Plan: | Nijmegen Heyendaal - 4 (Heyendaal Zuid) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP15004-VG01 |
De afgelopen jaren heeft de Radboud Universiteit een grootschalig nieuwbouwprogramma uitgevoerd. Het ging hier om een noodzakelijke inhaalslag die behalve vanuit bouwkundige oorzaken ook was ingegeven door de toename van het aantal studenten. Als voorbeeld kan de nieuwbouw voor de Bèta faculteiten ten oosten van de Heyendaalseweg genoemd worden. Naast deze vernieuwing van de universiteitsbebouwing heeft ook het UMC de laatste 10 jaar geïnvesteerd in nieuwbouw ten behoeve van het ziekenhuis. De Radboud Universiteit is de laatste jaren gegroeid tot 19000 studenten. Door de universiteit wordt ingeschat dat dit aantal de komende tijd redelijk stabiel blijft.
Momenteel staat de Radboud Universiteit aan het begin van een nieuwe investeringsimpuls. De prioriteit ligt nu bij de Gamma faculteiten Rechtsgeleerdheid, Sociale Wetenschappen en Management Wetenschappen. De Gamma faculteiten zijn gehuisvest in het zuidelijk deel van de campus tussen de Erasmuslaan en het bos aan de Houtlaan. Het gaat hier om de locatie waar de grootste studentenpopulatie gebruik maakt van de universitaire voorzieningen. Er wordt ingestoken op de optie vervangende nieuwbouw die in een aantal fases gerealiseerd kan worden. Daar zijn twee belangrijke redenen voor:
Voor Rechtsgeleerdheid is inmiddels gestart met de nieuwbouw op het voormalige verdiept gelegen parkeerterrein aan de Willem Nuyenslaan. Op basis van het vigerende bestemmingsplan Nijmegen Heyendaal is deze nieuwbouw mogelijk. Naast vervangende nieuwbouw zal het bestaande gebouwenbestand om adequaat onderhoud blijven vragen. Uitgangspunt bij de planvorming is dat het groene parkachtige karakter van de campus wordt behouden en verder wordt ontwikkeld. Hoe dit te bereiken wordt in hoofdstuk 1.2 Stedenbouw verder uiteen gezet.
De Radboud Universiteit Nijmegen is samen met het UMC en de HAN geconcentreerd gelegen op het voormalige landgoed Heyendaal. Het kasteeltje Heyendaal op de hoek Philip van Leydenlaan/Geert Grooteplein Noord, fraai gelegen op een groene weide en huis Heyendaal aan het eind van de René Descartesdreef vormen daar nog enkele bouwkundige artefacten van. Maar wat het meest opvalt zijn de nog aanwezige duidelijke groenfragmenten van het voormalige landgoed zoals boomlanen, padenstructuur, bospercelen met volwassen rodondendron. De meest groene zone bevindt zich rondom de René Descartesdreef en Erasmuslaan met een verbinding in oostelijke richting met park Brakkenstein. Daarnaast vormt de aanwezigheid van de boszone langs de Houtlaan een belangrijke groene buffer tussen de Universiteit en de wijk Brakkenstein. De laatste decennia is de druk op deze groenstructuur steeds groter geworden door de noodzakelijke uitbreidingen maar ook door de steeds toenemende behoefte aan parkeerplaatsen.
Nu de universiteit voor de opgave staat om de Gamma-faculteiten te vernieuwen, doet zich de gelegenheid voor, door op een andere manier de gebouwen te positioneren, om de kwalitatieve groenstructuur van de campus te verbeteren c.q. te herstellen.
De universiteit wil voor de faculteiten Rechtsgeleerdheid, Sociale Wetenschappen en Managementwetenschappen nieuwbouw realiseren omdat de huidige huisvesting niet meer van deze tijd is. Er is behoefte aan betere en ruimere huisvesting maar tevens wordt rekening gehouden met de wens om studenten meer studie-uren op de campus te laten doorbrengen. Er bestaat dus behoefte aan steeds meer studiegerelateerde voorzieningen.
De Gamma-faculteiten zijn gehuisvest in gebouwen rondom de Thomas van Aquinostraat. Deze gebouwen voldoen qua functionaliteit en energetische kwaliteit niet meer. Renovatie van de gebouwen is geen optie omdat er te hoge investeringen mee gemoeid zijn.
Gekozen is dus voor nieuwbouw die gefaseerd kan worden uitgevoerd.
Het gaat niet alleen om bouwen maar het gaat ook om omgevingskwaliteit van de gewenste groene campus. Uitgangspunt is namelijk dat het groene parkachtige karakter van de campus behouden blijft en verder wordt ontwikkeld.
Om enerzijds de bebouwingsstructuur en anderzijds de groenstructuur goed met elkaar in balans en in samenhang te brengen is een stedenbouwkundige en landschappelijke visie opgesteld voor de gehele zuidflank van het Heyendaalterrein.
Diverse partijen zijn geïnformeerd over de voorgenomen plannen van de universiteit m.b.t. de herstructurering van de campus (zie kaartbeeld hierna).
Ondanks de extensivering van bebouwing riep dit plan wisselende reacties op bij verschillende partijen. Met name de uitbreiding van bebouwing in het bos werd kritisch ontvangen. In nauwe samenwerking met de projectgroep, de universiteit en milieuvertegenwoordigers (onder andere wijkraad en de Gelderse Natuur- en Milieu Federatie) is het plan herzien. Het kaartbeeld hierna geeft een weergave van het plan zoals dat nu in de verbeelding van het bestemmingsplan is opgenomen.
Visie De landschappelijk/stedenbouwkundige visie voor Heyendaal Zuid wordt opgebouwd uit een aantal belangrijke bouwstenen: a) het groen, b) een netwerk van paden en c) autonome gebouwen. Tezamen gaan deze bouwstenen een afwisselend maar consistent beeld vormen. Door een analyse van de oorspronkelijke landgoedstructuur blijkt dat er nog restanten van sterrenbossen aanwezig zijn. Een sterrenbos is een bos met paden die vanuit een middelpunt straalsgewijs naar de uiteinden lopen. Langs de paden werd laanbeplanting aangelegd. De oorspronkelijke sterrenbosstructuur is onderlegger voor de visie.
Gestreefd wordt naar een campusmodel á la Harvard waarbij een landschap van gras, paden en bomen de samenhang tussen de gebouwen vormt. Voor Heyendaal-Zuid geldt dat de padenstructuur gebaseerd is op de oorspronkelijke sterrenbosstructuur. De gebouwen staan los in het groen en hebben een beperkte footprint maar zijn wel hoog om het gewenste programma (vierkante meters) te kunnen realiseren. De autonome gebouwen zijn alzijdig maar wel met een duidelijke entree. Een netwerk van paden gaat de afzonderlijke gebouwen met elkaar verbinden. Om openheid te krijgen zal het bos hier en daar gedund moeten worden (de dunning zal gebaseerd worden op de kwaliteit van de bomen). Om het groene karakter van de campus te ondersteunen wordt het parkeren (grotendeels) onder de gebouwen opgelost.
De groene campus moet ook een levendige campus zijn. Een levendige campus is meer dan een paar instellingen, het is een combinatie van onderzoek, onderwijs, bedrijfsleven, woningen, culturele en recreatieve plekken, parken, pleinen en natuurbeleving. Het moet een plek worden voor iedereen; van student en docent tot buurtbewoner.
![]() |
![]() |
In het nieuwe campuslandschap is ruimte voor spontane ontmoeting, menselijke interactie, samenkomst van groepen alsook voor rust en ontspanning.
Voor Heyendaal-Zuid wordt de uitwerking van deze visie in een aantal stappen aangepakt.
Stap 1 (2012-2013) De eerste stap is reeds gezet met de bouw van de Rechtenfaculteit, het Grotiusgebouw. Dit gebouw wordt op de bestaande parkeerplaats aan de Willem Nuyenslaan gebouwd. Met de bouw is in de zomer van 2012 gestart. Dit gebouw gaat de toon zetten voor de verdere ontwikkeling. Onder het gebouw wordt een parkeergarage en fietsenstalling gerealiseerd. Het bestaande parkeren in het bos tegenover de aula wordt opgeheven.
Stap 1
Stap 2 (2016-2018) Stap 2 bestaat uit de verplaatsing van de faculteit der Managementwetenschappen naar de vrijkomende noordvleugel van het Gymnasion. Via gefaseerde nieuwbouw ontstaat er ruimte om de lage vleugel van het Spinozagebouw, waar nu 'Sociale Wetenschappen' is gehuisvest, te slopen. De vrijkomende grond biedt ruimte om het in te richten als een groen ontmoetingsplein, de 'Spinoza-yard'. Het plein wordt aan drie zijden omgeven door gebouwen, de zuidzijde wordt begrensd door de noordrand van het bestaande bos. De gebouwen rondom deze nieuwe groene buitenruimte vormen een samenhangend cluster van gebouwen. Na deze stap begint het campusconcept van losse gebouwen in het groen vorm te krijgen.
Stap 2
Stap 3 (2018-2022) In deze stap wordt de bestaande bebouwing aan de Thomas van Aquinostraat vervangen door nieuwe losstaande gebouwen in het groen met parkeren zo veel mogelijk onder de gebouwen. Door deze stap wordt de parkambitie voor de campus á la Harvard concreet tot uitvoering gebracht.
Stap 3
Per saldo De transformatie van de zuidflank van Heyendaal naar een groene campus á la Harvard zoals die gestalte krijgt na stap 1, 2 en 3 heeft consequenties voor de totale oppervlakte aan bebouwing, verharding en groen. In grote lijnen komt het erop neer dat er na transformatie minder bebouwd oppervlakte, minder verhard oppervlakte en meer oppervlakte aan groen aanwezig zal zijn. Bijgaand wordt de bestaande situatie met de getransformeerde situatie in beeld gebracht.
De bouw van het Grotiusgebouw past binnen het vigerende bestemmingsplan Nijmegen Heyendaal. De rest van de geplande ontwikkelingen passen niet volledig binnen het vigerende bestemmingsplan. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan Nijmegen Heyendaal - 4 voorziet hierin.
Plangrens De plangrens loopt langs de Erasmuslaan, de Heyendaalseweg, perceelsgrens klooster Berchmanianium, Houtlaan en St. Annastraat. Het Max Planck Instituut is buiten het plan gehouden.
Bebouwingsvlak Voor het Grotiusgebouw is het bouwvlak grotendeels uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Na de realisatie van stap 2 kan er ter plaatse van de lage vleugel van het Spinozagebouw een groen plein worden gerealiseerd.
In de zuidwest hoek Thomas van Aquinostraat wordt het bouwvlak iets in zuidelijke richting uitgebreid, conform de landschappelijk/stedenbouwkundige visie.
Het bestaande hoge deel Spinozagebouw en gebouwen Thomas van Aquinostraat komen binnen 1 bouwvlak te liggen met een bebouwingspercentage van 70%. In het vigerende bestemmingsplan is dit percentage 100%. Dit lagere bebouwingspercentage wordt opgenomen om de intentie van transformatie naar een groene campus in het bestemmingsplan tot uitdrukking te brengen. De bouwhoogten worden eveneens aangepast, van 15/15 naar 25/25 meter, zodat gebouwen met een kleinere footprint wel hoger kunnen om zo het gewenste programma/oppervlakte te kunnen realiseren. De situering van de nieuwbouw wordt niet vastgelegd maar door de aanduiding “groenzone/zichtas” en een bebouwingspercentage op de plankaart/verbeelding op te nemen wordt geborgd dat er losstaande gebouwen in het groen geplaatst worden. De maatvoering (breedte) en exacte ligging van de zichtassen hebben een indicatief karakter, die in hun onderlinge samenhang, een herkenbaar en karakteristiek beeld geven van de open groene campusstructuur rondom de in te passen bebouwing. Het bouwvlak van de bibliotheek wordt aan de westzijde iets ingekort, de bouwhoogte blijft 35/35. Het bouwvlak van de Erasmustoren en de mensa blijft qua omvang en bouwhoogte identiek aan het vigerende bestemmingsplan.
