Plan: | Nijmegen Oost - 9 (Tooropstraat 117-123) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP13009-VG01 |
Met het plan wordt beoogd om 31 appartementen in de sociale huur te realiseren.
Het plangebied omvat een aantal aaneengebouwde panden aan de Tooropstraat en een grotendeels bebouwd en besloten binnenterrein. Het binnenterrein ligt centraal in een bouwblok met straatwanden langs de Tooropstraat (zuidzijde), de Frans Halsstraat (westzijde), de Rembrandtstraat (noordzijde) en de Dommer van Poldersveldtweg aan de oostzijde. Het plangebied heeft haar adres aan de Tooropstraat.
Op onderstaande luchtfoto is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Nijmegen Oost. Dit bestemmingsplan is door de raad op 17 september 2015 vastgesteld; het plan is op 20 april 2016 onherroepelijk geworden.
De beoogde ontwikkeling past qua bestemming en maatvoering niet in het vigerend bestemmingsplan. Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.
Uitsnede: bestemmingsplan Nijmegen Oost met in rood de plangrenzen van onderhavige voorziening.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals cultuurhistorie, groen en wonen wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
De omgeving: de Schildersbuurt De locatie ligt in de Schildersbuurt (onderdeel wijk Altrade), een aantrekkelijke buurt met een ontspannen stedelijk karakter. Karakteristiek voor de buurt zijn de smalle straten en de relatief kleinschalige bebouwing. Bepaalde delen in de buurt hebben een groen karakter, maar er zijn ook straten met een meer 'stenig' karakter. De bebouwing betreft hoofdzakelijk woningen van 2 bouwlagen met een kap, en zijn vaak opgetrokken in baksteen metselwerk. De straatprofielen worden gekenmerkt door strakke rooilijnen, waarmee vrijwel gesloten bouwblokken zijn gerealiseerd. De bebouwing is grotendeels tot stand gekomen tussen circa 1904 en 1940 en de architectuurstijl varieert van de chaletstijl tot de kenmerkende jaren '20 en '30 architectuur. Het stedelijke karakter komt vooral tot uitdrukking door een aantrekkelijke mix van functies (wonen, detailhandel, horeca, bedrijven). De Tooropstraat vormt binnen de Schildersbuurt een belangrijke drager van de ruimtelijke hoofdstructuur en wordt gekenmerkt door een bijna 'dorpse' uitstraling in het verder vrij stedelijke Nijmegen-Oost.
De ontwikkellocatie De locatie heeft een omvang van circa 0,5 ha en omvat een aantal aaneengebouwde panden aan de Tooropstraat en een grotendeels bebouwd en besloten binnenterrein. Het binnenterrein ligt centraal in een bouwblok met straatwanden langs de Tooropstraat (zuidzijde), Frans Halsstraat (westzijde), Rembrandtstraat (noordzijde) en Dommer van Poldersveldtweg aan de oostzijde. Het binnenterrein is in de huidige situatie voor auto's bereikbaar (ten behoeve van het garagebedrijf) via de Dommer van Poldersveldtweg. De locatie heeft haar 'adres' aan de Tooropstraat.
De ontwikkellocatie wordt aan de noord-, oost- en westzijde door achtertuinen / achterkanten van bestaande bebouwing begrensd. Het noordelijke deel van de ontwikkellocatie heeft een relatief groen karakter door de aanwezige bomen. De staat / gezondheid van een deel van de bomen is matig, de aanwezigheid van het groen, als contrast met de stenige straten in de omgeving, vormt echter wel een te koesteren kwaliteit. Grenzend aan de westzijde van de locatie zijn in het binnengebied van het bouwblok al woningen aanwezig: 5 rijwoningen die vanaf de Tooropstraat ontsloten zijn en een kleinschalig woongebouw dat vanaf de Rembrandtstraat bereikbaar is.
De eigenaar van de locatie, Standvast Wonen, wil op de locatie 31 appartementen realiseren. Dit programma moet op een logische / vanzelfsprekende wijze in de bestaande omgeving passen. Er is daarom gekozen om voort te borduren op de stedenbouwkundige kenmerken van de locatie: Een omsloten binnenterrein dat kansen biedt voor een rustig en groen woongebied.
De locatie wordt in de toekomstige situatie ontsloten vanaf de Dommer van Poldersveldtweg. Dit heeft verkeerskundig de voorkeur en sluit ook het beste aan bij de huidige situatie.
Voor de terreininrichting is het uitgangspunt om het parkeren zoveel mogelijk te clusteren, zodat het binnenterrein een zo groot mogelijk aaneengesloten groene inrichting kan krijgen. Een deel van de parkeerplekken is voorzien op de plek van de bestaande parkeerplekken in het zuidoostelijke deel van de locatie. Op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan is voor dit beoogde groene karakter een tuinbestemming opgenomen. De benodigde parkeervoorzieningen zijn voorzien in de woonbestemming, buiten de aangeduide bouwvlakken. Binnen de woonbestemming is ook de aanleg van groen mogelijk.
Een deel van de geplande woningen is voorzien in een bebouwingswand langs de Tooropstraat, hierdoor ontstaat de gewenste omsloten binnenruimte. De nieuwbouw langs de Tooropstraat moet aansluiten op de karakteristiek en uitstraling van de bestaande bebouwing in de straat. Stedenbouwkundig is hier een bouwhoogte tot maximaal drie lagen inpasbaar. Dit is passend in de context van de Tooropstraat waar bebouwing variërend van één laag met kap tot drie lagen met een plat dak voorkomt. Voorwaarde daarbij is dat nieuwbouw gevarieerd is in vormgeving van de gevel en bouwmassa. Passend bij het beeld van de Tooropstraat moet het beeld ontstaan van een aantal aaneengeschakelde panden, het beeld van een verticaal gelede straatwand. De architectonische opgave daarbij is het herkenbaar en afleesbaar maken van de verschillende panden in de wand. Uitgangspunt is om daarbij vooral te variëren in de vormgeving van de derde bouwlaag om het beeld van verschillende panden te versterken (zie referentiebeeld / foto bestaande bebouwing langs ander deel Tooropstraat). De bouwhoogte en situering van de beoogde bebouwing sluit aan bij de huidige bebouwing op de locatie, en is gedeeltelijk vergelijkbaar met de vigerende regeling van het bestemmingsplan.
