direct naar inhoud van 3.7 Archeologie en Cultuurhistorie
Plan: Nijmegen Midden - 11 (Jan Luykenstraat-Ruusbroecstraat e.o.)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP2011-OH01

3.7 Archeologie en Cultuurhistorie

3.7.1 Cultuurhistorische waarden

Het plangebied is onderdeel van het Willemskwartier. Het Willemskwartier is aangelegd in het zogenaamde Nijeveld, een op en landbouwgebied dat omstreeks 1300 was ontgonnen. In 1892 werd een voorstel gedaan tot de aanleg van een aantal verbindingswegen tussen de Graafseweg en de St. Annastraat, hetgeen leidde tot onder meer de aanleg van de Willemsweg. Het Willemskwartier bestond in hoofdzaak uit vooroorlogse sociale woningbouw die, op initiatief van Woningbouwvereniging Nijmegen, gefaseerd tot stand kwam in de periode tussen 1916 en 1929.

De wijk werd, net zoals het Waterkwartier, Wolfskuil en Hengstdal opgezet volgens het concept van de tuinstadgedachte en kreeg een overzichtelijke en hiërarchische structuur met pleinen, rechte hoofdstraten en korte intieme woonstraten. De wijken kregen in het algemeen een stedelijker en steniger karakter dan was bedoeld met de tuinstadgedachte. Het gebied tussen de huidige Tollensstraat, Willemsweg en de Groenestraat betrof de vierde en laatste fase. Door problemen werden slechts 39 woningen opgeleverd en verdwenen de plannen voor een badhuis van tafel. In 1923 kwamen nog eens 50 woningen aan de Brederostraat gereed.

Het voorgestelde bestemmingsplan sluit goed aan bij de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet van de wijk met een rechthoekig stratenpatroon, woningen van 1 of 2 bouwlagen met een kap, privé voor- en achtertuinen en helder opgezette straatprofielen.

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is er daarom geen aanleiding voor het maken van opmerkingen.

3.7.2 Archeologie

Inleiding

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.

Plangebied

De locatie ligt in een gebied met een nader te onderzoeken archeologisch belang. Er geldt een lage archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische sporen. In de afgelopen jaren zijn in deze wijk verschillende rioleringswerkzaamheden archeologisch begeleid. Hierbij zijn geen archeologische resten aangetroffen.

Voorwaarden

Er worden geen voorwaarden verbonden aan bouw-, sloop- en aanlegactiviteiten. Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988) bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.