Plan: | Nijmegen Midden - 17 (Ontwikkeling de Genestetlaan) |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP2017-ON01 |
Al enige jaren wordt er gestudeerd op de herontwikkeling van het voormalige Hermes-terrein aan de De Genestetlaan. Om verschillende reden hebben deze studies niet geleid tot herontwikkeling van de locatie. In 2012 is dit project weer opgepakt. Dit heeft geleid tot het voorliggende plan. Het huidige plan omvat twee appartementgebouwen met daaromheen een groene parkachtige ruimte.
Het plangebied ligt ten zuidwesten van het stadscentrum van Nijmegen in de wijk 'Nije Veld'.
Figuur 1: globale ligging van het plangebied (met rode pointer) binnen Nijmegen. Bron: www.google.nl
Het plangebied van ca. 10.000 m2 is deels in gebruik als trap- en hondenuitlaatveldje en deels als bedrijfscomplex, zie figuur 2. Aan de westzijde grenst het terrein aan de spoorlijn Nijmegen-Den Bosch, aan de zuid-oostzijde aan de De Genestetlaan en oostelijk aan de achtertuinen van de woningen aan de Willemsweg. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan een parkeerterrein (Aldi). Het maaiveld kent een hoogteverschil van ca. 2,5 meter, aflopend in westelijke richting.
Figuur 2: globale ligging van het plangebied (in rood) in de nabije omgeving. Bron: www.google.nl
Het Willemskwartier ligt in een driehoek tussen het spoor naar Den Bosch, het spoor naar Venlo en de Groenestraat. Oorspronkelijk is het Willemskwartier opgezet als tuinstad. In 1922 heeft men een aanvang gemaakt met de ontwikkeling van de wijk. De panden aan de Willemsweg zijn van iets oudere datum (begin 1900).
Een tuinstad wordt gekenmerkt door complexmatige woningbouw, met grondgebonden woningen (1 a 2 lagen met een kap). De bouwblokken zijn veelal langgerekt en liggen in noord-zuidrichting. De woningen hebben voor en achtertuinen. Ook kenmerkend zijn de pleintjes bij elke buurt. In het Willemskwartier is weinig (speel)groen aanwezig. De grotere groengebieden zijn te vinden aan de randen aan het spoor.
In de jaren '80 zijn de woningen in het deel tussen De Genestetlaan en de Willemsweg vernieuwd, deels in de oude stijl. Aan de kop van de Willemsweg (nabij de Graafseweg) zijn op de begane grond detailhandelsbedrijven gevestigd.
Het bouwplan bestaat uit twee bouwmassa's die elk op een eigen manier aansluiting maken met de bestaande omgeving.
Beide gebouwen zullen woningen van diverse grootte en bijbehorende faciliteiten (parkeren, bergingen ed.) gaan huisvesten. Als doelgroepen wordt aangemerkt: kamerbewoning en starterswoningen en deels eengezinsappartementen.
Zoals aangegeven is het areaal gebruiksgroen in het Willemskwartier beperkt. Het toevoegen van woningen dient, net zoals bij de herstructurering aan de oostzijde van het Willemskwartier, gepaard te gaan met de toevoeging van gebruiksgroen. In het plan is hierin voorzien. Het binnengebied krijgt een overwegend groen en levendig met minimale verharding. Via dit binnengebied dient de Aldi bereikbaar te zijn. Rond blok A is een 'park'zone gesitueerd. In deze zone kunnen eventueel speel -of sportvoorzieningen worden aangebracht.
Het parkeren ten behoeve van de appartementen zal met name gerealiseerd worden onder blok A of in het grondlichaam ten oosten van het geluidsscherm. De ontsluiting van de parkeerplaatsen zal plaatsvinden via de De Genestetlaan en de Willemsweg.
In het openbaargebied kan in beperkte mate geparkeerd worden ten behoeve van bezoekers van de woningen.
Om de geluidsbelasting op de westgevel van blok A te beperken dient er aan het spoor een geluidsscherm gerealiseerd te worden (zie 3.3.3 Geluid). Vanuit landschappelijk oogpunt is het wenselijk de geluidwerende voorziening zo laag mogelijk te houden. Het geluidsscherm dient geïntegreerd te worden in de landschappelijke inrichting van de groenzone.
In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt een beschrijving gegeven van het ruimtelijke beleid van Rijk, provincie en gemeente. Vervolgens gaat hoofdstuk 3 in in op alle relevante Milieuaspecten zoals, verkeer, geluid en ecologie. Hoofdstuk 4 geeft een vertaling van de planregels in de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 en 6 ingegaan op respectievelijk de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de resultaten van het wettelijke vooroverleg.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.
Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd als procesvereiste. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe is in artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd (artikel 3.1.6, tweede lid, nieuw), op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen:
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Figuur 1: Ladder voor duurzame verstedelijking
Trede 1: is er een regionale behoefte?
Ter onderbouwing van de actuele regionale behoefte naar woningen kan worden verwezen naar (regionale) woningmarktonderzoeken, verkenningen en visies.
Het meest actuele onderzoek naar regionale behoefte wordt binnenkort in afspraken per gemeente binnen de regio door het college van B&W vastgelegd (verwachting 4 februari). Tussen de gemeentebesturen van de subregio Nijmegen en omstreken worden afspraken gemaakt over het woningbouwprogramma voor de periode tot 01.01.2020 op basis van het zogenaamde stoplichtmodel. In deze afspraken is de totale regionale woningbehoefte aangegeven. Op basis van deze regionale behoefte is voor de gemeente Nijmegen een opgave van ruim 4.300 woningen in beeld. In de woningbouwplannen voor de gemeente Nijmegen staan 3.800 woningen gepland. Dit betekent dat er nog ruimte is voor toevoeging van extra woningen. De regionale behoefte en deze regionale afspraak geeft de kwantitatieve behoefte aan woningen in Nijmegen weer.
De meest actuele visie / onderzoek in de gemeente Nijmegen is de woningmarktverkenning (De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020) die op 18 februari 2014 is vastgesteld. Deze woningmarktverkenning geeft per woonmilieu/wijk een basis voor nieuwe woonontwikkelingen in de stad.
Deze locatie aan de Genestetlaan ligt op de grens van de twee woonmilieus (stadsbuurt en stedelijk grondgebonden). Deze locatie is, vanwege de ligging dicht bij het stadscentrum en dicht bij voorzieningen, geschikt voor de invulling met woningen in het stadsbuurtwoonmilieu. Hierbij moet wel voldaan worden aan voorwaarden; de vraag gaat voornamelijk uit naar goedkope huurwoningen met voldoende woonkwaliteit. Hierbij hebben we de doelgroep starters voor ogen die in en rondom het centrum willen wonen, denk aan ex-studenten.
Tevens heeft de ontwikkeling een meerwaarde voor de wijk, door een toevoeging van ruimere appartementen. Hierdoor is het project interessanter voor starters uit Willemskwartier.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van ongeveer 225 etagewoningen. Zowel kleine als grotere appartementen. Deze woningen voorzien in de behoefte voor starters uit het centrum. De grotere appartementen voorzien in de woonbehoefte van starters uit het Willemskwartier.
Het woningbouwplan geeft een impuls voor het gebied door het veldje en bedrijfsterrein in te zetten als woongebied voor meerdere jongere doelgroepen; net afgestuurde jongeren uit centrum en jongeren vanuit Willemskwartier. Daarnaast vormt de toevoeging van groen tussen en voor de woongebouwen een aanvulling op de wijk.
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk
gebied?
Er is sprake van transformatie binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan deze trede van de ladder en is trede 3 niet meer aan de orde.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland staat in de Omgevingsvisie Gelderland, vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014. De inhoud van de omgevingsvisie is voor de provincie de basis voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Duurzame economische structuur
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mèt oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.
Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners richt op:
Borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Onderhavig plangebied is gelegen in de structuurvisiegebieden:
Hieronder wordt het voor deze planherziening van belang zijnde structuurvisiegebied nader uitgewerkt.
Regio Stadsregio
De Stadsregio Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:
Voor een economisch sterke regio zijn een goede bereikbaarheid, een goed opleidingsaanbod, voldoende gekwalificeerd arbeidsaanbod, werkgelegenheid, ruimte voor bedrijven en aantrekkelijke woon- en werkmilieus cruciaal. In tegenstelling tot veel andere regio's in Gelderland kent de Stadsregio nog een groei van het inwoneraantal, zij het in het stedelijk kerngebied en niet op de flanken. Tot 2020 wordt nog een groei van het aantal woningen van circa 26.000 voorzien.