(foto: referentie verticale geleding bebouwingswand, eveneens langs de Tooropstraat)
De nieuwe bebouwing op het binnenterrein moet zich qua schaal en maat voegen naar de omgeving en de groene binnenruimte. Een bouwhoogte van maximaal drie lagen is hier inpasbaar door voldoende afstand tot de bestaande bebouwing aan te houden, rekening houdend met de bezonning van de aangrenzende percelen. Bij de situering van de bebouwing is er voor gekozen om het bestaande groen langs de randen zo veel mogelijk in te passen. Daarbij speelt eveneens een rol dat het terrein in hoogte oploopt in noordelijke richting. Daardoor is het niet wenselijk de bebouwing te veel in noordelijke richting te schuiven. Dit met het oog op bouwhoogtes van bestaande bebouwing, maar ook om graafwerkzaamheden in archeologische waarden zo veel mogelijk te voorkomen. Door de beoogde situering van bebouwing kan een zo groot mogelijk aaneengesloten groen binnengebied ontstaan. Uitgangspunt voor het groene binnenterrein is het zoveel mogelijk inpassen van de vitale bestaande bomen en het toevoegen van nieuwe bomen / groen om de groenbeleving en woonkwaliteit te versterken.
Het bouwvolume aan de Tooropstraat en de bebouwing in het binnengebied worden met elkaar verbonden via galerijen / verbindingsbruggen waardoor beide gebouwen van hetzelfde stijgpunt (lift en trappenhuis) gebruik kunnen maken. Dit is met het oog op de financiële haalbaarheid van het project met sociale woningbouw een belangrijk aspect. Ook bij de situering van dit stijgpunt worden de belangen van omwonenden zo veel mogelijk gerespecteerd.
Afweging stedenbouwkundige inpasbaarheid Op de locatie worden woningen in een stedelijke setting en dichtheid toegevoegd. In de gevarieerde en stedelijke setting van Nijmegen-Oost is dit inpasbaar. Door de stedelijke bebouwing te combineren met een robuuste en groene binnenruimte ontstaat er een meerwaarde ten opzichte van de bestaande situatie. De bestaande bedrijfsbestemming vervalt en een groot bebouwd oppervlak maakt plaats voor een woonfunctie in een groene setting. De hoeveelheid verharding neemt ten opzichte van de bestaande situatie fors af en er ontstaat ruimte om groen toe te voegen aan het binnengebied. Door het beoogde programma met sociale woningbouw ontstaat ook voor inwoners met een smallere beurs een mogelijkheid om op een aantrekkelijke groene locatie te wonen. Vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt is de beoogde ontwikkeling een positieve.
Besluit ruimtelijke ordening Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Daartoe is een artikellid ingevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen dienen te motiveren. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Per 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte'). Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.
Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).
De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.
Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
Behoefte Het plan is een toevoeging voor het woonmilieu van de Tooropstraat. Het toevoegen van 31 woningen maakt de bestaande bebouwing af en heeft daarmee een meerwaarde voor de wijk. De kwaliteit van het gebied neemt hierdoor toe. Ook levert deze ontwikkeling een bijdrage aan de realisatie van meer goedkope woningen waar vraag naar is.
Benutting van beschikbare gronden Er is hier sprake van herontwikkeling van binnenstedelijk gebied. Het plan voorziet hiermee in een goede benutting van het bestaande stedelijke gebied.
Provinciale Omgevingsvisie Gelderland In de Omgevingsvisie Gelderland (januari 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.
Hoe draagt de provincie bij aan een toekomstbestendig Gelderland? De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:
Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.' Uitnodigingsplanologie is sturen op doelen en kwaliteit, niet op de exacte middelen.
Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Omgevingsverordening Gelderland De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (januari 2018). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.
Sinds 1 juli 2015 bestaat de Stadsregio Arnhem-Nijmegen niet meer als officiële bestuurslaag. Hierdoor is er geen instantie meer direct verantwoordelijk voor het regionale beleid op het gebied van mobiliteit, ruimte, wonen en werken. Voor de beleidsvelden wonen, detailhandel en bedrijventerreinen geldt dat provincie Gelderland in haar omgevingsvisie en omgevingsverordening nog wel verwijst naar de regionale afspraken. Voor deze beleidsvelden worden nog steeds regionale afspraken vastgelegd in gezamenlijk overleg met regiogemeenten en provincie.
Structuurvisie Nijmegen 2013, kansen voor ontwikkeling tot 2030 De Structuurvisie 2013 geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de Structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de volgende speerpunten:
Coalitieakkoord 2018-2022, Nijmegen: samen vooruit In het coalitieakkoord zijn de contouren voor het woonbeleid van de komende jaren beschreven. In de periode tot 2022 besteden we extra aandacht aan de behoefte van sociale huur en middeldure huur. De aandacht voor de woningbouwopgave in de Waalsprong en het Waalfront is onverminderd. We veranderen de beleidslijn door het 'nee, tenzij' beleid, waarbij we voornamelijk voorrang gaven aan ontwikkelingen in de Waalsprong en Waalfront, te veranderen in 'ja, mits' beleid. Daarbij zetten we op een stedelijk niveau in op een mix van woonmilieus en per wijk een wisselende mix van woningtypen. Daarbij is nadrukkelijk ook groei mogelijk voor de bestaande stad waarbij we zorgen dat de bestaande stad aantrekkelijk blijft, waarbij we op geschikte locaties inzetten op extra sociale en middeldure huurwoningen. Daarbij hebben we ook blijvende aandacht voor de kwaliteit en binnenklimaat van woningen en de betaalbaarheid van de energierekening. De beleidswijziging van ja, mits vraagt om een uitwerking die gericht zal zijn op het bouwen naar behoefte en een ongedeelde stad. De extra opgave van sociale en middeldure huurwoningen verdelen we over de stad en Waalsprong.
