvrije m.e.r. beoordeling uitgevoerd.
De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage.
Het plan valt in de categorie D 11.2 “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” van het Besluit Milieueffectrapportage.
De drempelwaarden voor deze activiteit zijn:
De activiteit voorziet niet in overschrijding van deze drempelwaarden, maar de in het Besluit milieueffectrapportage genoemde drempelwaarden zijn indicatief.
Dit betekent dat gelet op artikel 2 lid 5 onder b van het Besluit milieueffectrapportage en op grond van de in bijlage III bij de EEG richtlijn 85/337/EEG (gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG en richtlijn 2003/35/EG) genoemde criteria, toepassing moet worden gegeven aan een m.e.r. beoordeling (als bedoeld in artikel 7.16 t/m 7.19 van de Wm) als niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Bij deze criteria dienen wij te kijken naar
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn verderop in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet aan de orde is.
Het potentiële effect door het voorgenomen bestemmingsplan kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een m.e.r. voor de aangevraagde activiteit noodzakelijk maakt.
In deze verantwoording zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten worden getoetst aan de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof en gevaar. Daarnaast zijn verkeer en visuele aspecten van belang en mogelijk andere hinderaspecten. Uitgangspunt hierbij is de systematiek van de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering". Daarnaast wordt getoetst of kan worden voldaan aan de goede ruimtelijke ordening waarbij uitgangspunt is dat er sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat met het zoveel als mogelijk in stand houden van bestaande rechten van bedrijven. Deze afweging is breder dan alleen het toepassen van de VNG publicatie en betreft ook de afweging van mogelijke hinder van bijvoorbeeld licht, spuitzones, elektromagnetische velden, etc.
Voorliggend wijzigingsplan maakt maximaal 25 drijvende woningen mogelijk in de Lentse plas. Deze nieuwe woningen sluiten aan op de bestemmingen Water en Groen in de landschapszone. Aan de zuidzijde ligt de wijk Laauwik, in de noordzijde bioscoop Pathé Nijmegen en een horecavoorziening. De woningen in de Lentse Plas liggen op meer dan 100 meter afstand van deze voorzieningen waardoor geen hinder te verwachten is.
Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, waaronder de bodem. Ook moet inzicht bestaan over de uitvoerbaarheid van het plan (artikel 3.1.6 Bro). Bodemverontreiniging kan hierop van invloed zijn. Daarom wordt de bodemkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan beoordeeld.
Voorafgaand aan de aanleg van de Lentse- en Oosterhoutseplas binnen het project landschapszone, zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. De bodemonderzoeken voldoen aan de geldende NEN normen voor milieuhygiënisch bodemonderzoek. Door de aanleg van de landschapszone is het overgrote deel van de bodem in het bestemmingsplangebied afgevoerd worden.
De bodemkwaliteit van het plangebied vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling. Op grond van de Wet bodembescherming bestaat geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen. De bodemrapporten kunnen via de gemeentelijke website gedownload worden.
Het plangebied ligt binnen de geluidzones van de Prins Mauritssingel en de spoorlijn Nijmegen-Arnhem. Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting door het verkeer op de Prins Mauritssingel 1 dB hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting door de spoorweg is maximaal 56 dB. De geluidbelasting is daarmee 1 dB hoger dan de voorkeurswaarde voor railverkeerslawaai. Het is technisch mogelijk om maatregelen te treffen om de geluidsbelasting te verlagen, bijvoorbeeld door schermen langs het spoor en de Prins Mauritssingel te plaatsen. De kosten voor deze maatregelen staan niet in verhouding tot de te bereiken geluidreductie en het aantal woningen waarbij de voorkeurswaarden zullen worden overschreden. Daarom zal voor 6 van de 25 drijvende woningen een hogere waarde worden toegestaan die 1 dB hoger is dan de wettelijke voorkeurswaarde.