Er zijn nog veel nieuwe woningen nodig in de Stadsregio. In relatie tot versterking van de stedelijke structuur is het echter van groot belang welke bouwplannen als eerste gerealiseerd worden. Concentratie op de as Nijmegen-Arnhem (het stedelijk kerngebied), in relatie tot de OV-knooppunten, heeft hierbij voor de provincie prioriteit boven ontwikkeling op de flanken, omdat dat het beste bijdraagt aan versterking van de stedelijke structuur.
In December 2013 heeft het College van B&W de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Duurzame stedelijke ontwikkelingen staan centraal in de structuurvisie, dit basisprincipe hangt samen met de volgende drie integrale ruimtelijke pijlers:
Meer dan in de afgelopen jaren zet de gemeente Nijmegen, samen met partners, in op organisch en vraaggericht ontwikkelen, waar mogelijk in minder complexe projecten. De uitdaging is om daarbij het aanbod beter toe te snijden op de vraag vanuit de markt met meer aandacht voor de wensen van bewoners door burgerparticipatie, maatwerk, tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen en braakliggende terreinen, innovatieve oplossingen en een focus op duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit betekent dat we zorgvuldig omgaan met de ruimte in en om de stad. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong.
De ruimtelijke inrichting van steden wordt steeds meer een doorslaggevende economische concurrentiefactor. Hoge ruimtelijke kwaliteit wordt steeds belangrijker in de concurrentiestrijd met andere steden. Steden worden aantrekkelijker door samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en bewoners te stimuleren, door een goede bereikbaarheid op openbaar vervoersknooppunten en door het aanbieden van toplocaties voor talent en investeerders. Minstens zo belangrijk is het ontwerpen en aanbieden van concurrerende woonmilieus, met hoogwaardige voorzieningen, voldoende recreatiemogelijkheden, cultuur en leefkwaliteit. We zullen steeds meer met gemengde bestemmingen in bestemmingsplannen werken, om economische kansen mogelijk te houden.
Wonen/ woongebied
In de rest van de stad gaat een andere wind waaien. We zijn terughoudend met het verlenen van medewerking aan nieuwe bouwprojecten. Nieuwbouw moet nadrukkelijk een tekort in de wijk opheffen. Bijvoorbeeld met combinaties van wonen en zorg of woningen voor studenten en jongeren in en bij het centrum van de stad. Of projecten die bestaande woningen vervangen. Deze terughoudendheid geldt zeker ook voor de bouw van nieuwe kantoren en bedrijfsruimtes daar waar elders in de stad forse leegstand is. We kiezen voor aanpassing en herbestemming.
We willen bewoners en bedrijven binden aan stad en wijk. Dit is ook een vorm van duurzaamheid. Een aantrekkelijke en prettige woonomgeving zorgt er bijvoorbeeld voor dat mensen lang in hun wijk blijven wonen. In paragraaf 3.1 Wonen wordt hier nader op ingegaan.
Het plangebied is gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Nijmegen Midden', vastgesteld door de raad op 26 april 2006, goedkeuring Gedeputeerde Staten op 3 oktober 2006. Hieronder is een uitsnede weergegeven van het bestemmingsplan 'Nijmegen Midden'.
Figuur 2: Vigerend bestemmingsplan; bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Het plangebied heeft hierin de bestemmingen: Bedrijfsdoeleinden (B1-3); Gemengde Doeleinden (GD10); Groenvoorzieningen (G); Verkeersdoeleinden (V) en Parkeerdoeleinden (P).
De voor 'Bedrijfsdoeleinden (B1-3)' op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor bedrijven voorzover deze voorkomen in de categorieën 1, 2 en 3 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak met een maximum goot- en nokhoogte (m) dan op de verbeelding is opgenomen.
Ter plaatse van de bestemming 'Gemengde doeleinden (GD-10)' zijn de gronden bestemd voor kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven in categorie 1 en 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak met een maximum goot- en nokhoogte (m) dan op de verbeelding is opgenomen.
De voor 'Groenvoorzieningen (G)' op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, waterpartijen, fiets- en wandelpaden alsmede voor (bouw)werken ten algemene nutte.
Ter plaatse van de bestemming 'Verkeersdoeleinden' zijn de gronden bestemd voor wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, verkeerswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterpartijen alsmede voor (bouw)werken ten algemene nutte.
De voor 'Parkeerdoeleinden (P)' op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor gebouwde parkeervoorzieningen en berging van niet distributie bestemde goederen. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak met een maximum goot- en nokhoogte (m) dan op de verbeelding is opgenomen.
Ten aanzien van het plangebied
De herontwikkeling voor de percelen aan de Genestetlaan (waaronder onder andere het voormalige Hermes-terrein) past qua bouwmassa en qua functie niet binnen de ter plaatse geldende bestemming. Een 'binnenplanse' afwijking is hiervoor niet gegeven, waardoor het bestemmingsplan herzien dient te worden voordat het bouwplan kan worden gerealiseerd.
Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009-2020, Wonen Leeft! In deze nota wordt het woonbeleid uiteengezet tot 2020. In de woonvisie worden de volgende strategische keuzes gemaakt voor Nijmegen:
Ongedeelde stad: voorkomen van een tweedeling tussen de bestaande stad en de Waalsprong en binnen wijken en stadsdelen. Het doel blijft om woonmilieus te realiseren waarin mensen graag wonen, met een positief gewaardeerd woonklimaat. Leefbaar, schoon, en veilig en met variatie in het aanbod zodat mensen niet noodgedwongen hun wijk uitmoeten als ze aan een nieuwe stap in hun wooncarrière toe zijn. Het behoud van deze doorstromers en stijgers komt de leefbaarheid en sociale structuur ten goede. De gemeente richt zich op binnenwijkse wooncarrières en meer treden op de woonladder. Daarvoor is het ook nodig dat het aanbod, de spreiding en de kwaliteit van voorzieningen in orde is. Een ongedeelde stad vraagt om meer dan alleen een gedifferentieerde woningvoorraad.
Bewoners binden: is het tweede centrale uitgangspunt. De gemeente wil zorgen dat mensen een positieve keuze kunnen maken. Dat kan alleen als de gemeente rekening houdt met de individuele wensen en financiële mogelijkheden. Dat kan met een adequaat nieuwbouwbeleid waarbij de gemeente ook als kwaliteitsimpuls de kansen benut om nieuwe bewoners aan te trekken. Dat betekent sterke wijken waar mensen een wooncarrière kunnen maken, die levensloopbestendig zijn en waarin voldoende variatie is in huur en koop, woningtype en prijsklassen. Door een hoge kwaliteit van woningen en woonomgeving en de nodige keuzevrijheid te bieden kunnen bewoners aan Nijmegen gebonden worden. Hierbij spelen ook voorzieningen, economische structuur en cultureel klimaat een rol.
Het stadsdeel Oud West, hier aangevuld met het Willemskwartier, bestaat uit oude volkswijken in een stedelijk grondgebonden woonmilieu. De woningvoorraad bestaat voor het grootste deel uit vooroorlogse huurwoningen in bezit van woningcorporaties. Aan een aantal doorgaande wegen staat vooral particulier woningbezit. De corporatieve voorraad is grotendeels in de jaren zeventig en tachtig gerenoveerd. In het westelijk deel van het Willemskwartier is destijds gekozen voor sloop en vervangende nieuwbouw. De renovaties eind vorige eeuw hebben niet kunnen voorkomen dat nu opnieuw een aantal complexen niet langer voldoet aan hedendaagse en toekomstige woonwensen. Vandaar dat herstructurering van delen van de voorraad nu aan de orde is.
Naar leeftijd is de samenstelling van de bevolking tamelijk gemiddeld. Het aandeel ouderen is wat lager en het aandeel eenoudergezinnen wat hoger dan gemiddeld.
