direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen West - 3 (Schependomlaan 61-63)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP11003-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de Schependomlaan 61-63 een planologische ontwikkeling mogelijk te maken. Hij is voornemens om het gebouw aan de Schependomlaan 63 te slopen en te herbouwen ten behoeve van het gebruik van twee woningen. Het gebouw aan de Schependomlaan 61 wordt (voorlopig) gehandhaafd en gebruikt als bedrijfsgebouw (begane grond) en woning (op de verdieping). De bedoeling is dat het perceel kadastraal gesplitst wordt zodat er twee zelfstandige (bouw)kavels ontstaan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gesitueerd in Nijmegen West. Op figuur 1 is de ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP11003-VG01_0001.png"

Figuur 1: Luchtfoto bestaande situatie plangebied, plangebied in rood kader

1.3 Bestaande situatie

Het perceel Schependomlaan 61-63 bestaat uit twee gebouwen, de oude dorpswoning Schependomlaan 63 en Schependomlaan 61 op het achtererf (een oude schuur achter Schependomlaan 59). De dorpswoning maakt onderdeel uit van het historische lint met een diversiteit aan bebouwing die in de loop van de tijd langs deze straat is ontstaan. Het pand bestaat uit een bouwlaag met een kap. Daarnaast is de schuine oriëntatie van het pand naar de straat toe kenmerkend. In de huidige situatie is aan de voorzijde van het pand een winkel gevestigd en bevindt zich achter deze winkel het woonhuis. Er is februari 2012 al een vergunning verleend voor de sloop en herbouw van het gebouw. Op grond van deze vergunning zou het nieuwe gebouw echter worden gebruikt voor 1 woning + winkel (aan de voorzijde).

Het gebouw aan de Schependomlaan 61 wordt momenteel niet gebruikt.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Op dit moment is het bestemmingsplan "Nijmegen West" het vigerende bestemmingsplan voor het onderhavige plangebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 6 maart 2013.

Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingplan de bestemming 'Gemengd'. De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, bedrijven, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Beide huisnummers hebben een bouwvlak. De maximale bouwhoogte voor nummer 61 bedraagt 3 meter (goothoogte) en 6 meter (bouwhoogte) en voor nummer 63 bedraagt de maximale hoogte 6 meter (goothoogte) en 9 meter (bouwhoogte).

Schependomlaan 61

Op de begane grond kunnen alle functies worden gerealiseerd die passen binnen de bestemming Gemengd en die voldoen aan de Wet geluidhinder. Wonen is niet mogelijk omdat er geen sprake is van een bestaande woning op het achterterrein.

Voor de verdieping geldt in beginsel hetzelfde: er mag niet worden gewoond omdat er feitelijk geen sprake is van een bestaande woning op het achterterrein. Voor de verdieping geldt in beginsel hetzelfde: er mag niet worden gewoond omdat er feitelijk geen sprake is van een bestaande woning op het achterterrein. Eerder is er echter vanuit gegaan dat er, gelet op het voorgaande bestemmingsplan (Hees-Heseveld) sprake was van bestaande rechten ten aanzien van de bewoning van de verdieping. Om deze bestaande rechten planologisch te verankeren is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

Schependomlaan 63

Gelet op de uitspraak van de Raad van State met betrekking tot het bestemmingsplan Nijmegen West (uitspraak RvSt d.d 23 oktober 2013) zijn woningsplitsingen en kamerbewoning in dit plangebied niet zondermeer toegestaan. De Raad van State heeft voor dit bestemmingsplan bepaald dat onvoldoende is onderzocht wat de (ruimtelijke) gevolgen zijn van deze woonvormen en heeft het bestemmingsplan op dit punt vernietigd. Om twee woningen in het nieuwe gebouw mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

Daarnaast is bij de totstandkoming van het vigerende bestemmingsplan de bestaande winkel in het pand Schependomlaan 63 per ongeluk wegbestemd. Dit kan nu met de voorliggende bestemmingsplanherziening worden hersteld.

1.5 Plansystematiek

1.5.1 Algemeen

De planvorm moet erop gericht zijn alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een zodanige bestemmingsregeling dat enerzijds in zekere mate ontwikkelingen mogelijk zijn en anderzijds de ruimtelijke kwaliteit voldoende gewaarborgd blijft. Uitgangspunt is een flexibel en toekomstgericht bestemmingsplan. Dit betekent dat niet allen het bestaande gebruik van een perceel wordt vastgelegd, maar ook wordt bekeken of op voorhand een ander gebruik aanvaardbaar is. Ook betekent het dat niet alleen de bestaande bebouwing wordt vastgelegd, maar dat tevens wordt bekeken in hoeverre extra bebouwingsvoorschriften geboden kunnen worden.

