direct naar inhoud van 3.4 Milieu
Plan: Nijmegen Midden - 11 (Jan Luykenstraat-Ruusbroecstraat e.o.)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP2011-OH01

3.4 Milieu

3.4.1 Bedrijvigheid

Algemeen

De planinvulling is gezien de invulling in de naaste omgeving als passend aan te merken vanuit algemene milieuoptiek.

Bedrijvigheid

In de naaste omgeving van het plan bevinden zich een inrichting waarvan de hindercirkel zich tot over het plangebied uitstrekt, het spooremplacement van ProRail, een categorie 4.1 inrichting met een hindercirkel van ten minste 200 meter, gebaseerd op geluidsoverlast.

Het spoorwegemplacement beschikt echter over een milieuvergunning. Indien buiten de referentiepunten voor geluid van deze vergunning wordt gebouwd, zal de aanwezigheid van dit emplacement geen problemen voor de nieuwe bestemmingsinvulling geven. De dichtstbijzijnde referentiepunten liggen buiten het trottoir voor de diverse woningen aan de Tollensstraat. Het plangebied als zodanig ligt dan ook achter deze referentiepunten, en is daarmee in voldoende mate beschermd tegen de bedrijfsgeluiden uit de zogenaamde Spoorkuil.

Conclusie

Het plan kan als acceptabel worden aangemerkt.

3.4.2 Bodem

Het bestaande bestemmingsplan wordt gewijzigd/herzien. Het bevoegd gezag moet bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2 Awb). Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, waaronder de bodem. Ook moet inzicht bestaan over de uitvoerbaarheid van het plan (artikel 3.1.6 Pro). Bodemverontreiniging kan hierop van invloed zijn. Daarom wordt de bodemkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan beoordeeld.

Bodem

De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport:

- Verkennend en nader bodemonderzoek Ontwikkelingsgebied Willemskwartier Oost, 3-8-2008, kenmerk 9S4420.AO

Uit het bodemonderzoek blijkt:  

  • De grond is licht verontreinigd met zware metalen en PAK (0 –0,5 meter diep);
  • Het grondwater is niet onderzocht
  • Er is geen asbest boven de 100 mg/kg d.s. in de bodem aanwezig

Op basis van het onderzoek blijkt geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat geen sterke verontreiniging is aangetroffen. De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.

3.4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een (spoor)weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.

De voorkeurswaarde uit de Wgh voor wegverkeer bedraagt 48 dB en die voor railverkeer 55 dB. Als de geluidsbelasting gelijk of lager is dan de voorkeurswaarde, wordt er gesproken van een niet relevante geluidsbelasting. De voorkeurswaarden mogen bij voorkeur niet worden overschreden. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden vastgesteld. In de Wgh en de “Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder” staan deze voorwaarden omschreven.

De woningen liggen binnen de zones van de Graafseweg en Willemsweg. Voor de Graafseweg bedraagt de zone 350 meter en voor de Willemsweg 200 meter.

De woningen die het dichtst bij de Graafseweg liggen, liggen op een behoorlijke afstand van die weg, circa 200 meter. Verder staat er veel afschermende bebouwing tussen de Graafseweg en de woningen. De combinatie van de afstand tot de weg en vele tussenliggende afschermende bebouwing zorgt ervoor dat de Graafseweg geen relevante geluidsbelasting teweegbrengt. Een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelastingen vanwege de Graafseweg wordt niet uitgevoerd.

Voor twee woningen is in het kader van het wijzigingsplan Nijmegen Midden - 3 (Willemskwartier) een besluit hogere waarde vastgesteld. Het besluit hogere waarde Nijmegen Midden - 3 (Willemskwartier) heeft een datum van 1 juli 2008. De woningen komen niet dichter bij de Willemsweg te liggen. Daarnaast blijkt dat destijds voor de Willemsweg rekening is gehouden met hogere etmaalintensiteiten dan de meest recente verkeersprognoses voor het jaar 2022 weergeven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de geluidsbelastingen niet hoger zullen zijn dan zoals destijds berekend en vastgesteld. Een nieuw akoestisch onderzoek naar de geluidsbelastingen vanwege de Willemsweg wordt niet uitgevoerd en ook worden er geen nieuwe hogere waarden vastgesteld.