Het grootste verschil betreft de etniciteit. Het aantal allochtone huishoudens is stedelijk gemiddeld 12%. In het Willemskwartier is dit 28%. Oud West is een stadsdeel waar relatief veel mensen met een zwakke of kwetsbare sociaal-maatschappelijke positie wonen. Er wonen relatief veel huishoudens met lage inkomens, hoewel het aantal uitkeringsgerechtigden de afgelopen periode flink is teruggelopen. Maar sociale problematiek rond werk, armoede en schulden komt vaak voor. Verder zijn er moeilijkheden bij huishoudens rond opvoeding, huiselijk geweld en verslaving. Dit uit zich ook buitenshuis in overlast van buren en jongeren, schoolverzuim en drugsoverlast.
De Stads- en Wijkmonitor signaleert een lage tevredenheid van de bewoners met de openbare ruimte en een daling ten opzichte van de meting twee jaar geleden. Het groen wordt matig gewaardeerd, het aantal klachten bij de Bel- en Herstellijn is toegenomen en de score op de schaal verloedering is nog iets verder gedaald.
Het oordeel dat bewoners geven over de ontwikkelingen in hun buurt is wisselend. Een flink deel ziet verbetering, voornamelijk in de delen die ook geherstructureerd zijn, maar een ongeveer even groot deel ziet achteruitgang. Ondanks dit alles is de bevolking in het stadsdeel Oud West over het algemeen gehecht aan hun wijk. De integrale aanpak van de afgelopen jaren, en de inzet van de participanten in het wijkbeleid (o.a. welzijn, scholen en ouder kind centra), heeft een positieve invloed. Dit laat onverlet dat de wijken relatief veel sociale problemen kennen en op een aantal punten nog zeer kwetsbaar zijn.
In Oud-West en het Willemskwartier wordt de herstructurering van de slechte delen van de voorraad voortgezet. Hierbij richten we ons op meer differentiatie en kwaliteit in het woningaanbod. Met het “verversen” van de oude voorraad worden kwaliteitsachterstanden weggewerkt. Wat meer variatie in het aanbod maakt het mogelijk dat bewoners die een stap in de wooncarrière willen maken niet perse de wijk hoeven te verlaten. Dat is goed voor de sociale cohesie en zorgt ook voor een breder draagvlak onder winkel- en maatschappelijke voorzieningen. In het Willemskwartier hebben de voorzieningen een belangrijke impuls gekregen door de realisatie van het nieuwe voorzieningenhart.
Daarbij is het van groot belang dat deze fysieke aanpak blijft gecombineerd met maatregelen om de sociale problematiek aan te pakken. Bestaande programma's op dat terrein zullen worden doorgezet. Alleen dan is er zicht op een verbetering van de leefbaarheid en het woonklimaat in deze wijken. Door de herstructurering zal een deel van de goedkope woningvoorraad verdwijnen. Compensatie hiervan is noodzakelijk gezien de grote vraag naar dit segment.
Het aantal ouderen in Oud West zal de komende jaren licht toenemen. Daarop anticiperen we met meer combinaties van wonen en zorg. In het Willemskwartier zijn weinig voorzieningen en woonvormen voor ouderen aanwezig. Uit het recent vastgestelde planningskader wonen met zorg (dd. 11 februari 2014) blijkt nog een tekort aan specifieke wonen met zorg projecten. De locatie aan de Genestetlaan, dicht bij het spoor is o.a. vanwege externe veiligheid geen geschikte locatie voor deze doelgroep.
Recent (18 februari 2014) zijn er een nieuwe woningmarktverkenningen "De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020) vastgesteld. Deze woningmarktverkenning geeft de richting aan voor diverse locaties in de stad. De te ontwikkelen locatie aan de Genestetlaan ligt in de wijk het Willemkwartier op de grens van de twee woonmilieus (stadsbuurt en stedelijk grondgebonden). Deze locatie is, vanwege de ligging dicht bij het stadscentrum en dicht bij voorzieningen, geschikt voor de invulling met woningen in het stadsbuurtwoonmilieu. Hierbij moet wel voldaan worden aan voorwaarden; de vraag gaat voornamelijk uit naar goedkope huurwoningen met voldoende woonkwaliteit. Hierbij hebben we de doelgroep starters voor ogen die in en rondom het centrum willen wonen, denk aan ex-studenten.
Tevens heeft de ontwikkeling een meerwaarde voor de wijk, door een toevoeging van ruimere appartementen. Hierdoor is het project interessanter voor starters uit Willemskwartier. Ook geven ruimere appartementen de mogelijkheid om een langere woonperiode door te brengen. Ook is in de wijk nog behoefte aan een toevoeging van wonen met zorg. Maar daar is deze locatie zoals bovenstaand vermeld niet geschikt voor.
De voorgestane ontwikkeling wordt als acceptabel beoordeeld, mits voldaan wordt aan een kwalitatieve invulling voor starters (zowel ex-studenten als bewoners uit Willemskwartier) en er in samenspraak met de gemeente en de buurt verdere invulling aan de uitwerking van het plan wordt gegeven.
Gemotoriseerd verkeer:
Het plangebied wordt ontsloten via de Genestetlaan. De Genestetlaan is een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30km/u. De ontsluiting van het (parkeer)terrein dient vorm te worden gegeven door middel van een inritconstructie. Het verkeer van en naar het parkeerterrein dient hierbij voorrang te verlenen aan alle verkeer op de Genestetlaan.
Langzaam verkeer:
Het plangebied kan vanuit elke toegang ontsloten worden door fiets en voetganger.
Openbaar vervoer:
Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de bushaltevoorzieningen Tollenstraat en Thijmstraat (buslijn 1, 3, 4 en 8). Deze bevinden zich aan de Willemsweg en de Thijmstraat.
Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de stedelijke zone "Schil/Overloopgebied".
Gebruiksvloeroppervlakte (GBO volgens NEN 2580). Dit omvat enkel de voor bewoning geschikte vloeroppervlakte waarbij bijvoorbeeld de vloer onder een schuine kap met een vrije hoogte van minder dan 1,5 meter niet wordt meegerekend.
De noodzakelijke parkeervoorzieningen moeten op eigen terrein worden aangelegd. Binnen het plangebied zijn voldoende mogelijkheden om het benodigde aantal parkeerplaatsen te realiseren. Er kan geen gebruik worden gemaakt van openbare parkeervoorzieningen in de omgeving.
Het aandeel bezoekersparkeren moet openbaar toegankelijk zijn in het plangebied. Deze zijn te bereiken via de Genestetlaan. Het bewoners parkeren wordt gerealiseerd in een ondergrondse garage. Deze is te bereiken via het parkeerterrein tussen het spoor en de Willemsweg. Het parkeerterrein is te benaderen via de aansluiting op de Willemsweg tegenover de Tollensstraat. Tevens wordt er voor de parkeergarage voor bewoners een ontsluitingsroute gerealiseerd richting de Genestetlaan via de inrit van het bezoekersparkeerterrein.
Algemeen
Ten gevolge van het bestemmingsplan Nijmegen Midden – 17, Ontwikkeling de Genestetlaan, wijzigt de bestemming van Bedrijfsdoeleinden (B 1-3) en Gemengde Doeleinden 10 (GD-10) in voornamelijk Wonen (W) en Groen (W). Meer in het bijzonder opgemerkt is de locatie bedoeld voor een woonfunctie welke bestaat uit een- en tweepersoonsappartementen, die gekoppeld ook een gezinsappartement kunnen opleveren.
Over de bovenstaande wijziging kan ten aanzien van dit plan opgemerkt worden dat het toekomstig gebruik een duidelijke verbetering oplevert van de milieusituatie ter plaatse. In de naaste omgeving wordt in overwegende mate gewoond, echter bevindt zich aan het noordelijk deel van de Willemsweg bedrijvigheid in de vorm van in het bijzonder (wijkgebonden)detailhandel. rekening houdend met het bovenstaande kan de invulling als passend worden aangemerkt vanuit algemene milieuoptiek.
Bedrijvigheid
De naaste omgeving van het plangebied kenmerkt zich in overwegende mate door wonen met langs de het noordelijk deel van de Willemsweg lichte bedrijvigheid. Deze bedrijvigheid voldoet, op één uitzondering na, aan de voorwaarden voor functiemenging. Op de Willemsweg 92 is een inrichting voor de verkoop van eindejaarsvuurwerk aan particulieren gevestigd. De nieuw te bouwen appartementen bevinden zich op tenminste 12 meter uit de deur van de vuurwerkbewaarplaats, en deze afstand voldoet daarmee ruimschoots aan de vanuit het Vuurwerkbesluit gestelde minimale eis van 8 meter.