1.5.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar in wordt gegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht) en de bijlagen (met de Staat van bedrijfsactiviteiten en de Staat van horeca-activiteiten).

In de bestemmingsplanregels komen drie soorten bestemmingen voor: enkelvoudige bestemming (Tuin), combinatiebestemmingen (GD-3 en GD-4) en een dubbelbestemming (Waarde Archeologie-3)

Enkelvoudige bestemming (Tuin)

Het voorste gedeelte van het perceel is bestemd als Tuin. De tuinbestemming wordt in ieder geval toegepast voor de voorgevel en tot 3 meter achter de voorgevel. Deze gronden mogen worden onder andere gebruikt voor tuin en groenvoorzieningen.

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. aan- en uitbouwen met een maximum diepte van 1,5 meter gemeten vanaf de gevel van het hoofdgebouw;
  • b. erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde. De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen en de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen.
  • c. Zwembaden, jacuzzi's en gebouwde vijvers, alsmede de daarvoor benodigde bouwwerken zijn niet toegestaan.

De tuin mag voor maximaal 50% gebruikt worden voor ongebouwde parkeervoorzieningen.

Combinatiebestemmingen (GD-3 en GD-4)

De bestemming Gemengd is een combinatiebestemming. Deze bestemming is opgenomen voor locaties waar meerdere hoofdfuncties zijn toegestaan. In beide bestemmingen zijn wonen, bedrijven, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen toegestaan, waarbij binnen de bestemming GD - 3 ook een detailhandelfunctie is toegestaan en binnen de bestemming GD - 4 uitsluitend wonen op de verdieping is toegestaan.

Dubbelbestemming (Waarde Archeologie - 3)

De bestemming Waarde Archeologie - 3 is een dubbelbestemming. Deze bestemming valt zowel samen met de enkelvoudige bestemming als met de combinatiebestemmingen. Het doel van deze dubbelbestemming om te voorkomen dat er werkzaamheden uitgevoerd worden die schadelijk kunnen zijn voor de eventuele archeologische waarden.

1.6 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vier hoofdstukken.

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 3 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleid

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Uit de 13 nationale belangen zijn voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) de volgende opgaven van nationaal belang naar voren gekomen:

  • verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.

Doorwerking plangebied

Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Vanuit het Barro (artikelen 2.11.2 en 2.11.3) volgt dat de dijken langs de Waal primaire waterkeringen zijn en dat er een reserveringszone (ruimte voor de rivier) voor de lange termijn aangewezen is. Binnen deze reserveringszone zijn geen nieuwe grootschalige of kapitaalintensieve bestemmingen toegestaan. Het plangebied ligt op een afstand van circa 1,8 km van de Waal en ligt buiten deze reserveringszone. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame ontwikkeling

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Doorwerking plangebied

Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt (twee woningen), voorziet het plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4). De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Voor wat betreft de behoefte wordt verwezen naar het provinciale en gemeentelijke beleid

2.2 Provinciaal beleid

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De vaststelling door Provinciale Staten heeft op 24 september 2014 plaatsgevonden. Dit document heeft nu een vastgestelde status en vervangt de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Provincie Gelderland.

De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers.

De provincie zet zich in voor de aanpak van leegstaand vastgoed en overcapaciteit, zonder de verantwoordelijkheid daarvoor weg te nemen bij vast goedeigenaren en gemeenten. De Gelderse ladder voor duurzaam stedelijke ontwikkeling is een belangrijk instrument bij het motiveren van locatiekeuzes.

Daarnaast is er meer aandacht voor de ontwikkeling van de kernregio's, zoals de Health Valley in Nijmegen.

Aandacht voor steden

Er komt een sterker accent te liggen op stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Dit zijn de gebieden, waar nu al de meeste mensen wonen en werken en die ook in de toekomst met name veel jongeren zullen trekken. Voor de versterking van (boven)regionale voorzieningen ligt de focus op drie stedelijke netwerken: dit zijn sterk verstedelijkte zones die de vorm aannemen van een netwerk van grotere en kleinere compacte steden, elk met een eigen karakter en profiel binnen het netwerk. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. In Gelderland zijn drie stedelijke netwerken:

  • Apeldoorn-Zutphen-Deventer
  • Arnhem-Nijmegen
  • Ede-Wageningen

Stadsregio Arnhem-Nijmegen

De provincie en haar partners streven in de regio naar inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en de provincie die nodig is om in te kunnen spelen op de opgaven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De belangrijkste speerpunten voor de stadsregio zijn:

Innovatie en economische structuurversterking

  • innovatie en economische structuurversterking;
  • Topsector Health Valley en Creatieve Industrie;

Clusters: Energie- en Milieutechnologie, logistiek, agro, toerisme

  • een goed bereikbare regio;
  • verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;
  • voorkomen, benutten, bouwen;

Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

  • OV-knooppunten en versterking stedelijke structuur;
  • het belang van de bestaande woningvoorraad;
  • het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;
  • voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren;

Gebiedskwaliteiten benutten

  • kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden.