De Tollensstraat, Jan Luykenstraat, Ruusbroecstraat en andere wegen in de nabijheid zijn volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd omdat de maximum toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. Tevens rijdt er op deze wegen weinig verkeer. Het aanwezige verkeer zal geen relevante geluidsbelastingen teweegbrengen. Een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelastingen vanwege de wegen met een maximum toegestane snelheid 30 km/uur wordt niet uitgevoerd.

Verder speelt hier met betrekking tot het aspect geluid het emplacement een rol. Het emplacement heeft een omgevingsvergunning. In de omgevingsvergunning zijn voorschriften opgenomen. Deze voorschriften gelden ter plaatse van vergunningpunten. De ontwikkelingslocatie ligt niet dichter bij het emplacement dan de al in de vergunning opgenomen vergunningpunten. Op deze vergunningpunten mag de geluidsbelasting maximaal 55 dB(A)-etmaalwaarde bedragen. Een geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A)-etmaalwaarde als gevolg van het emplacement is daarom niet te verwachten.

Bij de woningen moet worden voldaan aan de geluidweringseisen, zodanig dat voor de toegestane binnenwaarden minimaal wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit.

3.4.4 Luchtkwaliteit

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:

a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

 

ad  a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).

 

Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden o.a. voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In Nijmegen worden alleen voor NO2 en PM10 mogelijke overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.

 

De normering voor NO2 en PM10 is als volgt:

  norm   Ingangsdatum  
 Jaargemiddelde grenswaarde NO2   40 ug/m3   1-1-2015  
 Jaargemiddelde grenswaarde PM10   40 ug/m3   1-6-2011  
 Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar  >50 ug/m3   1-6-2011  

Bij de bestemming wonen moet aan de bovenstaande regelgeving en aan de luchtkwaliteitsnormen worden voldaan. In de oude situatie was er ook een bestemming wonen in dit plangebied. Er is nu sprake van een nieuwe inrichting en vervangende bebouwing. De verkeersaantrekkende werking van het plan is niet noemenswaardig toegenomen in vergelijking tot de oude situatie. Er is sprake van een “niet in betekenende mate” plan (NIBM). Toetsing aan luchtkwaliteitseisen is dan niet nodig.

ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Aangezien de bestemming 'wonen' niet als gevoelige bestemming is aangemerkt is dit besluit niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

3.4.5 Externe veiligheid

Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden:
a) externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven en
b) externe veiligheid door vervoer gevaarlijke stoffen over transportassen.
De risico's worden nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's:

- Onder het plaatsgebonden risico (PR) verstaat men de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevaren- bron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden aangegeven.

- Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron, het invloedsgebied. Het groepsrisico wordt getoetst aan de hand van oriënterende waarden.

Ad a)

De externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven wordt geregeld in het BEVI (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Dit besluit kent een verdeling naar plaatsgebonden risico's en groepsgebonden risico's, zoals hierboven aangegeven.

Een inrichting waarop het besluit van toepassing zou zijn is binnen het plangebied niet aanwezig. Er zijn ook buiten het plangebied geen inrichtingen gelegen waarvan de invloedssfeer tot in het plangebied reikt.

Het emplacement van Prorail
Het rangeerterrein van Prorail valt niet onder het Bevi, het heeft echter wel een gevarencirkel en deze raakt aan de Tollensstraat. Hier kan over worden opgemerkt dat het geen werkelijk rangeerterrein betreft, maar een opstelplaats voor reizigersmaterieel voor zover dit niet benodigd is voor de uitvoering van de dienstregeling. Er worden alleen kleine onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd, evenals schoonmaakwerkzaamheden. Met betrekking tot externe veiligheid worden hier geen risico- dan wel gevaarvolle activiteiten verricht.