Voorts licht het plangebied op ongeveer 120 meter uit het Prorail emplacement in de zogenaamde Spoorkuil. Dit emplacement wordt aangemerkt als een categorie 4.1 inrichting met een hindercirkel van 200 meter. Gezien echter het gebied als totaal nogal wat (lichte) bedrijvigheid kent, voornamelijk langs het noordelijk del van de Willemsweg, eveneens het deel dat grenst aan het plangebied, kan ter plaatse gesproken worden van functiemenging. Binnen een dergelijk gebied is de hindercirkel voor een dergelijke activiteit geen 200 meter maar slechts 100 meter. Daar het gebied van Prorail op ongeveer 120 meter van het plangebied ligt, is onderlinge beïnvloeding niet aannemelijk. Daar de factor geluid maatgevend is voor de hindercontour, echter de referentiepunten aan de westzijde van de inrichting op de (geluid)gevoelige bestemmingen aan de Tollensstraat zijn gelegen kan het nieuwe bouwplan de bedrijfsvoering van het emplacement niet negatief beïnvloeden.
Indirecte hinder
Met betrekking tot de toekomstige parkeerbehoefte van het Bestemmingplan Nijmegen Midden – 17, Ontwikkeling de Genestetlaan kan opgemerkt worden dat het plan uitgaat van ongeveer 225 etagewoningen.
Rekening houdend met deze invulling is er in voldoende mate voorzien in parkeren op eigen terrein. Er is daarom niet of nauwelijks toename van de parkeerdruk te verwachten in het openbaar gebied. De nieuwe invulling zal daarom geen aanleiding geven tot een onacceptabele toename van de indirecte hinder.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan kan als acceptabel worden aangemerkt.
De toekomstige bouwlocatie bestaat uit 2 kadastrale percelen namelijk Gemeente Hatert sectie M nummer 3573 en 775. (perceel ten westen van locatie is 4641). Perceel 3573 is in eigendom van NS Vastgoed BV, het andere perceel (775) is in eigendom van de gemeente Nijmegen.
Op de locatie zijn in het verleden een aantal onderzoeken uitgevoerd, te weten:
De bevindingen zijn hieronder per huidig kadastraal perceel weergegeven.
Kadastraal perceel Hatert sectie M nummer 775
Het terrein is vroeger gebruikt door de zuidooster/hermes busmaatschappij. Op het terrein met kadastraal nummer 775 zijn in het verleden een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd.
De meest recente onderzoeksgegevens van de locatie dateren uit medio 2004. In het kader van de aankoop van het terrein door de gemeente Nijmegen en de mogelijke ontwikkeling is het terrein onderzocht. Het terrein is daarbij onderverdeeld in 8 deellocaties. Van deze deellocaties zijn er 7 verdacht van verontreiniging (A t/m F en H) en is locatie G het overige terreindeel. Op basis van dit onderzoek is op een aantal plaatsen een minerale olieverontreiniging gesaneerd (zie hieronder). Op het overige terreindeel (G) is koper, lood, zink, kwik en PAK in de bovengrond (0-0,5 m-mv) aangetoond boven de Achtergrondwaarde. Op het terreindeel dat grenst aan nummer 3573 is Koper aangetroffen boven de I-waarde (dit deel maakt onderdeel uit van de bodemverontreiniging die is aangetroffen op kadastraal perceel 3573. In de ondergrond (0,5-0,9 m-mv) is lood aangetroffen boven de Achtergrondwaarde.
Naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken heeft ook op een aantal plaatsen een sanering plaatsgevonden.Ter plaatse van oude dieseltanks en een dieselpomp (aan de voorzijde van het terrein, grenzend aan de tuinen van Willemsweg 110 tot en met 118) is in de periode 1994-1996 een minerale olieverontreiniging gesaneerd. Beide verontreinigingen zijn beoordeeld als nieuwe gevallen. De verontreiniging in de grond was afgeperkt op 12 m-mv. Het grondwater dat zich op gemiddeld 17 m-mv bevind is niet verontreinigd met minerale olie. De sanering bestond uit twee delen. In eerste instantie is grond zoveel mogelijk verwijderd door ontgraving. Daarna heeft nog een in-situ sanering plaatsgevonden. Het eindresultaat van de sanering is dat er op grotere diepte nog een restverontreiniging is achtergebleven (vanaf ongeveer 4,5 m-mv werden bij controlemetingen nog concentraties tussen de tussengrenswaarde en interventiewaarde aangetroffen). Verder heeft in 1995 ook een sanering op minerale olie plaatsgevonden ter plaatse van een ondergrondse olietank en een olie/vetafscheider. Hierbij is tot een diepte van ongeveer 9 meter minus maaiveld ontgraven. In de putbodem is geen overschrijding van minerale olie aangetoond. In de putwanden (vanaf maaiveld tot 3 meter minusmaaiveld) zijn nog lichte concentraties aan minerale olie aangetoond (40 mg/kg ds).
In 2007 heeft nog op een aantal andere plaatsen op het terrein een sanering plaatsgevonden. Ook in dit geval ging het om minerale olieverontreinigingen. Bij de sanering is op een locatie een restverontreiniging in de wand achtergebleven (deellocatie A 55 mg/kg ds).
Conclusie
De gegevens geven geen aanleiding om op het terrein nog een bodemverontreiniging te verwachten. Als de restverontreiniging die destijds is achtergebleven nog aanwezig is, bevindt deze zich op grotere diepte en gaat het om concentraties beneden de interventiewaarde.
Gelet op de ouderdom van de rapporten zijn deze niet actueel genoeg om te kunnen dienen als onderlegger voor een Omgevingsvergunning.
Kadastraal perceel Hatert sectie M nummer 3573
Dit terrein is vroeger voornamelijk in gebruik geweest als brandstoffengroothandel en tankstation en als kolen op en overslagslagplaats. Een deel van het terrein is in gebruik (geweest) als parkeerterrein voor bussen.
Op dit perceel zijn ook een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. In 1993 is het terrein verkennend onderzocht. Daarbij zijn een aantal verdachte locaties op het terrein onderzocht (maar niet alle locaties!). Uit dat onderzoek blijkt dat er op een aantal locaties minerale olie is aangetroffen boven de tussengrenswaarde en de interventiewaarde. Ondanks de aangetroffen concentraties is hier geen nader onderzoek uitgevoerd naar deze stoffen.
In een later stadium is in opdracht van NS in 2004 nog onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van zware metalen en PAK's. Daaruit bleek dat een deel van het terrein verontreinigd is met koper en lood boven de interventiewaarde en PAK boven de tussenwaarde. In totaal gaat het om een oppervlak van ongeveer 3000 m2. Deze verontreiniging bevindt zich gemiddeld in de bovenste halve meter. Het bevoegd gezag voor de Wet bodembescherming heeft in een besluit vastgesteld dat daar sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Tevens heeft ze vastgesteld dat bij ongewijzigd gebruik geen sanering noodzakelijk is omdat het terrein is voorzien van een gesloten verharding. Bij een wijziging in gebruik moet dit aan het bevoegd gezag worden doorgegeven. Ook mogen geen werkzaamheden plaatsvinden in de bodem onder de verharding zonder dat dit wordt gemeld aan het bevoegd gezag Wet bodembescherming.
Conclusie
Uit de gegevens blijkt dat er in ieder geval op een deel van het terrein een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is. Bij ontwikkeling van het terrein moet daar rekening mee worden gehouden en zal een sanering noodzakelijk zijn. Verder zijn niet alle verdachte locaties onderzocht of is het onderzoek onvoldoende geweest om uit te sluiten dat er nog andere verontreinigingen aanwezig zijn. Een aanvullend bodemonderzoek moet daar duidelijkheid over geven.
Op basis van de huidige gegevens voldoet de bodem pas als er een bodemsanering heeft plaatsgevonden.