Wonen, bedrijventerreinen en kantoorontwikkelingen

De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld. De provincie beziet daarnaast of regionale afstemming over detailhandel aan de orde kan zijn. Voor kantoren heeft de provincie een aantal plekken aangewezen waar grootschalige regionale kantoorontwikkeling mogelijk is. In Nijmegen is dat rondom het centraal station.

Daarnaast streeft de provincie en haar partners er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:

  • 1. van bouwen van nieuwe woningen naar benutten van de bestaande voorraad,
  • 2. van aanbod gestuurd naar vraag gestuurd.

Doorwerking plangebied

Het plangebied is gesitueerd binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Nieuwe woningbouw is ter plaatse dus toegestaan.

In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Het netto woningbouwprogramma van voorliggend plan betreft één woning.

Hiermee voldoet het plan aan de kwalitatieve uitgangspunten van het KWP3. Gezien de zeer geringe omvang van voorliggend plan en het feit dat het regionale woningbouwprogramma tot en met 2019 loopt, is het aannemelijk dat het plan ook past binnen de kwantitatieve uitgangspunten van het KWP3. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3 van de Verordening. Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling past binnen de kaders van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

2.3 Regionaal beleid

Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Het Regionaal Plan signaleert een opgave van stedelijke transformatie. Naast het verder afmaken van de stadsuitbreidingen die reeds in uitvoering zijn, richt de regio zich vooral op een kwaliteitsimpuls van het bestaande. Om aan de veranderende wensen en eisen tegemoet te komen in herstructurering, vernieuwing en transformatie van de bestaande woningvoorraad nodig.

Doorwerking plangebied

Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het regionaal ruimtelijk ordeningsbeleid en zelfs bijdraagt aan de hoofduitgangspunten van het beleid.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nijmegen 2013

In december 2013 heeft het College van B&W de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Duurzame stedelijke ontwikkelingen staan centraal in de structuurvisie, dit basisprincipe hangt samen met de volgende drie integrale ruimtelijke pijlers:

- Typisch Nijmegen, de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagdheid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling.

- Economische structuurversterking, de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. We willen ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. We willen de creativiteit van ondernemers de ruimte geven.

- Karakteristieke wijken, onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).

Meer dan in de afgelopen jaren zet de gemeente Nijmegen, samen met partners, in op organisch en vraaggericht ontwikkelen, waar mogelijk in minder complexe projecten. De uitdaging is om daarbij het aanbod beter toe te snijden op de vraag vanuit de markt met meer aandacht voor de wensen van bewoners door burgerparticipatie, maatwerk, tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen en braakliggende terreinen, innovatieve oplossingen en een focus op duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit betekent dat we zorgvuldig omgaan met de ruimte in en om de stad. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong.

De ruimtelijke inrichting van steden wordt steeds meer een doorslaggevende economische concurrentiefactor. Hoge ruimtelijke kwaliteit wordt steeds belangrijker in de concurrentiestrijd met andere steden. Steden worden aantrekkelijker door samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en bewoners te stimuleren, door een goede bereikbaarheid op openbaar vervoersknooppunten en door het aanbieden van toplocaties voor talent en investeerders. Minstens zo belangrijk is het ontwerpen en aanbieden van concurrerende woonmilieus, met hoogwaardige voorzieningen, voldoende recreatiemogelijkheden, cultuur en leefkwaliteit. We zullen steeds meer met gemengde bestemmingen in bestemmingsplannen werken, om economische kansen mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP11003-VG01_0002.png"

Figuur 2. Structuurvisie Nijmegen 2013 in kaart

Doorwerking plangebied

Geconstateerd kan worden dat het initiatief bijdraagt aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Milieuhygiënische en planologische aspecten

3.1 Stedenbouw

De toevoeging van een tweede woning heeft in deze situatie stedenbouwkundig geen negatieve gevolgen. De karakteristieke oriëntatie blijft gehandhaafd. De bestaande planologische bouw- en nokhoogte blijft gelijk en het bouwvlak blijft nagenoeg gelijk. Stedenbouwkundig zijn er dan ook geen bezwaren tegen deze wijziging.