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling past binnen het/de hierboven genoemde beleid/wetgeving.
Woonvisie Nijmegen 2015 - 2020 De gemeente Nijmegen heeft in haar Woonvisie 2015-2020: Samen werken aan goed wonen het woonbeleid voor de komende jaren beschreven. Ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad blijft voor iedereen. We willen dat het in Nijmegen goed wonen is voor arm en rijk, jong en oud, autochtoon en allochtoon, nu en in de toekomst. Er wordt bijzondere aandacht gegeven aan segmenten die niet vanzelfsprekend vanuit de markt worden opgepakt, zoals sociale huur, middeldure huur en wonen met zorg voor ouderen en kwetsbaren. Bewoners binden in een ongedeelde stad, dat is de constante in ons woonbeleid door de jaren heen. Betaalbaarheid van het wonen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Wonen kan ook duurzamer, met minder energiegebruik en lagere woonlasten. We willen toekomstbestendige en gevarieerde wijken die voorzien in de woningbehoefte. Dit betekent op stedelijk niveau een mix van woonmilieus en per wijk een wisselende mix van woningtypen. We ontwikkelen en beheren met respect voor de identiteit van buurten en wijken. Want elke wijk is anders. Nijmegen wil een moderne sociale stad zijn met ruimte en kansen voor iedereen.
Woonbeleid Het beleid houdt in dat we (woningbouw)ontwikkeling in de bestaande stad toestaan en toetsen aan een aantal criteria. Nieuwe (woningbouw)ontwikkelingen worden getoetst aan de volgende criteria: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium planontwikkeling en financiële gevolgen voor de gemeente.
Kort gezegd zijn er drie leidende criteria vanuit wonen:
- de ontwikkeling moet een duidelijke meerwaarde hebben voor de wijk (de criteria maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid en differentiatie woningaanbod zijn hierin samengenomen) en/of;
- De locatie is geschikt voor ontwikkelingen op het gebied van wonen en zorg en er is volgens het vastgestelde Planningskader wonen met zorg (januari 2018) ruimte voor ontwikkelingen in het betreffende woonservicegebied (criterium doelgroepenbeleid);
Met de nieuwe extra opgaven aan sociale huurwoningen voor o.a. kwetsbaren en statushouders is het toevoegen van goedkope (sociale) huurwoningen ook een mits! Hierbij is het wel afhankelijk van typologie, kwaliteit en locatie of goedkope huurwoningen een kwalitatieve toevoeging vormen.
Het plan De locatie heeft op dit moment geen woonbestemming. Het plan voorziet in de bouw van 31 woningen aan de Tooropstraat. Het gaat daarbij om sociale huurwoningen, waarvan 13 woningen onder de kwaliteitskortingsgrens uit de Wet op de huurtoeslag (€ 417,34). De andere woningen worden gerealiseerd in de categorie tot de eerste aftoppingsgrens (€ 597,30). Er worden 18 woningen gerealiseerd aan de Tooropstraat en 13 op het terrein erachter. De woningen tot de eerste aftoppingsgrens worden levensloopgeschikt gebouwd. Hiervoor is het mogelijk om GPR als leidraad te gebruiken.
Het plan is een toevoeging voor het woonmilieu van de Tooropstraat en levert een bijdrage aan de ruimtelijke hoofdstructuur. Het toevoegen van de 31 woningen maakt de bestaande bebouwing af en heeft daarmee een meerwaarde voor de wijk. Ook levert deze ontwikkeling een bijdrage aan de realisatie van meer goedkope woningen.
Bedrijvigheid in de zin van de Wet milieubeheer is die bedrijvigheid die onder het activiteitenbesluit valt en/of een omgevingsvergunning nodig heeft. Een bepaalde activiteit is een inrichting indien zowel sprake is van een bedrijfsmatige omvang binnen een zekere begrenzing als een vermelding van de activiteit in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht. In het nieuwe bestemmingsplan zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld worden aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Hierbij zijn alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar, verkeer en visuele aspecten van belang. De Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen is een verbijzonderde afgeleide van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Met de beoogde gebruikswijziging worden nieuwe woningen toegelaten op een locatie waar voorheen een garage was gevestigd. De directe omgeving van het plangebied heeft in hoofdzaak een woonfunctie met uitzondering van de gemengde functie aan de Dommer van Polderveldweg 29-31 waar de Pegasus Huisartsenpraktijk is gevestigd. Daarnaast zitten er op de Tooropstraat 129 en 97 nog twee gemengde functie waar respectievelijk een fysiotherapie zaak zit en momenteel alleen gewoond wordt. Verder ligt er direct aangrenzend aan het plangebied op Rembrandtstraat 56 nog een gemengde bestemming waar voorheen dansschool Wanders was gevestigd. Al deze gemengde bestemmingen hebben een minimale hinder contour met richtafstanden (10 meter) volgens de VNG publicatie. Met de bouwkundige scheiding zoals in het plangebied beoogd is sprake van goede ruimtelijke ordening.
Conclusie Met de voorliggende opzet is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn volgens de Wgh niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig. Ook kan er geen hogere waarde procedure worden doorlopen.
De woningen liggen niet binnen een onderzoekszone van een weg. De Tooropstraat, in de nabijheid van de woningen, is een weg met een maximum toegestane snelheid van 30 km/uur en dus niet gezoneerd.
Vanwege wegverkeer op de Tooropstraat is er geen onderzoeksplicht. Toetsing aan de Wet geluidhinder is daarom niet aan de orde. Op de Tooropstraat rijdt echter meer verkeer dan alleen bestemmingsverkeer. Vanwege wegverkeer op de Tooropstraat is daarom het geluidniveau op de gevels van de woningen berekend. Het geluidniveau vanwege wegverkeer op de Tooropstraat bedraagt 58 dB (exclusief aftrek volgens artikel 110g Wgh).