Ad b)

Voor de externe veiligheid door vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen is voor wegen, vaarwegen en buisleidingen het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag" (16 januari 2003) maatgevend. Voor vervoer over het spoor is dit rapport echter achterhaald en geldt het rapport Externe veiligheid spooromgeving Nijmegen en Wijchen (3 april 2009). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen zijn/worden Algemene Maatregelen van Bestuur opgesteld. Het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” is op 1 januari 2011 van kracht geworden, het “Besluit transport externe veiligheid” zal naar verwachting op 1 juli 2012 van kracht worden.

In de nabijheid van het plangebied zijn, behoudens de spoorlijn Nijmegen – 's-Hertogenbosch en Nijmegen - Venlo, verder geen modaliteiten aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is.

Er zijn geen hogedruk aardgasleidingen nabij het plangebied aanwezig.

Vervoer over het spoor

In de nabijheid van het plangebied liggen de trajecten Nijmegen - 's-Hertogenbosch en Nijmegen - Venlo. Over het traject Nijmegen – Venlo vindt momenteel geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In de nabije toekomst zal er, rekening houdend met de Betuweroute, over dit spoortraject in Nijmegen eveneens weinig of geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit spoortraject vormt geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Over het traject Nijmegen – 's-Hertogenbosch vindt echter relatief veel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Met betrekking tot deze risico's is op 21 april 2009 het rapport “Externe veiligheid spooromgeving Nijmegen en Wijchen” verschenen. Vanuit externe veiligheid worden de optredende risico's onderverdeeld in:

a. Plaatsgebonden risico (PR)

b. Groepsrisico (GR)

Ad a. Uit de bovenaangehaalde rapportage blijkt dat de PR risicocontour zich nog binnen het baanlichaam van de spoorlijn bevindt.

Ad b. Uit de rapportage blijkt ook dat momenteel binnen het afwegingsgebied (tot 200 meter van de route cq. het tracé) de oriënterende waarde wordt overschreden.

Plangebied

Binnen het invloedsgebied van de spoorlijn, waarin het plangebied gedeeltelijk ligt, is een nieuwe invulling voor wat de ruimtelijke ordening betreft wel toegestaan voor zover dit buiten de PR risicocontour ligt, maar is de dichtheid van bebouwing/de aantallen aanwezigen problematisch vanwege de hoogte van het groepsrisico.

Het bestemmingsplan wordt gewijzigd en onderstaand is de afweging met betrekking tot het groepsrisico opgenomen. Dit is in het bijzonder van belang in verband met aspecten van zelfredzaamheid, hulpverlening en rampbestrijding. Het begrip oriënterende waarde houdt tevens in dat het bevoegd gezag daarvan gemotiveerd kan afwijken. Het bevoegd gezag besluit mede op grond van de toetsing of er risicoreducerende maatregelen toegepast moeten worden. Er moet sprake zijn van een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging, waarin moet zijn aangegeven waarom in het specifieke geval eventueel een bouwplan toch gerealiseerd kan worden. De uitkomst van de afweging is vatbaar voor beroep.

Met betrekking tot het bestemmingsplan Nijmegen Midden - 11 wordt opgemerkt dat er binnen het deel van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van de spoorlijn ligt 22 woningen vervangen worden door 8 nieuwbouwwoningen.

Het bestemmingsplan beïnvloedt het groepsrisico (GR) weliswaar, maar het zal door de uitvoering van dit plan een (marginale) daling te zien geven.