3.2 Wonen

Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009-2020, Wonen Leeft! In deze nota wordt het woonbeleid uiteengezet tot 2020. In de woonvisie worden de volgende strategische keuzes gemaakt voor Nijmegen:

  • Ongedeelde stad: voorkomen van een tweedeling tussen de bestaande stad en de Waalsprong en binnen wijken en stadsdelen. Het doel blijft om woonmilieus te realiseren waarin mensen graag wonen, met een positief gewaardeerd woonklimaat. Leefbaar, schoon, en veilig en met variatie in het aanbod zodat mensen niet noodgedwongen hun wijk uitmoeten als ze aan een nieuwe stap in hun wooncarrière toe zijn. Het behoud van deze doorstromers en stijgers komt de leefbaarheid en sociale structuur ten goede. De gemeente richt zich op binnenwijkse wooncarrières en meer treden op de woonladder. Daarvoor is het ook nodig dat het aanbod, de spreiding en de kwaliteit van voorzieningen in orde is. Een ongedeelde stad vraagt om meer dan alleen een gedifferentieerde woningvoorraad.
  • Bewoners binden: is het tweede centrale uitgangspunt. De gemeente wil zorgen dat mensen een positieve keuze kunnen maken. Dat kan alleen als de gemeente rekening houdt met de individuele wensen en financiële mogelijkheden. Dat kan met een adequaat nieuwbouwbeleid waarbij de gemeente ook als kwaliteitsimpuls de kansen benut om nieuwe bewoners aan te trekken. Dat betekent sterke wijken waar mensen een wooncarrière kunnen maken, die levensloopbestendig zijn en waarin voldoende variatie is in huur en koop, woningtype en prijsklassen. Door een hoge kwaliteit van woningen en woonomgeving en de nodige keuzevrijheid te bieden kunnen bewoners aan Nijmegen gebonden worden. Hierbij spelen ook voorzieningen, economische structuur en cultureel klimaat een rol.

Uitbreiding van de woonfunctie op deze locatie is mogelijk maar ligt wel gecompliceerd. Vorig jaar (18 februari 2014) is er een nieuwe woningmarktverkenning “De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020” vastgesteld. Deze woningmarktverkenning geeft de richting aan voor diverse locaties in de stad waar de gemeente ambities heeft op het gebied van wonen. Primair zijn hiervoor de gebieden Waalfront en Waalsprong aangegeven als kansrijke gebieden voor de nieuwbouw van woningen. Op de meeste locaties in de stad wordt terughoudend omgegaan met het toevoegen van woningen. Enkel daar waar het toevoegen van woningen een kwaliteitsimpuls geeft aan de buurt/wijk wordt meegewerkt.

Bij deze omzetting van de detailhandelfunctie naar de woonfunctie wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan de straat. Wonen is de dominante functie in deze straat. Met het mogelijk omzetten van detailhandel naar de functie wonen kan het de beeldkwaliteit van de Schependomlaan verder versterken.

3.3 Economische zaken

Op wijkniveau speelt de detailhandel structuur een belangrijke rol voor bewoners omdat de buurt- en wijkbewinkeling is verweven met de dagelijkse leefomgeving van mensen. De ontmoetingsfunctie van kleine winkels, maar ook van grote supermarkten vormt een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van die omgeving. De structuur van de buurt- en wijkbewinkeling in Nijmegen is opgehangen aan een netwerk van supermarkten verspreid over de stad. Tussen 1993  en 1997 was het beleid logische verzorgingspunten te realiseren onder het motto compact, compleet en comfortabel. Bestaande winkels buiten winkelcentra kunnen op de bestaande locaties blijven functioneren. Uitbreiding van detailhandel (nieuwe winkels) wordt alleen toegestaan binnen de huidige winkelstructuur (bestaande winkelcentra). Er wordt op dit moment gewerkt aan een herziening van dit detailhandel structuurbeleid. Naast actualisatie van het huidig functioneren en de structuur wordt hierbij ook o.a.  gekeken naar landelijke trends en ontwikkelingen. Naar verwachting wordt dit eind 2015 afgerond.

3.4 Verkeer

3.4.1 Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt nabij de Wolfkuilseweg en wordt voor het gemotoriseerd verkeer via deze weg ontsloten. De Wolfkuilseweg functioneert ook als gebiedsontsluitingsweg. De Schependomlaan, een erftoegangsweg, wordt ontsloten aan de Wolfkuilseweg middels een verkeerregelinstallatie.

Langzaam verkeer

Het plangebied kan vanuit Schependomlaan ontsloten worden door fiets en voetganger.

Openbaar vervoer

Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Molenstraat. Deze bevinden zich op circa 400 meter loopafstand, ter hoogte van de kruising met de Wolfkuilseweg.

3.4.2 Expeditie

Het expeditieverkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.

3.4.3 Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels voor de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie  (2012)  en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "Schil/Overloopgebied".

Het aantal vaste parkeerplaatsen voor bewoners moeten op eigen terrein worden opgelost.  Het aandeel bezoekers parkeren moet openbaar toegankelijk zijn. 