Bij de omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat m.b.t. het aspect geluid, binnen in de woningen, sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Een bouwakoestisch onderzoek, waarin de geluidwering van de gevel wordt berekend en beoordeeld, maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Vaststelling van de benodigde karakteristieke geluidwering dient te geschieden voor verblijfsgebieden - en verblijfsruimten van een woonfunctie. Het geluidniveau bedraagt maximaal 58 dB (exclusief aftrek volgens artikel 110g Wgh). De karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie, voor verblijfsgebieden, is niet kleiner dan 25 dB (58-33). Voor de karakteristieke geluidwering tussen de buitenlucht en een verblijfsruimte geldt een 2 dB minder strenge eis (23 dB (58-35)).
De geplande ontwikkeling kan worden gerealiseerd zonder dat er tijdens de bestemmingsplanprocedure, m.b.t. het aspect geluid, een hogere waarde procedure nodig is. Bij de omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat m.b.t. het aspect geluid, binnen in de woningen, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Toetsing aan regelgeving Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitsonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
Tabel: luchtkwaliteit
norm | ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 |
40 ìg/m3 | 1 januari 2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 |
40 ìg/m3 | 1 juni 2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 ìg/m3 |
1 juni 2011 |
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
- de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
- de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
- bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
- De ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
- er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.
In het onderhavige plan bestaat het voornemen om op de locatie 31 woningen te realiseren waar voorheen een garagebedrijf aanwezig was. De netto verkeersaantrekkende werking van deze wijziging veroorzaakt geen verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen en hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit. Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AmvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.
De woningen zijn geen gevoelige bestemmingen. Ter hoogte van het plan zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof niet hoger dan de grenswaarden (tot 25 ìg/m3 stikstofdioxide). Zie onderstaande figuur met de concentraties stikstofdioxide in 2015.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. Het plangebied ligt buiten alle invloedgebieden van bekende risicobronnen. Er zijn dus geen externe veiligheidsrisico's aanwezig.
Conclusie Op grond van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed kunnen aansluiten op de omgeving.
Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
Situering van gebouwen In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.
Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.
Bereikbaarheid Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat het pand/de panden in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn/is te bereiken. Daarbij is/zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de (hoofd)toegang van de gebouwen/het gebouw van belang. Deze toegang moet in beginsel tot op 10 meter voor hulpverleningsvoertuigen te benaderen zijn en er dient een opstelplaats binnen 40 meter van de toegang te zijn (conform artikel 6.37 Bouwbesluit 2012).
Een beperkt deel van het plangebied ligt op een binnenerf en is daarmee (voor het laatste stuk) slechts langs 1 zijde bereikbaar; dit is voor en beperkt aantal woningen acceptabel, mits er een keervoorziening getroffen wordt zodat hulpverleningsvoertuigen kunnen keren.
Bluswatervoorziening Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient in beginsel 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de betrokken panden in dit plangebied minimaal 30 m3 water per uur.
Dit is een aandachtspunt in de verdere uitwerking van het plan. Wellicht zal een brandkraan bijgeplaatst moeten worden op de Dommer van Polderveldtweg.
De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012.
Conform het adviesverzoek is het plangebied beoordeeld op de onderdelen inrichting van de openbare ruimte, situering van gebouwen, bluswatervoorziening en bereikbaarheid vanuit het oogpunt van de brandweer. Andere ruimtelijk relevante onderwerpen zoals hoogwaterveiligheid, natuurbrandrisico, gezondheid, evenementen, verkeer en sociale veiligheid zijn niet meegenomen in dit advies. De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft een instrument ruimtelijke veiligheid ontwikkeld waarmee deze ruimtelijk relevante onderwerpen getoetst kunnen worden. Indien gewenst kan er een bredere analyse van het plangebied gemaakt worden.
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van de volgende rapporten:
Uit deze bodemonderzoeken blijkt het volgende:
- De grond is sterk verontreinigd met zware metalen (lood, zink, koper, nikkel) en PAK. Plaatselijk is een matige verontreiniging met tetrachlooretheen en PCB aanwezig. Daarnaast is de grond licht verontreinigd met kwik, cadmium, barium, kobalt, minerale olie, vluchtige aromaten (tolueen en xylenen) en vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen (trichlooretheen en tetrachlooretheen).
- Op het te inspecteren terreindeel is visueel geen asbest verdacht materiaal aangetroffen. Ook tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is in de bodem geen asbest verdacht materiaal aangetroffen. In de geanalyseerde grondmonsters is geen asbest aangetroffen.
- Omdat het volume sterk verontreinigde grond meer dan 25 m3 bedraagt is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voor de herontwikkeling van de locatie is een bodemsanering noodzakelijk. Om de (sanerings)werkzaamheden in de grond te kunnen uitvoeren moet een BUS melding/saneringsplan worden ingediend die is afgestemd op de toekomstige ontwikkeling en bestemming van het perceel. Er kan pas worden gebouwd als uit het evaluatierapport blijkt dat volgens de BUS-melding / het saneringsplan is gesaneerd. De ontwikkelaar zal over voldoende financiële middelen moeten beschikken om de bodemverontreiniging te saneren.
De watertoets Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.
Algemeen Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Altrade. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001), het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023 en de nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013) relevant. Er vinden wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Oppervlaktewater In of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Grondwater Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is dat grondwaterneutraal gebouwd wordt. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
- een aan grondwater gerelateerde keuze van de locatie, bijvoorbeeld geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
- maatregelen tijdens bouwrijp maken en bouw, bijvoorbeeld ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur;
- een waterbestendig bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen, bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen.
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Deze sluiten ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
Riolering/ hemelwater Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Vuilwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000 gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn. Voor plannen met meer dan 500 m2 extra verharding in stedelijk gebied is compenserende waterberging nodig. Omdat bij dit plan geen sprake is van een toename van verhard oppervlak is geen compenserende waterberging nodig.
Aandachtspunten bij de verwerking van het afstromende hemelwater op eigen terrein is de vervuiling van de bodem. De verontreinigingen bevinden zich vooral in de bovenste meter van het terrein. Deze wordt in het kader van de herontwikkeling waarschijnlijk verwijderd. Plaatselijk kunnen de verontreinigingen zich echter dieper bevinden. Omdat het terrein opnieuw ingericht wordt, zijn er goede kansen voor de infiltratie van hemelwater. Zie de paragraaf over bodem. Een ander aandachtspunt bij de infiltratie van hemelwater is de archeologische waarde van het terrein.