Groen Langs de Erasmuslaan en de St. Annastraat blijft de groenbestemming uit het vigerende bestemmingsplan gehandhaafd. Het bos aan de Houtlaan krijgt de bestemming 'Bos' een zwaardere bestemming dan de bestemming 'Groenvoorzieningen' uit het vigerende bestemmingsplan. Ter plaatse van de bomenlaan tussen Bestuursgebouw en Spinozagebouw is de groenbestemming verruimd en meer in overeenstemming met de in uitvoering zijnde nieuwbouw van de eerste stap.
In hoofdstuk 2 en 3 van deze toelichting komt alle beschikbare informatie over het plangebied aan bod. In het tweede hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleid en in het derde hoofdstuk het sectoraal beleid besproken.
In hoofdstuk 4 komt de plansystematiek en in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan aan bod.
De toelichting wordt afgesloten met een hoofdstuk over het gevoerde vooroverleg van het plan.
Om het plan te verankeren in het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente Nijmegen wordt in dit hoofdstuk het relevante ruimtelijke beleid besproken.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voorheen benoemde nationale belangen, zoals verstedelijking en de bescherming van nationale landschappen worden losgelaten. Dat geldt ook voor onderdelen van het natuurbeleid, zoals de rijksbufferzones en groen in en om de stad.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:
Met de ontwikkeling van het campusterrein Mercuriuspark wordt voldaan aan de rijksdoelstelling om de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te vergroten.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte)
In het Barro zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit Ruimtelijke Ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie;
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Daarnaast zijn er recent onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
In het Barro zijn geen onderwerpen die het plangebied beïnvloeden.
Besluit ruimtelijke ordening
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.
Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe is in artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd (artikel 3.1.6, tweede lid, nieuw), op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
In dit bestemmingsplan moet dus voldaan worden aan deze duurzaamheidsladder. Hieronder gaan wij hier op in:
Sub a. (Actuele) regionale behoefte
De universiteit is de afgelopen jaren gegroeid naar ca. 19.000 studenten en verwacht wordt dat dit aantal de komende jaren stabiel zal blijven.
Sub b. Benutting van beschikbare gronden
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in sloop en nieuwbouw van bestaande gebouwen naar nieuwbouw (vervangende nieuwbouw). Per saldo zal het te bebouwen oppervlakte afnemen ten gunste van groen. Er wordt dus voldaan aan dit lid.
Sub c. Alternatieve locaties
Omdat wordt voorzien in de behoefte middels een herstructurering van bestaand stedelijk gebied behoeft niet verder te worden onderzocht in hoeverre alternatieve locaties, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend kunnen worden ontsloten of als zodanig kunnen worden ontwikkeld. Artikel 3.1.6, tweede lid, sub c van het Bro is niet meer van toepassing.
Conclusie De ontwikkelingen op het campusterrein passen binnen de visie van het Rijk om de groei van topsectoren te stimuleren ten behoeve van de concurrentiepositie. Daarnaast wordt uitbreiding van de bestaande kenniscluster binnen de stedelijke contouren gerealiseerd. Het rijksbeleid staat de ontwikkelingen op campus Heijendaal niet in de weg
Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening provincie Gelderland Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland staat in de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Het streekplan is in september 2005 van kracht geworden. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. De inhoud van het streekplan blijft voor de provincie de basis voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend. In de stedelijke netwerken, waaronder de Stadsregio Arnhem – Nijmegen moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Binnen het groen-blauwe raamwerk (onder andere nationaal landschap Gelderse Poort) geeft de provincie alle ruimte aan natuur. Verstedelijking is hier niet toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. In het multifunctionele gebied staat het de gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid te bepalen, rekening houdend met de waardevolle landschappen in deze gebieden.
De provincie Gelderland heeft inmiddels een opvolger gemaakt van de algemene structuurvisie, namelijk de Ontwerp omgevingsvisie Gelderland die medio 2013 ter visie heeft gelegen.
(ontwerp) Provinciale Omgevingsvisie Gelderland
De provincie Gelderland heeft een opvolger gemaakt van de algemene structuurvisie, namelijk de (ontwerp) Omgevingsvisie Gelderland die medio 2013 ter visie heeft gelegen.
De Omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen: het Waterplan, Gelders Milieuplan, Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, de Structuurvisie en de Reconstructieplannen.
Aandacht voor steden
Er komt een sterker accent te liggen op stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Dit zijn de gebieden, waar nu al de meeste mensen wonen en werken en die ook in de toekomst met name veel jongeren zullen trekken. Voor de versterking van (boven)regionale voorzieningen ligt de focus op drie stedelijke netwerken: dit zijn sterk verstedelijkte zones die de vorm aannemen van een netwerk van grotere en kleinere compacte steden, elk met een eigen karakter en profiel binnen het netwerk. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. In Gelderland zijn drie stedelijke netwerken:
a.Apeldoorn-Zutphen-Deventer
b.Arnhem-Nijmegen
c.Ede-Wageningen
De zes regio's in de provincie Gelderland krijgen aandacht in de Omgevingsvisie. Voor de stadsregio zijn de speerpunten: innovatie en economische structuurversterking. Binnen deze speerpunten zijn de volgende clusters geformuleerd: energie- en milieutechnologie, logistiek, agro, toerisme,sociaal- economische vitaliteit en verstedelijking en het benutten van gebiedskwaliteiten.
De Provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers. De Provincie zet zich in voor de aanpak van leegstaand vastgoed en overcapaciteit, zonder de verantwoordelijkheid daarvoor weg te nemen bij vastgoedeigenaren en gemeenten. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik helpt bij het motiveren van locatiekeuzes.
Goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw in landelijk en stedelijk gebied zijn belangrijk. Het uitgangspunt is dat grote ontwikkelingen in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden. De ontwikkeling van het campusterrein voldoet hieraan. Ook zorgt dit voor de economische structuurversterking en ligt het binnen een prioritair gebied (stedelijk netwerk) in Gelderland. Het voldoet daarmee aan het provinciale beleid.
(ontwerp) Omgevingsverordening
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie worden juridisch vertaald in de (ontwerp) Omgevingsverordening. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.
In de Omgevingsverordening wordt de woningbouwcontour die momenteel van kracht is in de Stadsregio verlaten en wordt de Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking ingevoerd. Beide documenten hebben ter visie gelegen van 21 mei tot en met 2 juli 2013. Op dit moment is echter nog de Ruimtelijke Verordening Gelderland van kracht.
Ruimtelijke Verordening Gelderland geconsolideerd (2)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft de Provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Daarmee stelt de Provincie eisen aan de ruimtelijke besluiten van gemeenten. De Provincie richt zich daarbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, wonen, detailhandel, natuur en water. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen: Streekplan Gelderland 2005). De RVG is d.d. 15 december 2010 door Provinciale Staten vastgesteld en op 21 januari 2011 in werking getreden. Deze wordt binnenkort vervangen door de Omgevingsverordening, echter op dit moment is de ruimtelijke verordening geconsolideerd (2) van kracht. Deze stelt met betrekking tot bedrijventerreinen belangrijke eisen aan o.a. functies.
Conclusie Geplande ontwikkelingen op het campusterrein Heijendaal passen goed binnen de ruimtelijke beleidskaders van de provincie Gelderland.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in het Regionaal Plan (2005) de gemeenschappelijke ambities vast voor de ontwikkeling van de regio Arnhem-Nijmegen. Het Regionaal Plan laat zien hoe de betrokken gemeenten binnen de Stadsregio streven naar hoogwaardige regionale ontwikkeling van het stedelijk netwerk Arnhem-Nijmegen als geheel. Met dit Regionaal Plan ontwikkelt de stadsregio ruimtelijk beleid en ruimtelijk relevant beleid voor de lange termijn tot 2020. De hoofdlijnen:
Verstedelijkingsvisie
De Verstedelijkingsvisie is een integrale visie waarin de hoofdlijnen van het Regionaal Plan worden herbevestigd. De Stadsregio streeft naar een sterke koppeling tussen de ambities voor wonen, werken en mobiliteit. De Stadsregio legt prioriteit bij de afronding van de al ingezette ontwikkeling op uitleglocaties, zoals de Vinex-locaties Schuytgraaf, Westeraam en Waalsprong. Uit WoON 2009 (woningbehoefteonderzoek) blijkt dat 75 % van de externe woningzoekenden zich wil vestigen in het stedelijk kerngebied tussen Arnhem, Nijmegen en Overbetuwe. In de Verstedelijkingsvisie verwacht de Stadsregio Arnhem Nijmegen, op basis van de huidige prognoses, dat een uitbreiding van de huidige regionale woningvoorraad met ca 26.000 woningen nodig is.
De Stadsregio (her)bevestigt de keuze uit het Regionaal Plan voor de verdere ontwikkeling van de S-as. Dit is de centrale spooras (www.stadsregiorail.nl) en tevens de ruimtelijk economische ontwikkelas die loopt van Zevenaar/Didam naar Wijchen, via de twee economische motoren Arnhem en Nijmegen. Het verbinden van de S-as met gebieden buiten de Stadsregio, zoals de Randstad, Schiphol en Brabant, staat hoog op de agenda om de positie van de Stadsregio verder uit te bouwen. Doel van de versterking van de S-as is de ontwikkeling rond wonen, economie en mobiliteit zoveel mogelijk te bundelen en te verknopen en te concentreren rond belangrijke knooppunten en schakels van het openbaar vervoer.
Conclusie De ontwikkelingen zoals in dit bestemmingsplan benoemd sluiten goed aan op de ambities van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen.
Structuurvisie Nijmegen 2013, kansen voor ontwikkeling tot 2030
In maart 2013 heeft het college van B&W de (ontwerp) Structuurvisie 2013 vrijgegeven en zal op korte termijn door de raad worden vastgesteld. Deze structuurvisie geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de Structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de speerpunten Typisch Nijmegen, Economische structuurversterking en Karakteristieke wijken.
Het plangebied staat op de kaart als campusontwikkeling. Ook staat aangegeven een HOV verbinding en een knooppunt ontwikkeling (Heijendaal). Wat betreft de campusontwikkeling is te lezen in de structuurvisie dat het gaat om een verdere campusontwikkeling rondom Heijendaal en de Novio Tech Campus, met als doel versterking van de topsector Life Sciences & Health en de speerpunten semiconductors en Energie milieu technologie. Hiervoor is ook een goede verbinding (HOV) nodig. Heijendaal samen met Novio Tech campus is de plek voor hoogwaardige bedrijvigheid en de verbinding tussen opleiding en bedrijfsleven.
