direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Oost - 3 (Opusgebouw)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP13003-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Opusgebouw is een monumentaal pand gelegen aan het Julianaplein en in eigendom van de gemeente. In de huidige situatie is het pand niet in gebruik. Jarenlang was deze voormalige meisjesschool in gebruik als kantoor. Voorliggend plan maakt het mogelijk dat het pand de functie van hotel of pension met ondersteunende voorzieningen zoals een restaurant, café en lunchroom krijgt. Een horecafunctie in de vorm van een hotel of pension is overigens al mogelijk binnen het augustus 2013 in werking getreden bestemmingsplan voor Nijmegen Oost (dit plan is evenwel nog niet onherroepelijk).

Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft het Opusgebouw inclusief bijbehorend kadastraal perceel. Het gaat om een U-vormig gebouw dat onderdeel uitmaakt van een gesloten bouwblok. Het gebouw heeft een voorterrein en een onbebouwd binnenterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13003-VG02_0001.jpg"

1.2 Cultuurhistorie / Geschiedenis

De locatie

Tot de sloop van de vestigingswerken (1874) behoorde het gebied van het huidige Julianaplein en de Wedren tot de gordel van vestingwerken die rondom de stad was gelegen.

Na sloop van de vestingwerken werd een aanvang gemaakt met de nieuwe stadsuitleg, die bestond uit een ring van singels en straten rondom het oude stadscentrum. Ten zuiden van de nieuwe Oranjesingel bleef een terrein, waartoe het huidige Julianaplein en Wedren behoren, onbebouwd. Tussen 1882 en 1886 was het terrein in gebruik genomen als paarden-wedrenbaan en daarna als militair exercitieterrein.

In 1905 werden op het terrein straten aangelegd, zoals het verlengde van de Van Schevichavenstraat, de huidige Prins Bernhardstraat, die eindigde in het Julianaplein. Aan het Julianaplein is in 1921 het Opusgebouw gebouwd als school voor Middelbaar Onderwijs voor meisjes. Het Julianaplein werd kort daarna ingericht als plantsoen, zodat een natuurlijke overgang naar het Julianapark ontstond, dat in 1925 werd aangelegd.

In de jaren vijftig van de twintigste eeuw werd de Prins Bernhardstraat (vanaf 1937 zo genoemd) doorgetrokken richting de Stenenkruisstraat, zodat het Julianaplein in tweeën werd gedeeld. Het westelijke gedeelte van het plein staat nu bekend als Wedren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13003-VG02_0002.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13003-VG02_0003.jpg"

Opusgebouw en Julianaplein in situatie 1876 Opusgebouw en Julianplein in situatie 1888

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13003-VG02_0004.jpg" 

Opusgebouw en Julianplein in 1897

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13003-VG02_0005.jpg"

Opusgebouw en Julianaplein in situatie 1908

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13003-VG02_0006.jpg"

Opusgebouw en Julianaplein in de situatie 1938

Het gebouw

De voormalige meisjesschool is ontworpen door stadsarchitect J.J. Weve. Weve ontwierp een statig schoolgebouw evenwijdig aan het Julianaplein, met haaks daarop twee vleugels. Deze vleugels springen als hoektorens naar voren. Centraal punt in de school is de entreepartij en hal met trappenhuis. Vanuit de hal leiden lange gangen naar de klaslokalen, die aan de binnenhof zijde van het U-vormige pand waren gelegen. In de zijvleugels waren de bijzondere leslokalen ondergebracht. De bibliotheek en het museum bevonden zich ondermeer in de linker vleugel.

In de rechter vleugel was bijvoorbeeld de gymzaal gelegen. Voor verdere informatie zijn bij de gemeente de originele bouwtekeningen beschikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13003-VG02_0007.jpg"

Het huidige gebouw heeft, vanwege de opbouw van souterrain, drie hoge verdiepingen en een zolderverdieping, gecombineerd met middenrisaliet en hoektorens, een zekere grandeur. Deze grandeur komt verder tot uiting in het siermetselwerk van horizontale lagen op de bel-etage van de hoektorens en de entreepartij, waarmee het idee van rustica wordt gesuggereerd. Rustica werd in de Renaissance veelal toegepast om stadspoorten en adellijke huizen een krachtige, robuuste uitstraling te geven. In latere bouwstijlen wordt deze robuustheid veelal nagebootst door rustica imitatie in stucwerk of baksteen. De sterk horizontaal gelede gevels hebben verticale accenten gekregen door de staande vensters, lisenen en siermetselwerk en door de hoger opgetrokken hoektorens en middenrisaliet. Hierdoor is een evenwichtig architectonisch ontwerp ontstaan. De gevels en ramen met roedenverdeling zijn nog grotendeels in oorspronkelijke staat. De conciërgewoning in de linkervleugel onderscheidt zich van het schoolgebouw omdat het één bouwlaag lager is. De poortdoorgang, van waar uit de woning te bereiken is, zorgt eveneens voor een visuele scheiding tussen school en woning.

In het interieur zorgen de lange gangen, waaraan de lokalen zijn gelegen, voor een schoolsfeer. De gangen hebben nog de oorspronkelijke betegelde lambriseringen en de oorspronkelijke vloeren en deuren. Het trappenhuis is eveneens nog geheel uit de bouwtijd, net zoals de centrale hal en het entreeportaal. Een aantal oorspronkelijke bijzondere lokalen, zoals de gymzaal, zijn nog in het huidige interieur te herkennen. De kapconstructie van houten spanten is nog geheel intact.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13003-VG02_0008.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13003-VG02_0009.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13003-VG02_0010.jpg"

Ondanks dat het gebouw nooit is aangewezen als beschermd monument heeft het Opusgebouw wel cultuurhistorische waarde. Namelijk vanwege de grandeur van de architectuur, de nog grotendeels gave gevels en het nog deels aanwezige schoolinterieur, zoals de gangen waaraan de voormalige klaslokalen zijn gesitueerd, de hal en het trappenhuis. Daarnaast heeft het gebouw waarde als één van de laatst bewaard gebleven gebouwen in Nijmegen van stadsarchitect Weve. Verder heeft het gebouw cultuurhistorische waarde vanwege de stedenbouwkundige ligging aan het Julianaplein, in het beschermde stadsbeeld 19e-eeuwse schil.

Het gebied waarin het Opusgebouw zich bevindt is op 11 december 2013 tevens aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. Wij refereren aan het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Infrastructuur en Milieu van 11 december 2013 tot aanwijzing van beschermd stadsgezicht op basis van de Monumentenwet (beschermd stadsgezicht 19de-eeuwse Stadsuitleg).

1.3 Bestaande situatie

De locatie

Het gebied is onderdeel van de negentiende-eeuwse bebouwingsgordel van Nijmegen en valt binnen het gemeentelijk beschermde stadsbeeld “negentiende-eeuwse stadsuitleg”. Het gebied is onlangs door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voorgedragen voor bescherming als rijksbeschermd stadsgezicht. De procedure hiervoor is inmiddels in gang gezet.

De Wedren en het Julianaplein kennen een lange geschiedenis als evenemententerrein. Momenteel is de Vierdaagse het meest opvallende evenement. De Wedren wordt structureel gebruikt als parkeervoorziening voor werkers en bezoekers van het stadscentrum (200 p.p.). Het Julianaplein is een parkeerplaats eveneens voor bezoekers van de binnenstad (90 p.p.) Tijdens de jaarlijkse kermis in de binnenstad verhuist de groentemarkt van het Kelfkensbos naar het Julianaplein. De inrichting is zeer sober en door het overheersende karakter van parkeerfunctie nodigt de plek niet uit tot ander gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13003-VG02_0011.jpg"

Het Opusgebouw is een sterke oostelijke wand aan het Julianaplein. Het groen van het Julianapark werkt ruimtelijk als een aangename, zuidelijke wand van de Wedren en het Julianaplein. De noordelijke wand van de Bijleveldsingel is zeer aantrekkelijk door de variatie in bebouwing, maar ook door de samenhang in materiaal en maatvoering.

De grote platanen op het Julianaplein zijn beeldbepalend en waardevol in de huidige stedenbouwkundige situatie. Het nadeel is dat ze het zicht wegnemen op het Opusgebouw.

Het gebouw

Het Opusgebouw is nu nog in eigendom van de gemeente en tot voor kort in gebruik als kantoor voor verschillende maatschappelijke organisaties.