Deze hogere waarden worden vastgelegd in een apart besluit. De woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld moeten voldoen aan de eisen die aan het hogere waardenbesluit worden verbonden (Bijlage 4: Besluit hogere waarden Wet geluidhinder Nijmegen Landschapszone - 7, 9 januari 2019, met als bijlage Akoestisch onderzoek, 17 augustus 2018).
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
Ad a. het voornemen bestaat om in de Lentse Plas maximaal 31 drijvende woningen te realiseren, waarvan maximaal 25 woningen in het voorliggende wijzigingsplan. De netto verkeersaantrekkende werking van deze wijziging veroorzaakt geen verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen en hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.
Ad b. De drijvende woningen zijn geen gevoelige bestemming. Ter hoogte van het plan zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof niet hoger dan de grenswaarden (tot 25 µg/m3 stikstofdioxide). Zie onderstaande kaart met de concentraties uit 2015.
kaart: concentratie stikstofdioxide en fijn stof ter hoogte van de Lentse Plas (donkergroen <25, geel 34-35, rood 40-45 µg/m3 )
Nederland heeft de Programmatische Aanpak Stikstofdepositie (PAS) ingevoerd om invulling te geven aan de Europese richtlijn ter bescherming van Natura 2000 gebieden. Binnen de PAS is de AERIUS-methodiek aangewezen om stikstofdeposities te berekenen. Middels een AERIUS berekening is aangetoond dat de ontwikkeling niet leidt tot een aantoonbare stikstofdepositie in de beschermde gebieden. Ook los van de PAS methodiek geldt deze conclusie. (Bijlage 9: AERIUS berekening, 20 december 2018)
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Tevens word het plangebied beoordeeld op risicovolle transportroutes volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en buisleiding risico's volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. In de omgeving van het plangebied liggen de volgende risicobronnen:
Plaatsgebonden risico
Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR10-6 als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR contour wordt de PR10-6 contour bedoeld. Er valt geen PR contour over het plangebied.
Het groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden.
Groepsrisico Spoor
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor tussen Arnhem en Nijmegen veroorzaakt risico's. De afstand van het spoor tot de woningen in de Lentse Plas is meer dan 200 meter. De Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente geeft aan dat de toevoeging van kwetsbare objecten binnen deze afstand een lichte verantwoording geldt. De bestaande dichtheid van bebouwing ter plaatse van het plangebied is natuurlijk heel laag. In de directe omgeving echter is intensieve bebouwing aanwezig in diverse bestaande woonwijken. Het effect van de toename van in totaal ongeveer 30 woningen op het bestaande groepsrisico is kwantitatief geen effect meetbaar. Dit risico is mede zo laag vanwege de maatregelen die zijn genomen bij de invoering van het "basisnet spoor". Maatregelen om het risico nog verder te verlagen zijn daarom niet aan de orde (Bijlage 5: Rapportage RBM II, 3 oktober 2018).
Groepsrisico Aardgastransportleidingen A524 en A533
Het plangebied ligt buiten de 100% lethaal contour van beide buisleidingen. Het totale invloedsgebied (1% lethaal afstand) is echter 540 meter vanaf de buisleidingen. De woningen in de Lentse plas liggen binnen deze contour (op ongeveer 400 meter afstand). De toevoeging van een dergelijk klein aantal woningen op deze afstand van de leidingen heeft geen enkel effect op de hoogte van het groepsrisico. Om die reden wordt dan ook afgezien van een groepsrisicoverantwoording.