Coalitieakkoord 2010-2014: Werken aan een duurzame toekomst De economische crisis dwingt tot nadenken over de rolverdeling van overheid en burgers. Noodzakelijke keuzes worden niet uit de weg gegaan, bezuinigingen zijn onvermijdelijk. Met het coalitieakkoord is per programma gekeken of de doelen efficiënter bereikt kunnen worden. Het College hecht waarde aan meer zicht op de afweging van de verschillende belangen in de besluitvorming. De gemeente wil op een transparante, efficiënte en zakelijke manier samen met de stad de nieuwe uitdagingen aangaan. Het College streeft naar een duurzaam, sociaal en economisch sterk Nijmegen. Vooral het duurzame en economische beleid is van toepassing voor dit bestemmingsplan.
Een sterke en duurzame stad Een duurzame sterke economie bevordert de werkgelegenheid. Gemeente Nijmegen streeft ernaar een duurzame en innovatieve economie met kennisintensieve en creatieve bedrijvigheid te zijn. Een goede bereikbaarheid is een belangrijke vestigingsvoorwaarde voor bedrijven, maar dat geldt zeker ook voor een goede woonomgeving, groen en het aanbod van culturele activiteiten. De dynamiek in de stedelijke ontwikkeling wordt gestimuleerd door te werken aan grote strategische projecten, zoals: Waalsprong, ondersteuning Binnenstad, Koers West, Waalfront, Citadel, Novio Tech Campus, Station Goffert, herontwikkeling Spoorzone.
Conclusie De ontwikkelingen zoals in dit bestemmingsplan benoemd sluiten goed aan op de ambities van de gemeente Nijmegen.
In dit hoofdstuk wordt de op het plan betrekking hebbend sectoraal beleid behandeld.
Vanuit EZ zijn er geen bezwaren tegen de beoogde ontwikkelingen. De ontwikkelingen worden toegejuicht, omdat ze bijdragen aan een duurzame ontwikkeling van de Radboud Universiteit als instituut. De Radboud Universiteit is voor de stad niet alleen één van de grootste werkgevers, maar is ook de katalysator voor kennisontwikkeling en innovatie en een belangrijke reden voor veel bedrijven om voor Nijmegen te kiezen als vestigingsplaats.
In oktober 2011 heeft de gemeenteraad de nota Nijmegen Duurzaam Bereikbaar vastgesteld. Deze nota beschrijft het verkeersbeleid van de gemeente Nijmegen en vervangt de Nota Mobiliteit in Balans uit 2001. Hieronder volgt een beknopte beschrijving.
De gemeente Nijmegen stelt zich ten doel de bereikbaarheid van de stad te garanderen en te verbeteren. Hierbij staat een multimodale aanpak centraal, waarbij de reiziger een keuze wordt aangeboden uit een aantal aantrekkelijke alternatieven: soms is de auto de beste keuze, soms de fiets, soms het openbaar vervoer en soms een combinatie van vervoerswijzen. Daarnaast neemt de gemeente maatregelen om het verkeerssysteem als totaal duurzamer te maken. Hierbij is de samenhang tussen het mobiliteitsbeleid en ruimtelijke ordeningsbeleid van groot belang. Het verstedelijkingsbeleid van de gemeente gaat uit van een concentratie van ruimtelijke ontwikkelingen op een aantal knopen die goed bereikbaar zijn met de fiets en met het openbaar vervoer. Ook nieuwe grootschalige woning- bouwontwikkelingen zoals de Waalsprong moeten goed ontsloten worden voor fiets, openbaar vervoer en auto. Voor bedrijventerreinen geldt dat deze zoveel mogelijk aan de rand van de stad worden gesitueerd met goede verbindingen naar de rijkswegen. Transferia worden op strategische plekken aan de rand van de stad gerealiseerd waar overstappen op het HOV mogelijk is. Bij elke geplande nieuwe ontwikkeling wordt onderzocht wat de effecten zijn op de bereikbaarheid. Dat kan leiden tot extra maatregelen, de keuze voor een andere locatie of in het meest extreme geval tot het niet doorgaan van de ontwikkeling. Tenslotte richt het beleid zich op maatregelen die leiden tot een betere benutting van de bestaande infrastructuur en het stimuleren van duurzame vervoerswijzen. Waar al deze maatregelen onvoldoende soelaas bieden, komt het vergroten van de capaciteit als optie in beeld.
De realisatie van De Oversteek heeft de verkeersstructuur in de stad ingrijpend veranderd. Ook door de maatregelen op het rijkswegennet (verbreding A50) zal de doorstromingsproblematiek verschuiven van het gebied ten noorden van de Waal naar de zuid- en westflank van de stad. In het gebied ten zuiden van de Waal en ten oosten van het Maas-Waalkanaal is nu al sprake van hoge verkeersdruk. De ruimtelijke mogelijkheden om nieuwe infrastructuur te bouwen zijn hier beperkt. De aanleg van De Oversteek is door de gemeente Nijmegen aangegrepen om door dynamisch verkeers- management het verkeer beter te beheersen en de doorstroming te verbeteren.
Autoverkeer Een goede bereikbaarheid van Nijmegen per auto is in de eerste plaats gediend met een goede en betrouwbare afwikkeling van het verkeer op de autosnelwegen rondom de stad. Het is van groot belang dat deze autowegen goed functioneren. Er is dan namelijk geen noodzaak om dóór Nijmegen te rijden als je niet ín Nijmegen moet zijn. Al het doorgaande verkeer gaat buiten de stad om, terwijl het bestemmingsverkeer de stad vanuit de beste windrichting kan benaderen. Binnen de stad hanteren we 3 beleidslijnen: doorstromen, doseren, overstappen.
- Doorstromen: dankzij De Oversteek ontstaan meer mogelijkheden om het verkeer te spreiden en kunnen we beter bijsturen in geval van calamiteiten. Het is een goed alternatief voor een deel van de verplaatsingen, om doorstromendverkeer om het centrum van de stad te leiden. De gemeente zet in op een goede doorstroming van het verkeer in de stad en heeft daarvoor de "Groene Route" (zie afbeelding) aangelegd: dit is een aaneengesloten route waarop de doorstroming optimaal is. De route is in gebruik genomen als S100.
- Doseren: als de doorstroming op deze route op piekmomenten onder druk staat, wordt het verkeer op de invalswegen naar de route toe “gebufferd”. De gemeente zet zwaar in op dynamisch verkeersmanagement: we monitoren het verkeer en waar nodig sturen we bij. Zo krijgen we steeds meer grip op verkeer.
- Overstappen: ten noorden, zuiden en westen van Nijmegen bieden we transferia aan waar automobilisten kunnen overstappen op het openbaar vervoer of de (elektrische) fiets.
Nu De Oversteek gereed is, zal de bereikbaarheid van de (binnen)stad verbeteren. Echter kan de aanpak van aanleg en renovatie van wegen in de Waalsprong tijdelijk de doorstroming beperken. Tevens zijn er nog werkzaamheden die de bereikbaarheid beïnvloeden, zoals de Dijkteruglegging en het groot onderhoud aan de Waalbrug. Daarom zal voor het autoverkeer in sterke mate worden aangestuurd op het zo goed mogelijk managen van de verkeersstromen en het stimuleren van het spitsmijden.
Openbaar vervoer Het OV moet een belangrijke bijdrage gaan leveren aan het verbeteren van de bereikbaarheid van Nijmegen en haar knooppunten. Het streven is een toename van het gebruik van het OV. De kracht van het OV ligt vooral bij zoveel mogelijk gebundelde vervoersstromen. De bestaande spoorwegen vormen de ruggengraat van het OV. Om regionale verplaatsingen beter te kunnen bedienen, wordt StadsregioRail ontwikkeld. StadsregioRail voorziet in meer regionale treinen per uur en extra stations op de verbinding tussen Duiven, Arnhem, Nijmegen en Wijchen. In aanvulling hierop wordt een netwerk van Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) ontwikkeld. Het HOV bedient de belangrijkste knooppunten en bestemmingen in Nijmegen en omgeving en is vooral geschikt voor afstanden tussen de 3 en 10 kilometer. De stadsregio heeft zes te ontwikkelen regionale HOV-lijnen vastgelegd, waarvan er vier liggen op Nijmeegs grondgebied. Als eerste zal de lijn Heijendaal - Nijmegen Centraal - Centrum - Waalsprong worden ontwikkeld. Voor deze verbinding wordt gestreefd naar een tramverbinding, die wordt doorgetrokken naar Bemmel en aansluit op de verbinding Arnhem - Huissen - Bemmel - Nijmegen. De andere twee HOV-lijnen lopen van Nijmegen Centraal Station, via Plein '44 naar Beuningen en van de Waalsprong naar Nijmegen-Dukenburg. Het HOV-lijnennet gaat de knooppunten, transferia en omliggende woongebieden met elkaar verbinden. Hiervoor is ook het normale, onderliggende lijnennet van belang voor de verbinding van de knopen met de wijken en de wijken onderling. De fijnmazigheid van een openbaar vervoer netwerk is van belang voor de bereikbaarheid, maar zorgt er ook voor dat het openbaar vervoer een aantrekkelijk alternatief is voor de auto.
Langzaam verkeer In Nijmegen liggen veel bestemmingen op korte afstand van elkaar. De fiets is hier een goed alternatief voor de auto. Van alle korte ritten (tot 7,5 kilometer) wordt 37% per fiets afgelegd. Dit percentage willen we laten toenemen. De gemeente gaat daarom de komende jaren door met het opwaarderen van het fietsroutenetwerk en het realiseren van snelfietsroutes op de belangrijkste verbindingen. Snelfietsroutes zijn doorlopende en aantrekkelijke fietsroutes dwars door de stad, die woonlocaties verbinden met belangrijke stedelijke bestemmingen, ook vanuit de regio. Snelfietsroutes zijn zo direct mogelijk en bieden de fietser extra kwaliteit in de vorm van doorstroming (voorrang, minder oponthoud, groen bij verkeerslichten), vlakke verharding en aantrekkelijkheid (autoluw, schone lucht, sociale veiligheid, omgeving). Door de snelfietsroutes willen wij meer forenzen op de (elektrische) fiets krijgen. Ook werken wij de komende jaren aan de rest van het fietsnetwerk. Naast de hoofdfietsroutes moet het fietsverkeer aantrekkelijker worden door de inrichting van parallelle (schone lucht) routes en fijnmazige verbindingen door de verblijfsgebieden. Een fijnmazig fietsnetwerk is belangrijk, omdat de fiets een belangrijk onderdeel moet gaan uitmaken van de vervoersketen, het verwisselen van vervoerssysteem, bijvoorbeeld van fiets op trein. Minstens zo belangrijk als goede fietsverbindingen zijn tenslotte goede en veilige stallingen.
Parkeren Begin 2012 is een nieuwe Parkeernota en een Nota Parkeernormen voorgelegd aan de gemeenteraad en vastgesteld. Deze nota is gebaseerd op de CROW-kencijfers. In de Nota Parkeernormen staat ook het beleid beschreven ten aanzien van dubbelgebruik, afwijkingen en ontheffingsmogelijkheden.
Expeditieverkeer Op het gebied van (beroeps)goederenvervoer streeft Nijmegen naar een marktconform beleid, waarbij de overheid de randvoorwaarden schept om de markt tot kwalitatieve oplossingen te verleiden. Het streven is om tot een reductie van het aantal verkeersbewegingen te komen en daarbij zowel CO2-reductie als een gezonde businesscase te realiseren. Dit wordt bereikt door transportbedrijven die voorop durven lopen extra te belonen in de vorm van specifieke privileges. Daarnaast is ook afstemming op regionaal niveau van belang. Dit gebeurt door continue afstemming met de markt en omliggende gemeenten (vooral Arnhem). De gemeente Nijmegen werkt mee aan het stimuleringsprogramma Lean & Green en kent tenslotte ook nog de Groene Hub. Dit is een project voor het verduurzamen van het goederen- en busvervoer. In dit project zorgen deelnemers uit de regio Arnhem-Nijmegen ervoor dat lokaal opgewekt groen gas gebruikt wordt voor het openbaar vervoer.
