Plan: | Dorp Lent - 12 (Hotel Van der Valk) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP141W12-VG01 |
Omdat de stadsuitbreiding van Nijmegen aan de overzijde van de Waal grote ruimtelijke gevolgen voor het dorp Lent zouden hebben heeft de gemeente het Gelders Genootschap opgedragen een onderzoek te doen naar de cultuurhistorische waarden van het gebied. In zijn rapport heeft het genootschap in 1995 waardevolle historische structuren, waardevolle gebieden en beschermde monumenten beschreven.
Onderdeel van het rapport is een kaart waarop die waardevolle gebieden, historische structuren en beschermde monumenten aangegeven zijn. De kaart is in 2002 geactualiseerd, was mede leidraad bij de planontwikkeling van het gebied en gebruikt voor de MER-procedure voor de Waalsprong. Het dorp Lent, met verschillende beschermde monumenten, is daarop geheel als waardevol gebied aangegeven.
De snelweg, die sinds de Tweede Wereldoorlog het dorp Lent doorsneed, is al teruggebracht tot een stadsweg. Het tijdelijke Station Nijmegen-Lent, dat een belangrijke functie heeft in de nieuwe stedenbouwkundige opzet, zal een definitieve vorm krijgen.
Het verkeer over de nieuwe Waalbrug zal via de Griftdijk bij het nieuwe Lentse station aansluiten op deze weg. Door de lagere verkeerssnelheden zijn ongelijkvloerse kruisingen hier niet meer nodig en worden de verbindingen tussen beide delen van het dorp weer op een natuurlijker wijze tot stand gebracht. Daarmee is de noodzaak van een viaduct verdwenen.
Het plan voor een hotel past bij de nieuwe functie van het gebied rondom het station. Op dit centrale punt tussen de nieuwe stadsuitbreidingen en het dorp Lent is een markant gebouw gedacht. Het viaduct, de Lentse lus, is cultuurhistorisch interessant als herinnering aan de tijd van de snelweg, maar was ook steeds symbool van die harde barrière in het dorp. Dat dit symbool nu kan verdwijnen, zal de visuele eenheid van het dorp ten goede komen.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en gebieden met hun waardering zijn aangegeven.
Het plangebied splitsingspunt Lent ligt voor een klein deel in een gebied met een zeer hoge archeologische waarde (waarde 3 op de archeologische beleidskaart) en bevat archeologische resten die behoudenswaardig zijn. Voor dit gedeelte van het plangebied geldt dat er maatregelen genomen moeten worden om het bodemarchief te beschermen.
Het grootste deel van het plangebied (noordelijk deel) ligt in een gebied met een nader te onderzoeken archeologisch belang(waarde 1). In 2009 is hier een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek was dat verdere bodemingrepen in dit gebied (met waarde 1) onder archeologische begeleiding zouden moeten plaatsvinden. Inmiddels is echter tijdens de sloop van de opstallen de grond zo diep geroerd dat van archeologsiche sporen geen sprake meer is. Daarom hoeft in dit deel van het plangebied geen archeologisch onderzoek meer plaats te vinden.
Het zuidelijke deel van het plangebied krijgt de dubbelbestemming: waarde-archeologie 3 met bijbehorende voorschriften. Doel van deze maatregel is om de verwachte archeologische waarden in de bodem te beschermen. Door het opnemen van deze dubbelbestemming zal een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het betreffende gebied eerst beoordeeld moeten worden op eventuele gevolgen voor de archeologische waarden. Blijkt dat de bescherming van de verwachte waarden niet of onvoldoende mogelijk is dan dient voorafgaand aan verdere planvorming een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worden. Op basis van de resultaten van dit onderzoek neemt het bevoegd gezag (gemeente Nijmegen) het besluit of archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. De kosten van het archeologisch onderzoek (inclusief uitwerking en rapportage) zullen als gevolg van de implementatie van het Verdrag van Valletta ten laste komen van de verstoorder van het bodemarchief (verstoorder betaalt-principe).
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht hiervan binnen drie dagen aangifte te doen (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze aangifte dient te gebeuren bij de minister van OCW, in casu de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.