Een andere mogelijkheid voor het verwerken van hemelwater op eigen terrein is de toepassing van groene daken. Voor de toepassing van groene daken stelt de gemeente subsidie beschikbaar. Het is niet uitgesloten dat dit plan daarvoor in aanmerking komt. Meer informatie over de subsidie voor groene daken kan verkregen worden via het waterservicepunt van de gemeente.
De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Tooropstraat en aan de Dommer van Poldersveldtweg. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel.
In de Tooropstraat ligt gemengde riolering waarop het vuilwater aangesloten kan worden. In het gedeelte van de Tooropstraat tussen de Frans Halsstraat en de Dommer van Poldersveldtweg liggen twee rioolleidingen boven elkaar. De onderste rioolleiding is een gresleiding Ø200, de bovenste rioolleiding is een betonnen leiding Ø400. Het is niet mogelijk op de onderste rioolleiding aan te sluiten. Aansluitingen kunnen wel op de bovenste leiding gemaakt worden.
In de Dommer van Poldersveldtweg aan weerszijden van de Tooropstraat is in 2002 de gemengde riolering vervangen door gescheiden riolering. Het vuilwater kan ook op deze vuilwaterriolering aangesloten worden die afvoert naar de gemengde riolering in de Tooropstraat. Het hemelwater dat afstroomt van de openbare weg van de Dommer van Poldersveldtweg wordt via infiltratieriolering in de bodem geïnfiltreerd. Als bij hevige neerslag de infiltratieriolering volledig gevuld is, kan dat hemelwater naar de gemengde riolering in de Tooropstraat overstorten. Het hemelwater uit het plangebied kan niet naar deze infiltratieriolering afgevoerd worden.
Een aandachtspunt bij de afvoer van water naar de riolering is de hoogteligging van het terrein. Het terrein ligt laag ten opzichte van de omliggende wegen met riolering. Dat kan betekenen dat huishoudelijk afvalwater naar de openbare riolering gepompt moet worden en/of andere voorzieningen zoals een terugstuwbeveiliging vereist zijn. Die eisen volgen uit het bouwbesluit 2012 en de NEN 3215 die hiervoor van toepassing zijn.
Het is niet uitgesloten dat voor de aansluiting van de nieuwe woningen op de riolering in de Tooropstraat gebruikt kan worden van de bestaande aansluitingen. Indien dat niet het geval is, moeten nieuwe aansluitingen bij de gemeente Nijmegen aangevraagd worden. De aanvrager van de omgevingsvergunning is daarvoor zelf verantwoordelijk. Alleen voor het huishoudelijke afvalwater kan een aansluiting aangevraagd worden, hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden.
De hoogteligging van het terrein kan ook gevolgen hebben voor de mogelijkheid om bovengronds naar de openbare ruimte over te storten vanuit een infiltratievoorziening. Het kan zinvol zijn de infiltratievoorziening robuuster te ontwerpen dan vereist vanwege het mogelijke ontbreken van een mogelijkheid bij hevige neerslag hemelwater over te storten. Ondergrondse overstorting is niet toegestaan.
Wet natuurbescherming De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 inwerking getreden Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde bosopstanden.
Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden) Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.
Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die handelingen uitvoert met eventuele nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning Natuurbeschermingswet wordt aangevraagd. Deze vergunning moet bij de provincie aangevraagd worden. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van deze beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.
Voor de Natura 2000 gebieden geldt tevens de externe werking. Ontwikkelingen in de nabijheid van deze gebieden mogen geen significante gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden in deze gebieden.
Het plangebied heeft geen directe relatie met de beschermde natuurgebieden (Natura 2000) in de omgeving van Nijmegen, er is ook geen significante schade te verwachten.
Beschermde soorten De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.
Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.
Op 31 oktober 2017 heeft Bureau Bleijerveld een rapport quick scan beschermde soorten opgeleverd voor de herontwikkeling van Tooropstraat 117 - 123. Uit de resultaten van de quick scan Ecologie van 31 oktober 2017 is gebleken dat binnen de planlocatie vleermuizen aanwezig kunnen zijn. In de quick-scan is tevens aanvullend onderzoek naar deze soort toegevoegd.
In het plangebied komen algemene, nationaal beschermde soorten amfibieën en kleine zoogdieren voor. Verder zijn broedvogels zonder vaste nestplaatsen te verwachten. Het aanvullende onderzoek heeft geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen en vogels binnen het plangebied aangetoond.
Kleine zoogdieren en amfibieën (nationale soorten Wnb) Door de uitvoering kan verstoring van deze soorten optreden en ook sterfte van dieren. Voor een aantal van de nationaal beschermde soorten geldt afhankelijk van de provincie een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. In de provincie Gelderland geldt deze vrijstelling voor alle soorten die in het plangebied te verwachten zijn.
Broedvogels zonder vaste nestplaatsen (Wnb-VR) In opgaande begroeiing en mogelijk ook de gebouwen aan de straatzijde zijn broedvogels te verwachten. Tijdens de uitvoering is vernieling van nesten en sterfte van vogels mogelijk. Dit is verboden volgens de Wnb. Daarom dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. De piek van het broedseizoen beslaat de periode van 15 maart tot 15 juli, maar eerdere en vooral latere broedgevallen zijn mogelijk. In de periode van 15 september tot en met februari is de kans op broedgevallen gering.
Provinciale Omgevingsvisie Gelderland In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.
Gelders Natuurnetwerk In de Omgevingsverordening zijn de bijbehorende regels vastgelegd.
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt.
Groene ontwikkelingszone De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een substantiële versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De oude ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.
Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO), de waardevolle natuurgebieden die in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen zijn. De Omgevingsvisie is wat dat betreft niet van toepassing.