1.4 Gewenste situatie

Het Opusgebouw en omgeving is een kansrijk ontwikkelgebied. De negentiende eeuwse schil behoort, uit stedenbouwkundig en architectonische oogpunt, tot een van de meest gewaardeerde plekken van Nijmegen. De locatie ligt goed ontsloten op een strategische locatie tussen binnenstad en Universiteit. De kwaliteiten van deze plek komen met huidige inrichting en gebruik van het Opusgebouw en de voorliggende openbare ruimte onvoldoende tot hun recht. Een interessante nieuwe stedelijke functie voor het Opusgebouw, zoals een luxe hotel met ondersteunende voorzieningen waaronder onder meer een restaurant en café, kan een bijdrage leveren aan de levendigheid en attractiviteit van de stad en tevens betekenis hebben voor de Vierdaagse.

Het leesbaar houden van de cultuurhistorische gelaagdheid van de stad is een belangrijk uitgangspunt van het gemeentelijk beleid. Het behoud en de herbestemming van het Opusgebouw moet een bijdrage leveren aan dit uitgangspunt.

De planontwikkeling van het Opusgebouw biedt kansen om de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving te verbeteren, waarbij het gebouw met respect voor de cultuurhistorische waarde moet worden aangepast aan de tijd en de nieuwe functie.

Het gebouw heeft vanwege de opgetilde begane grond, de gesloten gevel met beperkte raamopeningen en de hal aan de straatzijde een introvert karakter naar het Julianaplein. Een uitbreiding aan de voorzijde in de vorm van een serre biedt kansen om de relatie tussen gebouw en openbare ruimte te verbeteren. De functie van restaurant en café zorgen voor levendigheid aan het Julianaplein. Hiermee levert de functie van het gebouw een meerwaarde voor de aangrenzende openbare ruimte. Dit bestemmingsplan maakt een uitbreiding aan de voorzijde mogelijk van maximaal 10 meter diepte en een hoogte van maximaal 6 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13003-VG02_0012.png"

Suggestie van serre uitbreiding aan de voorzijde (voorlopig ontwerp juli 2013)

Bij de planontwikkeling van het Opusgebouw kan gebruik worden gemaakt van de bestaande interne structuur van gangen en kamers. Behoud van het interieur geeft het gebouw meerwaarde. De grandeur van het oorspronkelijke schoolinterieur, zoals de representatieve hal met trappenhuis, geeft het gebouw een eigen sfeer en identiteit. Met de hoge ruimten van de voormalige leslokalen kan creatief worden omgegaan voor het verkrijgen van extra vloeroppervlakte. Voor een financieel levensvatbaar hotel is er binnen het bestaande gebouw onvoldoende vloeroppervlakte. Een uitbreiding van de bestaande vloeroppervlakte is daarom noodzakelijk. Deze uitbreiding wordt door dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt aan de achterzijde (op het binnenhof). Vanuit de centrale hal met trappenhuis wordt een derde nieuwe gang met kamers gerealiseerd. Uitgangspunt bij uitbreiding aan de achterzijde is dat er geen schaduwhinder en geen fundamentele afname van zonlichttoetreding optreedt bij de bewoners aan de andere zijde van het binnenterrein (de achterburen).                                   In de bestaande situatie is vanwege de hoge gesloten bebouwing van het Opusgebouw sprake van beperkte zonlichttoetreding en veel schaduw bij de achterburen. Het nu uitgewerkte uitbreidingsplan is zodanig vormgegeven dat er minimale extra schaduwhinder optreedt in één van de woningen aan de achterzijde. De schaduwdiagrammen maken dit zichtbaar. De privacy in de tuinen en woningen blijft gegarandeerd.              

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 en 3 van deze toelichting komt alle beschikbare informatie over het plangebied aan bod. In het tweede hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleid en in het derde hoofdstuk het sectoraal beleid besproken.


In hoofdstuk 4 komt de plansystematiek en in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleid

2.1 Inleiding

Om het plan te verankeren in het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente Nijmegen wordt in dit hoofdstuk het relevante ruimtelijke beleid besproken.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (voorheen Nota Ruimte) De Nota Ruimte is een gezamenlijk product van de ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ. De nota Ruimte legt het nationaal ruimtelijk beleid vast tot 2020, met een doorkijk tot 2030. Hoofddoel is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat. Het Rijk richt zich daarbij primair op de gebieden die deel uitmaken van de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, zoals de nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden, hoofdverbindingsassen en de ecologische hoofdstructuur. Inmiddels heeft het de Rijksoverheid de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld, waarin het ruimtelijk beleid wordt vastgelegd. De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports, greenports en brainport met bijbehorende achterlandverbindingen. Voorheen benoemde nationale belangen, zoals verstedelijking en de bescherming van nationale landschappen worden losgelaten. Dat geldt ook voor onderdelen van het natuurbeleid, zoals de rijksbufferzones en groen in en om de stad.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening In Barro zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit Ruimtelijke Ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet. Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:

- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

- Kustfundament;

- Grote rivieren;

- Waddenzee en waddengebied;

- Defensie;

- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Daarnaast zijn er recent onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Besluit ruimtelijke ordening

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe is in artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd (artikel 3.1.6, tweede lid, nieuw), op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In dit bestemmingsplan moet dus voldaan worden aan deze duurzaamheidsladder. Hieronder gaan wij hier op in:

sub a. (Actuele) regionale behoefte

In 2008 is een onderzoek uitgevoerd naar de hotelsector in Nijmegen. Uit dit onderzoek bleek dat er ruimte is op de Nijmeegse hotelmarkt. In Nijmegen ontbreekt zowel aanbod aan de onderkant van de markt (1-2 sterren) als aan de bovenkant van de markt (4 sterren). De realisatie van het Opushotel voorziet in de behoefte aan een groter aanbod in het hogere segment.

sub b. Benutting van beschikbare gronden

Het Opusgebouw is een bestaand historisch gebouw met cultuurhistorische waarde midden in het bestaande stedelijk gebied van Nijmegen. Bij de actualisatie van het bestemmingsplan Nijmegen Oost is voor het perceel van het Opusgebouw reeds de mogelijkheid tot het ontwikkelen van een hotel/pension opgenomen. Dit bestemmingsplan maakt de toevoeging van een serre aan de voorzijde- en uitbreiding van het gebouw aan de achterzijde mogelijk ten behoeve van deze hotelfunctie. De voorziene uitbreidingen zijn onlosmakelijk verbonden aan het reeds bestaande hoofdgebouw en kunnen worden gezien als een intensivering van het ruimtegebruik van het perceel binnen bestaand stedelijk gebied.

sub c. Motivering locatie buiten bestaand stedelijk gebied.

De locatie voor het Opusgebouw valt binnen het bestaande stedelijk gebied. Stap 3 van de duurzaamheidsladder hoeft daarmee niet doorlopen te worden.

2.3 Provinciaal beleid

Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening provincie Gelderland Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland staat in de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Het streekplan is in september 2005 van kracht geworden. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. De inhoud van het streekplan blijft voor de provincie de basis voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.  Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend. In de stedelijke netwerken, waaronder de Stadsregio Arnhem – Nijmegen moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Binnen het groen-blauwe raamwerk (onder andere nationaal landschap Gelderse Poort) geeft de provincie alle ruimte aan natuur. Verstedelijking is hier niet toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. In het multifunctionele gebied staat het de gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid te bepalen, rekening houdend met de waardevolle landschappen in deze gebieden. 

De provincie Gelderland heeft inmiddels een opvolger gemaakt van de algemene structuurvisie, namelijk de Ontwerp omgevingsvisie Gelderland die medio 2013 ter visie heeft gelegen.

Ontwerp Omgevingsvisie Gelderland De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen: het Waterplan, Gelders Milieuplan, Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, de Structuurvisie en de Reconstructieplannen.

Aandacht voor steden Er komt een sterker accent te liggen op stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Dit zijn de gebieden, waar nu al de meeste mensen wonen en werken en die ook in de toekomst met name veel jongeren zullen trekken. Voor de versterking van (boven)regionale voorzieningen ligt de focus op drie stedelijke netwerken: dit zijn sterk verstedelijkte zones die de vorm aannemen van een netwerk van grotere en kleinere compacte steden, elk met een eigen karakter en profiel binnen het netwerk. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. In Gelderland zijn drie stedelijke netwerken:

a.Apeldoorn-Zutphen-Deventer

b.Arnhem-Nijmegen

c.Ede-Wageningen

De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers. De provincie zet zich in voor de aanpak van leegstaand vastgoed en overcapaciteit, zonder de verantwoordelijkheid daarvoor weg te nemen bij vast goedeigenaren en gemeenten. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik helpt bij het motiveren van locatiekeuzes.

Goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw in landelijk en stedelijk gebied zijn belangrijk. Het uitgangspunt is dat grote ontwikkelingen in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden.

Wonen en bedrijventerreinen De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld. De provincie beziet daarnaast of regionale afstemming over detailhandel aan de orde kan zijn. Voor kantoren heeft de provincie een aantal plekken aangewezen waar grootschalige regionale kantoorontwikkeling mogelijk is. In Nijmegen is dat rondom het centraal station.

Energietransitie Om de ambities voor energietransitie te realiseren, maakt de provincie afspraken met regio's, gemeenten, het netwerkbedrijf en andere partners. Aan de hand van een routekaart is eind 2013 een overzicht gemaakt van het potentieel aan ambities en locaties die de provincie en partijen in elke regio hebben voor hernieuwbare energie: windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa. Deze afspraken moeten invulling geven aan de provinciale doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020.

Gelders natuurnetwerk Met deze Omgevingsvisie wordt de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ruimtelijk vastgelegd. Hiermee wordt invulling gegeven aan de afspraak die provincie en Rijk bij de decentralisatie van het natuurbeleid hebben gemaakt om de EHS planologisch te herijken. Voor de EHS komen twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats: het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone.

Mobiliteit Het versterken van openbaar vervoer (trein en bus) wil de provincie vooral koppelen aan de bereikbaarheid van en in de drie stedelijke netwerk en: Apeldoorn-Zutphen-Deventer, Arnhem-Nijmegen en Ede-Wageningen.

Lopende trajecten De provincie zet lopende trajecten, zoals de realisatie van de A15 en de uitvoering van de sleutelprojecten gewoon door.

Stadsregio Arnhem-Nijmegen De zes regio's in de provincie Gelderland krijgen aandacht in de Omgevingsvisie. Voor de stadsregio zijn dit de speerpunten:

Innovatie en economische structuurversterking

- innovatie en economische structuurversterking;

- Topsector Health Valley en Creatieve Industrie;

Clusters: Energie- en Milieutechnologie, logistiek, agro, toerisme

- een goed bereikbare regio;

- verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;

- voorkomen, benutten, bouwen;

Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

- OV-knooppunten en versterking stedelijke structuur;

- het belang van de bestaande woningvoorraad;

- het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;

- voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren;

Gebiedskwaliteiten benutten

- kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden.

Ontwerp Omgevingsverordening De doelstellingen uit de omgevingsvisie worden juridisch vertaald in de ontwerp omgevingsverordening. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening. In de omgevingsverordening wordt de woningbouwcontour die momenteel van kracht is in de Stadsregio verlaten en wordt de Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking ingevoerd.

Beide documenten hebben ter visie gelegen van 21 mei tot en met 2 juli 2013

Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Daarmee stelt de provincie eisen aan de ruimtelijke besluiten van gemeenten. De provincie richt zich daarbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, wonen, detailhandel, natuur en water. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen: Streekplan Gelderland 2005). De RVG is d.d. 15 december 2010 door Provinciale Staten vastgesteld en op 21 januari 2011 in werking getreden. Deze wordt binnenkort vervangen door de Omgevingsverordening. Om deze reden zullen we er niet uitgebreid op in gaan. In de verordening wordt nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio.

De beoogde ontwikkeling ligt binnen de woningbouwcontour en is verder ook niet strijdig met de andere bepalingen in de verordening.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nijmegen 2013 In maart 2013 heeft het College van B&W de Ontwerp structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de speerpunten Typisch Nijmegen, Economische structuurversterking en Karakteristieke wijken.

Cultuurhistorische waarden

Het gedachtegoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg, dat cultuurhistorie een belangrijke drager is voor ruimtelijke ontwikkelingen en als inspiratiebron gebruikt kan worden, komt voort uit het landelijke Belvedere-beleid, verwoord in de Nota Belvedere uit 1999. Het Belvedere gedachtegoed is de basis geweest voor de gemeentelijke Kadernota Beeldkwaliteit (2003). Deze nota beschrijft wat de ingrediënten zijn voor de typisch Nijmeegse beeldkwaliteit en hoe de gemeente deze wil stimuleren. De bijzondere historische gelaagdheid van de Nijmeegse identiteit is daarbij van uitzonderlijk belang. Door de cultuurhistorie ontwikkelingsgericht in te zetten als ontwerpinstrument kunnen specifieke kwaliteiten en waarden van een plek worden aangegrepen om een nieuw plan te verankeren binnen het 'verhaal van de stad'.

De gemeentelijke monumentenverordening is de basis voor de gemeentelijke monumentenzorg. Hierin staat aan welke criteria een object moet voldoen om voor bescherming in aanmerking te komen. De monumentenverordening is tevens de basis voor gemeentelijk beschermde stadsbeelden.

Met betrekking tot cultuurhistorie zijn behoud van ondergronds en bovengronds erfgoed, het karakter van de omgeving en de versterking van de historische identiteit van de stad belangrijke aandachtspunten.

Bestemmingsplan Nijmegen Oost 2013 In het actualisatiebestemmingplan “Nijmegen Oost 2013” heeft het gebouw de bestemming "Gemengd - 1" en is de nokhoogte met 18 m, de goothoogte met 15 m en het bebouwingspercentage van 60% zonder wijzigingen overgenomen uit het plan uit 1999. Uit een recentelijk uitgevoerde gevlogen hoogtemeting over de hele stad (zgn. Point Cloud) is gebleken dat het Opusgebouw hoger is dan in het eerdere bestemmingsplan voor Nijmegen Oost werd aangenomen. In een nieuw bestemmingsplan moet dit gecorrigeerd worden. Binnen de bestemming "Gemengd - 1" zijn de volgende functies toegestaan: cultuur en ontspanning, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast is ook wonen uitsluitend binnen de hoofdbebouwing toegestaan. Een horecafunctie in de vorm van een hotel of pension is mogelijk binnen dit bestemmingsplan. Een bestemmingsplanwijziging is noodzakelijk om de uitbreiding aan de voorzijde en op het binnenterrein mogelijk te maken. Er is gekozen voor gedifferentieerde bebouwingshoogte op het binnenterrein om schaduwhinder bij de achterburen te voorkomen.

2.5 Conclusie

Met uitzondering van het geldende bestemmingsplan staan de diverse beleidsnota's van de verschillende overheden de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

Deze toelichting is bedoeld om realisatie van het plan door middel van een bestemmingsplanprocedure te regelen.

Hoofdstuk 3 Sectoraal beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het op het plan betrekking hebbend sectoraal beleid behandeld.

3.2 Economische zaken

Hotel

In 2008 is een onderzoek uitgevoerd naar de hotelsector in Nijmegen. Uit dit onderzoek bleek dat er ruimte is op de Nijmeegse hotelmarkt:

  • De huidige rendementsverwachting in Nijmegen is positief, met name in het congres- en toeristisch segment. Nijmegen heeft nu nog een relatief klein aanbod aan grootschalige hotels.
  • In Nijmegen ontbreekt aanbod aan de bovenkant (4-sterren) en aan de onderkant van de markt (1-2 sterren).
  • Er zijn mogelijkheden voor nieuwe hotels in specifieke marktsegmenten, gericht op bepaalde doelgroepen.

De hotelsector levert voor een stad als Nijmegen diverse voordelen. Zo draagt een goed hotelaanbod bij aan het verbeteren van het toeristisch klimaat in Nijmegen en zorgt voor het aantrekken van nog meer toeristen. Een aantrekkelijk hotelaanbod verbetert de levendigheid in de stad en zorgt voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven. De hotelsector levert veel werkgelegenheid op. Daarbij gaat het zowel om directe (laag- en middelgeschoolde) banen, als om indirecte werkgelegenheid.

Toerisme is wel nog steeds een groeisector voor Nijmegen. Na het hotel-onderzoek uit 2008 is er nog een recenter onderzoek geweest, waarin is gekeken naar verblijfssector in de Stadsregio. Het betreft de laatste toeristisch-recreatieve monitor van de regio Arnhem-Nijmegen is uitgebracht door het RBT-Kan en dateert van mei 2012. Hieruit blijkt dat de hoofdlijnen uit het hotel-onderzoek van Nijmegen uit 2008 nog steeds overeind staan. Algemene conclusie van de monitor: de toeristische sector heeft goed gepresteerd.