Verantwoording groepsrisico vervoer over het spoor

Onderstaand worden de voor dit plan relevante onderdelen vermeld:

Beschrijving huidig en toekomstig groepsrisico

a. Het groepsrisico;

b. Indien van toepassing: het eerder vastgestelde groepsrisico;

c. Een aanduiding van het invloedsgebied;

d. De aanwezige dichtheid van personen en de in de toekomst redelijkerwijs voorzienbare dichtheid per hectare in dit invloedsgebied;

e. Een aanduiding van de vervoersstromen, in termen van de aard en de omvang van gevaarlijke stoffen die specifiek bijdragen aan de overschrijding van de oriëntatiewaarde, evenals een aanduiding in hoofdlijnen van de bijdrage van de verschillende transportstromen aan het groepsrisico;

f. Een aanduiding van de redelijkerwijs voorzienbare vervoerstromen in de toekomst (periode van tien jaar) met in begrip van een aanduiding van de invloed daarvan op het groepsrisico;

g. De bijdrage in hoofdlijnen van de aanwezige en van de redelijkerwijs voorzienbare toekomstige (periode van tien jaar) (beperkt) kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico;

Bronmaatregelen en RO-maatregelen

De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico, zowel nu als in de toekomst (periode van tien jaar), met betrekking tot het vervoer en de ruimtelijke ontwikkelingen en de voor- en nadelen hiervan;

Beheersbaarheid

De mogelijkheden van de voorbereiding op de bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen;

Zelfredzaamheid

De mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de route of het tracé om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Ad a.

Het resulterend groepsrisico van het spoor volgend uit de verwachte transporten gevaarlijke stoffen over dit spoor zal in 2020 resulteren in een groepsrisico van 1,05 x de oriënterende waarde. Dit zal echter een gevolg zijn van een verwachte daling van het vervoer van in het bijzonder brandbare gassen.

Ad b.

Het eerder bekende groepsrisico als bepaald in 2007 bedraagt 1.87 x de oriënterende waarde.

Ad c.

Het invloedsgebied van de spoorlijn betreft een strook van 200 meter ter weerszijden van de spoorlijn, gemeten uit het hart spoor.

Ad.d.

Het betreft hier een plangebied met een zeer beperkte omvang voor wat het deel betreft dat binnen het invloedsgebied van de spoorlijn ligt. Er zijn momenteel maximaal rond de 55 aanwezigen in de maatgevende nachtperiode (woningen), resulterend in dichtheid van rond de 460 personen per ha gemiddeld over dit plandeel. Gezien het karakter van het bestemmingsplan, zal er in de toekomst binnen de begrenzingen van dit plandeel een duidelijke daling van de aantallen aanwezigen voordoen, resulterend in maximaal rond de 20 aanwezigen in de maatgevende nachtperiode (woningen), resulterend in dichtheid van rond de 165 personen per ha gemiddeld over dit plandeel.

Ad.e.

Bij de berekening van het groepsrisico is rekening gehouden met de onderstaande vervoersstromen in spoorketelwagons.

Stofcategorie   Jaar 2007   Jaar 2020  
A   Brandbare Gassen   2250   700  
B2   Toxisch gas (ammoniak)   26   200  
C3   Brandbare vloeistoffen   950   1050  
D3   Toxische vloeistoffen   0   50  
D4   Zeer toxische vloeistoffen   150   50  

Ad.f.

Onder Ad.e. is in de tabel aangegeven wat de verwachte vervoersstromen in het jaar 2020 zullen worden.

Op het vervoer van brandbare gassen en zeer toxische vloeistoffen na zullen zich voor de overige gevaarlijke stoffen stijgingen voordoen. Een stijging van het groepsrisico wordt niet verwacht door een toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Een grote stijging van de aantallen aanwezigen tengevolge van het realiseren van de diverse woningbouwplannen, gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn, kan echter een daling van het groepsrisico te niet doen.

Daar heeft het onderhavige bestemmingsplan Nijmegen Midden - 11 echter geen deel aan.

Ad.g.

