Plan: | Buitengebied Dorp Lent - 41 (gedeelte van Pelseland 8) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP140W41-VG01 |
Initiatiefnemer heeft een verzoek ingediend tot partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Dorp Lent. Middels dit verzoek wil initiatiefnemer de mogelijkheid krijgen om in de noordwestzijde van zijn perceel Pelseland 8, een vrijstaande woning te realiseren.
Het perceel Pelseland 8 is gelegen in buurtschap 't Zand ten oosten van Lent. Dit buurtschap ligt in een overgangszone tussen de uitbreidingswijken van de Waalsprong en het buitengebied tussen Nijmegen en Bemmel. Deze overgangszone heeft momenteel een landelijk karakter, maar dit zal de komende jaren gaan veranderen. Het perceel Pelseland 8 is ruim en gelegen op een hoek.
Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 1360 m².
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Figuur 1: plangebied in omgeving
Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Buitengebied Dorp Lent. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad (van de voormalige gemeente Elst) op 28 november 1989 en (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde staten van de provincie Gelderland op 9 juli 1990.
Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarische doeleinden'. Vanwege deze bestemming is het niet toegestaan een vrijstaande woning te realiseren. Met onderhavig bestemmingsplan wijzigt de bestemming van het plangebied naar 'Wonen' en 'Tuin' waardoor de realisatie van de woning mogelijk wordt.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Het onderhavige perceel is ruim en gelegen op een hoek. In deze hoek bevinden zich ook twee kleinere perceeltjes met NUTS-voorzieningen. Hier staan een zendmast en gasdrukstation van Liander. Deze voorzieningen zijn omringd door een strook met forse beplanting.
Op het perceel bevindt zich momenteel een boerderij die in gebruik is als burgerwoning. De boerderij bestaat uit één bouwlaag met een forse kap en is georiënteerd op de weg Pelseland. Achter de boerderij bevinden zich enkele aan/uitbouwen en een bijgebouw. Daarachter ligt een ruime tuin die is afgebakend met verschillende beplantingssoorten.
Het plan voorziet in de bouw van een nieuwe woning in de noordwestzijde van het perceel. Deze woning is georiënteerd op de Keimate en krijgt een eigen perceel. Gedacht wordt aan een bouwvolume van twee bouwlagen met een a-typische dakvorm. Dit volume wordt in de langsrichting aan de Keimate gepositioneerd.
Het riante perceel biedt de ruimte voor een tweede woning en deze woning kan goed passen binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de Keimate. De kwaliteiten van het buurtschap en het onderhavige perceel vragen echter wel om zorgvuldigheid bij de uitwerking.
Het realiseren van een nieuwe woning op deze plek is vanuit stedenbouwkundig oogpunt acceptabel.
Er moet worden nagedacht over de wijze waarop de nieuwe woning aansluit op het bebouwingsbeeld van de Keimate.
Onderwerpen die hierbij een rol spelen zijn:
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Uit de 13 nationale belangen zijn voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) de volgende opgaven van nationaal belang naar voren gekomen:
Doorwerking plangebied
Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Vanuit het Barro (artikelen 2.11.2 en 2.11.3) volgt dat de dijken langs de Waal primaire waterkeringen zijn en dat er een reserveringszone (ruimte voor de rivier) voor de lange termijn aangewezen is. Binnen deze reserveringszone zijn geen nieuwe grootschalige of kapitaalintensieve bestemmingen toegestaan. Het plangebied ligt op zeer ruime afstand van de Waal en ligt buiten deze reserveringszone. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte'). Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.
Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).
De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.
Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
Doorwerking plangebied
Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt (één woning), voorziet het plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4). De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6 van het Bro niet van toepassing is. Voor wat betreft de behoefte wordt verwezen naar het provinciale en gemeentelijke beleid
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland staat in de Omgevingsvisie Gelderland. In de vastgestelde Omgevingsvisie staan maatschappelijke opgaven in Gelderland, die zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisatie en particulieren. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer. De inhoud van de Omgevingsvisie is voor de provincie de basis voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. De regels behorend bij de Omgevingsvisie zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening. De laatste versie van de Omgevingsvisie is vastgesteld door PS op 11 november 2015 en is gepubliceerd op 23 december 2015.
De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers.
De provincie zet zich in voor de aanpak van leegstaand vastgoed en overcapaciteit, zonder de verantwoordelijkheid daarvoor weg te nemen bij vastgoedeigenaren en gemeenten. De Gelderse ladder voor duurzaam stedelijke ontwikkeling is een belangrijk instrument bij het motiveren van locatiekeuzes.
Daarnaast is er meer aandacht voor de ontwikkeling van de kernregio's, zoals de Health Valley in Nijmegen.
Aandacht voor steden
Er komt een sterker accent te liggen op stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Dit zijn de gebieden, waar nu al de meeste mensen wonen en werken en die ook in de toekomst met name veel jongeren zullen trekken. Voor de versterking van (boven)regionale voorzieningen ligt de focus op drie stedelijke netwerken: dit zijn sterk verstedelijkte zones die de vorm aannemen van een netwerk van grotere en kleinere compacte steden, elk met een eigen karakter en profiel binnen het netwerk. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. In Gelderland zijn drie stedelijke netwerken:
Stadsregio Arnhem-Nijmegen
De provincie en haar partners streven in de regio naar inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en de provincie die nodig is om in te kunnen spelen op de opgaven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De belangrijkste speerpunten voor de stadsregio zijn:
Innovatie en economische structuurversterking
Clusters: Energie- en Milieutechnologie, logistiek, agro, toerisme
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
Gebiedskwaliteiten benutten
Wonen, bedrijventerreinen en kantoorontwikkelingen
De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld. De provincie beziet daarnaast of regionale afstemming over detailhandel aan de orde kan zijn. Voor kantoren heeft de provincie een aantal plekken aangewezen waar grootschalige regionale kantoorontwikkeling mogelijk is. In Nijmegen is dat rondom het centraal station.