Groepsrisico N325
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A325 (afstand 150 meter tot aan de Lentse plas) is zeer beperkt. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg leidt tot relatief lage externe veiligheidsrisico's voor de omgeving (Beleidsvisie Nijmegen, februari 2014). De weg wordt gebruikt ter bevoorrading van langs de weg gelegen risicovolle inrichtingen. Vervoerde stoffen zijn voornamelijk brandbare vloeistoffen (LF1/2) met een invloedsgebied van 30 meter en een beperkte hoeveelheid brandbaar gas (GF3) met een invloedsgebied van ongeveer 300 meter. Op basis van een telling van Rijkswaterstaat van 2007 kan worden ingeschat dat het vervoer van (zeer) brandbare vloeistoffen 1000 wagens in totaal is en van zeer brandbare gassen (GF3) 130 wagens. Volgens de Handreiking Risicoanalyse Transport (Hart, juni 2014) is er met de aangegeven transporthoeveelheden geen sprake van een PR 10-6 contour. Ook ligt volgens het HART het groepsrisico onder de 10% van de oriëntatiewaarde. Een volledige verantwoording volgens Bevt artikel 8 lid 2 is niet noodzakelijk. De ontwikkeling ligt buiten het invloedsgebied van een plasbrand (30 meter). De verwachte toename aan bevolking in het invloedsgebied van de weg is dusdanig gering dat dit plan nauwelijks invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Ook is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Gezien het beperkt risico van de weg zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen voor de risico's van de weg niet realistisch.
Groepsrisico Betuweroute en A15
De Betuweroute ligt op ongeveer 2,2 km van het plangebied, de A15 op ongeveer 1900 meter. De ongevalsscenario's die het plangebied kunnen bereiken dragen niet bij aan een toename van het groepsrisico. Deze vervoersassen liggen op dusdanig grote afstand dat alleen een zeer onwaarschijnlijk toxisch scenario het plangebied kan bereiken. Hier volstaat dan ook een verwijzing naar de standaard verantwoording die staat opgenomen in de beleidsvisie externe veiligheid op pagina 33 en 34 (Beleidsvisie Nijmegen, februari 2014).
Domino-effecten en cumulatie
De kans op domino-effecten is zeer gering. Een domino effect zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat een ongeval met vervoer van gevaarlijke stoffen op het spoor of de weg wordt getriggerd door een gasleidingbreuk. De kans op een leidingbreuk is echter al zeer klein laat staan dat er dan toevallig ook nog vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Binnen het beleidsveld externe veiligheid wordt niet gerekend met cumulatie van risico's. Hierover is geen wetgeving noch een berekeningswijze vastgesteld. Uit bovenstaande berekening en analyse blijkt dat alle risico's zeer klein zijn. Het optellen van deze kleine risico's zal tot een nieuw klein geaccumuleerd risico leiden en is derhalve acceptabel.
Advies Veiigheidsregio Gelderland-Zuid
De plannen voor de drijvende woningen zijn vooraf met de brandweer afgestemd. In het ontwerp van de drijvende woningen is met de eisen van de brandweer rekening gehouden. De woningen zijn met een toegangssysteem van de Edith Piafstraat bereikbaar voor de hulpdiensten. Bij de steigers naar de drijvende woningen worden voorpleinen ingericht met opstelplaatsen voor de brandweer. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van open water als bluswatervoorziening. De afstand van de opstelplaats tot de woningen is maximaal 40 meter. De hulpdiensten kunnen vervolgens hun weg naar het noorden (richting bioscoop) of het zuiden (Laauwik) vervolgen via het RijnWaalpad, door het uitnemen van een paal in het fietspad, of de ontsluitingsroute via de Edith Piafstraat. In de planregels is opgenomen dat de afstand tussen de woningen minimaal 5 meter dient te bedragen. Verder dienen de woningen te voldoen aan het Bouwbesluit (Bijlage 6: Advies Veiligheidsregio Gelderland-Zuid, 25 juni 2018).
Conclusie:
Er zijn vanuit externe veiligheid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie. Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden. Uitgangspunt is nieuwbouwwoningen niet meer op het gas aan te sluiten. Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Nijmegen wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.
Voor woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
De huidige regelgeving vereist al een relatief laag energiegebruik. Voor de toekomst wordt volledig energie neutrale bouw nagestreefd. Wij adviseren in eerste instantie de woning op deze ambitie te ontwerpen (bijvoorbeeld gebruikmakend van de principes van passiefhuisbouw) en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.