Financieel zijn er saneringsrisico's te verwachten. Uit gesprekken met NS Stations blijkt dat zij of de ontwikkelaar de bodem gaat saneren. Bij de Omgevingsvergunning dient een nieuw bodemonderzoek en saneringsevaluatie aangeleverd te worden.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een (spoor)weg. Wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig. In de Wgh staan voorkeurswaarden die alleen onder voorwaarden mogen worden overschreden. De voorkeurswaarde voor wegverkeer bedraagt 48 dB. Voor railverkeer bedraagt de voorkeurswaarde 55 dB. Naast voorkeurswaarden zijn in de Wgh ook maximum toegestane geluidsbelastingen opgenomen. Als de voorkeurwaarde wordt overschreden maar de maximum toegestane geluidsbelasting niet kan onder voorwaarden een ontheffing worden verleend. In de "Beleidsregels Hogere Waarden Wet Geluidhinder" zijn deze voorwaarden opgenomen.
De te realiseren woningen liggen binnen de onderzoekszones van de Graafseweg, Willemsweg en de spoorlijn Nijmegen-Venlo.
Uit het akoestisch onderzoek (Bijlage 1 Akoestisch onderzoek) blijkt dat ten gevolge van wegverkeer op de Graafseweg en de Willemsweg de voorkeurswaarden worden overschreden. De hoogst berekende geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Graafseweg en de Willemsweg bedraagt respectievelijk 51 dB en 49 dB. Ten gevolge van de spoorlijn bedraagt de maximale gevelbelasting 63 dB. Daarbij is rekening gehouden met een scherm van 2 meter hoogte of vergelijkbare voorziening.
Alle woningen voldoen aan de Wet geluidhinder en binnen het plan voldoen 169 van de 225 woningen aan de "Beleidsregels Hogere Waarden Wet Geluidhinder". De woongebouwen zullen voor een groot deel bestaan uit eenzijdig georiënteerde appartementen. De appartementen die aan de geluidbelaste zijde van het gebouw liggen hebben geen geluidluwe buitengevel en geen geluidluwe buitenruimte. Deze appartementen voldoen daarmee niet aan het hogere waarde beleid. Uit onderzoek blijkt dat er in de wijk behoeft is aan goedkope starterswoningen zodat nieuwkomers de wijk niet hoeven te verlaten. Daarnaast blijkt een tekort aan woningen voor ouderen. Bij dergelijke woontypen passen kleine appartementen. Stedenbouwkundig gezien is dan een eenzijdige oriëntatie niet te voorkomen. Tevens zijn de hogere waarde die nodig zijn niet dusdanig hoog dat sprake is van een slecht woonklimaat. Daarom wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om voor de woningen die het betreft af te wijken van het hogere waarde beleid.
Voor de woningen die een hogere geluidsbelasting hebben dan de voorkeurswaarde, is door de gemeente een hogere waarde vastgesteld. In het besluit staat onder welke voorwaarden de hogere waarden zijn vastgesteld.
Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:
ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).
Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden o.a. voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In Nijmegen worden alleen voor NO2 en PM10 mogelijke overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.
Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Dit komt overeen met een verkeersaantrekkende werking van ca. 7500 motorvoertuigen per etmaal. Verwacht wordt dat het onderhavige plan een verkeersaantrekkende werking zal hebben, die ruim onder bovenstaande grens blijft. Het plan is derhalve NIBM en het hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.
ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden.
De geplande nieuwbouw betreft geen gevoelige bestemmingen en voldoet daarmee ook aan dit aspect.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die, in dit geval, voornamelijk ontstaan door de spoorlijn 's-Hertogenbosch - Nijmegen. De kans dat er een zwaar ongeval op deze route gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is zeer klein. De effecten van een dergelijk ongeval kunnen echter zeer groot zijn. In het bestemmingsplan Nijmegen Midden – 17, Ontwikkeling de Genestetlaan moet van deze kans op een zwaar ongeval rekenschap gegeven worden. Diverse risicobronnen hebben een invloedsgebied over het plangebied. Voor wat betreft de inrichtingen zijn dat Broekman Logistics en NXP. Daarnaast is echter het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor van Nijmegen naar Den Bosch veruit de grootste risicobron voor de geplande ontwikkeling. In onderstaande toelichting zal getoetst worden aan de plaatsgebonden risicocontour van deze bronnen en zal het groepsrisico worden verantwoord.
Plaatsgebonden risico (PR)
Onder het plaatsgebonden risico (PR) verstaat men de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden aangegeven. Deze grens ligt op een slachtoffer per miljoen jaar extra.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het groepsrisico wordt getoetst aan de hand van zogenaamde oriëntatiewaarde. Van deze waarde kan in voorkomende gevallen afgeweken worden.
Het PR contour van Broekman Logistics en NXP liggen vrijwel op het eigen terrein van deze bedrijven en zijn dus niet van invloed op het plangebied. Ook de spoorlijn 's-Hertogenbosch – Nijmegen heeft geen PR 10-6 risicocontour buiten de begrenzing van de transportas zelf. De plaatsgebonden risicocontouren vormen dus geen belemmering voor het plangebied.
Inrichtingen
Voor de risicobronnen die op geruime afstand van een nieuwe ontwikkeling liggen zijn in de Beleidsvisie externe veiligheid van Nijmegen van 12 februari 2014 standaard verantwoordingen voor het groepsrisico opgenomen. Voor de verantwoording van het groepsrisico ten gevolge van de gevaarlijke stoffen van NXP en respectievelijk Broekman wordt dan ook verwezen naar de tekst op pagina 33 (verantwoordingsniveau 3a) van de beleidsvisie.
Het spoor 's-Hertogenbosch - Nijmegen
Bij onderstaande verantwoording GR is gebruik gemaakt van de kwantitatieve risico analyse (QRA) Externe veiligheid Nijmegen Hermesterrein, risicoberekening spoortraject, projectnr.260979, revisie 00, d.d. 24 mei 2013. In deze QRA is rekening gehouden met een iets groter aantal woningen toch is deze representatief voor het huidige plan.
Voor de uitgangspunten van deze verantwoording wordt verwezen naar de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen, vastgesteld op 12 februari 2014 door de raad. Met betrekking tot de personendichtheid binnen het invloedsgebied van de spoorlijn 's-Hertogenbosch – Nijmegen gelegen, moet opgemerkt worden dat deze binnen het plangebied stijgt van 50 naar rond de 250 personen. Binnen het plangebied zelf, met een oppervlakte van ongeveer 1,25 ha, gaat uiteindelijk de dichtheid omhoog van rond 40 pers./ha naar rond 192 pers./ha. Het groepsrisico was zonder de nieuwe ontwikkeling 0,14 x de oriëntatie waarde en met de nieuwe ontwikkeling 0,22 x oriëntatie waarde. Bij deze berekening is rekening gehouden met de data uit het Basisnet Spoor. Met betrekking tot de te nemen maatregelen om het groepsrisico te beheersen zijn vooral die voortvloeiend uit het Basisnet Spoor van belang, zoals minder wissels en minder storingsgevoelige wissels, betere beveiligingen op het spoor als bijvoorbeeld geavanceerd ATB, de brand-/hittewerende coating van de ketelwagons en het niet meer uit bloktreinen mogen bestaan met wagons gevaarlijke stoffen. Dit resulteert uiteindelijk in beduidend lager berekende risico's voor de toekomst. Opgemerkt dient wel te worden dat het realiseren van deze maatregelen zich bevindt buiten de invloedsmogelijkheden van de Gemeente Nijmegen. Zonder deze maatregelen ligt het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde. Binnen het plangebied is geen ruimte geboden voor verminderd zelfredzamen.
De noodzaak van de ontwikkeling op deze locatie. De locatie is buitengewoon geschikt voor herontwikkeling. De nabijheid van het centrum met al haar voorzieningen en goede ontsluiting van het plangebied met het openbaar vervoer maken het een uitstekende locatie voor woningbouw. Voor de doelgroep studenten blijft de vraag naar geschikte goedkope huisvesting nabij het centrum, de HAN en de RUN bijzonder groot. Alternatieven zijn vanwege deze woonwensen dan ook dun gezaaid.
Een beperking op het bouwplan (minder aanwezigen) is niet mogelijk (ten opzichte van eerdere plannen is er al beperkt) gezien de ruimtelijke-/planologische- en financiële invulling die zwaar wegen in dit binnenstedelijk gebied. Gezien het feit dat ook de risicobron zich niet gemakkelijk laat verplaatsen wordt voor de huidige locatie een verantwoording uitgevoerd.
De ontwikkellocatie op zich ligt op ten minste 7 meter uit het hart van het dichtbijgelegen spoor. Het bouwvlak zelf ligt op 35 meter uit het hart van het spoor. Er is dus al afstand gecreëerd tussen het toekomstige gebouw en de risicobron.