Daarnaast streeft de provincie en haar partners er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:
Doorwerking plangebied
Het plangebied is gesitueerd binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Nieuwe woningbouw is ter plaatse dus toegestaan.
In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Het netto woningbouwprogramma van voorliggend plan betreft één woning.
Hiermee voldoet het plan aan de kwalitatieve uitgangspunten van het KWP3. Gezien de zeer geringe omvang van voorliggend plan en het feit dat het regionale woningbouwprogramma tot en met 2019 loopt, is het aannemelijk dat het plan ook past binnen de kwantitatieve uitgangspunten van het KWP3. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3 van de Verordening. Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling past binnen de kaders van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal beleid.
Ontwikkelingsstrategie Waalsprong Nijmegen, een andere aanpak (2013)
Samen met bewoners, projectontwikkelaars, corporaties, beleggers en andere partijen werkt gemeente Nijmegen aan de Waalsprong: een aantrekkelijk stadsdeel dichtbij de historische binnenstad op een unieke locatie in het Betuwse landschap en aan de oever van de Waal. In 2007 is als uitwerking van het door de Raad vastgestelde Voorkeursmodel het eerste Ontwikkelingsbeeld voor de Waalsprong opgesteld. Veel van de ambities uit het Ontwikkelingsbeeld 2007 zijn waargemaakt.
Door veranderde tijden en inzichten was de gemeente aan een geactualiseerd Ontwikkelingsbeeld met een nieuw perspectief, een andere manier van gebiedsontwikkeling en een aangepaste fasering toe. De ambities voor de Waalsprong blijven echter onverminderd van kracht: het realiseren van een aantrekkelijk, kwalitatief en duurzaam stadsdeel. De ontwikkelingsstrategie 2013 geeft duidelijkheid over de koers tot en met 2016 en is tegelijkertijd globaal en flexibel genoeg om ruimte te bieden voor - nog onbekende en deels onvoorspelbare - toekomstige ontwikkelingen. De Ontwikkelingsstrategie 2013 is een uitwerking van de Stadsvisie 2020 en de Structuurvisie Nijmegen 2013 - 2020. Ook de geactualiseerde Nota Beeldkwaliteit is er in verwerkt.
De gebieden die voorlopig niet ontwikkeld worden zijn uitermate geschikt voor tijdelijk anders gebruik om het gebied al op voorhand een zekere aantrekkingskracht te geven, mits ze in eigendom van de gemeente zijn.
Doorwerking plangebied
Het plangebied is gesitueerd aan de Pelseland en ligt daarmee in het deelgebied Vossenpels. De bouw van de woning beleidsmatig goed aan bij de volgende ontwikkeluitgangspunten voor de Waalsprong:
De ontwikkeling is dus in overeenstemming met het beleid uit de Ontwikkelingsstrategie Waalsprong Nijmegen.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
Woonvisie Nijmegen
Het gemeentelijk woonbeleid is vastgelegd in de vastgestelde Woonvisie 2015-2020 ”Samen werken aan goed wonen”. In deze woonvisie wordt het woonbeleid tot 2020 uiteengezet. Ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad is en blijft voor iedereen. We willen dat het in Nijmegen goed wonen is voor arm en rijk, jong en oud, autochtoon en allochtoon, nu en in de toekomst. Bewoners binden in een ongedeelde stad, dat is de constante in ons woonbeleid door de jaren heen. Betaalbaarheid van het wonen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Wonen kan ook duurzamer, met minder energiegebruik en lagere woonlasten.
In het Coalitieakkoord is vastgelegd dat de Waalsprong en het Waalfront prioriteit hebben bij woningbouwontwikkeling. Voor de rest van de stad wordt een terughoudender beleid gevoerd, het zogenaamde 'ja, mits-beleid'. Deze locatie in het te ontwikkelen plangebied van de Vossenpels ligt binnen de Waalsprong. De zuidrand van de Vossenpels Zuid is reeds ontwikkeld met een bijzonder woonmilieu waarbij particulier opdrachtgeverschap een belangrijk uitgangspunt van ontwikkeling was. Er zijn duurzame, bijzondere particuliere en collectieve initiatieven ontwikkeld en gebouwd.
Vossenpels Midden en Noord staat nu op de kaart om ontwikkeld te worden tot woningbouwgebied. De bouw van een vrijstaande woning past binnen de ontwikkeling van dit gebied en voorziet in de vraag naar groenstedelijk wonen.
Doorwerking plangebied
Met de voorgestane ontwikkeling wordt één vrijstaande woning in Nijmegen Noord gerealiseerd, welke past binnen het aangewezen ontwikkelingsgebied de Waalsprong. Realisatie van deze woning draagt bij aan de ontwikkeling van het gebied en voorziet in de behoefte aan grondgebonden woningvraag in een groenstedelijk woonmilieu.