In de Waalsprong wordt een systeem van duurzame stadswarmte aangelegd en wordt daarom geen gasnet aangelegd. Het plangebied valt buiten de concessie van dit warmtenet. Indien het gewenst is, kunnen de drijvende woningen wel via een walkast hierop aangesloten te worden. Als er geen aansluiting op het warmtenet is, is het gebied onder voorwaarden geschikt voor een warmtewisselaar met het oppervlaktewater. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met het Waterschap en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het oppervlaktewater mee moeten worden gewogen, waarbij in ogenschouw genomen moet worden dat in delen van het watersysteem Waalsprong, zoals de Lentse Plas, zwemwaterkwaliteit wordt nagestreefd.
Het plangebied ligt in de Waalsprong waar gemeente Nijmegen en het Waterschap Rivierenland een robuust watersysteem aanleggen. Er worden maatregelen getroffen zoals het belemen van watersingels om klimaateffecten in de toekomst op te kunnen vangen.
In het bestemmingsplan Landschapszone is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de toekomstige ontwikkeling van drijvende woningen in de Lentse en Oosterhoutse Plas. De wijzigingsbevoegdheid maakt mogelijk om in beide plassen maximaal 45 drijvende woningen te realiseren (in totaal dus 90). Met voorliggende wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan het realiseren van maximaal 25 drijvende woningen (drijvende woningen) in het zuidwestelijk deel van de Lentse Plas.
Tegelijkertijd met dit wijzigingsplan wordt ook een postzegelbestemmingsplan voor de Oosterhoutse Plas (maximaal 30 drijvende woningen) en het noordelijke deel de Lentse Plas in procedure gebracht (maximaal 6 drijvende woningen). Het opstellen van een wijzigingsplan voor de Oosterhoutse Plas bleek niet mogelijk omdat de begrenzing van de wijzigingsbevoegdheid te krap was, waardoor voorzieningen voor de drijvende woningen (zoals steigers en parkeerplaatsen) buiten de wijzigingsbevoegdheid zouden komen te liggen. Met het postzegelbestemmingsplan wordt tevens voorzien in een uitbreiding van de drijvende woningen in de Lentse Plas. Hierdoor wordt het mogelijk ten noorden van het wijzigingsplan nog 6 extra drijvende woningen te realiseren. Daardoor wordt het ook mogelijk om de drijvende woningen in de Lentse Plas ruimer te situeren waardoor een hogere woonkwaliteit kan worden bereikt.
In artikel 21.1 van de regels van het bestemmingsplan Landschapszone zijn de voorwaarden opgenomen waarbinnen Burgemeester en Wethouders gebruik kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid. Het wijzigingsplan is aan deze voorwaarden getoetst:
Bij het opstellen van het wijzigingsplan is de begrenzing van de wijzigingsbevoegdheid aangehouden.
b. de bestemmingen Groen en Water mogen worden gewijzigd in Wonen;
Voor de drijvende woningen is de bestemming Wonen-Drijvende Woningen opgenomen. Deze bestemming is opgenomen in het gebied waarvoor in het bestemmingsplan Landschapszone de bestemming Groen of Water geldt.
c. per locatie dient sprake te zijn van een integrale planontwikkeling;
Bij het opstellen van het wijzigingsplan is met alle ruimtelijk relevante aspecten rekening gehouden. In de toelichting van dit wijzigingsplan is hier verder op ingegaan. Tezamen met dit wijzigingsplan is een planactualisatie en beeldkwaliteitplan opgesteld, als basis voor de verdere planuitwerking.
d. er mogen maximaal 45 waterwoningen per bestemmingsvlak worden gerealiseerd met bijbehorende (parkeer)voorzieningen;
Dit wijzigingsplan maakt 25 drijvende woningen mogelijk in de Lentse Plas. Tegelijkertijd met dit wijzigingsplan wordt ook een postzegelbestemmingsplan voor de Oosterhoutse Plas (maximaal 30 drijvende woningen) en het noordelijke deel de Lentse Plas in procedure gebracht (maximaal 6 drijvende woningen). Dit betekent dat in totaal maximaal 31 drijvende woningen in de Lentse Plas gerealiseerd kunnen worden.