Gemeentelijk beleid
Topindicator groen (2010) In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator “binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen” vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is. We passen de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Bijvoorbeeld in de nota 'Samen gezond verder'. Lokaal gezondheidsbeleid Nijmegen 2013-2016' wordt het belang van groen genoemd en is de topindicator onderdeel van het beleid. De indicator is nuttig om gebieden te identificeren waar een groentekort is. Het is zaak om nieuwe woongebieden dusdanig in te richten dat aan de topindicator groen wordt voldaan en dat er voldoende groen op loopafstand beschikbaar is. Het ontwikkelgebied dient voldoende openbaar toegankelijk groen te bevatten met een diversiteit aan structuur en hoogtes (gras/struiklaag/boomlaag) wat zowel de biodiversiteit als de belevings- en gebruikswaarde bevorderd.
Groenplan De groene draad (2007) Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:
De bestaande groenstructuren met de belangrijkste groene elementen (lijnen en vlakken) hebben we inzichtelijk gemaakt in kaarten. De vlakken staan op de groenstructuurkaart en de lijnen op de kaart met de hoofdboomstructuur. Dit samen vormt de hoofdgroenstructuur en is de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdgroenstructuur houden we dan ook in stand met deze bestemmingsplanwijziging.
Handboek stadsbomen (2009) Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
• Optimale inzet van middelen.
• Waarborgen van een vitaal bomenbestand.
• Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.
• Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
Hoofdboomstructuur In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen en is onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
Zowel de Tooropstraat als de Dommer van Polderveldtweg vallen onder secundaire hoofdbomenstructuur. Het plan behelst enkel een wijziging op het achterterrein. De hoofdbomenstructuur houden we dan ook in stand met deze bestemmingsplanwijziging
Bijzondere bomen Monumentale bomen weerspiegelen net als monumentale gebouwen de geschiedenis van de stad. Om de cultuurhistorische betekenis van het groen in de stad te waarborgen, zijn de monumentale bomen geïnventariseerd. Van de gemeentelijke bomen zijn alle monumentale, bijzondere en waardevolle bomen opgenomen. Monumentale en waardevolle bomen zijn minstens 50 jaar oud, hebben een cultuurhistorische betekenis en hebben een goede levensverwachting. De waardebepaling van monumentale bomen ligt hoger dan bij de waardevolle bomen.
Daarnaast zijn er een aantal bijzondere bomen aan de lijst toegevoegd. Dit zijn de bomen die een bijzondere betekenis hebben of een geplant zijn vanwege een bijzondere gebeurtenis zoals o.a. de Wilhelminaboom, Julianaboom, Beatrixboom.
Alleen de, vanaf openbaar terrein, zichtbare monumentale bomen op particulier grondgebied zijn opgenomen. Alle bijzondere bomen vallen onder het regime van de omgevingsvergunning, het kappen van houtopstanden.
Op en rondom het terrein zijn geen monumentale bomen aanwezig. Wel is voor de aanwezige bomen het op terrein een Bomenonderzoek (bomenonderzoek 41 bomen, 1 mei 2018) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bomen aan de randen van het perceel de beste optie zijn om te behouden. Het gaat hier om de boomnummers ap1, bp11, ap2, ap3, ap4, ap5, ap6, ap7, ap8, ap9, ap10, ap11, ap12, ap13, ap14, uxh3, uxh2, ap15 en ap30. Ap16 beperkt de werkbare ruimte rondom het nieuw te bouwen pand. Belangrijk hierbij is om de bomen binnen een vast bouwhek (blauwe lijn) te zetten zodat er geen negatieve effecten kunnen optreden die de levensverwachting kunnen aantasten.
Het is van belang om de resterende randen en open ruimten van het perceel te voorzien van nieuwe groene ruimte/ bomen zodat het nieuwe pand en de bestaande bebouwing voorzien worden van een groene setting.
Ecologie van de stad De bijzondere ligging van Nijmegen op een kruispunt van het rivierengebied, de hogere zandgronden en het stuwwallencomplex zorgt ervoor dat niet alleen rondom Nijmegen, maar ook binnen de stadsgrenzen een verscheidenheid aan leefmilieus voor planten en diersoorten aanwezig is. Grootschalige natuurgebieden om de stad, zoals de Gelderse Poort, de uiterwaarden van de Waal, de Ooijpolder, het Hatertse Vennengebied, Heumensoord fungeren hierbij als brongebied voor natuurwaarden in de stad.
We hebben de ecologische structuren, de ecologische hotspots en de ecologische waardevolle wijkspots in de wijk in Nijmegen in kaart gebracht. Ecologische structuren laten de relaties zien tussen natuurwaarden in de stad en natuurwaarden om de stad. Soorten kunnen zich hierlangs verplaatsen en hebben zo een gevarieerd leefgebied tot hun beschikking. Ecologische hotspots zijn waardevolle gebieden die, in relatie met de gebieden om de stad, een functie vervullen voor algemene en zeldzame soorten. Hier stemmen we het beheer af op de natuurwaarden en wordt het gebruik van die gebieden voor recreatie meer gereguleerd en gestuurd wordt. Tevens waken we bij deze hotspots voor versnippering, aantasting en doorsnijding. De ecologische waardevolle wijkspots vervullen een rol op wijkniveau en maken het mogelijk om natuur dichtbij huis te beleven.
In de compactere stadsdelen van Nijmegen zijn de mogelijkheden om nieuwe ecologische relaties te realiseren vaak erg beperkt. Handhaving en versterking van aanwezige waarden staat hier dan ook voorop. Vogels en vleermuizen zijn onlosmakelijk verbonden met de stad en het stedelijk groen. Ze hebben het niet altijd makkelijk in de stedelijke omgeving bijvoorbeeld bij het vinden van geschikte nestgelegenheden en verblijfsplekken. Naast het openbaar groen zijn ook de tuinen van belang voor vogels en andere fauna. Doordat heggen verdwijnen, tuinen verstenen en hedendaagse huizen vrijwel helemaal gesloten zijn, ontstaan minder mogelijkheden voor stadsvogels en vleermuizen. Nijmegen is aangesloten bij de landelijke campagne Operatie Steenbreek. Het doel van deze campagne is om de burgers te enthousiasmeren om hun tuin te vergroenen. De negatieve gevolgen van verstening worden daarbij onder de aandacht gebracht. Denk hierbij aan de afbreuk van de biodiversiteit en aan klimaatverandering. Minder groen in de tuin betekent minder vogels, insecten en andere dieren.