In deze ruimtelijke verantwoording zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten worden getoetst aan de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar. Daarnaast zijn verkeer en visuele aspecten van belang. Tevens wordt getoetst of nieuwe woonfuncties de bedrijvigheid in de omgeving niet onnodig belemmeren. Uitgangspunt hierbij is de systematiek van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Aan Pelseland 2 is volgens het vigerende bestemmingsplan nog een transportbedrijf mogelijk. De afstand tot het te ontwikkelen perceel is meer dan 50 meter een nieuw transportbedrijf (categorie 3.1) is daarmee nog steeds mogelijk op deze locatie zonder dat de richtwaarde wordt overschreden. Tussen de bedrijfsbestemming en de te ontwikkelen locatie ligt nog een braakliggend perceel met landbouwbestemming. Eventuele hinder van het spuiten met bestrijdingsmiddelen is hier niet te verwachten aangezien de gemeente al eigenaar is van dit perceel. Op Pelseland 8 bevindt zich een gasdrukregelstation van Liander (SBI 3511) in een vrijstaand gebouw. Dit is een type B categorie welke volgens het activiteitenbesluit (paragraaf 3.2.2.) een veiligheidsafstand heeft van 10 meter ten opzichten van kwetsbare objecten en 4 meter ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten. De afstand van het gebouw tot aan de te ontwikkelen woningbouwlocatie is meer dan 20 meter.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor het voorgenomen bouwplan.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied de geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij vaststelling of herziening van het bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
Een akoestisch onderzoek is in onderhavig geval niet vereist, aangezien het plangebied is gelegen aan de Pelseland, waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:
ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
Het plan betreft nieuwbouw van 1 woning aan de Pelseland te Lent. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Dit komt overeen met een verkeersaantrekkende werking van circa 7500 motorvoertuigen per etmaal. Het zal duidelijk zijn dat een plan met slechts 1 woning een verkeersaantrekkende werking zal hebben, die ruim onder bovenstaande grens blijft. Het plan is derhalve niet in betekenende mate (NIBM) en het hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.
ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Woningen worden niet genoemd.
Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Omdat woningen niet genoemd zijn, voldoet het plan aan het gestelde in het besluit. Overigens wordt bij de geplande woning geen grenswaarde voor stikstofdioxide en/of fijn stof overschreden.
Doorwerking plangebied
de regelgeving voor luchtkwaliteit verzet zich niet tegen het plan.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en door risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplangebied.
Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR)
Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. De PR contour van de genoemde risicobronnen blijft ver van de voorgenomen ontwikkeling en vormt dus geen belemmering voor de ontwikkeling.
De verantwoording van het groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden. Het plangebied ligt op ongeveer 800 meter van het spoor Nijmegen-Den Bosch en op ongeveer 1400 meter van de oeverlijn van de Waal. Op meer dan 200 meter afstand van deze bronnen is er alleen een zeer onwaarschijnlijk toxisch ongevalsscenario mogelijk welke tot over het plangebied reikt. Tevens is er sprake van de toevoeging van slechts 1 woningen en is er dus geen meetbare toename van het groepsrisico. Het groepsrisico is daarom op een standaard wijze verantwoord in de beleidsvisie van februari 2014 (Beleidsvisie Externe Veiligheid Nijmegen, 2014 pagina 33).
Doorwerking plangebied
Op grond van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport:
Uit het bodemonderzoek blijkt:
Doorwerking plangebied
Uit het onderzoek blijkt er geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat geen sterke verontreiniging is aangetroffen. De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik voor woningbouw. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
Het plangebied maakt voorts deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Lent. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001), Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) en de Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) relevant.
In de omgeving van het plangebied is wel oppervlaktewater aanwezig.
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dit is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om afvalwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Afvalwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet in principe op eigen terrein verwerkt worden. Bij de infiltratie van hemelwater moeten waar mogelijk conform het convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000 duurzame bouwmaterialen gebruikt worden. Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een goedgekeurd plan ingediend te worden.
Het hemelwater dat van verhardingen afstroomt, wordt naar watergangen afgevoerd of op eigen terrein in de bodem geïnfiltreerd. De gemeente is van plan in het gebied een duurzaam gescheiden stelsel aan te leggen waarbij het eerste hemelwater in wadi's geborgen wordt en vertraagd naar oppervlaktewater afgevoerd wordt. Bij hevige neerslag kan het hemelwater via slokops vanuit de wadi's rechtstreeks naar oppervlaktewater overstorten. Voor het gebied Vossenpels noord heeft de gemeente nog geen waterhuishoudkundig plan opgesteld.
Het plan omvat de realisatie van één woning in het gebied Vossenpels noord. De riooltechnische ontsluiting bevindt zich aan de Keimate. De riolering is uitgevoerd als vacuümrioolstelsel dat alleen afvalwater inzamelt en afvoert. De gemeente wil dit stelsel door een vrijvervalstelsel vervangen en zal daarom geen nieuwe aansluitingen op het stelsel maken. Een tijdelijke aansluiting is wel mogelijk. Na aanleg van de nieuwe vrijvervalriolering moet de aansluiting op de vacuümriolering naar de nieuwe riolering overgezet worden. De vacuümput op de grens van particulier perceel en openbare ruimte zal de functie van controleput krijgen. De aansluiting op de riolering is geen onderdeel van de aanvraag van de omgevingsvergunning. Deze moet apart aangevraagd worden bij de gemeente.