Conclusie De herziening van het bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van het plangebied ten zuiden van de Erasmuslaan. Er wordt niet afgeweken van het hierboven beschreven beleid op het gebied van mobiliteit. De gemeente heeft regelmatig overleg met de campuspartners en omliggende woonbuurten over de bereikbaarheid. De bereikbaarheidsaspecten zijn vastgelegd in de Bereikbaarheidsnota Heyendaal 2004.
Bereikbaarheid Het plangebied heeft in de huidige situatie voor gemotoriseerd verkeer ontsluitingen aan de Erasmuslaan en Heyendaalseweg. Beide wegen functioneren als gebiedsontsluitingsweg en vervullen een belangrijk rol voor de ontsluiting van het plangebied. De maximale rijsnelheid bedraagt 50km-uur. De nieuwe planontwikkeling gaat uit van deze bestaande ontsluitingen. Uitgangspunt van de gebiedsontwikkeling is dat er geen grote toename van het aantal m2 brutovloeroppervlak komt. Het betreft primair vervangende nieuwbouw. Dit betekent dat de verkeersintensiteit van en naar het plangebied niet of nauwelijks toeneemt. Voor fietsers en voetgangers biedt het plangebied in de huidige situatie veel mogelijkheden om de gebouwen te bereiken en door het gebied te fietsen en lopen. Er bevinden zich aansluitingen van die paden aan de St. Annastraat, Erasmuslaan, Heyendaalseweg en Houtlaan. Door de herontwikkeling wijzigt de padenstructuur binnen het gebied waarbij de huidige aansluitingen aan de omliggende wegenstructuur zoveel mogelijk intact blijven. Door de openheid en lokalisering van gebouwen en groengebieden ontstaat een duidelijk netwerk van paden met een grotere sociale veiligheid.
Parkeren en rijwielstallingen Binnen het plangebied worden de noodzakelijk vereiste parkeer- en stallingsvoorzieningen aangelegd. Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone centrumgebied. Om het groene karakter van de campus te ondersteunen worden de parkeer- en stallingsvoorzieningen zo veel mogelijk onder de gebouwen gerealiseerd. Dit geldt zowel voor bezoekers als het vaste aantal parkeerplaatsen.
Openbaar Vervoer Het plangebied maakt onderdeel uit van Heyendaal/Radboud en is goed voorzien in openbaar vervoerlijnen. Het Hoogwaardig Openbaar Vervoer maakt gebruik van de Erasmuslaan en heeft aan de oost- en westzijde haltevoorzieningen.
Verkeersveiligheid Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-A, GOW-B en de industrieterreinen geldt 50 km/uur. Voor de rest binnen de bebouwde kom geldt 30 km/uur. De hoofdontsluitingstructuur van de campus (St. Annastraat, Houtlaan, Heijendaalseweg en Erasmuslaan) zijn ingericht als 50 km/h wegen. Alle wegen binnen de campus maken deel uit van een verblijfsgebied met een toegestane snelheid van 30 km/uur.
Algemeen
Vanuit algemene milieuoptiek kan opgemerkt worden dat de nadere uitwerking van het te wijzigen bestemmingsplan als passend in de naaste omgeving en in het bijzonder binnen het plangebied zelf kan worden aangemerkt.
Op het campusterrein zullen in hoofdzaak nieuwe onderwijsgebouwen en ondergrondse parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.
Opgemerkt kan worden dat alle activiteiten binnen het bestemmingsplan Heijendaal-Zuid gaan vallen onder functiemenging, Categorie B als opgenomen tabel 4 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging van de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering, Editie 2009.
Categorie B houdt in “Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden”.
Gezien de vrije ligging van het plan en de te realiseren bouwplannen kan gesteld worden dat hieraan wordt voldaan.
Bedrijvigheid
In de naaste omgeving van het plan bevinden zich geen bedrijven/inrichtingen waarvan de hindercirkel zich tot over het plangebied uitstrekt. Als aan het bovenstaande wordt voldaan zal vanuit het campusterrein ook geen onaanvaardbare hinder naar de omgeving toe ontstaan, dan wel bedrijvigheid in de naaste omgeving kunnen worden gefrustreerd.
Indirecte hinder
Met betrekking tot de parkeerbehoefte kan gesteld worden dat in het plan in principe rekening is gehouden met voldoende parkeerruimte, zodat de parkeerdruk in de naaste omgeving van het campusterrein niet onaanvaardbaar zal worden verhoogd.
Conclusie
Het plan kan als acceptabel worden aangemerkt.
Voor deze paragraaf is het Bodem Informatie Systeem van de gemeente Nijmegen geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de volgende bodemonderzoeken bekend zijn:
-Iwaco, 1997, Verkennend bodemonderzoek Thomas van Aquinostraat 3, met nummer 1286/3359520
-Iwaco 1999, Verkennend bodemonderzoek studiehuis faculteit Rechtsgeleerdheid met nummer 1748/3372430
-Econsultancy 2008, Verkennend bodemonderzoek Wundtlaan 1, met kenmerk 4434 08113492
Uit de bodemonderzoeken blijkt:
De bodem is geschikt voor de functie wonen/onderwijs/zorginstellingen.
Bij de Omgevingsaanvraag moet nog een recent bodemonderzoek dat voldoet aan de NEN 5740 en 5705 voor asbest gedaan worden.
Bodem en klimaat
In de opzet van de gebouwen is rekening gehouden met de bosachtige/parkachtige structuur. Ook wordt het oppervlakte open bodem vergroot. Dat is positief voor (water) kringloop, bodemprocessen en dus biodiversiteit. Een open bodem helpt daarbij met de regulering van het klimaat. Ook het verblijfsgebied wordt aangenamer, mits er voldoende grotere bomen overblijven i.v.m. de boomkronen (vermindering windturbulentie bij hogere gebouwen en effect op schaduwvorming, verdamping/hitteonttrekking en dus vermindering van hittestress).
Verder zou het positief zijn als gevelgroen wordt toegepast. Dit kan ook helpen bij de op de opvang van hemelwater. Gecombineerd met een buffertank zorgt dit voor een irrigatie van gevelgroen. Verticaal groen tegen gebouwen werkt klimaatregulerend, zowel voor hitte, fijn stof als wind/geluid.
Grondwaterbeschermingsgebied
In de bouwmaterialen mogen eigenlijk geen uitloogbare materialen zoals houtverduurzaming, zink en lood worden toegepast. Deze stoffen komen uiteindelijk in het grondwater terecht. Indien deze bouwmaterialen wel worden toegepast zal het af te voeren regenwater via een bodempassage (passering humusrijk laagje met planten) moeten worden gezuiverd. Eventueel kan een combinatie met een buffertank voor het watergeefsysteem van het gevelgroen worden gebruikt. Periodiek kan de bodem van de passage worden gemonitoord om te achterhalen of de opgevangen metalen doorslaan naar het grondwater.
Positief is dat het bos aan de Houtlaan de bestemming 'Bos' krijgt, een zwaardere bestemming dan de bestemming 'Groenvoorzieningen' uit het vigerende bestemmingsplan en dus een betere bescherming voor het grondwater.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.
De nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies liggen binnen de zone van de St. Annastraat, Heyendaalseweg en Erasmuslaan. Voor de drie wegen is akoestisch onderzoek verricht.
De voorkeurswaarde uit de Wgh voor wegverkeer bedraagt 48 dB. Deze waarde mag bij voorkeur niet worden overschreden. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hoge waarde worden vastgesteld. In de Wgh en de “Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder” staan deze voorwaarden omschreven.
Uit akoestisch onderzoek blijkt dat bij de nieuw te bouwen geluidgevoelige functies de voorkeurswaarde van 48 dB vanwege wegverkeer niet wordt overschreden. Omdat de geluidsbelasting niet boven de voorkeurswaarde uitkomt hoeft er geen hogere waarde procedure te worden doorlopen. De geplande geluidgevoelige functies kunnen worden gerealiseerd.
Bij de nieuw te bouwen geluidgevoelige functies moet worden voldaan aan geluidweringseisen, zodanig dat voor de toegestane binnenwaarden minimaal wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit.
Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:
a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).
Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden o.a. voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In Nijmegen worden alleen voor NO2 en PM10 mogelijke overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.
De normering voor NO2 en PM10 is als volgt:
Norm | Ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 ug/m3 | 1-1-2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 ug/m3 | 1-6-2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar >50 ug/m3 | 1-6-2011 |
Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied moet met deze normering rekening worden gehouden. Plannen worden getoetst aan de regelgeving voor luchtkwaliteit. Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgaan, indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
- de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit is sinds de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) maximaal 3 %, of:
- de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of:
- bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert. De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of:
- de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL, of;
- er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.
Lokale situatie
Net buiten het plangebied zijn op de St. Annastraat momenteel (2010) beperkte overschrijdingen van wettelijke grenswaarde voor jaargemiddelde NO2 aanwezig. Deze zullen ter plaatse vòòr 1 januari 2015 (formele ingangsdatum van deze grenswaarde) verdwenen zijn door dalende achtergrondconcentraties en emissiefactoren (uitstoot per auto). De bestaande verkeersstromen zijn opgenomen in het rekenmodel. Vooralsnog wordt niet verwacht dat de nieuwbouw extra verkeersbewegingen gaan opleveren, omdat met name sprake is van vervangende nieuwbouw. Daarmee zal het plan voldoen aan de regelgeving voor luchtkwaliteit.
ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden.
De landelijke GGD heeft in de “GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid” het volgende geadviseerd ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs snelwegen en drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):
- liever niet binnen 300 meter van een snelweg;
- op minder dan 100 meter van een snelweg wordt sterk afgeraden;
- niet bouwen direct langs een drukke weg, dus niet in 1e lijnsbebouwing;
- aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg.
Gemeente Nijmegen conformeert zich aan deze landelijke GGD-richtlijn. Aangeraden wordt daarom om een afstand van 50 meter aan te houden tussen gevoelige bestemmingen en de St. Annastraat. De geplande vervangende nieuwbouw betreft geen gevoelige bestemmingen (onderwijsgebouwen en kantooreenheden) en voldoet daarmee ook aan dit aspect.
Aanbevelingen
De verwachting is dat in de nabije toekomst de luchtkwaliteit, mede door uitvoering van maatregelen in het NSL en het recent vastgestelde Uitvoeringsprogramma luchtkwaliteit Nijmegen 2010-2014, in het plangebied onder de dan geldende wettelijke normen zal liggen. Desondanks blijft dit een gebied met bronnen voor luchtverontreiniging, zoals door verkeer opwervelend stof.