e. het maximale bebouwde oppervlak is 13% van de gronden binnen de aanduiding;
Slechts een beperkt gedeelte binnen het wijzigingsplan is bestemd voor Wonen-Drijvende Woningen. De overige gronden blijven onbebouwd. Er geldt een maximum oppervlakte van 175 m2 per drijvende woning. Daarnaast is per woning maximaal 75 m2 aan drijvende tuinen, drijvende terrassen en vlonders toegestaan. Er zijn maximaal 25 drijvende woningen toegestaan (25x250m2=6250 m2). Het wijzigingsgebied heeft een oppervlakte van ongeveer 7,5 ha. Dit komt er op neer dat maximaal 8,3% binnen het wijzigingsgebied kan worden bebouwd.
f. goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 10 meter;
De maximale bouw- en goothoogte van de drijvende woningen bedraagt 8 meter (ten opzichte van het waterpeil).
g. de gronden binnen de bestemming Groen mogen uitsluitend worden bebouwd ten behoeve van parkeren;
Binnen de bestemming Groen mogen parkeervoorzieningen, steigers en voorzieningen ten behoeve van de drijvende woningen worden gerealiseerd.
h. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer of het railverkeer op geluidgevoelige gebouwen mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde zoals bedoeld in de Wet Geluidhinder;
Voor 6 van de 25 drijvende woningen in dit wijzigingsplan wordt een hogere waarde verleend die 1 dB hoger is dan de wettelijke voorkeurswaarde. Hiervoor is een hogere waarde besluit genomen.
i. op basis van bodemonderzoek moet blijken, dat tegen woningbouw ter plaatse geen bezwaar bestaat;
De bodemkwaliteit van het plangebied vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling (zie paragraaf 4.9 Bodem).
j. op basis van een flora- en faunaonderzoek moet blijken dat er geen strikt beschermde dier- en plantsoorten voorkomen, die niet door mitigerende en compenserende maatregelen kunnen worden behouden;
Voor de ontwikkeling van drijvende woningen op de Lentseplas is een quickscan beschermde soorten uitgevoerd. Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedende vogels om negatieve effecten op vogels te voorkomen. Door te werken buiten het broedseizoen wordt overtreding van verbodsbepalingen van de Wet Natuurbescherming ten aanzien van broedende vogels voorkomen. Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen betekenis of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten (zie paragraaf 4.4 Groen).
k. bij de planuitwerking dienen de ambities, geformuleerd in de Kadernota Klimaat, te worden meegenomen;
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. Dit vormen ook randvoorwaarden bij de verdere uitwerking van de bouwplannen voor de drijvende woningen (zie paragraaf 4.13 Klimaat).
l. op basis van een inrichtingsplan moet blijken dat voldoende parkeerruimte wordt voorzien op eigen terrein;
Tegelijkertijd met dit wijzigingsplan is een beeldkwaliteitplan opgesteld. In het beeldkwaliteitplan is ook een verkavelingsopzet opgenomen. Langs de fietsstraat worden kleine lussen gemaakt als voorplein bij de drijvende woningen. Aan dit voorplein worden de steigers verbonden met de oever. Verder zullen de voorpleinen gaan functioneren als voorrij-, laad- en losvoorziening voor de bewoners van de drijvende woningen, maar ook pakketdiensten kunnen deze gebruiken. Het zijn geen parkeerplaatsen, daarvoor worden aparte parkeerkoffers gerealiseerd aan de andere zijde van de (fiets)straat (zie paragraaf 4.6 Verkeer en parkeren).
m. de parkeernorm bedraagt het gemiddelde van de minimale en maximale norm voor de functie, berekend op basis van de CROW norm (nr. 182) conform bijlage 1 van de voorschriften.
Ten aanzien van parkeren zijn de regels uit het facetbestemmingsplan Parkeren van toepassing. Daarbij wordt verwezen naar de beleidsregels Parkeren waarin de parkeernormen zijn opgenomen. Deze parkeernormen zijn afgeleid van de CROW-parkeerkencijfers. Er worden tussen de 1,8 en 2,0 parkeerplaatsen per woning gerealiseerd in de openbare ruimte, welke ook beschikbaar zijn voor bezoekers aan de drijvende woningen.