Tussen perceel en straat ligt in de openbare ruimte een greppel. Dit betekent dat de aansluiting op de riolering via het naastgelegen perceel aan de Keimate gerealiseerd moet worden. Het lijkt technisch niet mogelijk om gebruik te maken van de aansluiting op de riolering van het naastgelegen perceel aan de Pelseland. Het wordt aanbevolen de afspraken over het hebben en houden van leidingen via andere percelen vast te leggen. Het plangebied en genoemde naastgelegen percelen aan zowel Keimate als Pelseland zijn op dit moment trouwens in eigendom van één eigenaar.
De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde bosopstanden.
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.
Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die handelingen uitvoert met eventuele nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning Natuurbeschermingswet wordt aangevraagd. Deze vergunning moet bij de provincie aangevraagd worden. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van deze beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.
Voor de Natura 2000 gebieden geldt tevens de externe werking. Ontwikkelingen in de nabijheid van deze gebieden mogen geen significante gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden in deze gebieden.
In 2015 is een natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets Vossenpels Midden te Lent, 10 februari 2015, Tauw bv). Hierin zijn de effecten op de Natura 2000 als volgt beschreven.
“De afstand van het plangebied tot het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied (Rijntakken) bedraagt ongeveer 1 kilometer. Omdat het plangebied niet in Natura 2000 gebied gelegen is, kunnen uitsluitend door externe werking (zoals beweging en aanwezigheid van mensen, geluidsverstoring, maar ook door stikstofdepositie) effecten verwacht worden.
In dit specifieke geval worden, behalve effecten door stikstofdepositie, alle overige (externe) effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand uitgesloten. Dit gezien de zeer beperkte externe invloedsfeer van het nieuwe bestemmingsplan. Betreffende stikstofdepositie: het nieuwe bestemmingsplan Vossenpels Midden zal een toename aan verkeersbewegingen (doordat er woningen gebouwd worden) veroorzaken. Deze toename zorgt mogelijk voor meer stikstofuitstoot, en mogelijk ook stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden). Het huidige agrarische (weilanden, boomgaarden, glastuinbouw) gebruik valt echter weg. Dit zijn activiteiten die behoorlijk vervoersintensief zijn (met over het algemeen vuile diesels) en waar bij een deel mest uitgereden wordt. Uit de stikstofemissieberekeningen die voor plangebied 'de Stelt' (met een vergelijkbare omvang) zijn gedaan, wat dichter bij het Natura 2000 gebied ligt, is gebleken dat er bij dat plan geen emissietoename op kwetsbare biotopen is. Op grond van bovengenoemde argumentatie wordt aangenomen dat er geen effecten op Natura 2000 optreden door vaststelling van het bestemmingsplan.”
Beschermde soorten
De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.
Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.
In 2015 is een natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets Vossenpels Midden te Lent, 10 februari 2015, Tauw bv). Deze toets heeft betrekking op een deel van dit bestemmingsplangebied. Hierin zijn de effecten op de beschermde soorten als volgt beschreven.
Soortgroep Effecten
Grondgebonden zoogdieren | Mogelijk effect op steenmarter bij sloop gebouwen. Nader onderzoek kan noodzakelijk zijn |
Algemene broedvogels | Geen (effecten op) vogels tijdens broedseizoen mits uitvoering werkzaamheden buiten broedseizoen. |
Vogels, jaarrond beschermde Verblijfplaatsen | Mogelijk effect op vaste- rust en verblijfplaatsen van buizerd, sperwer, boomvalk, steenuil, ransuil, en roek bij het kappen van bomen en bebouwen van geschikt foerageergebied. Mogelijk effect op vaste- rust en verblijfplaatsen van steenuil, kerkuil, gierzwaluw en huismus bij sloop gebouwen en tevens steenuil en kerkuil bij bebouwen van geschikt foerageergebied. Nader onderzoek kan noodzakelijk zijn. |
Vleermuizen | Mogelijk effect op verblijfplaatsen van vleermuizen bij het slopen van gebouwen en de kap van oude gewone es aan de Bergstraat 7. Mogelijk effect op vliegroutes en foerageergebied bij het kappen van bomen en aanleg kunstmatige verlichting. Nader onderzoek kan noodzakelijk zijn. |
Amfibieën | Mogelijk effect op rugstreeppad. |
Uit de toetsing blijkt dat er meerdere beschermde soorten in het (grotere) plangebied kunnen voorkomen. Beschermde soorten waarop negatieve effecten niet met zekerheid kunnen worden uitgesloten, dienen (waar nodig) onderzocht te worden. Indien soorten aanwezig zijn kan volgens een goedgekeurde gedragscode worden gewerkt of dient een ontheffing (inclusief het treffen van mitigerende maatregelen) te worden aangevraagd. Het aanvragen van een ontheffing kan alleen op basis van een geldig belang en een onderbouwde alternatievenstudie.
Daarnaast is voor een groot deel van het bestemmingsplangebied in 2017 een Quickscan uitgevoerd (Quickscan natuurwetgeving Vossenpels Noord te Lent, 28 februari 2017, Bureau Waardenburg). Daarin wordt het volgende geconcludeerd.
Het plangebied in het zuidelijk deel van Vossenpels Noord (de boomgaard) heeft geen betekenis voor strikt beschermde soorten. Een ontheffing van de Flora- en faunawet en/of de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.