De interne ontvluchtingmogelijkheid (centraal trappenhuis) van woongebouw A ligt op ongeveer 45 meter van de risicobron, deze ontvluchtingmogelijkheid ligt gedeeltelijk ingekapseld binnen het gebouw, omgeven door een harde schil, en is daarmee redelijk calamiteitenresistent te noemen. De interne ontvluchtingmogelijkheid (centraal trappenhuis) van woongebouw B ligt op ongeveer 85 meter van de risicobron, de galerijen waarop ontvluchting mogelijk is zijn open, maar wel gesitueerd aan de oostzijde (luwe zijde) van dit gebouw. Opgemerkt kan worden dat het overgrote deel van de aanwezigen daarmee over een voldoende veilige interne ontvluchtingmogelijkheid beschikt.
Het plan is volledig ontsloten zowel aan de noord als aan de zuidzijde. Dit levert twee mogelijke vluchtroutes op en ook voor de hulpdiensten twee mogelijkheden om een incident te bereiken.
De gemeente Nijmegen heeft geen invloed op de hoeveelheid of de aard van de stoffen die over het spoor worden getransporteerd. De introductie van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen zal zoals hierboven beschreven gepaard gaan met enkele landelijke maatregelen die het risico zullen verlagen.
Het basisnet wordt waarschijnlijk pas 2015 van kracht.
Het betreft hier een specifieke woonfunctie, waarbij dergelijke voorzieningen die voornamelijk zullen bestaan uit sterk brandwerende (voornamelijk blinde) gevels niet wenselijk worden geacht. Gekozen is daarom toch voor gevels met veel licht en lucht. Met betrekking tot de interne vluchtwegen wordt opgemerkt dat de centrale trappenhuizen en entrees van de beide woongebouwen zich binnen de 200 meter zone (aandachtsgebied BLEVE) vanaf de spoorlijn bevinden. Gezien de inpandige en afgeschermde ligging van de trappenhuizen is het echter waarschijnlijk dat bij de ontwikkeling van dit scenario deze vluchtwegen gebruikt kunnen worden.
Binnen het plangebied worden uitsluitend een kwetsbare bestemming gerealiseerd. Met betrekking tot het plan zal specifieke voorlichting worden verstrekt over de risico's van een calamiteit op het spoor en om hen te (laten) informeren over hoe te handelen in geval van een incident bij het spoor.
In geval van een calamiteit zal gewaarschuwd worden door het in werking stellen van het Waarschuwings- en alarmsysteem als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het plangebied valt binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.
Aangezien het plangebied ook binnen het invloedsgebied van een toxisch scenario ligt, zal een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem verplicht onderdeel uit gaan maken van het bouwplan.
De veiligheidsregio Gelderland Zuid heeft op 8 mei 2014 advies uitgebracht (Bijlage 2 VRGZ, mei 2014) over de mogelijkheden van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij grootschalige incidenten op het spoor. Er worden door de VRGZ drie maatscenario's beschreven; de plasbrand, de BLEVE (gasexplosie) en de giftige wolk. Bij het eerste en tweede scenario constateert de VRGZ een knelpunt bij de gebrekkige toegankelijkheid van het spoor zelf. Bij de BLEVE wordt ook geconstateerd dat onvoldoende bluswater aanwezig is. De gemeente heeft al besloten deze problemen voor het gehele spoortraject in Nijmegen aan te gaan pakken. Bij de uitwerking van dit plan zal in overleg met de projectontwikkelaar gezocht worden naar oplossing voor de geconstateerde gebreken in de bluswatervoorziening.
Conclusie Groepsrisico
Gezien de hoogte en toename van het groepsrisico en bovenstaande overwegingen is het groepsrisico aanvaardbaar.
Cumulatie van risico's
Het plangebied ligt binnen de elkaar overlappende risicocontouren van de spoorlijn en een Bevi inrichting. De risico's van het spoor zijn substantieel veel groter dan de risico's van de BEVI bedrijven op kilometers afstand. De geaccumuleerde risico's wijken dus niet of nauwelijks af van de hierboven al verantwoorde risico's.
Externe veiligheid vormt met de aanvullende maatregelen zoals omschreven geen belemmering voor de vaststelling van het Bestemmingplan Nijmegen Midden – 17, Ontwikkeling de Genestetlaan.
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:
Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid
Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw/de gebouwen goed kunnen aansluiten op de omgeving.
In verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is het voor de gebouwen in het plangebied belangrijk dat vluchtwegen vanuit het gebouw/de gebouwen op dusdanige manier lopen dat men snel van het risico weg kan vluchten. Dat wil zeggen dat ontvluchting van de gebouwen aan de risicoluwe zijde van het pand (zuidoostzijde) mogelijk moet zijn en dat de inrichting van de openbare ruimte dit ook faciliteert.
Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen, behoudens bovenstaande opmerking over vluchtwegen die van het spoor af leiden, wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
Situering van gebouwen.
In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar. Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.
Bluswatervoorziening
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van de voorziening is voor een dergelijk complex minimaal 30 m3 water per uur.
De situatie qua bluswatervoorziening op deze locatie voldoet niet (brandkranen liggen op te grote afstand). Er zal een aanvullende voorziening aangelegd moeten worden. In een eerder stadium is al vastgesteld dat de bluswatervoorziening voor gevaarlijke stoffenincidenten op het spoor tekort schiet. De gemeente heeft inmiddels besloten om in dergelijke voorzieningen te gaan investeren (minimaal 90 m3 water per uur). De openbare ruimte in dit plangebied zou een geschikte locatie zijn voor een dergelijke bluswatervoorziening.
Bereikbaarheid
Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat de appartementen in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken. Daarbij zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang van de gebouwen van belang. De afstand van de openbare weg/ontsluitingsweg op particulier terrein tot de toegang van het pand mag volgens het Bouwbesluit 2012 niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.
Voor de brandweer en hulpdiensten zijn doodlopende wegen (ook op eigen terrein) onwenselijk, een extra ontsluiting aan de noordzijde van het plangebied is wenselijk. In het ontwerp van het terrein wordt hierin voorzien.
In een eerder stadium is vastgesteld dat de bereikbaarheid van het spoor tekort schiet. De openbare ruimte in dit plangebied is in de huidige ontwerpen geschikt voor ontsluiting van het spoor. In het ontwerp van de voorziene geluidsschermen, dient bereikbaarheid van het spoor meegenomen te worden (bijvoorbeeld door de aanleg van toegangs-/vluchtdeuren in het geluidsscherm).
Conclusie
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer een aantal opmerkingen heeft op het vlak van bluswatervoorziening, bereikbaarheid en inrichting van de openbare ruimte. Deze punten dienen in de verdere uitwerking van het plan in overweging genomen te worden.
De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.
Bodem en klimaat
In de opzet van het gebouw wordt rekening gehouden met een parkachtige structuur die er nu ook al is. Het is voor het leefklimaat belangrijk dat het oppervlakte open bodem zo groot mogelijk blijft. Dat is positief voor (water) kringloop, bodemprocessen en dus biodiversiteit. Een open bodem helpt daarbij met de regulering van het klimaat. Daarnaast is het voorkomen van voldoende groen (heesters/bomen) in het verblijfsgebied belangrijk vanwege schaduwvorming, verdamping/afkoeling en dus vermindering van hittestress).
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Willemskwartier. Voor dit gebied zijn het “Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 & Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) & Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) ” relevant. Er vinden geen wijzigingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Binnen het plangebied en directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.
Het plangebied bevindt zich in niet een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Het grondwaterpeil ligt rond de 8 m +NAP en ligt daarmee meer dan 10 meter beneden het huidige maaiveld.
Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld.
Er mag ondergronds gebouwd worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Genestetlaan. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater wordt verplicht op het openbaar riool aan te sluiten. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'.
Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.
Natura 2000
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.
Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.
Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van Natura2000 dat geen effecten te verwachten zijn. Natura2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.
Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet:
In het aanwijsbesluit wordt de exacte ligging van het gebied aangegeven en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd. De provincie legt per gebied vast welke waarden aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor alle werkzaamheden die schadelijk zijn voor de beschermde habitats moet een vergunning worden aangevraagd.
Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van gebieden die onder de Natuurbeschermingswet vallen en derhalve is deze wet dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.
Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.
Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.
Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van Economische Zaken.