3.4.4 Verkeersveiligheid

Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.

Het plangebied valt geheel binnen de 30 km/h zone. De verkeerstoename is niet significant.

3.5 Milieu

3.5.1 Bedrijvigheid

Duurzame ruimtelijke kwaliteit

De omschakeling van een bedrijf naar een woonbestemming brengt met zich mee dat zowel het woon- en leefklimaat van de toekomstige woonbestemming aan bepaalde minimale vereisten moet voldoen, als dat de omliggende bedrijvigheid niet in overwegende mate wordt gehinderd door de grotere rechtsbescherming van de nieuwe woning.

Aangenomen wordt dat door het aanhouden van bepaalde minimale afstanden tussen bedrijven en woningen een goede woon- en leefkwaliteit kan worden bereikt (milieuzonering). Bij het toepassen van milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de in de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”(verder: “de VNG-brochure”) opgenomen Richtafstandslijsten. Hierin wordt per bedrijfscategorie aangegeven welk type milieuaspect (in de VNG brochure worden afstanden aangehouden voor geur, stof, geluid en gevaar) invloed op een hiervoor gevoelig object heeft. Vervolgens wordt aan de hand van de aan te houden minimale afstand, gewogen hoe groot deze invloed is bij een “normaal” bedrijf in de betreffende bedrijfscategorie.

Ten aanzien van de genoemde bedrijvigheid (in de tabel wordt verwezen naar de nummering van de bedrijven in de paragraaf “Locatie van het project”) kan op grond van de onderstaande tabel worden geconstateerd dat in alle gevallen wordt voldaan aan de afstanden zoals opgenomen in de VNG-brochure.

bedrijvigheid   SBI-2008   Afstand aanwezig (m)   Afstand gewenst (m)  
(I) Begeleid wonen voor psychiatrische patiënten (instellingen voor)   86.10.4   121   30  
(II) kantoor   64   63   10  
(III) kerkgebouwen   9491   144   30  
(IV) wellness   9602   10   10  
(V) kassen   011,012, 013   130   30  

Conclusie

Dit alles betekent dat wordt voldaan aan de aan te houden afstanden die voortvloeien uit de VNG-brochure. Geconcludeerd kan dan worden dat de aanwezige- en als zodanig bestemde bedrijvigheid in de nabijheid van het project geen overwegend negatieve gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van de beoogde bestemming.

3.5.2 Bodem

Voor deze bestemmingsplanwijziging is geen bodemonderzoek nodig. Er vinden geen bouwactiviteiten plaats en het gebruik van de gronden/panden op de locatie wordt niet gevoeliger.

Daarnaast is in ons bodeminformatiesysteem geen aanwijzing gevonden dat er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging waarbij risico's aanwezig zijn voor de gebruikers/bewoners van de locatie.

Daarom zijn er, voor zover het de bodemkwaliteit betreft, geen bijzondere financiële of milieutechnische belemmeringen voor de gewenste bestemmingsplanherziening.

Wanneer in de toekomst op de locatie zal worden gebouwd of verbouwd moet mogelijk wél een bodemonderzoek worden uitgevoerd.

3.5.3 Geluid
3.5.3.1 Weg- en railverkeer

Volgens de Wet geluidhinder heeft iedere geluidsbron een eigen zone. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied langs een geluidbron. De zonebreedte van een weg is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De ruimte boven de weg hoort ook bij de zone. De basis voor het bepalen van de breedte van de zone voor spoor is vastgelegd in artikel 1.4a lid 1 van het Bgh. De breedte van de zone van een spoorweg is afhankelijk van de geluidsbelasting ter plaatse van de referentiepunten.

In het geval van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geldt voor wegverkeer een voorkeurswaarde van 48 dB en afhankelijk van een binnenstedelijke of buitenstedelijke situatie geldt een maximale grenswaarde van 63 dB en 53 dB. Voor railverkeer geldt een voorkeurswaarde van 55 dB en een maximale grenswaarde van 68 dB. Bij overschrijding van de voorkeurswaarden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden vastgesteld.

Nabij het plangebied aan de Schependomlaan ligt de volgende gezoneerde geluidsbron die het gebied belast:

  • Wolfkuilseweg

30 km/u

Een weg met een maximum snelheid van 30 km/uur heeft geen zone en hoeft dus niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Uit jurisprudentie blijkt dat 30 km/uur wegen bij planologische procedures met het oog op een 'goede ruimtelijke ordening' toch akoestisch moeten worden onderzocht. Het plangebied ligt aan de Schependomlaan dit is een 30 km/u weg die een relevante geluidbelasting veroorzaakt.