Hierin kan in ontwerpen rekening gehouden worden door:
- te zorgen voor het afvangen van luchtverontreiniging door groeninrichting (gevelbegroeiing, daktuinen etc.). Bovendien kan de groeninrichting ook bijkomende voordelen hebben op leefbaarheid en in het kader van klimaat (voorkomen van hitte-eilanden);
- daarnaast kunnen gebouwen afgeschermd worden van de vervuilde lucht, bijvoorbeeld door ventilatielucht voor mechanische ventilatie van achter het gebouw te betrekken;
- nieuwe bedrijvigheid aan laten sluiten bij lopende ontwikkelingen zoals stadsdistributie en milieuzone in het stadscentrum;
- binnen 50 meter van de St. Annastraat dienen geen school, kinderdagverblijf of zorgeenheden als nieuwe bestemming geplaatst te worden. Dit dient ter bescherming van extra gevoelige groepen;
- verminderen behoefte verplaatsing per auto voor personeel, studenten en bezoekers van de campus Heijendaal: zorgen voor befietsbare en beloopbare afstanden, m.n. naar bushaltes, bus- en treinstation en stads(-deel)centrum. Tevens zorgen voor goede fietsstallingsvoorzieningen. Het effect is minder en kortere gemotoriseerde vervoersbewegingen.
Algemeen
Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden:
a) externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven en
b) externe veiligheid door vervoer gevaarlijke stoffen over transportassen.
Plaatsgebonden risico en Groepsrisico
De risico's worden nog nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's:
- Onder het plaatsgebonden risico (PR) verstaat men de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden aangegeven.
- Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron, het invloedsgebied. Het groepsrisico wordt getoetst aan de hand van oriënterende waarden.
Ad a) Inrichtingen
De externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven wordt geregeld in het BEVI (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Dit besluit kent een verdeling naar plaatsgebonden risico's en groepsgebonden risico's, zoals hierboven aangegeven.
Een inrichting waarop het besluit van toepassing zou zijn is binnen en in de naaste omgeving van het plangebied niet aanwezig.
Ad b) vervoer van gevaarlijke stoffen
Voor de externe veiligheid door vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen wordt voor wegen, vaarwegen en buisleidingen het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag" (16 januari 2003) als indicatie aangemerkt. Voor vervoer over het spoor wordt het rapport Externe veiligheid spooromgeving Nijmegen en Wijchen (3 april 2009) als indicatie gebruikt. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen zijn/worden Algemene Maatregelen van Bestuur opgesteld. Het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” is op 1 januari 2011 van kracht geworden, het “Besluit transportroutes externe veiligheid” zal naar verwachting voor 1 januari 2013 van kracht worden.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen modaliteiten aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. Ook is geen hogedruk aardgasleiding in of nabij het plangebied aanwezig.
Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planvorming aanwezig
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd.
Ontvluchting en zelfredzaamheid
Ruimtelijke ordening is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst.
Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in de gebouwen goed aansluiten op de omgeving.
Op basis van het voorgelegde plan zijn er geen beperkende factoren te constateren.
Situering van gebouwen
In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.
Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen ten aanzien van de situering van gebouwen onderling. In het kader van de omgevingsvergunning kunnen eventueel nadere eisen gesteld worden.
Bluswatervoorziening
De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. In geval van de panden zoals die in dit bestemmingsplan zijn voorzien is 60 m3/u vereist. Afstand van de primaire bluswatervoorziening tot de brandweertoegang(en) van de gebouwen mag maximaal 40 meter bedragen.
Indien sprake is van hoogbouw boven 20 meter dan dient een droge blusleiding conform NEN 1594 in het pand aangelegd te worden (Bouwbesluit 2012). In dat geval is een bovengrondse brandkraan binnen 35 meter van het vulpunt van de leiding en een opstelplaats binnen 15 meter van het vulpunt vereist.
Voor een aantal geplande panden zullen nieuwe bluswatervoorzieningen aangelegd moeten worden. Deze bluswatervoorzieningen zullen gezien de omvang van het terrein dus op particulier terrein door de eigenaar van het terrein gerealiseerd moeten worden. Vroegtijdig overleg met de brandweer is gewenst.
Bereikbaarheid
Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang(en)/brandweertoegang(en) van de gebouwen vanaf de weg van belang. De afstand van de straat of particuliere ontsluitingsweg tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan, mits men bij de verdere uitwerking voldoet aan de bovenstaande randvoorwaarden voor bluswater en bereikbaarheid. Het advies van de brandweer is, onder die voorwaarden, dus positief.
De algemene voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in artikel 6.30 en 6.37 van het Bouwbesluit en de nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag. Zeker in de relatief stenige omgeving rond dit project kan het microklimaat extremer zijn en tot hinder leiden.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen.
Voor utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek omgezet worden tot een energiescan. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
In de opzet van de gebouwen is rekening gehouden met de bosachtige/parkachtige structuur. Ook wordt het oppervlakte open bodem vergroot. Dat is positief voor (water) kringloop, bodemprocessen en dus biodiversiteit. Een open bodem helpt daarbij met de regulering van het klimaat. Ook het verblijfsgebied wordt aangenamer, mits er voldoende grotere bomen overblijven i.v.m. de boomkronen (vermindering windturbulentie bij hogere gebouwen en effect op schaduwvorming, verdamping/hitteonttrekking en dus vermindering van hittestress).
Verder zou het positief zijn als gevelgroen wordt toegepast. Dit kan ook helpen bij de op de opvang van hemelwater. Gecombineerd met een buffertank zorgt dit voor een irrigatie van gevelgroen. Verticaal groen tegen gebouwen werkt klimaatregulerend, zowel voor hitte, fijn stof als wind/geluid.
Grondwaterbeschermingsgebied
Het gebied is een grondwaterbeschermingsgebied. Dit beperkt de mogelijkheden voor ondergrondse energie-opslag, zoals Koude-Warmte systemen.
In de bouwmaterialen mogen geen uitloogbare materialen zoals houtverduurzaming, zink en lood worden toegepast, tenzij maatregelen worden toegepast om te voorkomen dat deze stoffen in het grondwater terecht komen.
De watertoets
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
- Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000) - Nationaal Bestuursakkoord Water (2 juli 2003) - Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009) - Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 22 december 2009)
Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Heijendaal. Voor dit gebied zijn het "Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016" relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Grondwater
Het plangebied bevindt zich in een grondwaterbeschermingsgebied.
In de bodemparagraaf zijn randvoorwaarden voor infiltreren aangegeven. Bij infiltratie van hemelwater zal bij de provincie ontheffing moeten worden aangevraagd.
Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
- een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
- maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);
- een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos)
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet het waterschap in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld.
Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
Riolering/ hemelwater
De riooltechnische ontsluitingen van het plangebied bevinden zich aan de Erasmuslaan, Heyendaalseweg en St. Annastraat. De riolering is uitgevoerd als zowel gemengd als gescheiden stelsel. In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water geldt als gemeentelijk beleid, om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Schoon hemelwater dient vertraagd in de bodem te worden geïnfiltreerd. Lettend op het grondwaterbeschermingsgebied mag alleen schoonhemelwater geinfiltreerd worden. Gebouwen moeten conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik maken van duurzame bouwmaterialen die niet uitlogen.
Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.
In eerste instantie is er een toename van het verhard oppervlak. Dit is van korte duur aangezien in de toekomstige plannen is er een afname van het aantal m2 verhard oppervlak. Diverse functies worden namelijk geïntegreerd in minder panden.
Kaders
Voor het hemelwater, dat afstroomt van de overige verhardingen, is een vorm van zuivering vereist. Deze zuivering moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het grondwater niet negatief beïnvloed wordt.
De Ecologische Hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden die worden verbonden door verbindingszones. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse Natuur. De uiterwaarden, delen van de stuwwal en de bosgebieden aan de zuid oost zijde van Nijmegen vallen binnen de EHS. Voor het plangebied zijn er geen beperkingen ten aanzien van de EHS.
Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit zijn de Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het plangebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Waal of Gelderse Poort”. De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen negatief effect op beschermde natuurgebieden.
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de Flora- en faunawet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn) en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is: 'Nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.
Zorgplicht en Verbodsbepalingen
In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet. In het geval van beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht voor dieren betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, met zo min mogelijk lijden gepaard gaat. De Flora- en faunawet bevat daarnaast een aantal verbodsbepalingen om ervoor te zorgen dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten. Deze verbodsbepalingen houden onder andere in dat (beschermde) planten niet geplukt mogen worden. Dieren (beschermd of niet) mogen niet gedood, verwond of gevangen worden. Ook de plaatsen waar dieren verblijven zijn beschermd. Het uitzetten van dieren of planten in de vrije natuur is niet toegestaan, net zomin als het kopen of verkopen van (beschermde) planten of dieren, of producten die van (beschermde) planten of dieren zijn gemaakt.
Natuurtoets
Voor het betreffende plangebied is een natuurtoets (Natuurtoets december 2010 Nieuwland Advies) uitgevoerd waarin onderzoek is gedaan naar het voorkomen van beschermde planten, zoogdieren, vleermuizen, vogels, reptielen en amfibieën en dagvlinders.
Uit de quick scan komt naar voren dat er geen beschermde plantensoorten, zoogdieren, reptielen, amfibieën en vlinders in het plangebied voorkomen. De aangetroffen soorten zijn algemene soorten die vallen onder de zogenaamde tabel 1 soorten. Voor deze soorten geldt de lichtste vorm van bescherming. De algemene regels van zorgplicht zijn hierop van toepassing. Het bosgebied is geschikt als leefgebied voor de eekhoorn die in tabel 2 valt. Bij de inventarisaties zijn geen sporen aangetroffen. Verwacht wordt dat er in het plangebied geen vaste verblijfsplaatsen zijn van deze soort.
Het bosgebied is gecontroleerd op de aanwezigheid van bomen met spleten en gaten geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Ten aanzien van het gebruik van het bosgebied als leefgebied voor vleermuizen moet nader onderzoek verricht worden, waarbij speciaal gekeken wordt naar het deel dat binnen het plangebied valt.
In het plangebied zijn geen nesten of vaste verblijfsplaatsen van jaarrond beschermde vogelsoorten aangetroffen. Wel zijn er enkele spechtengaten waargenomen. Er moet nader onderzocht worden of deze spechtengaten gebruikt worden.
Nader onderzoek
In 2011 en 2012 is nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen en jaarrond beschermde vogelsoorten. Dit onderzoek is uitgevoerd door Regelink, Ecologie& Landschap. Niet alleen het bosgebied is onderzocht, maar ook de aanwezige bebouwing langs de Thomas van Aquinostraat. Het vleermuisonderzoek is volgens het Vleermuisprotocol van de Gegevensautoriteit Natuur uitgevoerd tussen juni 2011 en september 2012. Gelijktijdig met de rondes voor vleermuizen is gekeken naar broedvogels met jaarrond beschermde nesten.
Conclusie
Broedvogels Er zijn geen broedgevallen van vogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen. De voorgenomen werkzaamheden hebben dan ook geen effect op deze groep vogels. Om te voorkomen dat broedende vogels verstoord worden, moeten de rooiactiviteiten in de winterperiode uitgevoerd worden.
Vleermuizen De bosstrook tussen de Willem Nuyenslaan en de Houtlaan is een essentieel foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis. Het oostelijke deel van de Willem Nuyenslaan wordt gebruikt als vliegroute door de gewone dwergvleermuis. Het rooien van een klein deel van de bosstrook tussen de Willem Nuyenslaan en de Houtlaan heeft weinig invloed op deze vliegroute. Het rooien van de bomen, struiken en heesters in de bosrand heeft wel effect op de lichtinval op het bos. In combinatie met een nieuw gebouw tegen de bosrand aan heeft de verwijdering van de vegetatie wel een negatieve invloed op het foerageergebied. Door de verlichting van het gebouw ontstaat een toename in lichtuitstraling de bosstrook in. Dit heeft een nadelig effect op het foerageergebied. De voorgenomen ingreep zal een negatief effect hebben op de lokale populatie van de gewone dwergvleermuis. Dit effect is zowel op korte als lange termijn aanwezig. In het uitgevoerde mitigatieplan zijn maatregelen opgenomen waardoor dit effect beperkt blijft.