De monitor bevat ook een aanbeveling. De aanbeveling is om gezien de resultaten van de afgelopen periode in combinatie met de potenties en aantrekkelijkheid van de regio in te zetten op een groei van het verblijfstoerisme. .

Na oplevering van het hotel-onderzoek in 2008 heeft Nijmegen er slechts beperkte hotel-capaciteit bij gekregen. Het gaat daarbij met name om de komst van een klein stadshotel in het hogere segment (14 bedden) en Bed&Breakfast. Met de realisatie van een Van der Valk-hotel in Nijmegen- Noord en het stadshotel Opus wordt in een leemte op de Nijmeegse hotelmarkt, die er nog steeds is, voorzien.

Voor nieuwe hotels geldt de beleidslijn dat, gezien de ruimte op de Nijmeegse hotelmarkt, nieuwe hotelinitiatieven op dit moment positief zullen worden benaderd en zullen worden beoordeeld op hun eigen merites. Het plan voor vestiging van een hotel in het Opusgebouw past binnen de huidig vastgestelde beleidslijn. De locatie is zeer geschikt, gezien de directe nabijheid van het stadscentrum.

 

Horeca

In Nijmegen is de meeste horeca gevestigd in het stadscentrum. Nieuwe horeca in het stadscentrum is alleen toegestaan in de bestaande horeca-accentgebieden. Het Opusgebouw ligt tegen het stadscentrum aan. Horeca in het Opusgebouw is toegestaan, in aanvulling op de hotelfunctie. Het gaat daarbij om lichte horeca: restaurant, café, lunchroom, terrasfunctie etc..

Wellness en Leisure

De vrijetijdseconomie wordt steeds belangrijker. We besteden steeds meer tijd aan beleven, ontspannen en persoonlijke verzorging. Ondersteunende voorzieningen op het gebied van welness sluiten aan bij functies als een hotel.

3.3 Verkeer

3.3.1 Bereikbaarheid

 

Gemotoriseerd verkeer:

Het plangebied is zowel vanuit de Bijleveldsingel vanaf de Prins Hendriksstraat als via de Prins Bernhardstraat bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer.

Langzaam verkeer:

Het plangebied is goed bereikbaar met de fiets en te voet. Er liggen belangrijke fietsroutes langs het plangebied. Het fietsparkeren moet worden opgelost op eigen terrein, zowel voor de bezoekers als voor de vaste behoefte (medewerkers).

Openbaar vervoer:

Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Prins Bernhardstraat. Deze bevinden zich ter hoogte van het Julianaplein.

3.3.2 Parkeren

3.3.2.1 Inleiding

De afgelopen jaren zijn stedelijke, maar ook regionale en landelijke ontwikkelingen op het gebied van verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening en economie, van invloed geweest op het parkeerbeleid. Het parkeerbeleid is opgenomen in de parkeernota "Kiezen en Delen; parkeren in Nijmegen, parkeernota 2013-2017" (2012). De Parkeernota biedt voldoende ruimte en mogelijkheden voor maatwerk met het oog op toekomstige ontwikkelingen. Samen met stakeholders in de stad wordt gewerkt aan een verdere volmaking van de parkeerproducten, hiertoe wordt een marketingplan opgesteld zodat het parkeren meer als een service gezien wordt. Daarbij worden de ontwikkelingen op het mobiliteitsvlak op de voet gevolgd, zoals de ingebruikname van de Oversteek, de vernieuwde Waalbrug, de stadsuitbreiding in Nijmegen Noord en de wenselijkheid van meer transferia. Verder wordt er ruimte gecreëerd voor nieuwe technologische ontwikkelingen op parkeergebied (o.a. routeringsysteem, digitalisering en meer mogelijkheden tot het bieden maatwerk).

Het parkeerbeleid wordt gestuurd op de punten leefbaarheid, aantrekkingskracht van de binnenstad en bereikbaarheid. Daarbij gaan we als leidraad uit van de volgende drie uitgangspunten:

  • leefbaarheid in de wijken: in de wijken is een rechtvaardige verdeling van de schaarse openbare ruimte (waaronder parkeerplaatsen) en het voorkomen van parkeeroverlast wenselijk. Hierbij is maatwerk noodzakelijk, bijvoorbeeld in de tijden waarop parkeerregulering van kracht is, tarieven en specifieke regelingen voor specifieke doelgroepen;
  • bruisende binnenstad: aantrekkelijke, voldoende en goed bereikbare parkeerruimte in en om de binnenstad is erg belangrijk. De bezoekers van onze stad worden gastvrij ontvangen. Parkeren is een onderdeel van de service aan onze bezoekers. Dit betekent voldoende parkeergelegenheid, een kwalitatief hoogwaardig aanbod en duidelijkheid over de tarieven. Parkeren is immers direct gerelateerd aan de levensvatbaarheid van de economische functies en voorzieningen;
  • bereikbare parkeervoorzieningen: vanuit de bereikbaarheid stimuleren we dat verkeersdeelnemers gericht kiezen of zij met fiets, auto of OV reizen. Het parkeerbeleid kan bijdragen aan het bevorderen van het selectieve gebruik van de auto, waarbij de groei van de automobiliteit voor kleinere afstanden wordt beperkt ten gunste van bereikbaarheid, leefbaarheid en luchtkwaliteit. Parkeren in het centrum blijft mogelijk, maar parkeren op afstand vormt een aantrekkelijk alternatief. Het uitgangspunt is dat de automobilist een keuze heeft waar hij zijn auto neerzet: binnen de singels, aan de rand van het centrum of goedkoop aan de rand van de stad in een transferium. Goede communicatie en informatie aan de bezoeker en een goede parkeerroutering zijn essentiële randvoorwaarden.

Verder kent de gemeente Nijmegen een Nota Parkeernormen en de beleidsregels Parkeren. Voordat een bouwplan kan worden uitgevoerd, is een omgevingsvergunning nodig. Bij het beoordelen van een ontwikkeling kijkt de gemeente of rekening is gehouden met het vereiste aantal parkeerplaatsen. Op deze manier wordt overlast in de omgeving zoveel mogelijk beperkt. Soms kan niet worden voldaan aan het realiseren van de opgelegde parkeernorm. Een ontwikkelaar heeft dan de mogelijkheid om de parkeerplaatsen af te kopen. Dit bedrag wordt gestort in het bereikbaarheidsfonds. In de Nota Parkeernormen en in de beleidsregels wordt helderheid gegeven over het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij diverse functies en de werkwijze bij het bepalen van de normen. De omgevingsvergunning wordt getoetst aan de op dat moment geldende parkeernormen. Aangezien de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening zijn vervallen, moeten de parkeerregels in het bestemmingsplan worden opgenomen. Daarbij wordt verwezen naar de beleidsregels Parkeren. De parkeerregels zijn zowel van toepassing op bouwplannen als bij gebruikswijzigingen.

3.3.2.2 Tussenuitspraak op onderdeel Parkeren

In het eerdere, door de raad op 26 februari 2014 vastgestelde bestemmingsplan was opgenomen:

"Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "centrumzone". Bij het realiseren van woningen en andere functies die de gekozen bestemming in het plan toestaat, gelden de normen uit de nota Parkeernormen gemeente Nijmegen.

Op de verbeelding is een aanduiding "pg" opgenomen, welke een ondergrondse parkeerkelder mogelijk maakt. Hiermee kan in belangrijke mate worden tegemoet gekomen aan de parkeerbehoefte, die het plan oproept. Het betreft immers een oppervlakte van 2476 m2, met de mogelijkheid van realisatie van ruim 100 parkeerplaatsen. Dit aantal is voldoende voor de functies die het bestemmingsplan mogelijk maakt."

De Vereniging van Eigenaren flatgebouw Bijleveldsingel / hoek Staringstraat heeft beroep aangetekend. De VvE vreest dat het plan zal leiden tot parkeeroverlast. Zij betoogt dat ten onrechte niet is beoordeeld welke parkeerbehoefte het plan met zich brengt, hoeveel parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd en hoeveel parkeerplaatsen in de openbare ruimte nodig zijn. Evenmin is beoordeeld of zich in de openbare ruimte reeds een parkeertekort voordoet en in hoeverre door het plan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen zich daartoe verhouden, aldus de VvE.