Bij nieuwe ontwikkelingen ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Het bewust aanbrengen van schuil en nestgelegenheden aan nieuwe of bestaande gebouwen is een kans die veelal eenvoudig benut kan worden.
Groen en gezondheid Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Groen bevordert de gezondheid, het nodigt uit om te bewegen en patiënten herstellen sneller in een groene omgeving. Voor kinderen is het belangrijk om juist al op jonge leeftijd in contact te komen met een groene leefomgeving. Bij de inrichting van de (school-)omgeving is dit nadrukkelijk een aspect om rekening mee te houden.
Groen en klimaat Door de klimaatsveranderingen ontstaan er steeds meer milieuproblemen in de stedelijke omgeving. Door overmatige regenval ontstaat wateroverlast; de temperatuurstijging veroorzaakt hitte eilanden in overmatig stenige omgevingen en door het Fijnstof probleem krijgen steeds meer mensen gezondheidsklachten. Groen kan ingezet worden om deze milieuproblemen te verzachten. Hemelwater kan opgevangen worden in groengebieden; door het vergroenen van stenige pleinen zal de temperatuur iets afnemen en diverse planten nemen fijnstof op uit de lucht. Groen kan op deze wijze bijdragen aan een beter en gezonder leefklimaat.
Ambities voor groen in relatie tot water Vanwege de onlosmakelijke relatie tussen groen/natuur en water zal een deel van de waterberging in de groene ruimte worden gezocht. We streven naar een goed evenwicht tussen beide functies zodat het resultaat een impuls oplevert voor natuurwaarden en natuurontwikkeling.
Cultuurhistorie
Rijksbeleid Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.
De Erfgoedwet 2016 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Gemeentelijk beleid
Monumentenverordening De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, identiteitsbepalende objecten en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de monumentenverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Aandachtslijst Cultureel Erfgoed De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld. Diverse gebouwen en objecten in Nijmegen Zuid staan op de aandachtslijst.
Nota Cultureel Erfgoed Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15-5-2013). Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kunnen we niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Uitsnede van de Cultuurhistorische Beleidskaart met de locatie van het plangebied (lichtgroene ster)
Cultuurhistorische waarden in het plangebied Het bestemmingsplangebied Nijmegen Oost-9 valt binnen gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij gebiedstype 3 is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en / of cultuurlandschap. Bij de bebouwing gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen.
In het plangebied bevinden zich geen monumenten of panden die op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed staan.
Het plangebied maakt deel uit van het historisch gegroeide bebouwingslint aan de Tooropstraat. De cultuurhistorische waarde van dit lint ligt in de kleinschalige en gevarieerde bebouwing waaraan de ontwikkeling van het lint afleesbaar is. Er is sprake van een ontwikkeling op perceelniveau waardoor er een afwisseling van individueel gebouwde panden en kleine rijtjes is ontstaan. Veel panden bestaan uit twee bouwlagen plus een kap maar ook panden bestaande uit één bouwlaag plus kap komen voor. De panden bieden een gevarieerd beeld met verschillende gevelindelingen en kapvormen. Er is oog voor detail met gelede gevels, siermetselwerk en dakkapellen.
De huidige bebouwing van het plangebied bestaat uit twee afzonderlijke panden en sluit wat betreft schaal, vorm en detaillering aan bij de rest van het lint.
Bestemmingsplanherziening Vanuit cultuurhistorie is het wenselijk dat een nieuwe ontwikkeling zorgvuldig wordt ingepast en er een beeld ontstaat waarbij wordt aangesloten bij de hierboven genoemde waarden van het bestaande, cultuurhistorisch waardevolle, bebouwingslint.
Archeologie
Rijksbeleid Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de Wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.
Het Besluit Ruimtelijke Ordening Artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Ook dit wordt straks onderdeel van de Omgevingswet.
Gemeentelijke beleid Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Archeologie in het plangebied Het plangebied ligt volgens de Archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen (2012) in een gebied met waarde archeologie 3 (zie afbeelding hieronder). Een waarde 3 gebied heeft een zeer hoge archeologische waarde, die door een dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 3 gebied zijn ondergrenzen verbonden waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 50 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
Daarnaast is het plangebied onderdeel van een terrein waarvan al langer de waarde vaststaat. Deze terreinen zijn beschreven in de catalogus van terreinen die bij de Nijmeegse Archeologische Beleidskaart hoort. Het gaat om terrein Z-09, Nijmegen-Oost. Binnen terrein Z-09, dat een grote omvang heeft, zijn sporen te verwachten die dateren vanaf het late-neolithicum tot aan circa 1900.
Uitsnede van de archeologische beleidskaart Nijmegen met aanduiding van het plangebied (blauwe ster)
Een belangrijk deel van de bij onderzoek aangetroffen archeologische sporen op terrein Z-09 stamt uit de Romeinse tijd. Het gaat hierbij vooral om sporen van militaire activiteiten. Op en rond de Hunerberg (het archeologisch rijksmonument terrein Hunerberg Z-04 wordt omsloten door het terrein Nijmegen-Oost) zijn sporen aangetroffen van twee legioenskampen, die respectievelijk uit de periode 19 –12 voor Chr. en 70 –104 na Chr. dateren. Om de laatste legerplaats lag de canabae legionis, waarvan op verschillende plaatsen op de Hunerberg en langs de Berg en Dalseweg sporen zijn aangetroffen. Het gaat voornamelijk om resten van bewoning en ambachtelijke activiteiten, maar ook zijn de funderingen van enkele openbare gebouwen gevonden.
Het plangebied aan de Tooropstraat ligt binnen de grachten van de vroegste, Augusteïsche, legerplaats op de Hunerberg. Onder de bestaande bebouwing en op het achterterrein zijn sporen te verwachten die tot deze militaire nederzetting hebben behoord. Daarnaast ligt het plangebied binnen de grachten van het eind 19e eeuwse Fort De Verbrande Molen Dit was een zogenaamd buitenwerk dat bij de laatste fase van de vesting Nijmegen hoorde.