In de gebouwen in het onderzoekgebied zijn twee zomerverblijfplaatsen en drie paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig. Op de langere termijn worden deze verwijderd. Gelet op de geringe eisen die gewone dwergvleermuizen stellen aan zomer- en paarverblijfplaatsen, kunnen de gewone dwergvleermuizen dan ook snel een vervangende ruimte vinden. Het slopen van de gebouwen heeft daardoor geen effect op de lokale populatie van de gewone dwergvleermuis en doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis. Het Spinozagebouw fungeert het hele jaar door als vaste rust- en verblijfplaats voor de laatvlieger. Het gebouw wordt deels gesloopt en deels gerenoveerd. Het deel dat gesloopt wordt bevat mogelijk een winterverblijfplaats van deze soort. Deze verblijfplaats verdwijnt met de sloop van het pand. Het is mogelijk dat de laatvliegers dan verhuizen, maar de groep overwinterende dieren kan door de ingreep ook in zijn geheel verdwijnen. Dit laatste heeft een negatief effect op de lokale populatie en mogelijk ook op de gunstige staat van instandhouding. De functie foerageergebied blijft ook na de ingreep behouden en heeft op de langere termijn een gunstig effect op de lokale populatie gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en mogelijk ook gewone grootoorvleermuis. Doordat het bebouwd oppervlakte verkleind wordt, ontstaat meer groen en neemt de lengte bosrand toe waardoor een kwantitatieve en kwalitatieve verbetering van het foerageergebied ontstaat.
Toetsing Flora- en faunawet
Door de voorgenomen ingreep zal een klein stukje van de bosrand verdwijnen, maar door de beperkte ingreep heef dit geen effect op het essentieel foerageergebied van de gewone dwergvleermuis. De ingreep leidt wel tot het vernietigen van meerder vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger. Dit heeft een negatief effect op de lokaal aanwezige populatie van beide soorten en voor de laatvlieger mogelijk ook op de gunstige staat van instandhouding. Artikel 11 van de Flora- en faunawet verbiedt onder andere het vernietigen van vaste rust- en/of verblijfplaatsen maar ook het aantasten van de functionaliteit ervan (aantasten essentieel foerageergebied). Het is dan ook niet toegestaan de ingreep zonder ontheffing van de Flora- en faunawet uit te voeren.
Mitigatieplan
Een mitigatieplan is noodzakelijk waarin wordt onderbouwd welke maatregelen genomen dienen te worden om schade te voorkomen, te verzachten (mitigeren) en, als het niet anders kan, te compenseren. Door het bureau Regelink – Ecologie & Landschap is in 2013 een mitigatieplan voor de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger opgesteld. In dit plan zijn de mitigerende en compenserende maatregelen opgenomen gericht op het voorkomen en compenseren van schade aan de populatie van de twee vleermuissoorten. Omdat er nog geen concrete ontwerpen voor de gebouwen en de inrichting van de buitenruimte zijn, moeten de voorgestelde maatregelen gezien worden als een pakket randvoorwaarden waaraan nieuwbouw en terreininrichting moeten voldoen om schade te voorkomen. Per fase van de ontwikkeling (in de plantoelichting beschreven als stap) worden de maatregelen beschreven die bij de planvorming meegenomen en uitgewerkt moeten worden. De belangrijkste aandachtspunten en harde randvoorwaarden moeten bij de uitwerking en uitvoering van het plan in acht genomen worden:
Gemeentelijke beleid
Het gemeentelijke groenbeleid is vastgelegd in “De Groene Draad – kansen voor het Nijmeegse groen” . In dit groenplan is de hoofdgroenstructuur van de stad opgenomen. Deze hoofdgroenstructuur is de belangrijke drager van het groen in Nijmegen. De bosgebieden op de campus Heijendaal vallen binnen de hoofdgroenstructuur die in het groenplan is opgenomen. Dit betekent dat de bosgebieden landschappelijk waardevol zijn, een ecologische waarde vertegenwoordigen, beeldbepalend zijn en bijdragen aan de herkenbaarheid van het gebied. Gelet op de ouderdom van delen van het bosgebied zijn deze groengebieden ook van cultuurhistorische waarde.
Ecologische waarde
Uit het natuuronderzoek blijkt dat de natuurwaarden in het plangebied relatief beperkt zijn. De bospercelen zijn vooral van waarde voor zoogdieren en vogels. Gelet op de beperkte ingreep aan de rand van het bos, is de verwachting dat de ingreep geen afbreuk doet aan de algemene natuurwaarden van het totale bosgebied. Wanneer het totale plan voor het terrein conform de visie uitgevoerd wordt, kan de natuurwaarde toenemen als stap 3 uitgevoerd wordt.
Voor de ecologische waarde is het belangrijk dat de bospercelen aan de noord en de zuidzijde van de Gamma faculteit door brede groene gordels verbonden wordt. Een dergelijke verbinding is al aanwezig langs de Montessorilaan. De monumentale bomen verbindt de twee bosdelen. Bij de uitwerking van de volgende stappen kan deze relatie versterkt worden door meer groene noord-zuid relaties aan te brengen. De ecologische waarde kan op deze wijze geoptimaliseerd worden.
Ecologische waarde
Landschappelijke waarde
De landschappelijke waarde wordt bepaald door de grote aaneengesloten bospercelen, de afwisseling van open en gesloten terreinen, de bomenlanen en de markante solitaire bomen. In de omgeving van de nieuwe ontwikkeling vormen de restanten van de oude houtwal, een monumentale solitaire linde, een markante boomgroep en de gesloten bosrand de landschappelijke waardevolle elementen.
De voorgestelde ontwikkeling gaat ten koste van een klein deel van de bestaande bosrand, maar de andere landschappelijke elementen blijven behouden. Ter hoogte van het bouwvlek zal een nieuwe bosrand ontstaan waarmee de oost-west relatie behouden blijft.
De bouwontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben voor de waardevolle landschappelijke elementen.
Landschappelijke waardevolle elementen
Cultuurhistorische waarde
Op de topografische kaart van 1868 is de houtwal (in geel aangegeven) die van oost naar west loopt (St. Annastraat tot de Heijendaalseweg) duidelijk zichtbaar. Dit geldt ook voor de meer zuidelijk gelegen bomenlaan. De kaarten laten tevens zien dat delen van het huidige bos aan de Houtlaan nog niet bebost zijn. Dit zijn de gele en licht groene vlakken op de kaart. Het is niet precies aan te geven hoe oud het bos is, maar we mogen er vanuit gaan dat het zuidelijke deel van het bos ruim 90 jaar oud is.
Topografische kaart 1868
Topografische kaart 1928
Uit bovenstaande topografische kaarten is af te lezen dat het noordelijke deel en de twee lanen / houtwallen bijna 150 jaar oud zijn en hiermee een belangrijke cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen. Behoud van deze houtwal en de monumentale solitaire linde is uitgangspunt geweest voor de planontwikkeling.
Te handhaven waardevolle groenelementen
Bij de uitwerking van het bouwplan moeten de belangrijkste landschappelijke en cultuurhistorische elementen behouden blijven. Tevens moet de ecologische relatie tussen het noordelijke en het zuidelijke bosdeel in takt blijven. Hiervoor moet een groep eiken die voor de verbinding kan zorgen behouden blijven. Op onderstaande kaart zijn deze elementen aangegeven.
Te handhaven groenelementen – bron inventarisatiekaart universiteit
Op de tekening is een indicatieve diameter van de bomen gebruikt, deze mag dan ook niet gezien worden als begrenzing voor het plangebied.
Voor een duurzaam behoud van de bomen moet er voldoende ruimte open blijven tussen de bomen en de nieuwbouw. In de regel hanteren we hiervoor de afstand van de kroondiameter plus 5 meter als vrije ruimte. In de praktijk blijkt deze afstand ook noodzakelijk te zijn voor de ruimte die nodig is voor de bouwwerkzaamheden en voor voldoende lichtinval na realisatie van het bouwplan.
Om een goede beoordeling te kunnen maken van de duurzame instandhouding van de aangegeven bomen, moet een boom effect analyse (BEA) opgesteld worden. In deze analyse moet aangegeven worden wat de afstand moet zijn tussen te bomen en het toekomstige gebouw, de noodzakelijke te treffen technische maatregelen voor het duurzaam in stand houden van de bomen en de gewenste bescherming van de bomen en de ondergrond bij de bouwactiviteiten.
Voor alle te handhaven bomen binnen en aan de randen het plangebied geldt dat de volledige boven- en ondergrondse groeiplaats gedurende de bouwactiviteiten beschermd moet worden. Dat betekent binnen deze zone: geen graafwerkzaamheden en bodembewerking, geen transport en opslag materialen, geen ophoging van maaiveld, geen omvorming van open maaiveld naar verharding en geen (tijdelijke) verlaging of verhoging van grondwaterniveau.
Compensatieplan Voor het rooien van de noodzakelijke bomen voor de uitbreiding moet een rooivergunning worden aangevraagd. Als randvoorwaarde voor de rooivergunning zal een compensatie plan geëist worden waarmee aangegeven wordt op welke wijze het verlies van de bomen wordt gecompenseerd.
Uitgevoerde onderzoeken De uitgevoerde onderzoeken voor de natuurtoets en de boom effect analyse zijn gebaseerd op een eerder plan waarin een extra bouwvlek gedacht was in de bosrand, De onderdelen in het onderzoek die betrekking hebben op deze oude locatie, komen te vervallen. De inhoud van de onderzoeken sluiten aan bij het voorliggende plan.
Rijksbeleid
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.
De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten en rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten worden op basis van deze wet aangewezen.
Gemeentelijk beleid
Het gedachtegoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg, dat cultuurhistorie een belangrijke drager is voor ruimtelijke ontwikkelingen en als inspiratiebron gebruikt kan worden, komt voort uit het landelijke Belvedere-beleid, verwoord in de Nota Belvedere uit 1999. Het Belvedere gedachtegoed is de basis geweest voor de gemeentelijke Kadernota Beeldkwaliteit (2003). Deze nota beschrijft wat de ingrediënten zijn voor de typisch Nijmeegse beeldkwaliteit en hoe de gemeente deze wil stimuleren. De bijzondere historische gelaagdheid van de Nijmeegse identiteit is daarbij van uitzonderlijk belang. Door de cultuurhistorie ontwikkelingsgericht in te zetten als ontwerpinstrument kunnen specifieke kwaliteiten en waarden van een plek worden aangegrepen om een nieuw plan te verankeren binnen het 'verhaal van de stad'.
De gemeentelijke monumentenverordening is de basis voor de gemeentelijke monumentenzorg. Hierin staat aan welke criteria een object moet voldoen om voor bescherming in aanmerking te komen. De monumentenverordening is tevens de basis voor gemeentelijk beschermde stadsbeelden.