Doorwerking plangebied
voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging zijn vanuit de soortenbescherming Wet natuurbescherming geen belemmeringen. Er wordt geen bebouwing weg bestemd. Tevens vinden er geen wijzigingen plaats aan bestaande groenobjecten die waardevol zijn voor aanwezige beschermde flora en fauna.
In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.
In de Omgevingsverordening zijn de bijbehorende regels vastgelegd.
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt.
De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een substantiële versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De oude ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.
De Gelderse Nationale Landschappen staan symbool voor een mooi, divers en dynamisch Gelderland en hebben een boven regionale waarde. Met het Nationale landschap wordt nagestreefd om de kernkwaliteit te behouden en de landschappelijke samenhang te vergroten. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk als deze kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden.
De Gelderse Poort bestaat uit 2 deelgebieden: Ooijpolder en Rijnstrangen en de Stuwwal Nijmegen / bekken Groesbeek. De openheid van de Ooijpolder vormt een sterk contrast met de beslotenheid van de bosrijke stuwwal. Beiden zijn karakteristiek voor de deelgebieden.
In 2015 is een natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets Vossenpels Midden te Lent, 10 februari 2015, Tauw bv). Hierin zijn de effecten op de EHS (voormalige GNN en GO) als volgt beschreven.
“Het plangebied grenst aan de EHS in de vorm van een ecologische verbindingszone. De functionaliteit van de verbindingszone wordt door de bestemmingsplanwijziging niet aangetast. Effecten zijn uitgesloten. Verder is de afstand van het plangebied tot overig EHS-gebied ongeveer 1 kilometer. Omdat het plangebied niet in dergelijk gebied gelegen is, kunnen uitsluitend door externe werking (zoals geluid- en lichtverstoring) effecten verwacht worden. Externe effecten op de EHS treden in dit geval niet op. Toetsing aan de EHS is niet verder noodzakelijk.”
Nijmegen wil de komende jaren meer verbinding tussen de groene omgeving van Nijmegen, de parken en het stedelijk groen in de stad. Daarvoor ontwikkelen we 'groene linten'. Samen met bewoners werken we gericht aan het realiseren van meer en gevarieerd groen. Samen plannen maken en uitvoeren verbindt planten, dieren en ook mensen. Onze aanpak noemen we 'Groen Verbindt'. 'Groen Verbindt' betekent vooral 'groen voor, van en door de stad'.
We streven ernaar vele kleinere en grotere groenprojecten te realiseren. 'Groen Verbindt' wil dat intensiveren en tot meer samenhang komen. Met nog meer accent op ecologische kansen en met verbinding tussen professionele kennis in de stad en initiatieven in de wijken. Initiatieven zoals stadslandbouw en de stadsbijen wil de gemeente verbreden. Wij willen dat Nijmegenaren trots worden op de diversiteit aan dieren en planten, in hun tuin, hun buurt en in de hele stad.
Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:
De bestaande groenstructuren met de belangrijkste groene elementen (lijnen en vlakken) hebben we inzichtelijk gemaakt in kaarten. De vlakken staan op de groenstructuurkaart en de lijnen op de kaart met de hoofdboomstructuur. Dit samen vormt de hoofdgroenstructuur en is de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdgroenstructuur houden we dan ook in stand.
In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.
Natuurwaarden zoals die nu in het Waalsprong gebied voorkomen zullen geïntegreerd worden in de ontwikkeling van de Landschapszone. Ook in de ontwikkeling van woonwijken dient rekening gehouden te worden met de aanwezige natuurwaarden. Deze kunnen op een creatieve wijze meegenomen worden in planvorming en ontwerp.
Verbinding met andere landschappen in de directe omgeving is van belang vanuit ecologisch en recreatief oogpunt. De Landschapszone zal hierin een rol vervullen tussen de Oosterhoutse Waarden en Park de Woerdt het zuidelijk deel van Park Lingezegen.
Park Lingezegen is een nieuw landschapspark tussen Arnhem en Nijmegen met veel ruimte voor mensen, landbouw, natuur, cultuur en water. Park Lingezegen beslaat 1700 hectare en is opgedeeld in vijf deelgebieden. Het zuidelijkste puntje is deelgebied De Woerdt. Deze sluit aan op het plangebied en de landschapszone in de Waalsprong en markeert de overgang van stad naar platteland.
Bij de planontwikkeling voor de Landschapszone zetten we nadrukkelijk in op mogelijkheden om ecologische verbindingen tussen de Oosterhoutse Waarden en Park Lingezegen te realiseren.
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen en is onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
De hoofdgroenstructuur bestaat uit een ambitie die nog gerealiseerd moet worden, en niet uit stevige bestaande laanstructuren.
Monumentale bomen weerspiegelen net als monumentale gebouwen de geschiedenis van de stad. Om de cultuurhistorische betekenis van het groen in de stad te waarborgen, zijn de monumentale bomen geïnventariseerd. Van de gemeentelijke bomen zijn alle monumentale, bijzondere en waardevolle bomen opgenomen. Monumentale en waardevolle bomen zijn minstens 50 jaar oud, hebben een cultuurhistorische betekenis en hebben een goede levensverwachting. De waardebepaling van monumentale bomen ligt hoger dan bij de waardevolle bomen.