De raad heeft voorafgaande aan het onderzoek ter zitting een verweerschrift ingediend. Daarin is aangegeven:

"Het bestemmingsplan maakt het mogelijk 6651,4 m2 binnen het bouwvlak van de bestemming Gemengd 1 te realiseren. Deze bestemming kent ten opzichte van het voormalige gebruik (kantoren), ook diverse nieuwe functies.

De toename aan vloeroppervlakte ten gevolge van het bestemmingsplan bedraagt 3224,1 m2. In onderstaande tabel wordt uitgegaan van het oppervlak van 6651,4 m2.

In de eerste kolom staan de functies genoemd die de bestemming Gemengd 1 mogelijk maakt. In de tweede kolom staat de minimale en maximale parkeernorm voor deze functie opgenomen ingevolge de gemeentelijke Beleidsregels Parkeren van de Nijmeegse Bouwverordening (Bijlage 4, Bijlage 1, Parkeernormen); in de derde kolom staat het in beginsel benodigde aantal parkeerplaatsen. In de 4e kolom wordt het percentage bezoekers aangegeven (hiervoor hoeft op grond van artikel1, lid 11, van de gemeentelijke Beleidsregels Parkeren van de Nijmeegse Bouwverordening op eigen terrein geen parkeerplaatsen te worden geregeld, omdat het centrumgebied bevat). In de laatste kolom staat ten slotte het op eigen terrein benodigde aantal parkeerplaatsen aangegeven".

Functies binnen Gemengd 1   parkeernorm   Benodigde aantal parkeerplaatsen   Percentage bezoekers   Beno
digd op eigen terrein  
Nieuw
minus oud  
Cultuur en ontspanning   0,15 per zitplaats voor een schouwburg/ bioscoop tot 2 per 100 m2 BVO voor een verenigings/wijkgebouw   Schouwburg/bioscoop met 450 zitplaatsen: 68

Verenigingsgebouw 133  
90 (schouwburg) 95 ( bioscoop
Verenigings/wijkgebouw )  
7 (vereniginsgebouw/wijkgebouw)
6 (schouwburg) , 3 (bioscoop)  
negatief  
Wonen   0,20 (studentenkamers) – 1,30 (appartementen)   24 (studentenkamers)- 78 (appartementen)   33,33   16- 52   Maximaal 4  
Kantoren   1,15-1,75 per 100 m2 BVO   77-117   5-20   73-94   35-46  
Dienst
verlening  
1,75 per 100 m2 BVO   117   20   94   46  
Maatschap
pelijke voorzieningen  
Varieert van 0,70 per arbeidsplaats tot 20 per collegezaal   3 collegezalen (450 zitplaatsen): 60   75   15   negatief  
Hotel met ondersteunend café, restaurant en /of lunchroom   Toeristisch hotel 0,75 per kamer, zakelijk 1 per kamer   88-117   80   18- 24   negatief  

Uit deze tabel blijkt dat de functie Cultuur en ontspanning, die ook mogelijk is binnen de bestemming Gemengd 1, de grootste parkeerbehoefte oproept, namelijk 133 plekken.

Op 26 augustus 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak een uitspraak gedaan (opgenomen in de bijlage bij deze plantoelichting) naar aanleiding van het ingediende beroep tegen het vaststellingsbesluit met betrekking tot bestemmingsplan Nijmegen Oost -3 (Opusgebouw) van de raad van 26 februari 2014 . Op het onderdeel "Parkeren" overweegt de Afdeling als volgt:

"7.3. Het plan brengt, uitgaande van het gebruik voor een hotel- of kantoorfunctie, volgens de in het verweerschrift opgenomen tabel een parkeerbehoefte van 117 parkeerplaatsen met zich. Volgens diezelfde tabel brengt het plan, uitgaande van de daarin eveneens voorziene functie cultuur en ontspanning, een parkeerbehoefte van 133 parkeerplaatsen met zich. Voor zover de raad onderzoek heeft verricht naar de parkeersituatie, is hij uitgegaan van de parkeerbehoefte van 117 parkeerplaatsen, terwijl het gelet op het vorenstaande ervoor moet worden gehouden dat het plan een parkeerbehoefte van 133 parkeerplaatsen met zich kan brengen. Het plan brengt bij een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden derhalve een grotere parkeerbehoefte met zich dan waarvan de raad is uitgegaan.

Over de vraag in hoeverre kan worden voorzien in de parkeerbehoefte die het plan met zich brengt, is in paragraaf 3.4 van de plantoelichting vermeld dat de parkeervraag kan worden opgevangen in een ondergrondse parkeergarage onder het Opusgebouw, waarin volgens de plantoelichting ruim 100 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Uit het ter zitting door de raad toegelichte schetsontwerp van een ondergrondse parkeergarage volgt echter dat deze een capaciteit heeft van 55 parkeerplaatsen en geen 100 zoals in de plantoelichting is vermeld. Voorts is in de verbeelding weliswaar de aanduiding "parkeergarage" toegekend, maar in de stukken en het verhandelde ter zitting is niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre het bepaalde in de artikelen 6.2.2, onder b, en 6.3.2 van de planregels in de weg staat aan de realisatie van een ondergrondse parkeergarage onder het Opusgebouw. Daarbij betrekt de Afdeling dat volgens de plantoelichting de bestemming "Waarde - Archeologie 3" is toegekend aan de gronden in het plangebied met het oog op de zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Los van het vorenstaande is ter zitting gebleken dat de initiatiefnemer niet zonder meer voornemens is daadwerkelijk een ondergrondse parkeergarage te realiseren. Verder is door de raad evenmin inzichtelijk gemaakt hoeveel parkeerplaatsen op het binnenterrein bij het Opusgebouw kunnen worden gerealiseerd. Gelet op het vorenstaande heeft de raad er niet zonder meer vanuit kunnen gaan dat de parkeervraag die het plan met zich brengt in een ondergrondse parkeergarage kan worden opgevangen.

Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat in de parkeerbehoefte van het plan kan worden voorzien in de openbare ruimte, is dit eveneens onvoldoende inzichtelijk gemaakt. In dat verband is het volgende van belang. In paragraaf 3.4 van de plantoelichting is vermeld dat voldoende parkeerruimte voorhanden is in de openbare ruimte, zodat de parkeerdruk in de omgeving van het Opusgebouw niet onaanvaardbaar zal worden verhoogd. Uit het verweerschrift en de door de raad ter zitting gegeven toelichting volgt dat de raad in dit verband rekening heeft gehouden met het parkeerterrein van Concertgebouw De Vereeniging met 160 parkeerplaatsen, het parkeerterrein De Wedren met 210 parkeerplaatsen, het parkeerterrein Julianaplein met 90 parkeerplaatsen en de parkeergarage Keizer Karel met 693 parkeerplaatsen. Van deze parkeerterreinen is onvoldoende inzichtelijk of zij gelet op de bestaande parkeerdruk ter plaatse tezamen voldoende ruimte bieden om te voorzien in de parkeerbehoefte die het plan met zich brengt. Dit kan niet worden afgeleid door de niet met objectieve gegevens onderbouwde en door de VvE betwiste stelling van de raad ter zitting dat de parkeerdruk op deze parkeergelegenheden minder is dan 80%. Evenmin kan dit worden afgeleid uit de omstandigheid dat volgens de Parkeerbalans 2012 in het geheel van de zogenoemde randzone van het centrum 2.171 parkeerplaatsen aanwezig zijn en in deze zone een behoefte is aan 1.853 parkeerplaatsen, nu de randzone zich uitstrekt over een groter gebied dan waarbinnen de voormelde vier parkeergelegenheden zich bevinden. Wat de parkeergarage Keizer Karel betreft is voorts ter zitting vastgesteld dat deze zich buiten de door de raad aanvaardbaar geachte loopafstand tot het Opusgebouw van 750 meter bevindt. De raad heeft weliswaar ter zitting gesteld dat het beoogde hotel als service zogenoemde valetparking zal aanbieden, inhoudende dat gasten voor het hotel met hun bagage uit hun auto stappen waarna medewerkers deze auto elders, in dit geval onder meer de parkeergarage Keizer Karel, parkeren en desgewenst weer ophalen, maar het plan voorziet gelet op hetgeen hiervoor onder 7.3 is overwogen tevens in andere functies die dezelfde of grotere parkeerbehoefte met zich brengen en niet is gebleken dat service in de vorm van valetparking behoort bij een representatieve invulling daarvan. Wat het parkeerterrein Julianaplein betreft is ten slotte ter zitting naar voren gekomen dat, na de realisatie van de in het plan voorziene aanbouw aan de westzijde van het Opusgebouw, verscheidene van de ter plaatse aanwezige parkeerplaatsen zullen komen te vervallen.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad onvoldoende onderzocht of het plan niet tot ernstige parkeeroverlast zal leiden. Het plan is derhalve niet voorbereid met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid.Het betoog slaagt".