Conclusie
Voor dit bestemmingsplan is een quickscan Flora- en faunawet (Bijlage 3 Quickscan Flora en Fauna Genestetlaan 28 te Nijmegen, 27 december 2012) uitgevoerd. Uit dat onderzoek blijkt het volgende:
Voor de soortgroepen ongewervelden, vissen, amfibieën, reptielen en vogels waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is heeft het plangebied aan de Genestetlaan geen betekenis. Er zijn geen verblijfplaatsen aanwezig van vleermuizen, het plangebied maakt wel onderdeel uit van het foerageergebied van gewone dwergvleermuis maar is niet van essentieel belang. De aanwezige bebouwing is geschikt als verblijfplaats voor steenmarter. Het is mogelijk dat een steenmarter zich in de komende periode vestigt. Aanbevolen wordt om op het moment dat de bebouwing leeg staat een inspectie uit te voeren om te bepalen of er een steenmarterverblijfplaats aanwezig is.
Op 14 januari 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. Deze visie introduceert het zogenoemde Gelders Natuurnetwerk, waarmee het begrip EHS wordt losgelaten. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur. Buiten dit Natuurwetwerk geldt onder meer de Groene Ontwikkelingszone.
Gelders Natuurnetwerk (GNN)
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Groene Ontwikkelingszone (GNO)
De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.
Bevoegd gezag voor de GNN/GO is de provincie Gelderland.
Conclusie: Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van het GNN/GO om geen effecten te verwachten.
Groenplan De groene draad (2007)
Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:
De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.
De Genestetlaan behoort tot de Nije Veld. De naam Nije Veld is niet zo bekend als de namen van de buurten waaruit de wijk is opgebouwd. De grootste en belangrijkste buurt is het Willemskwartier.
De laanbeplanting langs de Thijmstraat, Da Costastraat, Schaepmanstraat en de Genestetlaan zijn samen met de bomen om het Beetsplein het meest karakteristiek.
De inrichting van de openbare ruimte is in het overgrote deel van deze buurten gedateerd en wordt als rommelig en stenig ervaren. Laanbeplantingen ondersteunen wel het stedenbouwkundige patroon maar groenvoorzieningen van formaat ontbreken, of liggen op (te) grote afstand.
In dit bestemmingsplan krijgt een deel van het plangebied de bestemming groen. Hierdoor wordt er groen met een openbaar karakter toegevoegd aan het huidige, schaarse areaal groen in deze stenige wijk.
Conclusie: in dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden en wordt er groen met een openbaar karakter toegevoegd.
Handboek stadsbomen (2009)
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan "De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
De bomen aan de Genestetlaan behoren tot de bomenstructuur op wijkniveau. Bij de situering van de inritten dient rekening gehouden te worden met de duurzame instandhouding van deze bomen.
Op het terrein staan diverse bomen. Bij de inpassing van de bomen dient rekening gehouden te worden met voldoende boven- en ondergrondse groeiruimte.
Conclusie: in dit bestemmingsplan wordt de hoofdbomenstructuur in stand gehouden.
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.
De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten.
Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.
Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 2 van de cultuurhistorische beleidskaart. In gebiedstype 2 gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. De belangrijkste objecten zijn reeds beschermd als gemeentelijk of rijksmonument of staan op de aandachtslijst. De monumenten geven aanknopingspunten om de geschiedenis zichtbaar te houden. Er zal daarom in deze gebieden geen afzonderlijke aandacht zijn voor individuele bebouwing.
Voor gemeentelijke beschermingen is de gemeentelijke monumentenverordening de basis.
In het bestemmingsplangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is er geen aanleiding tot het maken van nadere opmerkingen.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (aangenomen door de raad, begin 2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (voorjaar 2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen.
Het plangebied ligt in een waarde 1 gebied, wat wil zeggen dat de waarde van het gebied of onbekend is, of een lage dan wel middelhoge verwachting kent. Aan een waarde 1 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor het plangebied een oppervlak van tenminste 2.500 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
Omdat de archeologische waarde van het terrein nog niet is vastgesteld dient er onderzoek te komen, dat uitmondt in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport. In dit rapport dient de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate worden vastgesteld, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen. In dit geval is dat de gemeente Nijmegen.
In de directe omgeving zijn nauwelijks of geen archeologische onderzoeken bekend die kunnen helpen met het vaststellen van de archeologische waarde binnen het plangebied. Er zijn twee waarnemingen bekend van Bureau Archeologie van de gemeente Nijmegen, aan de andere zijde van het spoor. Van de ene is onduidelijk of er ooit iets is waargenomen, van de ander resten wat foto's die een deels intact bodemprofiel laten zien, maar ook dat de bovengrond deels scherp op de C-horizont ligt. Van beide onderzoeken is geen rapport beschikbaar.
De waarde van het gebied dient dus te worden vastgesteld door onderzoek op het betreffende terrein. Daar zijn verschillende opties voor, die hieronder kort worden weergegeven.
Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe duurder het wordt, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.
Er moet onderzoek komen waarin vastgesteld wordt hoe het met de archeologische waarde van het plangebied gesteld is.
In dit specifieke geval zou het best begonnen kunnen worden met een bureaustudie met een aansluitend toetsend booronderzoek. In de bureaustudie wordt o.a. oud kaartmateriaal gecombineerd met bekende (archeologische) onderzoeksgegevens, en op basis daarvan wordt een verwachtingsmodel opgesteld. Dit model wordt vervolgens getoetst door een booronderzoek, dat de concrete data levert.
Bij een verkennend booronderzoek is de inzet meestal alleen gericht op de landschappelijke ondergrond, en de kans op het aantreffen van archeologie. Tegenwoordig wordt dit voornamelijk gebruikt om verstoringen van de (mogelijke) archeologische lagen aan te tonen. Bij een karterend onderzoek wordt er ook gekeken naar archeologische indicatoren, en kan er bij het aantreffen van een archeologische vindplaats gekeken worden naar de begrenzing daarvan. De methodische kant van booronderzoek, zoals welke doorsnede de boorkern heeft, de dichtheid aan boringen enz. wordt bepaald door statistisch onderbouwde leidraden. De methode wordt op zijn beurt bepaald door het verwachtingsmodel.
Een andere keuze, om meteen proefsleuven aan te leggen, kan ook overwogen worden. De kans is dan het grootst dat er in één keer duidelijkheid bestaat over de archeologische waarden binnen het gebied. Voor een proefsleuvenonderzoek is, net als alle andere vormen van gravend onderzoek, een vooraf door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen verplicht.
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).
In de bestemmingsplanregels komen de enkelvoudige bestemmingen Groen, Groen - 1, Tuin, Verkeer en Wonen voor. Deze bestemmingen zijn opgenomen voor locaties waar slechts één hoofdfunctie is toegestaan.
Behalve bestemmingen kunnen er in het bestemmingsplan aanduidingen worden opgenomen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van de gebruiks- en dubbelfuncties met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen komen zowel voor op de verbeelding als in de regels. Er worden in de SVBP 2012 zes soorten aanduidingen onderscheiden: gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen, bouwvlakken, bouwaanduidingen, maatvoeringsaanduidingen en figuren.
In het bestemmingsplan Nijmegen Midden - 17 (Ontwikkeling de Genestetlaan) komen de gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' en 'wetgevingszone - waarde archeologie - 1', de functieaanduidingen 'geluidscherm' en 'parkeerterrein', de aanduiding 'bouwvlak, de maatvoeringsaanduidingen 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspecentage (%)' voor.'
Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor openbaar toegankelijke groenvoorzieningen, bijbehorende voorzieningen, en waterhuishoudkundige voorzieningen, ondergeschikte bouwwerken ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming, voor bouwwerken voor algemeen nut en voor ontsluitingswegen voor parkeervoorzieningen met een maximale breedte van 5 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn tevens parkeervoorzieningen met bijbehorende ontsluitingswegen toegestaan.
Groen - 1
De bestemming 'Groen - 1' is opgenomen voor groenvoorzieningen, bijbehorende voorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen, ondergeschikte bouwwerken ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming, voor bouwwerken voor algemeen nut en voor ontsluitingswegen voor parkeervoorzieningen met een maximale breedte van 5 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' is tevens een geluidscherm toegestaan. Ondergrondse parkeervoorzieningen behorende bij het hoofdgebouw en ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn parkeervoorzieningen met bijbehorende ontsluitingswegen toegestaan.