Cultuurhistorie Heyendaal-Zuid
Het plangebied maakt deel uit van het voormalige landgoed Heyendaal. Zoals veel voormalige landgoederen rondom Nijmegen ligt de zeventiende-eeuwse oorsprong van het landgoed in een ontginning met een boerenhofstede. In de loop van de achttiende eeuw verandert het landgoed van karakter: de boerderij wordt omgevormd tot buitenplaats met herenhuis voor welgestelden, die in de zomer de stad willen ontvluchten. Het herenhuis is in de loop der tijd getransformeerd tot het huidige Oud-Heyendael.
Heyendaal rond 1880
Heyendaal in 1931
Op kaarten uit het midden van de achttiende eeuw zijn verscheidene sterrenbossen te zien. Dit zijn hakhout- of productiebossen die diagonaal worden doorsneden door lanen. De sterrenbosstructuur bleef intact tot na de Tweede Wereldoorlog. Oud-Heyendael werd in 1889 ingrijpend verbouwd en kreeg zijn huidige uiterlijke verschijningsvorm. In 1912 verkocht de toenmalige eigenaar het landgoed, inmiddels 67 ha. groot, aan de Osse margarinefabrikant Frans Jurgens. Jurgens was een groot liefhebber van de jacht en wilde zich permanent op Heyendaal vestigen. Hij gaf de Amsterdamse architect Charles Estourgie opdracht om een nieuw landhuis te bouwen. Estourgie zag in de opdracht aanleiding om zich voorgoed in Nijmegen te vestigen. Hij betrok met zijn gezin het oude huis, dat na de oplevering van het nieuwe pand Oud-Heyendael ging heten. Estourgie greep voor het nieuwe Huize Heyendaal terug op de stijl van de Hollandse renaissance. Het exterieur werd uitbundig versierd met beeldhouwwerk en het huis werd aangekleed met originele 17de en 18de-eeuwse interieuronderdelen. Estourgie zette tevens de grote lijnen uit voor het park rondom het huis. De nadere uitwerking werd toevertrouwd aan de architecte-paysagiste Eduard Gallopin uit Brussel. Ten behoeve van de wildstand liet Jurgens behalve de vele extra bomen ook honderden rododendrons aanplanten.
Huize Heyendaal, medische faculteit en ziekenhuis in aanbouw
In 1949 verkochten de erven Jurgens Huize Heyendaal met 23 ha grond aan de Sint Radboudstichting ten behoeve van de bouw van de Katholieke Universiteit, waarvan de diverse faculteiten tot dan toe hadden gehuisd in reeds bestaande panden in de stad. De oprichting van een medische faculteit met bijbehorend academisch ziekenhuis maakte de uitbreiding noodzakelijk. Het eerste structuurplan voor de campus Heyendaal dateerde al uit 1947 en werd gemaakt door Prof. M.J. Granpré Molière in samenwerking met de Nijmeegse architecten J. Deur en C. Pouderoyen. Na de aankoop van een deel van het landgoed in 1949 werd er een supplement op het structuurplan gemaakt. Hierin werd de medische faculteit rondom Huize Heyendaal gesitueerd. Architect Jan van der Laan, die ervaring had met ziekenhuisbouw en evenals de overige betrokkenen katholiek was, werd aangezocht voor het architectonisch ontwerp van de medische faculteit inclusief academisch ziekenhuis. Maar Van der Laan bemoeide zich tevens met het stedenbouwkundig plan. In 1950 formuleerde hij de principes, die de komende decennia leidend zullen zijn bij de bouw van het ziekenhuis: een centrale corridor als ruggengraat met aan de noordzijde de behandel- en aan de zuidzijde de beddenhuizen. Deze nieuwe typologie combineerde de goede eigenschappen van het blok- en paviljoensysteem en is verwerkt in het Structuurplan van 1951, dat de basis vormde voor het ziekenhuis. Het ziekenhuiscomplex is gelegen aan de zuidzijde van het rechthoekige Geert Grooteplein. De medische faculteit is gesitueerd aan de noordzijde van het plein. Vanaf het einde van de jaren vijftig werden ten oosten van de Heyendaalseweg de B-faculteiten gebouwd en in de jaren zestig het universitair sportcentrum.
In 1962 kocht de universiteit de resterende 44 ha van het landgoed alsmede Oud-Heyendael aan. Het ziekenhuis en de medische faculteit werden verder uitgebreid. Aan de Erasmuslaan verrezen tussen 1962 en 1973 een kapel, een klooster voor de religieuzen, die als verpleegster werkzaam waren, de Universiteitsbibliotheek, de faculteit tandheelkunde, het Spinozagebouw en het twintig verdiepingen hoge Erasmusgebouw, waarmee ook de Letterenfaculteit een plaats had gekregen op de campus. Eind jaren zeventig werd achter de Universiteitsbibliotheek een Collegezalencomplex gerealiseerd. Een volgende bouwcampagne betrof de faculteiten sociale wetenschappen en rechten. Zij werden gehuisvest in lage bebouwing aan weerszijden van een nieuw straatje tussen het Spinozagebouw en het Erasmusgebouw, dat begin jaren tachtig tot stand kwam. Door de laatste bouwcampagnes verdween het bos tussen beide gebouwen grotendeels. Tenslotte werd een nieuw aula gebouwd op de hoek van de Erasmuslaan en de St. Annastraat.
Sinds 2000 vindt er een grootscheepse transformatie van de campus plaats. In het kader hiervan zijn de B-faculteiten en het universitair sportcentrum reeds door nieuwbouw vervangen. De vrijwel complete vernieuwing van het academisch ziekenhuis nadert zijn voltooiing. De komende jaren zal ook het zuidelijk deel van de campus worden aangepakt. De voornaamste wijziging betreft het vervangen van de aaneengesloten lage bebouwing aan het Mercatorpad en de laagbouw van het Spinozagebouw door vrijstaande hogere bebouwing.
Cultuurhistorische waarden Heyendaal-Zuid
Behalve de landhuizen Huize Heyendaal (rijksmonument) en Oud-Heyendael (gemeentelijk monument) herinneren nog vele elementen aan het landgoed. De voormalige oprijlaan naar Oud Heyendael, nu de René Descartesdreef met zijn dubbele rijen beuken (gemeentelijk monument), de restanten van de sterrenbossen in de zuidelijke helft van het landgoed, de boompartijen ten noorden van Huize Heyendaal en het open gazon aan de voorzijde, de rododendrons ten zuiden van de Erasmuslaan.
De vroege periode van de campus kent ook een aantal cultuurhistorisch waardevolle gebouwen zoals het Verpleeggebouw A (gemeentelijk monument), de klinische instituten, de verpleegstersflat en het ketelhuis. Deze gebouwen zijn aangemerkt als beschermenswaardig. Dat geldt ook voor de Universiteitsbibliotheek en het Erasmusgebouw in Heyendaal-Zuid.
Gevolgen bestemmingsplanwijziging voor cultuurhistorische waarden Campus Heyendaal
Er zijn geen beschermde cultuurhistorische waarden in het geding. De als cultuurhistorisch waardevol aangemerkte gebouwen in Heyendaal-Zuid zoals de Universiteitsbibliotheek en het Erasmusgebouw blijven gehandhaafd. Het vervangen van de lage instituutbebouwing aan het Mercatorpad door autonome hogere gebouwen, stuit vanuit cultuurhistorisch oogpunt niet op bezwaren. Het nu toch wel erg met bebouwing dichtgegroeide, steenachtige gebied wordt groener. Temeer omdat de vrijkomende grond weer als bos wordt beplant met bomen ne rododendrons. De aanleg van nieuwe bospaden herstelt deels de oude structuur van de sterrenbossen of is hierdoor geïnspireerd. De voorgestelde wijzigingen refereren niet alleen aan de historische identiteit van Heyendaal als landgoed, maar herstellen ook voor een deel de oorspronkelijke bedoeling van de campus als een terrein met vrijstaande gebouwen in het groen.
Inleiding Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
De Nota nieuw beleid archeologie is op 30 januari 2013 door de raad vastgesteld. In deze nota zijn de archeologische waarden beschreven. Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.
Plangebied Campus Heyendaal ligt in een gebied met een nader te onderzoeken archeologisch belang. Er geldt een lage tot middelhoge archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische sporen uit de prehistorie en Romeinse tijd.
Voorwaarden Campus Heyendaal ligt in een gebied met waarde 1 op de archeologische beleidskaart. Volgens het in januari 2013 vastgestelde archeologiebeleid dient op terreinen met waarde 1 bij grote ingrepen in de bodem (>2500 m2) een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden, omdat bij dergelijke grootschalige bodemingrepen de kans aanwezig is dat er archeologische sporen worden aangetroffen. Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek wordt besloten of een vervolgonderzoek noodzakelijk is.
Informatieplicht Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988)bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Voor het plan is aangesloten bij het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen, waarin de standaardregels en een standaard kaartbeeld zijn geformuleerd. Verder is voor het plan aangesloten bij de bewoordingen en opbouw van planregels conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP2012). Ten slotte voldoet het plan aan de bepalingen zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.
Voor onderhavige ontwikkeling is gekozen voor de bestemmingen: "Bos", "Groen", "Maatschappelijk" en "Verkeer". Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen: "Leiding - Riool" en "Waarde Archeologie 2" opgenomen. Tenslotte is er ook een aantal aanduidingen opgenomen, zoals "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied", "Overige zone - groene zone/ zichtas - 1 en - 2" en "brug".
De betreffende locatie is in eigendom van de Radboud Universiteit.
Met de ontwikkelaar is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin o.a. afspraken zijn gemaakt over de te vergoeden plankosten aan de gemeente. Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.
Door de aangegeven dekking is het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Er moet worden aangetoond dat de ontwikkeling maatschappelijk uitvoerbaar is, dus dat er voldoende (maatschappelijk) draagvlak voor is en dat er een goede belangenafweging heeft plaatsgevonden. Deze aspecten worden beoordeeld in het kader van de zorgvuldige voorbereiding van het (vaststellings)besluit. Tegen dit ontwerp-bestemmingsplan zijn drie zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn meegenomen in de besluitvorming tot vaststelling van het bestemmingsplan door de Raad.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 is het concept van het ontwerpbestemmingsplan aan de volgende instanties toegezonden.
Reactie 1: Reacties ontvangen van verschillende leden van het Platform voor een Groene Campus Heyendaal, o.a. leden van IVN Rijk van Nijmegen en de Wijkraad Brakkenstein. We blijven het zeer oneens met het plan om een groot nieuw gebouw voor Sociale Wetenschappen in de rand van het bos neer te zetten! Fraaie bewoordingen over compensatie van groen en over historische groene lijnen en mooi tekentafel-groen overtuigen ons niet; het zal in de praktijk zonder enige twijfel (veel) minder groen uitpakken, weten we uit jarenlange praktijk-ervaring. Zie hoe de universiteit over de “fraaie groene inpassing” van de nieuwe beta-gebouwen schrijft! De grote (groene!) gebouwen die daar zijn verrezen vind ik architectonisch prachtig, maar de facto zijn er héél veel grote bomen verdwenen en is het beta-gebied nu bijna net zo versteend als het gebied van het Universitair Medisch Centrum. Enig verschil is gelukkig de nabijheid van het park. Dat veel verdwenen bomen niet de beste kwaliteit en uitstraling hadden, en dat er nu hier en daar wat mooi ingepaste bomen zijn teruggekomen, staat in geen verhouding tot wat is verdwenen. Misschien was dat evenwel voor het gebied van de beta-faculteit te verdedigen, maar het sterkt ons in de gedachte dat de bosgrens gewoon een keiharde grens moet blijven. Wat ons ook weer opvalt is dat de ingehuurde ecologen niet in staat zijn om te constateren dat de bosuilen die bij Berchmanianum broeden het hele bos als territorium en jachtgebied benutten; ze komen in hun onderzoeken niet voor!