Aangezien binnen het plangebied momenteel alleen kwetsbare bestemmingen zijn voorzien, en er niet de mogelijkheid wordt opgenomen tot het realiseren nog meer kwetsbare bestemmingen, is een verdere beïnvloeding van dit plan op de hoogte van het groepsrisico in de toekomst niet aanwezig.

Een advisering van de Veiligheidsregio Brandweer Gelderland-Zuid (VRGZ) zal, als wettelijk adviseur in verband met de overschrijding van de oriënterende waarden voor het groepsrisico GR voor de spoorlijn, onderdeel uitmaken van de besluitvorming.

Op de onderwerpen bronmaatregelen en RO-maatregelen, beheersbaarheid en zelfredzaamheid wordt hierna ingegaan na het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid.

Advies Veiligheidsregio Gelderland-Zuid

Het advies van de VRGZ luidt als volgt:

Op 13 februari 2012 hebben wij uw verzoek om advies ontvangen over het bestemmingsplan Nijmegen Midden - 11 (Jan Luykenstraat - Ruusbroecstraat e.o.) te Nijmegen.

In dit specifieke geval zal geen gebruik worden gemaakt van het adviesrecht in het kader van de verantwoordingsplicht groepsrisico. De reden daarvoor is dat het bestemmingsplan een verlaging van het aantal aanwezige personen en daarmee een verlaging van het risico tot gevolg zal hebben. Het wordt dan ook niet opportuun geacht om hiervoor een uitgebreide analyse van de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid op te stellen.

Reactie op advies VGRZ, Bronmaatregelen en RO-maatregelen, beheersbaarheid en zelfredzaamheid

- Met betrekking tot het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid kan opgemerkt worden dat inderdaad de planvorming zodanig is dat de externe veiligheidsrisico's binnen het plangebied afnemen. Binnen dit kader wordt dan ook van een inhoudelijk advies afgezien. Toch zijn in het onderstaande in het kader van de verantwoording van het groepsrisico de onderwerpen van in het bijzonder bronmaatregelen, beheersbaarheid en zelfredzaamheid kort beoordeeld.

- Met betrekking tot bronmaatregelen dient opgemerkt te worden dat de mogelijkheden om de bron (het vervoer over het spoor) te beïnvloeden voor de gemeente slechts marginaal zijn. Zo liggen de hoogte van het vervoer, de beveiliging op het spoor evenals de bouwwijze en daarmee de veiligheid van de ketelwagons buiten het invloedsgebied van de gemeente.

- Met betrekking tot de bereikbaarheid van het spoor ter hoogte van het bestemmingsplan Nijmegen Midden – 11 kan opgemerkt worden dat de bereikbaarheid voor wat dit deel van het traject betreft nog enigszins aan de te stellen eisen kan voldoen.

- Geconstateerd is dat onvoldoende direct bruikbare blus-/koelwatervoorzieningen beschikbaar zijn voor bestrijding van calamiteiten op het spoor in Nijmegen. Om escalatie van het maatscenario te voorkomen is het van belang dat de brandweer snel over veel blus-/koelwater beschikt. Aangezien de bewuste spoorlijn niet in het bestemmingsplan zelf ligt, maar op ongeveer 160 meter uit het hart spoor, kan dit geen onderdeel maken van deze planontwikkeling. Dit zal onderdeel gaan worden bij de mogelijke herinrichtingen van de langs het spoor zelf gelegen bestemmingsplannen.

- Met betrekking tot de vluchtmogelijkheden en de zelfredzaamheid kan opgemerkt worden dat voldoende vluchtroutes binnen het plangebied aanwezig zijn die van de risicobronnen wegleiden.

- Aangaande de zelfredzaamheid van de aanwezigen/verblijvenden binnen het plangebied kan opgemerkt worden dat deze in het algemeen over een goede zelfredzaamheid beschikken. Het betreft in het plangebied geen nieuwbouw specifiek bestemd voor matig tot slecht zelfredzame personen, maar normale gezinswoningen.