Naar aanleiding van deze uitspraak heeft Ecorys onderzoek gedaan naar de parkeeroverlast. De rapportages van Ecorys zijn als bijlagen 3 en 4 opgenomen bij deze plantoelichting. Thans kan reeds worden opgemerkt dat de raad zich aansluit bij de conclusies uit deze rapportages.

3.3.2.3 Conclusie onderzoek Ecorys en de gevolgen voor de planregeling

De raad heeft, mede naar aanleiding van de genoemde tussenuitspraak, nog eens kritisch naar de planregeling gekeken. De eerder opgenomen bestemming Gemengd 1 stond , behoudens een hotel, ook andere functies toe, met een relatief grote parkeerbehoefte. Op basis van voortschrijdend inzicht kiest de raad thans ervoor om thans uitsluitend een hotel of pension mogelijk te maken (via de bestemming Horeca). Daarbij hoorde, gelet op de in de uitspraak ook gememoreerde tabel en uitgaande van een maximale invulling van het plan, een parkeerbehoefte van 117 plekken, waarvan 24 op eigen terrein.

Dit aantal van 117 parkeerplekken hield verband met het aantal hotelkamers. In de planregels voor de bestemming Horeca is het aantal hotelkamers nu gereduceerd; nu is bepaald dat maximaal 105 kamers mogelijk zijn. De maximale parkeerbehoefte komt daarmee thans op 105 parkeerplekken. Gelet op het "percentage bezoekers" voor een hotel van 80 ingevolge de Nijmeegse beleidsregels Parkeren (paragraaf 1.1.7 "Horeca"), zijn 84 plekken benodigd in openbaar gebied en 21 plekken op eigen terrein.

Parkeerbehoefte op eigen terrein

Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State is de functieaanduiding Parkeergarage (ten behoeve van een ondergrondse parkeervoorziening) geschrapt uit het plan. Het bouwvlak ten behoeve van de bestemming is bovendien iets gereduceerd, waardoor thans op eigen terrein maximaal 7 (bovengrondse) parkeervoorzieningen mogelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13003-VG02_0013.jpg"

Figuur: 7 parkeerplekken op eigen terrein

Qua maatvoering per parkeerplek is uitgegaan van het bepaalde in Specifieke parkeerregels bij bouwplannen van de planregels. Deze parkeerplekken voor eigen personeel zijn bereikbaar via de toegang aan de Bijleveldsingel.

Er dient dan voor maximaal 14 plekken een beroep te worden gedaan op parkeerplekken in de openbare ruimte, ter compensatie van het niet volledig op eigen terrein kunnen voorzien in de parkeerbehoefte van het eigen personeel van een hotel. De Nijmeegse beleidsregels voor parkeren maken in dit verband ontheffing van de noodzaak om op eigen terrein te parkeren mogelijk. De in de bijlagen opgenomen rapportages van Ecorys laten zien dat er in de omgeving (binnen zowel de 400 m als 750 m zone) van het plangebied voldoende parkeercapaciteit voorhanden is om deze parkeerbehoefte op te vangen.

Parkeercapaciteit openbaar gebied

Het onderzoek van Ecorys laat zien dat binnen 750 m van het plangebied voldoende parkeergelegenheid in openbaar gebied voorhanden is. Ook met het mogelijk vervallen van enkele parkeerplekken aan de westzijde van het Opusgebouw ten gevolgde van de beoogde aanbouw, zullen er genoeg plekken in openbaar gebied resteren. Bovendien zou, bij toepassing van het eerder genoemde Valet parking concept, ook nog een beroep kunnen worden gedaan op parkeerplekken in het openbaar gebied buiten de 750 m zone.

Ecorys concludeert dat er voldoende gelegenheid is om zowel overdag als 's nachts, in het weekend of door de week, een aantal van 133 extra geparkeerde voertuigen te faciliteren. Een zelfde conclusie kan worden getrokken indien 98 extra geparkeerde voertuigen (84 +14) gefaciliteerd moeten worden in het openbaar gebied.

Conclusie

Nu het plan uitsluitend een hotel of pension mogelijk maakt, is er - gezien de uitkomsten van de Ecorys rapportages - geen aanleiding om te veronderstellen dat er een onacceptabele parkeeroverlast ten gevolge van het plan zal ontstaan.

3.4 Milieu

3.4.1 Bedrijvigheid

Algemeen
De bestemmingsplanwijziging betreft een wijziging van de bestemming van het Opusgebouw in Nijmegen Oost naar horeca ten behoeve van een hotel/ pension. Deze planinvulling is gezien de invulling in de naaste omgeving als passend aan te merken vanuit algemene milieuoptiek.
Wel dient opgemerkt te worden dat alle activiteiten in het pand onderling en naar de aanpandige naastgelegen panden, waar onder andere ook gewoond wordt, dient te voldoen aan Categorie A als opgenomen tabel 4 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging van de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering, Editie 2009.
Categorie A houdt in “Activiteiten die zodanig weinig belastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend”.

Bedrijvigheid
In de naaste omgeving van het plan bevinden zich geen bedrijven/inrichtingen waarvan de hindercirkel zich tot over het plangebied uitstrekt. Als aan het bovenstaande onder "Algemeen" wordt voldaan zal vanuit het Opusgebouw ook geen onaanvaardbare hinder naar de omgeving toe ontstaan, dan wel bedrijvigheid in de naaste omgeving kunnen worden gefrustreerd.

Conclusie

Het plan kan als acceptabel worden aangemerkt.

3.4.2 Bodem

Het bestaande bestemmingsplan wordt gewijzigd/herzien. Het bevoegd gezag moet bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2 Awb). Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, waaronder de bodem. Ook moet inzicht bestaan over de uitvoerbaarheid van het plan (artikel 3.1.6 Bro). Bodemverontreiniging kan hierop van invloed zijn. Daarom beoordelen wij de bodemkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan.

In ons bodeminformatiesysteem is op dit moment het volgende bekend:

- de bodem van de locatie is in 1997 door Arcadis onderzocht; (briefrapportage EnviroPlan , 4-9-2009);

- uit het bodemonderzoek blijkt dat er geen ernstige verontreinigingen aanwezig zijn; wel is er veel puin in de ondergrond aangetroffen;

- de ondergrondse voorraadtanks voor HBO zijn gesaneerd; conform de KIWA richtlijnen;

- in 2009 is een kleine verontreiniging met minerale olie als gevolg van een calamiteit op de parkeerplaats voor het gebouw gesaneerd (sanering calamiteit minerale olielekkage, kenmerk P-2009 5540/B02 RdN);

- er zijn verder geen historische (bedrijfs-)activiteiten bekend die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging;

- de locatie is niet verdacht.

Wanneer de bestaande bebouwing met meer dan 50 m2 vloeroppervlak wordt uitgebreid, dan moet er een (aanvullend) bodemonderzoek conform NEN5740 en NEN5707 in het kader van de Omgevingsaanvraag worden uitgevoerd.

Op voorhand worden er geen belemmeringen vanuit Bodem verwacht.

3.4.3 Geluid

Door Abovo Acoustics is in opdracht van de gemeente Nijmegen een akoestisch onderzoek opgesteld (zie bijlage).

3.4.4 Luchtkwaliteit

Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:

a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt.

Gezien de beperkte grootte van het plangebied en de mogelijke ontwikkelingen op deze locatie zal het plan NIBM zijn en hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.

Ad b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

In de recente landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):

- geen afstandscriterium;

- niet bouwen direct langs een drukke weg (dus niet in 1e lijnsbebouwing);

- GGD heeft het advies “niet in 1e lijnsbebouwing” aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg.

Gemeente Nijmegen conformeert zich aan deze GGD-richtlijn.

De Prins Bernhardstraat behoort tot de stedelijke hoofdwegenstructuur en heeft een verkeersintensiteit van 16.000 (jaar 2010) resp. 20.000 (jaar 2020) motorvoertuigen per etmaal. Het Opusgebouw bevindt zich echter op meer dan 50 meter van de Prins Bernhardstraat. De aangrenzende Bijleveldsingel (15 meter vanaf de gevel) heeft 10.000 resp. 11.000 motorvoertuigen per etmaal. De bovengenoemde bestemmingen (scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen) worden in het voorliggend plan niet mogelijk gemaakt.