Daarnaast zijn er een aantal bijzondere bomen aan de lijst toegevoegd. Dit zijn de bomen die een bijzondere betekenis hebben of een geplant zijn vanwege een bijzondere gebeurtenis zoals o.a. de Wilhelminaboom, Julianaboom, Beatrixboom.
Alleen de, vanaf openbaar terrein, zichtbare monumentale bomen op particulier grondgebied zijn opgenomen. Alle bijzondere bomen vallen onder het regime van de omgevingsvergunning, het kappen van houtopstanden.
De bijzondere ligging van Nijmegen op een kruispunt van het rivierengebied, de hogere zandgronden en het stuwwallencomplex zorgt ervoor dat niet alleen rondom Nijmegen, maar ook binnen de stadsgrenzen een verscheidenheid aan leefmilieus voor planten en diersoorten aanwezig is. Grootschalige natuurgebieden om de stad, zoals de Gelderse Poort, de uiterwaarden van de Waal, De Ooypolder, het Hatertse Vennengebied, Heumensoord fungeren hierbij als brongebied voor natuurwaarden in de stad.
We hebben de ecologische structuren, de ecologische hotspots en de ecologische waardevolle wijkspots in de wijk in Nijmegen in kaart gebracht. Ecologische structuren laten de relaties zien tussen natuurwaarden in de stad en natuurwaarden om de stad. Soorten kunnen zich hierlangs verplaatsen en hebben zo een gevarieerd leefgebied tot hun beschikking. Ecologische hotspots zijn waardevolle gebieden die, in relatie met de gebieden om de stad, een functie vervullen voor algemene en zeldzame soorten. Hier stemmen we het beheer af op de natuurwaarden en wordt het gebruik van die gebieden voor recreatie meer gereguleerd en gestuurd wordt. Tevens waken we bij deze hotspots voor versnippering, aantasting en doorsnijding. De ecologische waardevolle wijkspots vervullen een rol op wijkniveau en maken het mogelijk om natuur dichtbij huis te beleven.
In de compactere stadsdelen van Nijmegen zijn de mogelijkheden om nieuwe ecologische relaties te realiseren vaak erg beperkt. Handhaving en versterking van aanwezige waarden staat hier dan ook voorop. Vogels en vleermuizen zijn onlosmakelijk verbonden met de stad en het stedelijk groen. Ze hebben het niet altijd makkelijk in de stedelijke omgeving bijvoorbeeld bij het vinden van geschikte nestgelegenheden en verblijfsplekken. Naast het openbaar groen zijn ook de tuinen van belang voor vogels en andere fauna. Doordat heggen verdwijnen, tuinen verstenen en hedendaagse huizen vrijwel helemaal gesloten zijn, ontstaan minder mogelijkheden voor stadsvogels en vleermuizen. Nijmegen is aangesloten bij de landelijke campagne Operatie Steenbreek. Het doel van deze campagne is om de burgers te enthousiasmeren om hun tuin te vergroenen. De negatieve gevolgen van verstening worden daarbij onder de aandacht gebracht. Denk hierbij aan de afbreuk van de biodiversiteit en aan klimaatverandering. Minder groen in de tuin betekent minder vogels, insecten en andere dieren.
Bij nieuwe ontwikkelingen ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Het bewust aanbrengen van schuil en nestgelegenheden aan nieuwe of bestaande gebouwen is een kans die veelal eenvoudig benut kan worden.
Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Groen bevordert de gezondheid, het nodigt uit om te bewegen en patiënten herstellen sneller in een groene omgeving. Voor kinderen is het belangrijk om juist al op jonge leeftijd in contact te komen met een groene leefomgeving. Bij de inrichting van de (school-)omgeving is dit nadrukkelijk een aspect om rekening mee te houden.
Door de klimaatsveranderingen ontstaan er steeds meer milieuproblemen in de stedelijke omgeving. Door overmatige regenval ontstaat wateroverlast; de temperatuurstijging veroorzaakt hitte eilanden in overmatig stenige omgevingen en door het Fijnstof probleem krijgen steeds meer mensen gezondheidsklachten. Groen kan ingezet worden om deze milieuproblemen te verzachten. Hemelwater kan opgevangen worden in groengebieden; door het vergroenen van stenige pleinen zal de temperatuur iets afnemen en diverse planten nemen fijnstof op uit de lucht. Groen kan op deze wijze bijdragen aan een beter en gezonder leefklimaat.
Vanwege de onlosmakelijke relatie tussen groen/natuur en water zal een deel van de waterberging in de groene ruimte worden gezocht. We streven naar een goed evenwicht tussen beide functies zodat het resultaat een impuls oplevert voor natuurwaarden en natuurontwikkeling.
Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed: in de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Het beleid van de gemeente Nijmegen sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De gemeente heeft een cultuurhistorische beleidskaart opgesteld waarop vier gebiedstypen worden onderscheiden:
Afhankelijk van het gebiedstype waar het plangebied binnen valt, is het bijbehorende regime ten aanzien van cultuurhistorie van toepassing.