Ook over een aantal andere zaken in het ontwerpbestemmingsplan hebben we nog wel opmerkingen.
Kortom: wij stemmen níet met deze concept-herziening in en stellen een gesprek daarover op prijs.
Reactie gemeente Tijdens de informatie-avond zullen de plannen nader worden toegelicht. Dat de bosuil broedt bij het Berchmanianum is voor dit deel van de campus niet relevant. De uil zal een groter foerageergebied hebben dan het totale bosgebied. De beperkte ingreep in de rand van het bos heeft geen effect op het voortbestaan van de bosuil.
Reactie 2: Zoals beloofd ons standpunt over de bebouwingsplannen in het concept-ontwerpbestemmingsplan Heyendaal Zuid. Voor het gemak heb ik uit het bestemmingsplan enkele gebouwen een naam gegeven:
We constateren dat in het nieuwe bestemmingsplan op twee locaties de bosgrens wordt verlegd om nieuwbouw mogelijk te maken. We blijven hier grote moeite mee hebben. Immers:
Reactie gemeente Dit is niet meer aan de orde omdat gebouw A is komen te vervallen. Voor gebouw B wordt er gezocht naar een evenwichtige verdeling van verschillende bouwvolumes in een ritme en systematiek die liggen in het verlengde van het Grotius en Spinoza gebouw. De exacte uitwerking en positionering wordt in de architectuur verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan biedt de ruimte aan deze uitwerking. Het bouwvlak in het bestemmingsplan is niet vanzelfsprekend de footprint van het gebouw. Bij de inpassing en architectuur van het gebouw moet er rekening gehouden worden met belangrijke omgevingsfactoren zonder afbreuk te doen aan het totaal van het campusprincipe.
De kern van ons bezwaar zit erin, dat we heel concreet zien wat verloren dreigt te gaan - de harde contour van een aaneengesloten gebied met een nog goed beleefbaar boskarakter - en dat wat er aan groeninvulling voor in de plaats komt erg vaag is. Natuurlijk juichen we toe dat parkeerruimte onder de grond verdwijnt en de footprint van de nieuwe, hogere gebouwen op termijn kleiner wordt, maar dat hóeft helemaal niet ten koste van het bos te gaan. Er is ruimte genoeg om dit binnen de bestaande bebouwingscontour te realiseren. Dat gaat dan wellicht enigszins ten koste van het 'Harvard'-concept met groene pleinen en doorlopende lijnen, maar eerlijk gezegd zijn wij daar niet van onder de indruk: we zien een grote discrepantie tussen de papieren visie en fraaie visualisaties en hoe het in de realiteit kan uitpakken. Daarom hebben wij er geen moeite mee als de ruimtes tussen de gebouwen wat kleiner worden en als wat wordt geknabbeld aan de doorgaande lijnen. De groenwaarde van de ruimtes tussen de gebouwen wordt maar zeer betrekkelijk: pleinen of grasvelden (wellicht zelfs kunstgras) met enkele solitaire bomen vinden we niet parkachtig. De beleefbaarheid van de zichtlijnen tussen de hoge gebouwen is zeer twijfelachtig, laat staan dat de oude sterrenbos-structuur weer ervaren gaat worden. We steunen het idee om bomenlanen te herstellen, maar dat kan haast per definitie níet tussen hoge gebouwen of boven kelderruimtes!
Op sommige plekken van campus Heijendaal is de afgelopen jaren goed geïnvesteerd in de bomen, maar over het geheel genomen is sprake van fors meer gebouwen en asfalt en een flinke terugdringing van het groen. We denken dat het in veel gevallen anders en groener en met een betere samenhang had gekund, maar op zichzelf is de 'verstening' te rechtvaardigen, gezien de enorme groei van universiteit, hogeschool, ziekenhuis en spin off-bedrijven. Maar des te belangrijker is het om wat waardevol is nu veilig te stellen. Het 'Bos aan de Houtlaan' hoort daarbij, niet zozeer vanwege de (beperkte) ecologische of cultuurhistorische waarden, maar gewoon omdat het als laatste aaneengesloten gebied op de campus resteert en als zodanig beleefd kan worden! Het bos is al teruggedrongen bij het Max Planckinstituut, en daar dient het wat ons betreft bij te blijven. Nieuwe, behoorlijk massieve gebouwen een stukje het bos in, dat past daar niet bij. De belevingswaarde van de oude boswal en het 'schuttersheuveltje' (met de oude linde) wordt praktisch nul als op een paar meters afstand de bebouwing begint.
Bovendien; wie garandeert dat na de nu geplande 'hapjes uit het bos' in de toekomst niet weer nieuwe hapjes eruit genomen worden? Bijvoorbeeld alsnog het 'waardeloze productiedeel' van het bos. Daar komt bij dat wij er niet op vertrouwen dat bij de bouwwerkzaamheden niet vérder het bos ingegaan zal worden. Zie bijvoorbeeld de hoek die uit het bos is weggekapt voor de bouwcontainers bij het Grotiusgebouw-in-aanbouw, en zie de aanvoerroutes voor de aannemer bij de uitbreiding van het Max Planckinstituut. Als er eenmaal 'ja' gezegd is voor nieuwbouw tot in de rand van het bos, dan ontkom je daarna niet meer aan het scheppen van mogelijkheden voor de aannemer om het werk te kunnen uitvoeren.
Dit alles in overweging nemend, komen wij tot het volgende standpunt: 1. We gaan níet akkoord met het opschuiven van de bebouwingsgrens een stuk het bos in om het gebouw op locatie A mogelijk te maken. Mocht er straks behoefte aan dit gebouw zijn, dan kan dat bínnen de huidige bebouwingsgrens (meer noordelijk). Ook kan de derde fase voor nieuwbouw vervroegd worden, zodat de beoogde functies in gebouw C, D of E kunnen neerstrijken.
Reactie gemeente Dit is niet meer aan de orde omdat gebouw A is komen te vervallen. Het bosgebied blijft hier behouden.
2. We willen graag een nader gesprek over locatie B, waarvoor de bebouwingscontour vergeleken met het oude bestemmingsplan óók wat naar het zuiden wordt opgeschoven, het bos in. We gaan hier op dit moment niet mee akkoord, ook dit gebouw zou wat noordelijker kunnen. De universiteit mag proberen ons ervan te overtuigen dat dit, bijv. vanwege de omvang van dit gebouw, niet mogelijk is. Mocht dat zo zijn, dan vinden we dat daar wat tegenover moet staan. We denken o.a. aan een garantie van de universiteit dat de bosrand ter hoogte van de Willem Nuyenslaan (zuidelijk van het Bestuursgebouw en het nieuwe Grotiusgebouw) weer zoveel als redelijk mogelijk naar het noorden toe wordt hersteld. De rode contour (ten zuiden van de gebouwen, voor bouwactiviteiten, weg en parkeervlakken) dient dan in het bestemmingsplan iets naar het noorden te worden verlegd.
Reactie gemeente Het rechttrekken van de bosbestemming ten zuiden van het Grotiusgebouw kan sowieso worden doorgevoerd omdat hier geen verkeers- of bebouwingsfuncties komen maar groen. Er zit verschil in het mogelijk maken van bebouwing in het bestemmingsplan (ruime contour waarbinnen een gebouw mogelijk is) en het daadwerkelijk bouwen van een gebouw (de footprint van een te bouwen gebouw). Het formaat en de positionering van het gebouw moet op basis van de randvoorwaarden verder worden uitgewerkt. Een ruime contour maakt een goede inpassing in het totaal mogelijk. Tijdens de informatie-avond zullen de plannen nader worden toegelicht.
3. Wellicht is dit niet voor de gemeente bestemd, maar we zien graag een nadere invulling van de groene inrichting die de universiteit voorstaat voor de open gebieden die ontstaan tussen de hoge gebouwen. Ook willen we graag weten welk eindbeeld de universiteit heeft voor de parkachtige gebieden rondom de Erasmuslaan en voor het 'Bos aan de Houtlaan'.
Reactie gemeente De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen. Gelijktijdig met een rooiaanvraag zal een compensatieplan gevraagd worden. Een deel van die verbeelding en het eindbeeld van het bosgebied kan hierin verwerkt worden.
4. Niet voor het bestemmingsplan, wel van belang voor overleg en straks voor de Aanleg- en Omgevingsvergunningen e.d.: goede afspraken maken over bescherming van de bomen (boven- en ondergronds) tijdens de werkzaamheden.
Reactie gemeente In de Boom Effect Analyse (BEA) is een advies opgenomen voor een boombeschermingsplan tijdens de uitvoering. De voorgestelde maatregelen moeten bij de uitwerking in acht genomen worden.
Provinciaal beleid Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de provinciale structuurvisie Streekplan Gelderland 2005 (hierna: structuurvisie) en verschillende uitwerkingen en herzieningen daarvan. Voorts gelden er verschillende thematische structuurvisies.
Een gedeelte van het provinciale beleid is op grond van de Wro-Agenda vastgelegd in de Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: verordening). De verordening stelt eisen ten aanzien van de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen.
Planbeschrijving Het plan voorziet in een bestemmingsplanwijziging die het mogelijk maakt om een campusmodel à la Harvard te realiseren waarbij het landschap van gras, paden en bomen de samenhang tussen hoge gebouwen vormt.
Het plangebied is gelegen op het voormalige landgoed Heyendaal. De plangrens loopt langs de Erasmuslaan, de Heyendaalseweg, perceelsgrens klooster Berchmanianium, Houtlaan en St. Annastraat.
Provinciaal belang Het concept-ontwerp geeft de provinciale afdelingen aanleiding om te adviseren ten aanzien van het onderstaande provinciale belang.
Grondwaterbeschermingsgebied Het plangebied is gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Het provinciale beleid voor grondwaterbeschermingsgebieden en voor oppervlaktewater ten behoeve van de drinkwatervoorziening is opgenomen in paragraaf 2.4.3 van de structuurvisie. Grondwaterbeschermingsgebieden worden begrensd door de zogenaamde 25-jaarszone. Er geldt een 'stand still, step forward'-beginsel, wat betekent dat nieuwe bestemmingen met grotere grondwaterrisico's dan bestaande niet acceptabel zijn, en dat uitbreiding van bestaande activiteiten geen hoger risico mag opleveren. Er wordt gestreefd naar vermindering van risico's. Het beleid voor grondwaterbeschermingsgebieden en voor oppervlaktewater ten behoeve van de drinkwatervoorziening is tevens opgenomen in artikel 16 en 17 van de verordening.
De afdelingen hebben geconstateerd dat vorengenoemd beleid goed is verwerkt in het plan.
Advies Gelet op het provinciale belang dient u de ter inzagelegging van het ontwerp opnieuw aan ons kenbaar te maken. Dit kan door het invullen van het E-formulier op de website www.gelderland.nl
Het plan bevat geen ruimtelijk relevante wateraspecten (zoals bijvoorbeeld watergangen, persleidingen, waterkeringen of compenserende waterberging). Daarom hoeft de watertoets niet verder doorlopen te worden.
Voor de uitvoering van het plan is geen watervergunning van het waterschap vereist.
We hebben geen reactie ontvangen.