3.4.5 Externe veiligheid

Algemeen
Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden:
a) externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven en
b) externe veiligheid door vervoer gevaarlijke stoffen over transportassen.
De risico's worden nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's:
- Onder het plaatsgebonden risico (PR) verstaat men de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevaren- bron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden aangegeven.
- Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron, het invloedsgebied. Het groepsrisico wordt getoetst aan de hand van oriënterende waarden.

Ad a) Inrichtingen

De externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven wordt geregeld in het BEVI (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Dit besluit kent een verdeling naar plaatsgebonden risico's en groepsgebonden risico's, zoals hierboven aangegeven.

Een inrichting waarop het besluit van toepassing zou zijn is binnen en in de naaste omgeving van het plangebied niet aanwezig.

Ad b) vervoer van gevaarlijke stoffen
Voor de externe veiligheid door vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen wordt voor wegen, vaarwegen en buisleidingen het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag" (16 januari 2003) als indicatie aangemerkt. Voor vervoer over het spoor wordt het rapport Externe veiligheid spooromgeving Nijmegen en Wijchen (3 april 2009)als indicatie gebruikt. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen zijn/worden Algemene Maatregelen van Bestuur opgesteld. Het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” is op 1 januari 2011 van kracht geworden, het “Besluit transport externe veiligheid” zal naar verwachting op 1 juli 2012 van kracht worden.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen modaliteiten aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. Ook is geen hogedruk aardgasleiding in of nabij het plangebied aanwezig.

Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen aanwezig voor de beoogde ontwikkeling.

3.4.6 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:

Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving. Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.

Situering van gebouwen In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar. Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.

Bluswatervoorziening De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van een dergelijke voorziening dient voor dit pand minimaal 60 m3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de brandweertoegang van het gebouw dient maximaal 40 meter te bedragen. Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen.

Bereikbaarheid Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang/brandweertoegang van het gebouw vanaf de weg van belang. De afstand van de straat/ontsluitingsweg tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn. Indien er een droge blusleiding in het pand geplaatst wordt dan moet binnen een afstand van 35 meter van elke voedingsaansluiting een brandkraan aanwezig zijn. Het blusvoertuig moet elke voedingsaansluiting tot maximaal 15 meter kunnen benaderen.

Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen beperkingen; bij verdere uitwerking dient met de bereikbaarheid rekening gehouden te worden.

De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.

De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in de Nijmeegse Bouwverordening (met van kracht worden van het Bouwbesluit 2012 wordt e.e.a. in het Bouwbesluit geborgd) en de nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.

3.4.7 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd.

Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.

Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag. Zeker in de relatief stenige omgeving rond dit project kan het microklimaat extremer zijn en tot hinder leiden.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

De verwachting is dat in de toekomst de luchtverontreiniging op deze locatie onder de geldende wettelijke normen zal liggen. Desondanks blijft dit een locatie met bronnen voor luchtverontreiniging, zoals door verkeer opwervelend stof. Hierin kan in het ontwerp rekening gehouden worden door te zorgen voor het afvangen van luchtverontreiniging (gevelbegroeiing, daktuinen etc.).

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen.

Voor utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden.

Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor Koude-Warmte opslag. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.

3.5 Water

De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet.

Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • 1. Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
  • 2. Nationaal Bestuursakkoord Water (2 juli 2003)
  • 3. Landelijke Handreiking Watertoets 2 (RIZA, december 2006)
  • 4. Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 15 december 2008)

Algemeen

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Altrade. Voor dit gebied zijn het “Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016” relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater

Het plangebied bevindt zich in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Echter gaat het hier om de gemeentelijke grondwaterwinning. Deze wordt binnen enkele jaren opgeheven waardoor de zone van bescherming ieder jaar verkleint. Het Julianaplein valt daarmee buiten het beschermingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13003-VG02_0014.jpg"

Gebied waarbinnen de afkoppelnota geldt.

Riolering/ hemelwater

De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Waldeck Pyrmontsingel. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water geldt als gemeentelijk beleid, om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.

Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt en geen ontheffing wordt verleend, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.

3.6 Natuur & Landschap

Groenhoofdstructuur

Rijksbeschermd stadsgezicht

Het Julianaplein (vallend buiten het plangebied van dit plan, grenzend aan het Opusgebouw) ligt in een deel van de stad dat is aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. De bomen (zowel de particuliere als de gemeentelijke bomen) vallen ook onder deze bescherming.

Groenplan De Groene Draad (2007)

De locatie maakt onderdeel uit van de 19e eeuwse stadsuitleg en omliggende wijken zoals Altrade. De oppervlakte openbaar groen in deze wijken maakt slechts enkele procenten uit van de totale oppervlakte van de wijk.

Het Julianaplein kent nog de lommerrijke uitstraling van een plein met statige bomen in combinatie met een statig gebouw. De bomen op het plein zijn platanen uit 1965.

Het weinige groen in deze wijken moet gekoesterd worden. Mogelijke herstructureringen in de wijk moeten aangegrepen worden om groen een betere plek te geven in deze wijk en het bestaande groen te versterken.

Handboek Stadsbomen (2009)

Eén van de uitgangspunten van het Handboek Stadsbomen is de Hoofdbomenstructuur in standhouden. Daarnaast streven we met het Handboek Stadsbomen naar het bieden van een kwalitatief goed bomenbestand. De hoofdbomenstructuur ligt rondom het gehele perceel. De bomen op het plein zelf zijn geen onderdeel van de hoofdbomenstructuur.

Alle bomen die in het plan behouden blijven dienen tijdens de werkzaamheden adequaat beschermd te worden. Dit betekent ondermeer dat onder bomen geen materialen worden opgeslagen of containers worden geplaatst.

Het is belangrijk om nieuwbouw (zowel bovengronds als ondergronds) op voldoende afstand van de bomen te plaatsen vanwege de duurzame toekomst van de bomen. Als maat wordt minimaal 5 meter uit de boomkroon in volgroeide situatie aangehouden.

Verharding onder een boom zorgt voor verdichting van de bodem waardoor water en zuurstof minder goed kunnen doordringen in de bodem. Tevens belemmert verdichting de wortelgroei. Verharding nabij bomen moet dan ook doorlaatbaar zijn en een minimale afstand van 3 meter van de stam houden.

Waardevolle bomen/ groen

Voor alle te handhaven bomen op het Julianaplein geldt dat de volledige boven- en ondergrondse groeiplaats gedurende de bouwactiviteiten beschermd moet worden. Dat betekent binnen deze zone: geen graafwerkzaamheden en bodembewerking, geen transport en opslag materialen, geen ophoging van maaiveld, geen omvorming van open maaiveld naar verharding en geen (tijdelijke) verlaging of verhoging van grondwaterniveau. 

3.7 Archeologie en Cultuurhistorie

3.7.1 Cultuurhistorische waarden

Rijksbeleid Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren. De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten en rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten worden op basis van deze wet aangewezen.

Gemeentelijk beleid Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld. Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding. De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 4 van de cultuurhistorische beleidskaart. Gebiedstype 4 betreffende de rijksbeschermde stadsgezichten en de gemeentelijk beschermde stadsbeelden. Het betreffende bestemmingsplangebied is zowel in het gemeentelijk beschermd stadsbeeld negentiende-eeuwse stadsuitleg gelegen, als in het gebied dat in procedure is voor rijksbeschermd stadsgezicht.

Een ander onderdeel van de Nota Cultureel Erfgoed is het belang van herbestemming van karakteristieke gebouwen voor behoud van de identiteit en eigenheid van de stad. Hierbij gaat het niet alleen om herbestemming van beschermde gebouwen, maar ook om niet-beschermde gebouwen. Een verstandig gebruik van erfgoed is een kernaspect van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Herbestemming van karakteristieke bebouwing houdt de geschiedenis van een gebied zichtbaar en beleefbaar.

De gemeentelijke monumentenverordening is de basis voor de gemeentelijke monumentenzorg. Hierin staat aan welke criteria een object moet voldoen om voor bescherming in aanmerking te komen. De monumentenverordening is tevens de basis voor gemeentelijk beschermde stadsbeelden.