De regels behorende bij het bestemmingsplan Nijmegen Landschapszone blijven grotendeels van toepassing. De verbeelding is door het voorliggende wijzigingsplan wel aangepast. Bij de verschillende bestemmingen (Groen, Natuur en Water) wordt verwezen naar het vigerende bestemmingsplan Landschapszone. Alleen voor zover er sprake is van aanvullende regels, zijn deze in het wijzigingsplan opgenomen. Er is een nieuwe bestemming Wonen-Drijvende Woningen opgenomen, omdat deze bestemming afwijkt van de bestemming Wonen uit het bestemmingsplan Landschapszone. Verder geldt er de dubbelbestemming Waterstaat-Waterberging. Ook de begrippen en wijze van meten uit bestemmingsplan Landschapszone worden aangevuld. Bij de algemene regels wordt voor de gebiedsaanduiding wetgevingzone-waarde archeologie 1 verwezen naar het facetbestemmingsplan Archeologie. Voor de parkeerregeling wordt verwezen naar het facetbestemmingsplan Parkeren. Verder zijn de algemene regels uit het bestemmingsplan Landschapszone van toepassing. In het wijzigingsplan zijn overgangs- en slotregels opgenomen.
Dit wijzigingsplan maakt de realisatie van drijvende woningen in de Lentse Plas mogelijk. De nieuwe bouwmogelijkheden betreffen gronden die in eigendom zijn van de gemeente Nijmegen. De gemeente hoeft daarom geen exploitatieplan vast te stellen conform artikel 6.12, lid 1 Wro. Voor de dekking van de te maken kosten is budget gereserveerd in de grondexploitatie Waalsprong. Daarom kan gesteld worden dat deze wijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.
Het concept wijzigingsplan is in het kader van vooroverleg aan de overlegpartners toegestuurd. Van de gemeente GGD Gelderland-Zuid is geen reactie ontvangen. De reactie van ProRail heeft alleen betrekking op het bestemmingsplan Landschapszone - 8 (drijvende woningen Oosterhoutse Plas en noordelijk deel Lentse Plas). Het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid is opgenomen in paragraaf 4.12 Externe veiligheid. De overige resultaten van het vooroverleg zijn hieronder opgenomen.
Overlegreactie
De overlegreactie is opgenomen in Bijlage 7.
Beoordeling
Deze overlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen.
Overlegreactie
De overlegreactie is opgenomen in bijlage Bijlage 8.
Beoordeling
In overleg met het Waterschap zijn paragrafen 4.5 Water en 4.13 Klimaat van de toelichting van dit wijzigingsplan aangepast. Wind en golfslag veroorzaken unieke bewegingen aan drijvende woningen. De woningen dienen dusdanig ontworpen te zijn dat deze voldoen aan in de NTA8111 gestelde eisen qua stabiliteit, rechtligging, vrijboord en toegankelijkheid, welke aangetoond moeten worden door middel van een nautische (balans)berekening. In deze berekening worden alle van toepassing zijnde data ingevoerd om o.a. zwaartepunt, traagheidsmomenten, rotatie en te nemen maatregelen opgegeven. De toetsing aan deze afspraken vormt echter geen onderdeel van dit bestemmingsplan. Over de verdere uitwerking van de plannen zal afstemming met het Waterschap plaatsvinden.
Op de verbeelding is voor de verbindingen tussen de verschillende waterhuishoudkundige elementen is de bestemming Water opgenomen of is een aanduiding bebouwingsvrije zone opgenomen. In de regels wordt verwezen naar de regels van de vigerende bestemmingsplannen. Het is daarom niet nodig om een artikel "Wijze van meten" op te nemen. Overigens wordt in bestemmingsplan Landschapszone voor drijvende bouwwerken het waterlijn als peil aangehouden. In artikel 6 Wonen-Drijvende Woningen is een maximale oppervlakte voor een drijvende woning en bijbehorende drijvende tuinen, drijvende terrassen en vlonders opgenomen. Ook is een minimale afstand tussen drijvende tuinen, drijvende terrassen, vlonders en de oever opgenomen van 5 meter.