In het bovenstaande zijn alle wegingspunten opgevoerd. In het bijzonder uit het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid blijkt dat er van een opwaartse beïnvloeding van dit bestemmingsplan op de veiligheidsrisico's geen sprake is.

Hoewel ten gevolge van de spoorlijn Nijmegen – 's-Hertogenbosch de oriënterende waarde van het groepsrisico nu en in de toekomst wordt overschreden achten wij de planvorming acceptabel vanwege de onderstaande redenen:

a. Het plan heeft een, zij het een marginale, neerwaartse invloed op het groepsrisico.

b. Het plan beoogt de vervanging van een aantal sterk verouderde woningen voor (minder)
nieuwbouwwoningen in een woonomgeving.

c. Het plangebied als geheel ligt grotendeels buiten het afwegingsgebied van de spoorlijn,
het beperkte deel van het plangebied dat binnen het invloedsgebied ligt is planologisch
nauwelijks vermijdbaar indien een inhoudelijk en stedebouwkundig overtuigend
samenhangend geheel gevormd dient te worden.

d. Met betrekking tot de financiële ins en outs kan opgemerkt worden dat de planvorming
overwegend plaats vindt op eigen terrein van de gemeente en de belanghebbende
wonigbouwpartner, wat de verwervingskosten etc. aanmerkelijk drukt.

Afgewogen kan worden dat het bestemmingsplan Nijmegen Midden - 3 gezien de met de planvorming gepaard gaande maatschappelijke belangen en ook overwegende dat tengevolge van de realisering van dit plan het groepsrisico binnen het invloedsgebied het spoor de tendens heeft marginaal af te nemen, de planvorming acceptabel is.

Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Nijmegen hebben kennis genomen van het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid en vinden het groepsrisico in het bestemmingsplangebied, na het nemen van de maatregelen als opgenomen onder Verantwoording groepsrisico vervoer over het spoor, aanvaardbaar.

Conclusie

Hoewel de oriënterende waarde van het groepsrisico in het plangebied wordt overschreden met betrekking tot het vervoer per spoor, is externe veiligheid binnen dit plan geen obstakel voor het realiseren van het bestemmingsplan, ook omdat een en ander niet leidt tot een hoger aantal aanwezigen binnen het plangebied.

3.4.6 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:


Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid

Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw /de gebouwen goed aansluiten op de omgeving.


Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.


Situering van gebouwen

In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.


Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de bouwvergunning gesteld worden.

Bluswatervoorziening

De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van een dergelijke voorziening dient voor dit pand minimaal 30 m3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de brandweertoegang(en) van het gebouw dient maximaal 40 meter te bedragen.


De geplande situatie voldoet aan deze voorwaarden.


Bereikbaarheid

Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang(en)/brandweertoegang(en) van de gebouwen vanaf de weg van belang. De afstand van de straat/ontsluitingsweg tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn. De geplande situatie voldoet aan deze voorwaarden.

De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.

De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in de 'Nijmeegse Bouwverordening' (artikel 2.5.3 en artikel 5.1.2) en de bijgevoegde nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.

3.4.7 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.

Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag. Zeker in de relatief stenige omgeving rond dit project kan het microklimaat extremer zijn en tot hinder leiden.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. De verwachting is dat in de toekomst de luchtverontreiniging op deze locatie onder de geldende wettelijke normen zal liggen. Desondanks blijft dit een locatie met bronnen voor luchtverontreiniging, zoals door verkeer opwervelend stof. Hierin kan in het ontwerp rekening gehouden worden door te zorgen voor het afvangen van luchtverontreiniging (gevelbegroeiing, daktuinen etc.).

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere woonlasten en een gezondere, comfortabelere woning. Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan het voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek omgezet worden tot een energiescan. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld worden gebracht.

Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor Koude-Warmte opslag. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.