Na het opheffen van de vestingstatus in 1874 is het plangebied aan de zijde van de Tooropstaat bebouwd geraakt. De huidige bebouwing was oorspronkelijk als wasserij en glasblazerij in gebruik. Deze bedrijvigheid heeft mogelijk op het achterterrein sporen achtergelaten. Gedurende de laatste decennia zijn deze panden als garage en als woonruimte in gebruik geweest.
Ligging van het Augusteïsche legerkamp en de 19e eeuwse vestingwerken. Het plangebied is globaal in rood aangegeven bron afbeelding Enckevort, H. van /P.F.J. Franzen/T.J.S.M. van der Weyden, 2012: Romeinse resten in de Nijmeegse Schildersbuurt, een archeologisch bureauonderzoek, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 126).
Benodigd onderzoek Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden in het plangebied is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen daarom pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen bekend zijn en kan worden beoordeeld welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.
Belangrijk zijn de uitgangspunten van het gemeentelijk archeologiebeleid: streven naar behoud in situ en enkel daar waar nodig en noodzakelijk onderzoek ter behoud ex situ. Daar waar geopteerd wordt voor behoud in situ zijn parameters als behoud van huidige waterhuidhouding, grondsamenstelling en gronddruk van belang.
In samenspraak met het bevoegd gezag wordt, zodra het planvoornemen uitgewerkt is en de beleidsuitgangspunten indachtig, bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden. Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.
Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.
Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)
Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.
Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.
Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoed. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.
Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):
Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).
Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.
Bereikbaarheid
Gemotoriseerd verkeer: Het plangebied ligt aan de Tooropstraat en de Dommer van Polderveldtweg en wordt voor het gemotoriseerd verkeer via de Dommer van Polderveldtweg ontsloten. Deze wegen functioneren als erftoegangswegen binnen een 30km/u zone.
Langzaam verkeer: Het plangebied kan vanuit de Dommer van Polderveldtweg worden ontsloten door de fietser en voetganger.
Openbaar vervoer: Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Berg en Dalseweg en de Van 't Santstraat. Deze bevinden zich op ca. 400 meter loopafstand.
Expeditie Het expeditieverkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.
Parkeren Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening (2016).
De gemeente Nijmegen heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijke” het plangebied 'Tooropstraat 117/119' valt in gebied "schil / overloopgebied".
Verkeersveiligheid Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen geldt 50 km/u. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/u.
Het plangebied ligt aan een erftoegangsweg met maximumsnelheid van 30 km/u.
Kabels en (riool)leidingen vormen voor de planontwikkeling geen belemmering.
De veiligheid ten opzichte van explosieven (mits binnen het plangebied aanwezig) moet altijd verzekerd zijn voor er grondwerk verricht wordt.
Het betreffende terrein is verdacht op aanwezigheid van geschutmunitie. Deze soort munitie kan tot op een diepte tot 2,5 m in het maaiveld van 1945 worden aangetroffen of ondieper tot op een zandlaag met een sondeerwaarde van 10 mpa. Alle grond welke na de oorlog geroerd is geweest wordt geacht vrij te zijn van explosieven. Denk daarbij bijv. aan K&L werkzaamheden, rioolvervangingen en terrein herinrichtingen. Voordat in de betreffende grond kan worden gegraven dient er te worden aangetoond welke grond er na de oorlog geroerd is geweest en welke grond op basis van detectie, benadering en of ruiming vrij is verklaard van explosieven door een gecertificeerd bedrijf in het kader van de WSCS- OCE. Een eventueel benodigd projectplan voor detectie, benadering en/of ruiming dient ter keuring aan het bevoegd gezag van de gemeente Nijmegen te worden aangeboden.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Afkoppeling van hemelwater in combinatie met een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Grotere gesloten verharde parkeervlakken dienen vermeden te worden, of voorzien te worden van voorzieningen als pegola's etc. om lokale oververhitting te beperken..
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Nijmegen wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.
Voor woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw. Uitgangspunt is nieuwbouwwoningen niet meer op het gas aan te sluiten.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
De huidige regelgeving vereist al een relatief laag energiegebruik. Voor de toekomst wordt volledig energie neutrale bouw nagestreefd. Wij adviseren in eerste instantie de woning op deze ambitie te opwerpen (bijvoorbeeld gebruikmakend van de principes van passiefhuisbouw) en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.
Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor een Warmte-Koude opslagsysteem. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele nabijgelegen andere gebruikers van bodemwarmte en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem in ogenschouw genomen moeten worden.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.
De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels.
Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
De planregels van het bestemmingsplan Nijmegen Oost - 9 (Tooropstraat 117-123) bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
De betreffende locatie is in eigendom van Standvast Wonen. Met Standvast Wonen is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin o.a. de te vergoeden plankosten aan de gemeente zijn opgenomen. Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingsplanwijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.
Door de aangegeven dekking is het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wro vastgesteld te worden.
Voor dit bestemmingsplan is op 5 september 2018 een vooraankondiging gepubliceerd. De zienswijzenprocedure wordt tevens als inspraak gezien. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken van donderdag 20 september tot en met woensdag 31 oktober 2018 ter visie liggen. De tervisielegging is gepubliceerd op woensdag 19 september 2018. Er zijn 5 zienswijzen ingediend. Op deze plaats wordt verwezen naar de zienswijzennota, waarin de ingekomen zienswijzen zijn weergegeven en van een gemeentelijke reactie zijn voorzien. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn de volgende juridisch bindende wijzigingen in het plan doorgevoerd:
- Op de verbeelding is de goot- en bouwhoogte van het stijgpunt binnen de bestemming Wonen aangepast van 11 meter naar 10,5 meter; - In de regels onder artikel 3 Tuin lid 3.1e is de volgende zinsnede toegevoegd: 'ondergeschikt aan lid a'.
Er spelen geen rijks-, provinciale dan wel waterschapsbelangen. Er heeft geen vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plaatsgevonden.