Bouwbesluit

Als voor een nieuwe geluidgevoelige bestemming een hogere waarde nodig is schrijft het Bouwbesluit voor woningen een binnenniveau van 33 dB voor. Een gebouw dat op basis van het bouwbesluit gerealiseerd wordt heeft een minimale gevelisolatie van 20 dB. Als de gevelbelasting hoger is dan 53 dB zijn extra gevelmaatregelen nodig als het woningen betreft. Als de gevelbelasting hoger dan 53 dB is als gevolg van een 30 km/u weg hoeven feitelijk geen aanvullende maatregelen te worden getroffen. Echter is dit wel wenselijk voor de leefkwaliteit.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij geluidsgevoelige bebouwing de voorkeurswaarde niet te overschrijden. Voor de eerstelijns bebouwing langs belangrijke vervoersassen kan een overschrijding van deze voorkeurswaarde acceptabel zijn. Bijvoorbeeld als deze bebouwing een afschermende werking heeft voor woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing die daarachter liggen. Het beleid is er echter op gericht om hogere waarden spaarzaam toe te staan. Waar dat redelijkerwijs mogelijk is worden lagere waarden dan de wettelijke maxima aangehouden. Het beleid is in principe alleen van toepassing op woningen en niet op schoolgebouwen. Voor dat laatste is het voldoende wanneer voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.

3.5.3.2 Schependomlaan 61-63

Deze locatie ligt in de geluidzone van de Wolfkuilseweg.

Wegverkeer

In de onderstaande figuur zijn de geluidcontouren (inclusief aftrek conform art. 110g Wgh) vanwege de Wolfkuilseweg weergegeven ter hoogte van de bestaande bebouwing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP11003-VG01_0003.png"

Figuur 2: Geluidscontour t.o.v. Wolfkuilseweg

Uit de bovenstaande figuur blijkt dat de 48 dB voorkeurswaarde het plangebied niet overschrijdt.

De onderstaande figuur geeft de geluidscontouren (exclusief aftrek conform art 110g Wgh) weer vanwege de Schependomlaan (30 km/u).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP11003-VG01_0004.png"

Figuur 3: Geluidscontour t.o.v. Schependomlaan

Uit de bovenstaande figuur blijkt dat de geluidsbelasting in het plangebied gedeeltelijk hoger ligt dan 53 dB (grenswaarde voor extra gevelisolatie op basis van het Bouwbesluit). Als de nieuwe woning binnen deze contour gerealiseerd wordt geadviseerd rekening te houden met aanvullende maatregelen om een binnenniveau van 33 dB te behalen.

Wet milieubeheer

De realisatie van de realisatie van een nieuwe woning in plaats van het bestaande bedrijvigheid heeft ten opzichte van de bestaande functies geen extra verkeersaantrekkende werking tot gevolg. 

Nabij het plangebied liggen geen inrichtingen die een relevante gevelbelasting op de nieuwe woning zullen veroorzaken.

3.5.3.3 Eindconclusie

Het plangebied kan zowel voor weg- als railverkeerslawaai voldoen aan de voorkeurswaarde uit de Wgh.

3.5.4 Luchtkwaliteit

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:

  • a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
  • b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

 

ad  a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit

Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Het onderhavige plan zal een verkeersaantrekkende werking hebben, die ruim onder bovenstaande grens blijft. Het plan is derhalve NIBM en het hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.

ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden. De geplande nieuwbouw betreft woningen en valt niet onder bovengenoemde extra gevoelige bestemmingen. Het plan voldoet daarmee ook aan dit aspect.

3.5.5 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes waarvoor het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van toepassing is.

Hierbij wordt getoetst aan het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Bij toetsing aan het plaatsgebonden risico (PR) wordt de kans per jaar berekend dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het PR zijn grenswaarden (1 slachtoffer per miljoen jaar) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en als richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten.

Van alle risicobronnen in de omgeving van het onderhavige plangebied zijn de PR contouren geïnventariseerd. Geen van de risicobronnen heeft een PR contour over het plangebied. Het PR is dus geen belemmering binnen het nieuwe bestemmingsplan.

Het groepsrisico (GR) gaat over de cumulatieve kansen per jaar dat tien of meer personen in het invloedsgebied van een inrichting of transportroute, overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die inrichting of transportroute, waarbij een of meer gevaarlijke stoffen betrokken zijn.

Het GR is geen norm, maar er geldt een verantwoordingsplicht.

Binnen de gemeente Nijmegen bevinden zich meerdere risicobronnen. Met name het transport van gevaarlijke stoffen (spoor, buis en weg) heeft een grote ruimtelijke impact. Het invloedsgebied van al deze bronnen gezamenlijk overlapt nagenoeg het gehele oppervlak van de gemeente Nijmegen.