In de regels bij deze bestemming is opgenomen dat de gronden bestemd voor Groen - 1 pas conform de bestemming gebruikt mogen worden als ter plaatse van de aanduiding geluidscherm een geluidscherm conform het akoestisch onderzoek is opgericht. Ook zijn in plaats daarvan gelijkwaardige geluidreducerende maatregelen toegestaan waarmee voldaan wordt aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere waarden.
In de regels is in artikel 2.15 bij de wijze van meten van het peil beschreven dat de hoogte van het geluidscherm in de aanduiding 'geluidscherm' wordt gemeten van de bovenkant spoorstaaf van het naastgelegen spoor. Ter verduidelijking is dat in de bestemmingsregel nogmaals beschreven.
Tuin
De bestemming Tuin is opgenomen voor de tuinen en groenvoorzieningen, gebouwen en overkappingen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, keldertoegangen, koekoeken, luifels en balkons en voor wadi's, water en waterhuishouodkundige voorzieningen.
Verkeer
De bestemming Verkeer is opgenomen voor wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing (waaronder terrassen), verkeerswegen (waaronder fiets- en voetpaden), openbaar vervoer, kunstwerken (zoals bruggen en andere waterstaatkundige werken), parkeervoorzieningen en fietsenstallingen en bijbehorende voorzieningen..
Wonen
De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor het wonen en bijbehorende voorzieningen. In de regels bij deze bestemming is opgenomen dat de gronden bestemd voor 'Wonen' pas conform de bestemming gebruikt mogen worden als ter plaatse van de aanduiding geluidscherm een geluidscherm conform het akoestisch onderzoek is opgericht. Ook zijn in plaats daarvan gelijkwaardige geluidreducerende maatregelen toegestaan waarmee voldaan wordt aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere waarden.
Beeldende kunst
Bij de algemene regels is een regeling opgenomen ten behoeve van beeldende kunst. Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst is binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 15 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen onverkort van toepassing blijven.
(Bouw)werken ten algemenen nutte
Overige nutsbedrijven (zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations) met een inhoud van minder dan 50 m3 zijn niet opgenomen op de plankaart. Deze nutsbedrijven zijn op grond van de algemene regels binnen alle bestemmingen toegestaan. Op basis van de algemene bouwregel (Bouw)werken ten algemene nutte' zijn tevens straatmeubilair, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten, infiltratievoorzieningen, transformatorhuisjes e.d. binnen alle bestemmingen toegestaan. Op grond van de begripsbepaling van straatmeubilair behoren dan ook bijvoorbeeld beeldende kunst, speelvoorzieningen, afvalinzamelsystemen en reclameobjecten tot de mogelijkheden.
Jongerenontmoetingsplaatsen
Onder voorwaarden kunnen Burgemeester en Wethouder door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bestemmingen Groen en Verkeer ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen.
Ondergronds bouwen
Bij deze algemene regel staan de regels voor ondergronds bouwen aangegeven. Bij alle bestemmingen is ondergronds bouwen toegestaan, met dien verstande dat de dubbelbestemmingen onverkort van toepassingen blijven. Ondergrondse parkeervoorzieningen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan.
Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten
Bedrijven bij woningen zijn toegestaan voorzover deze vallen onder de aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten.
Evenementen
Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend op grond van de APV.
veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Binnen de gebiedsaanduiding veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen zijn nieuwe zeer kwetsbare objecten niet toegestaan.
wetgevingzone- waarde archeologie - 1
De aanduiding 'wetgevingszone - waarde archeologie - 1' is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden in de bodem. Deze gronden hebben een lage tot middelhoge archeologische verwachtingsswaarde. Voor ingrepen van meer dan 2500 m2 en dieper dan 0,30 meter dient er archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.
De voorgestelde herziening betreft de functiewijziging van een terrein aan de Genestetlaan, bestaande uit het voormalig Hermesterrein en een gedeelte van de naastgelegen eigendommen van de NS. Het beoogde terrein is ca. 10.000m2 en grenst aan de westzijde aan de spoorlijn Nijmegen-Den Bosch, aan de zuidoostzijde aan de Genestetlaan en oostelijk aan de achtertuinen van de woningen aan de Willemsweg. Door de functiewijziging is het mogelijk het terrein te ontwikkelen ten behoeve van wonen (2 complexen) met bijbehorende voorzieningen, zoals een ontsluitingsweg en parkeerplaatsen. De overige gronden worden groen ingericht.
De betreffende locatie is gedeeltelijk eigendom van de Gemeente Nijmegen en opgenomen in de exploitatie G910 Strategische Gronden. Het overige deel van de locatie is eigendom van de Nederlandse Spoorwegen en zal door de ontwikkelaar verworven worden. De gemaakte en de te maken kosten zijn gedekt door de te verkopen grond.
Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.
Door de aangegeven dekking is het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Voor dit bestemmingsplan is op 7 januari 2015 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter visie gelegd. Binnen deze termijn wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan kenbaar te maken. De tervisielegging wordt gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant".
Voor het gehele gebied Nijmegen Midden wordt momenteel ook een planologische procedure doorlopen. Het betreft een actualisatie van het bestemmingsplan Nijmegen Midden. Het (geactualiseerde) bestemmingsplan voor Nijmegen Midden is vastgesteld op 26 april 2006. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen moet er voor 26 april 2016 dus een nieuw bestemmingsplan voor het gebied Nijmegen Midden zijn vastgesteld. Voor dit actualisatieplan wordt een zelfstandige procedure, en daarmee een eigen rechtsbeschermingsmogelijkheid, doorlopen.
Als onderhavig bestemmingsplan, voor de vaststelling van dit actualisatieplan wordt vastgesteld, wordt deze ontwikkeling, als bestaand recht, alsnog meegenomen in dit actualisatiebestemmingsplan.
Bij brief van 22 oktober 2009 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken wil worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen met provinciale belangen waarvoor op grond van de Wro-agenda provinciale verantwoordelijkheid geldt vooroverleg nodig is.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing. Het plan is conform de brief en de Wro-agenda een provinciale verantwoordelijkheid. Derhalve is vooroverleg gevoerd met de Provincie Gelderland.
De Provincie Gelderland heeft per mail van 25 maart 2015 in het kader van artikel 3.1.1. Bro overleg een reactie gegeven. Het voorontwerp geeft de provinciale afdelingen aanleiding om te adviseren ten aanzien van de onderstaande provinciale belangen.
De afdelingen onderschrijven uw voornemen voor de herontwikkeling van het binnenstedelijke voormalige Hermes-terrein. Bovendien sluit het type woningen dat is gepland aan bij de vraag in Nijmegen. De gemeenten in de sub-regio Nijmegen staan op het punt om de subregionale woningbouwprogammering geprioriteerd volgens het stoplichtmodel vast te stellen. De afdelingen adviseren het bestemmingsplan niet eerder in procedure te brengen dan nadat het proces om te komen tot een subregionale woningbouwprioritering is afgerond en bestuurlijk is bekrachtigd.
Reactie gemeente
Naar verwachting zullen de gemeenten binnen de regio binnen afzienbare tijd het sub-regionale woningbouwprogramma bestuurlijk vaststellen. De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan kan wat betreft de gemeente Nijmegen wel reeds plaatsvinden, om zodoende het verdere draagvlak voor dit bestemmingsplan te onderzoeken.
Het waterschap Rivierenland heeft in haar brief van 27 januari 2015 in het kader van artikel 3.1.1 Bro overleg een reactie gegeven. Het waterschap geeft aan dat het plan geen ruimtelijk relevante wateraspecten bevat (zoals bijvoorbeeld watergangen, persleidingen, waterkeringen of compenserende waterberging). Daarom hoeft de watertoets niet verder doorlopen te worden. Voor de uitvoering van het plan is geen watervergunning van het waterschap vereist.
NS heeft in haar mail van 13 maart 2015 in het kader van artikel 3.1.1 Bro overleg een reactie gegeven. NS geeft aan dat zij akkoord zijn met het bestemmingsplan.
Prorail heeft in haar mail van 24 maart 2015 in het kader van artikel 3.1.1 Bro overleg een reactie gegeven. Prorail geeft aan dat zij geen opmerkingen hebben en akkoord zijn met het bestemmingsplan.