Bescherming Het Opusgebouw is gelegen in het gemeentelijk beschermd stadsbeeld “Negentiende-eeuwse stadsuitleg”. Hetzelfde gebied is in procedure om rijksbeschermd stadsgezicht te worden. Op 22 juli 2010 heeft de raad advies uitgebracht over dit beschermingsvoornemen. Hierin staat het volgende met betrekking tot binnenterreinen:

“[…] dat er in 'De 19de-eeuwse stadsuitleg' omsloten binnenterreinen bestaan waar bouwactiviteiten zonder invloed op de beschermde kwaliteiten kunnen plaatsvinden. Wij zijn uiteraard niet bevoegd om de omvang van de vergunningplicht te beperken, maar wij zijn voornemens om in die gevallen waarbij de beschermde status de vergunningplicht bepaalt (dus bouwactiviteiten die in niet-beschermde gebieden vergunningsvrij zijn), de aanvragen ruimhartiger te benaderen dan bouwplannen waarvoor ook in niet-beschermde gebieden een vergunningplicht bestaat. Voorwaarde hierbij is dan wel dat het resultaat van het beoogde bouwplan niet zichtbaar mag zijn vanaf openbaar terrein en dat het geen invloed mag hebben op het beschermde karakter. Dit laatstgenoemde aspect zal ter beoordeling aan onze Commissie Beeldkwaliteit worden voorgelegd. Wij menen dat een dergelijk pragmatische werkwijze in het belang is van de aanvrager en dat het beschermde stadsgezicht er niet door geschaad wordt”.

Op 14 juli 2010 is door de gemeenteraad de motie “19e-eeuwse schil nu al beschermd” aangenomen. In deze motie roept de gemeenteraad het college op om vooruitlopend op het rijksbesluit tot aanwijzing van het rijksbeschermd stadsgezicht strikt te handelen conform het vigerende besluit van de raad d.d. 11 maart 1990 en vooruitlopend op de aanwijzing van het rijksbeschermd stadsgezicht de daarin gestelde stringentere ambities te hanteren bij nieuwe bouwaanvragen.

Naar aanleiding van deze aangenomen motie heeft het college de raad laten weten dat het college terughoudend zal omgaan met het verlenen van medewerking voor ontwikkelingen in het gebied van de 19de-eeuwse stadsuitleg die om aanpassing van het bestemmingsplan vragen. Verder zal het college richting de Commissie Beeldkwaliteit communiceren dat in de beschermde stadsdelen de ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteit hoog zijn en dat er geen concessies aan dat kwaliteitsniveau gedaan mogen worden.

Cultuurhistorie Opusgebouw Voor de geschiedenis van de locatie en het gebouw wordt op deze plaats verwezen naar paragraaf 1.2.

Cultuurhistorische waarden Opusgebouw Ondanks dat het gebouw nooit is aangewezen als beschermd monument heeft het Opusgebouw wel cultuurhistorische waarde. Namelijk vanwege de grandeur van de architectuur met middenrisaliet, hoektorens en rustica-imitatie, de nog grotendeels gave gevels en het nog deels aanwezige schoolinterieur, zoals de gangen waaraan de voormalige klaslokalen zijn gesitueerd, de hal en het trappenhuis. Daarnaast heeft het gebouw waarde als één van de laatst bewaard gebleven gebouwen in Nijmegen van stadsarchitect Weve. Verder heeft het gebouw cultuurhistorische waarde vanwege de stedenbouwkundige ligging aan het Julianaplein, in het beschermde stadsbeeld 19e-eeuwse schil. Gelet op het rijksbeleid, het gemeentelijk beleid en het advies en de moties van de raad inzake het aanstaande beschermde stadsgezicht zal er bij herontwikkeling van het Opusgebouw rekening moeten worden gehouden met de cultuurhistorische waarde van het gebouw zelf en het gebied waarin het gebouw is gelegen.

Gevolgen bestemmingsplanwijziging voor cultuurhistorische waarden Opusgebouw Herbestemming van beschermd en niet-beschermd cultureel erfgoed past binnen het beleid van de gemeente Nijmegen om cultuurhistorie ontwikkelingsgericht in te zetten. Door herbestemming kan erfgoed behouden blijven. De bestemming Horeca biedt kansen om een passende bestemming voor het Opusgebouw te vinden.

De geleding van de voorgevel, met vooruitspringende hoek- en middenpartijen en het basement van rustica, zijn onderdeel van de cultuurhistorische waarde van het gebouw. Het mogelijk maken in het bestemmingsplan van een uitbreiding aan de voorzijde hoeft deze cultuurhistorische waarde niet aan te tasten. De voorgestelde bestemmingsplanwijziging levert daarom vanuit cultuurhistorisch oogpunt geen bezwaren op. Wel is het uitdrukkelijk van belang dat bij de uitvoering sprake is van een ondergeschikte uitbreiding, die de relatie verbeterd tussen het gebouw en de openbare ruimte. Er zal daarom sprake moeten zijn van een transparante toevoeging, die onder de eerste verdieping, en de cordonlijst die de bel-etage van de eerste verdieping scheidt, blijft. Daarnaast is het van belang dat de uitbreiding de geleding van de gevel, de afwisseling tussen vooruitspringende en terug liggende delen, respecteert en eventueel versterkt .

De mogelijkheden die in het bestemmingsplan gecreëerd worden voor bebouwing van het achterterrein van het Opusgebouw zullen geen invloed hebben op de cultuurhistorische waarden van het gebouw en de omgeving, aangezien de nieuwe bouwdelen onder de goot van het bestaande gebouw moeten blijven en daarom ondergeschikt zullen zijn aan het Opusgebouw en de tevens niet zichtbaar zullen zijn vanaf de openbare weg.

3.7.2 Archeologie

Inleiding

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

De Nota nieuw beleid archeologie is op 30 januari 2013 door de raad vastgesteld. In deze nota zijn de archeologische waarden beschreven. Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.

Plangebied

Het Opusgebouw ligt volgens de archeologische beleidskaart in een gebied van zeer hoge archeologische waarde(waarde 3). Het gemeentelijk beleid hierbij is behoud in situ. Dit betekent dat de archeologische bodemschatten ter plekke in de bodem behouden moeten blijven. Indien behoud in situ niet mogelijk blijkt, moeten alle werkzaamheden in de bodem beneden 30 cm voorafgegaan worden door archeologisch onderzoek. De kosten van het archeologisch onderzoek en de uitwerking van het onderzoek is voor rekening van de initiatiefnemer.

Voorwaarden

Het terrein krijgt de dubbelbestemming: waarde-archeologie 3 met bijbehorende voorschriften. Doel van deze maatregel is om de verwachte archeologische waarden in de bodem te beschermen. Door het opnemen van deze dubbelbestemming zullen bouw- en sloopvergunningen voor het betreffende gebied eerst beoordeeld moeten worden op hun archeologische waarde. Blijkt dat de bescherming van de verwachte waarden niet of onvoldoende mogelijk is, dan dient voorafgaand aan verdere planvorming een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worden. Op basis van de resultaten van dit onderzoek neemt het bevoegd gezag (gemeente Nijmegen) het besluit of archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. De kosten van het archeologisch onderzoek (inclusief uitwerking en rapportage) zullen als gevolg van de implementatie van het Verdrag van Valletta ten laste komen van de verstoorder van het bodemarchief (verstoorder betaalt-principe).

Informatieplicht

Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988) bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Hoofdstuk 4 Plansystematiek

Voor het plan is aangesloten bij het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen, waarin de standaardregels en een standaard kaartbeeld zijn geformuleerd. Verder is voor het plan aangesloten bij de bewoordingen en opbouw van planregels conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP2012). Ten slotte voldoet het plan aan de bepalingen zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.


Voor onderhavige ontwikkeling is gekozen voor de bestemmingen: "Horeca" en "Tuin". Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen: "Leiding - Riool", "Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Cultuurhistorie - 2" op de verbeelding opgenomen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De betreffende locatie is in eigendom van de gemeente Nijmegen. Het terrein inclusief het gebouw is gegund aan een ontwikkelaar. Via de verkoopprijs is het kostenverhaal verzekerd en derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is. Door de aanwezigheid van deze overeenkomst (waarin ook de eventuele kosten voor planschade zijn geregeld) is er geen noodzaak een exploitatieplan te maken.

Hoofdstuk 6 Vooroverleg

Er heeft geen vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plaatsgevonden. Er spelen geen rijks-, provinciale dan wel waterschapsbelangen.