Overlegreactie
Vanuit landschappelijke oogpunt zijn er geen opmerkingen. Vanuit verkeerskundig oogpunt is geen bezwaar tegen de komst van de drijvende woningen op de Lentse en Oosterhoutse plas gelet op het feit dat de ontsluiting niet via de toekomstige Dorpensingel maar via het Nijmeegse wegennet worden afgewikkeld. Een groot minpunt is dat men kiest om bij de Lentse plas het snelfietspad RijnWaalpad aan te passen tot een fietsstraat, zodat de woningen bereikbaar worden voor auto's. Dit gaat ten koste van de doorstroming, comfort en verkeersveiligheid van de fietsers op het RijnWaalpad.
Beoordeling
Het drijvende woningen in de Lentse Plas komen direct aan de doorgaande snelfietsroute, het RijnWaalpad, te liggen. Dit is een belangrijke snelfietsroute en de doorstroming en comfort van de fiets hebben hier dan ook een zeer hoge prioriteit. Door een beperkt deel van het hier aanwezige RijnWaalpad in te richten als fietsstraat kan de bereikbaarheid van de woningen in het plangebied verzorgd worden en de doorstroming en comfort van een snelfietsroute worden geborgd. Deze fietsstraat wordt alleen toegankelijk voor bestemmingsverkeer naar de drijvende woningen. Er komt een fysieke afsluiting die alleen door bewoners, hun bezoekers en hulpdiensten kan worden geopend, om zo te voorkomen dat verkeer naar de bioscoop of het recreatiestrand ook van de snelfietsroute en de aanwezige parkeerplaatsen gebruik zal maken.
Langs de fietsstraat worden kleine lussen gemaakt als voorplein bij de drijvende woningen. Aan dit voorplein worden de steigers verbonden met de oever. De voorpleinen gaan functioneren als voorrij-, laad- en losvoorziening voor de bewoners van de drijvende woningen, maar ook pakketdiensten kunnen deze gebruiken. Het zijn geen parkeerplaatsen, daarvoor worden aparte parkeerkoffers gerealiseerd aan de andere zijde van de (fiets)straat. Door deze maatregelen wordt overlast van (parkerende) auto's voor fietsers zoveel mogelijk voorkomen. Op de fietsstraat zelf zal een stopverbod gaan gelden. Door deze maatregelen en door het feit dat het slechts om een zeer beperkt aantal woningen (25-30) en daarmee een beperkt aantal autobewegingen gaat, zal de fietser zo min mogelijk overlast ondervinden van auto's van en naar de drijvende woningen. Bovendien wordt langs de fietsstraat een voetgangersroute gerealiseerd zodat voetgangers geen gebruik hoeven te maken van de fietsstraat.
Overlegreactie
Beoordeling
ad 1. Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. Dit vormen ook randvoorwaarden bij de verdere uitwerking van de bouwplannen voor de drijvende woningen. Zie ook paragraaf 4.13 Klimaat.
ad 2. Het Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de plassen. Het beleid van het Waterschap verbiedt het varen met gemotoriseerd verkeer op alle oppervlaktewater, waaronder de plassen in de Landschapszone. Ook de gemeente Nijmegen is niet voornemens gemotoriseerd verkeer op de plassen te faciliteren.
ad 3. Voor de onderdelen van de drijvende woningen waarvan hemelwater naar de plassen afstroomt, mogen geen uitlogende materialen worden toegepast. Dat geldt behalve voor de daken bijvoorbeeld ook voor de composieten bakken waarin de woningen staan. Het geldt tevens voor het onderhoud waardoor onderhoudsvrije drijvende woningen de voorkeur hebben. Aangetoond moet worden dat de kwaliteit van het water in de plas niet nadelig beïnvloed wordt door de drijvende woningen. Antifaulingverf mag niet toegepast worden.