Doorwerking plangebied
Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij gebiedstype 3 is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en / of cultuurlandschap. Bij de bebouwing gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen. In bestemmingsplannen wordt maatwerk toegepast ten behoeve van de bescherming van cultuurhistorische waarden, indien sprake is van:
Bij cultuurhistorisch waardevolle structuren gaat het om lijnvormige elementen, zoals bijvoorbeeld wegen, dijken, wallen, lanen en waterlopen. Bij cultuurhistorisch waardevolle ensembles gaat het om plekken in het stadsweefsel, die van belang zijn vanwege de historische en/of ruimtelijke samenhang tussen objecten en structuren met bijzondere historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige waarden. Het betreft complexen, en terreinen en gebieden met een herkenbaar karakter dat relatie houdt met de ontwikkelingsgeschiedenis en die een belangrijk onderdeel vormen van de historische gelaagdheid van de buurt, wijk of stad.
Bij cultuurhistorisch waardevolle zones gaat het om bebouwingslinten die zich geleidelijk hebben ontwikkeld langs historische uitvalswegen, landwegen en enkele nieuw aangelegde straten. Nog bestaande historische bebouwingslinten maken de historische ontwikkeling van Nijmegen voelbaar.
Bij cultuurhistorisch waardevolle gebieden gaat het om gebieden die van belang zijn vanwege de duidelijk aanwezige gebiedskarakteristiek, de gave stedenbouwkundige en/of landschappelijke structuren en een hoge dichtheid aan waardevolle (beschermde) gebouwen en groenelementen. In deze gebieden bestaat een samenhang tussen één of meerdere van de volgende aspecten:
Huidig beeld
Het bestemmingsplangebied ligt aan de Keimate, een insteekweggetje vanuit het Zandsepad. Het door greppels geflankeerde, smalle weggetje met groene bermen met gemengde hagen en veel bomen heeft een landelijk karakter.
Langs de weg staan aan de oostzijde vrijstaande woningen uit de 19de eeuw en de eerste helft van de 20ste eeuw omgeven door ruime, groene tuinen. De huizen zorgen met hun verschillende kapvormen, positionering en bouwstijlen voor een afwisselend straatbeeld. Direct ten noorden van het plangebied ligt gemeentelijk monument Keimate 5, een boerderij uit 1870. Het perceel van het plangebied is nooit bebouwd geweest.
Het gebied aan de westzijde van de weg wordt sinds 2013 ingenomen door de gegraven Lentse Plas.
Doorwerking plangebied
De beoogde bestemmingsplanherziening laat de bouw van een vrijstaande woning toe. De combinatie van de in het bestemmingsplan vastgelegde maximale goothoogte en bouwhoogte zal in de praktijk waarschijnlijk tot de bouw van een woning met een schuin dak leiden.
De bestemmingsherziening heeft dan ook geen invloed op de karakteristieken van het gebied. De bouw van de woning zorgt weliswaar voor een verdichting van de bebouwing aan de Keimate maar de geplande woning sluit wat betreft bouwmassa en positionering aan bij de reeds bestaande woningen.
Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er daarom geen bezwaren tegen de voorgestelde bestemmingsplanherziening.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007). Een gedeelte van deze wetgeving is inmiddels overgegaan in de Erfgoedwet, die per 1 juli 2016 van kracht is; het overige zal grotendeels worden opgenomen in de Omgevingswet, waarvan de invoering is voorzien in 2021. Tot die tijd blijft dit deel van de Monumentenwet 1988 van kracht.
De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. De provincies zijn verantwoordelijk voor ontgrondingen, en kunnen op basis daarvan aan de ontgrondingsvergunning ook voorwaarden stellen die betrekking hebben op archeologie. Tevens is de provincie bevoegd gezag bij inpassingsplannen en bij mer-trajecten op provinciaal niveau.
De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau, en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken. De provincie Gelderland is verder actief betrokken bij de nominatie van de Romeinse grenszone, de Limes, tot Unesco werelderfgoed. Het plangebied ligt binnen de zone die in de provinciale omgevingsverordening is aangeduid als de Romeinse Limes.
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedwet, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologiesparend bouwen te bekijken.
Gebiedsbeschrijving
Het plangebied ligt op de gemeentelijke ABAK in een gebied met een lage archeologische verwachting c.q. te onderzoeken archeologisch belang. De landschappelijke situering is zodanig dat deze strook ook al in de Romeinse tijd een wegtracé vanaf Lent in noordelijke richting kan hebben omvat. Het ruimere gebied is echter nog weinig archeologisch onderzocht.
Archeologisch onderzoek in en rond het plangebied
In een wijdere straal rond het plangebied zijn diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. Direct aangrenzend aan het plangebied is in 2001 de aanleg van een persleiding archeologisch begeleid. Daarbij zij geen vondsten of sporen aangetroffen en is vastgesteld dat de natuurlijke bodem grotendeels intact was.
In 2017 is in het plangebied archeologisch vooronderzoek uitgevoerd om de archeologische verwachting te specificeren en vast te stellen of in het plangebied de aanwezigheid van een Romeinse weg of andere onderdelen van de limes mogen worden verwacht.1 Dit onderzoek heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd en daarmee de lage archeologische verwachting bevestigd. Daarmee is vastgesteld dat ontwikkelingen in dit beperkte plangebied naar alle waarschijnlijkheid geen behoudenswaardige archeologische waarden zullen bedreigen.
Waarden
Omdat de lage archeologische verwachting door recent onderzoek is bevestigd blijft de bestaande situatie gehandhaafd. Het gebied behoudt de gemeentelijke waarde wetgevingszone – waarde archeologie 1. Voor de gemeentelijke waarde 1 (onbekende of, in dit geval, lage verwachting) geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ontwikkelingen in plangebieden met een oppervlakte vanaf 2500 m2. Op basis van de resultaten van dit onderzoek neemt het bevoegd gezag het besluit of archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. De kosten van het archeologisch onderzoek (inclusief uitwerking en rapportage) zullen als gevolg van de implementatie van het Verdrag van Valletta ten laste komen van de verstoorder van het bodemarchief.
Informatieplicht
De lage archeologische verwachting betekent niet dat de kans op toevalsvondsten geheel kan worden uitgesloten Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed of bij de gemeente (artikel 5.10 Erfgoedwet).
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied maakt onderdeel uit van de wijk Lent en ligt in het stadsdeel Nijmegen-Noord. Het plangebied wordt ontsloten aan de Keimate die ontsluit op de Pelseland. Dit zijn beide erftoegangswegen die het karakter hebben van een weg gelegen buiten de bebouwde kom, de Keimate heeft een zeer geringe wegbreedte. Aan het begin van de Pelseland is aangegeven dat het een doodlopende weg is met uitzondering voor fietsers en bromfietsers.
Langzaam verkeer
Het plangebied wordt aan de oostelijke zijde via de Pelseland ontsloten voor fietsers en voetgangers. Aan de westelijke zijde wordt het plangebied via een (brom)fietspad naar Het Buske ontsloten.
Openbaar vervoer
Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen aan de Vossenpelssestraat en de Turennesingel. Deze bevinden zich op ca. 500 á 600 meter loopafstand van het plangebied nabij kruispunt Vossenpelssestraat / Zandsestraat en aan de Turennesingel.
expeditie
Het expeditieverkeer ontsluit op dezelfde wijze als het gemotoriseerde verkeer.
Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening(2016).
De gemeente Nijmegen heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijke”. Het plangebied valt in gebied "schil / overloopgebied".
Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h. Het plangebied ligt aan een erftoegangsweg met maximumsnelheid van 30 km/h.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering 2013-2017 vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Nijmegen wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. Voor zorgwoningen is binnen de GPR methodiek een extra module ontwikkeld. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.
Voor woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
De huidige regelgeving vereist al een relatief laag energiegebruik. Voor de toekomst wordt volledig energie neutrale bouw nagestreefd. Wij adviseren in eerste instantie de gebouw op deze ambitie te opwerpen (bijvoorbeeld gebruikmakend van de principes van passiefhuisbouw) en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.
In de Waalsprong wordt een systeem van duurzame stadswarmte aangelegd. Het plangebied valt binnen de concessie van dit warmtenet. Indien het technisch mogelijk is (aanvoerleiding op tijd naar het gebied aangelegd) , dienen de woningen hierop aangesloten te worden.
Als aansluiting op het warmtenet niet mogelijk blijkt is het gebied onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.
De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen hebben verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de welstandsnota.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Onder het kopje algemene regels zijn de regels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Hierbij gaat het om de volgende bepalingen:
Overgangsrecht
In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht die aansluit bij het Besluit ruimtelijke ordening.
Slotregels
Als laatste is de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.
Tuin
De voortuin van de te realiseren woning is bestemd als Tuin. De tuinbestemming wordt in ieder geval toegepast voor de voorgevel en tot 1 meter achter de voorgevel op het zijerf. Deze gronden mogen worden onder andere gebruikt voor tuin en groenvoorzieningen.
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
Wonen
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen. Daarnaast zijn aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten toegestaan (voorwaarden zie artikel 7.1).
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
De hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak, dat geheel mag worden bebouwd. De goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven. Aan- en uitbouwen en erfafscheidingen zijn binnen en buiten het bouwvlak toegestaan.
De betreffende locatie is particulier terrein. De eventueel te maken aanpassingen, kosten e.d., ten gevolge van de realisatie van voorgestelde wijziging, in het openbaar gebied, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Conform het gestelde in artikel 6.12 Wro is er geen exploitatieplan opgesteld. De gemeentelijke kosten ten gevolge van deze ontwikkeling worden middels het heffen van leges in rekening gebracht bij de initiatiefnemer.
Uit de gevraagde herziening van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor particuliere initiatieven planschade betaalt. Om die reden is een verhaalsovereenkomst planschade afgesloten met de initiatiefnemer waarin hij zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.
Derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is.
Voor dit bestemmingsplan is op 25 oktober 2017 een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening heeft er inspraak plaatsgevonden via de zienswijzenprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegen.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.
Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:
Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen en is geen vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro noodzakelijk.
Provincie Gelderland
Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.
Het onderhavige plan is vanwege de kleinschaligheid van puur lokaal belang en hoeft niet aangeboden te worden aan de Provincie voor het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg.
Waterschap
Per brief van 15 februari 2012 (kenmerk 201206566) geeft het Waterschap Rivierenland aan dat zij beoordeeld of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding. De gemeente kan zelf bepalen of een plan waterhuishoudkundig relevant is of niet via de landelijke website www.dewatertoets.nl.
Deze toetsing is gedaan en daaruit blijkt dat er geen waterbelangen zijn die door dit plan worden geraakt. Het plan betreft uitsluitend een functieverandering van bestaande bebouwing. Er vindt geen aanpassing van bebouwing of ruimte plaats. Waterschap Rivierenland heeft geen bezwaar tegen dit plan. Het plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer voorgelegd te worden aan Waterschap Rivierenland.