Bij ruimtelijke besluiten binnen een invloedsgebied van een risicobron, dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht. Dit betekent dat de gemeente Nijmegen bij vrijwel alle ruimtelijke besluiten de verantwoordingsplicht zal moeten invullen.

De gemeente heeft er dan ook voor gekozen om deze verantwoordingsplicht uit te werken in algemene regels, uitgewerkt in de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen van januari 2014 (verder: “de Beleidsvisie”). De verantwoordingsplicht is hier ingedeeld in verschillende niveaus, onder meer afhankelijk van de afstand tot en aard van de risicobronnen.

Verantwoordingsniveau 3 is het lichtste verantwoordingsniveau en bestaat uit een standaard verantwoordingstekst en is dus gelet op het bovenstaande nagenoeg altijd van toepassing voor ruimtelijke projecten in de stad Nijmegen. Wel dient onderzocht te worden of kan worden volstaan met deze “standaard-verantwoording”, of dat, gelet op de omstandigheden, een hoger verantwoordingsniveau uit de Beleidsvisie van toepassing is.

Het plangebied ligt in de (relatieve) nabijheid van een aantal risicobronnen die onderdeel uitmaken van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen en ook zijn er enkele “Bevi-bedrijven” aanwezig, waarvan het invloedsgebied zich uitstrekt tot het plangebied.

Het Basisnet

Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Het plangebied is echter niet gelegen in de invloedssfeer van een van de onderdelen van het Basisnet.

Bedrijven

Er zijn enkele bedrijven in Nijmegen die met grote hoeveelheden giftige stoffen (Broekman Logistics) werken en kleinere hoeveelheden zeer giftige stoffen (NXP). De invloedsgebieden van deze opslagen zijn zeer groot (tot 4 km) en liggen dus over een groot deel van Nijmegen.

Het plangebied bevindt zich echter op grote afstand van de genoemde risicobronnen (resp. meer dan 1,4 en 1,5 km). Op deze afstand is het alleen het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot het plangebied.

Voor bedrijven op grote afstand van het plangebied, die een invloedsgebied over het plangebied hebben op grond van de zeer zeldzame toxische scenario's, heeft de gemeente Nijmegen in de Beleidsvisie bepaald dat het lichtste verantwoordingsniveau van toepassing is. Op grond hiervan kan de verantwoording van het externe veiligheidsrisico dan beperkt blijven tot verantwoordingsniveau 3a van de Beleidsvisie.

3.5.5.1 Conclusie

Vanuit de externe veiligheid zijn er geen beperkingen op dit plan.

3.5.6 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden hieronder per paragraaf genoemd.

3.5.6.1 Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid

Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed kunnen aansluiten op de omgeving.

Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.

3.5.6.2 Situering van gebouwen

In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.

Op basis van het huidige plan ziet de Regionale Brandweer Gelderland-Zuid op voorhand geen bijzondere beperkingen op basis van ruimtelijke ordening. Eventuele nadere (bouwkundige) eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.

3.5.6.3 Bluswatervoorziening

Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van de woningen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor het betrokken pand in dit plangebied minimaal 30 m3 water per uur. De situatie qua bluswatervoorziening op deze locatie voldoet. Op basis van het huidige plan ziet de Regionale Brandweer Gelderland-Zuid geen beperkingen.

3.5.6.4 Bereikbaarheid

Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat de woningen in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken. Daarbij zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang van de woningen van belang. De afstand van de openbare weg/ontsluitingsweg op particulier terrein tot de toegang van het pand mag volgens het Bouwbesluit 2012 niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn. Op basis van het huidige plan ziet de Regionale Brandweer Gelderland-Zuid geen beperkingen.

3.5.6.5 Conclusie

Vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid ziet de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan. De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de bijgevoegde nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.

3.5.7 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd.

Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.

Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Stadsregionaal verband wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.

Voor woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.

Een collectief systeem (met individuele bemetering) biedt voor complexen van kleinere woningen zoals deze meer mogelijkheden voor efficiënt energiegebruik en verdere verduurzaming in de toekomst.

Het plan voorziet in de bouw van kleine eenheden. Deze zijn over het algemeen gevoeliger voor oververhitting dan grotere woningen. Een goed doordachte zonwering/beschaduwing door begroeiing van de bezonde gevels is dan ook aan te bevelen.

Het gebouw zal een groot dakoppervlak hebben. Door dit vergroend uit te voeren wordt de omgevingskwaliteit verbeterd en de waterhuishouding ontlast.

Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.

3.6 Water

3.6.1 De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.

Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
  • Bestuursakkoord Water (mei 2011)
  • Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)
  • Waterplan 2010 – 2015 (WP4)
  • Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 30 oktober 2009)
  • Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014
3.6.2 Algemeen

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Hees. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001), het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 en de Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013)” relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

3.6.3 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

3.6.4 Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal gebouwd wordt, wat betekent dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);
  • een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos)

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld.

Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

3.6.5 Riolering/ hemelwater

De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Schependomlaan. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater wordt verplicht op het openbaar riool aan te sluiten. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. De Gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer'.

Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.

Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning dient een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan mee ingediend te worden.

3.7 Natuur & Landschap

3.7.1 Flora en faunawet

Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland.

Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.

Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.

3.7.1.1 Conclusie

Voor dit bestemmingsplan is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd ('Ecologische Quickscan Flora- en faunawet voor de locatie Schependomlaan 61-63 te Nijmegen', 14 november 2011). Hierin staan de volgende conclusies en aanbevelingen:

De aanwezige schrale natuurwaarden op de planlocatie zijn in voldoende mate onderzocht en biedt voldoende inzicht om in dit kader de eventuele negatieve effecten voor de geplande herbouw van de winkel/woning en een bedrijfsruimte op de planlocatie in te schatten.

Van de bij de quickscan vastgestelde planten en diersoorten die op de onderzoekslocatie geldt dat alle vogelsoorten als beschermde soort kunnen worden aangemerkt. Er bevinden zich geen direct aan de onderzoekslocatie grenzende gebieden die kunnen worden aangemerkt als Natura 2000 gebied of die onder de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen.

Om eventuele negatieve effecten op aanwezige beschermde soorten in het kader van de Flora en Fauna wet te compenseren wordt geadviseerd de sloop van de winkel/woning en de bedrijfsruimte in de komende winter zo spoedig mogelijk te realiseren. Hiermee kan worden voorkomen dat deze panden na het vertrek van de bewoners/gebruikers vanaf het komende voorjaar door vleermuizen (Gewone Dwergvleermuis in het bijzonder) kunnen worden gebruikt.

Mocht door onvoorziene omstandigheden de sloop van de panden niet voor het voorjaar van 2012 is gerealiseerd en de leegstand zich over een langere periode uitstrekt dan adviseert het bureau een aanvullende quickscan die vooral gericht is op het voorkomen van vleermuizen, de Gierzwaluw en de Huismus.

Bij het ontwerp van de herbouw van de winkel/woning en een bedrijfsruimte wordt geadviseerd gebruik te maken van de checklist natuurvriendelijke maatregelen aan gebouwen van de Vogelbescherming.

Van de bij de quickscan vastgestelde planten en diersoorten die op de onderzoekslocatie zijn aangetroffen geldt dat alle vogelsoorten als beschermde soort kunnen worden aangemerkt, maar hiervoor geen ontheffing noodzakelijk is voor werkzaamheden buiten het broedseizoen.

Het vervolgonderzoek zoals geadviseerd in de quickscan is nog niet uitgevoerd vandaar dat in het kader van de Flora- en faunawet nog geen definitieve conclusie kan worden getrokken.

3.7.2 Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.

Hees is een op zichzelf staande eenheid en daarom is de dorpse sfeer uitgangspunt bij verdere ontwikkelingen. Via het bestemmingsplan is veel van het groen (met name tuinen) in Hees vastgelegd om te behouden. Ook in dit bestemmingsplan blijft de bestemming tuin in stand. Naar aanleiding van de wijziging van de gemengde bestemming is het niet meer toegestaan om de voortuin 100% te verharden.

3.7.2.1 Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden.

3.7.3 Handboek stadsbomen (2009)

Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:

  • Optimale inzet van middelen.
  • Waarborgen van een vitaal bomenbestand.
  • Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.
  • Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.

Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP11003-VG01_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP11003-VG01_0006.png"

De Schependomlaan behoort tot de hoofdbomenstructuur en bevat monumentale bomen. Deze laanbomen zijn beeldbepalend voor de omgeving en dienen behouden te blijven. Bij werkzaamheden onder de kronen van de laanbomen (zoals ontgraven, ophogen, bodemverdichting) dienen geschikte boombeschermende maatregelen getroffen te worden.

3.7.3.1 Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt de hoofdbomenstructuur in stand gehouden.

3.8 Cultuurhistorie

3.8.1 Rijksbeleid

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen.

3.8.2 Gemeentelijk beleid

Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. In deze gebieden is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om

zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en / of cultuurlandschap. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen. In deze gebieden zijn cultuurhistorische waarden een middel om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kwaliteit te geven en de identiteit van een gebied herkenbaar en het verleden zichtbaar te houden en te versterken. Er is daarom veel aandacht voor cultuurhistorie bij ruimtelijke plannen.

De Monumentenverordening is de basis voor de aanwijzing van gemeentelijke monumenten. De Schependomlaan 61-63 zijn niet beschermd als monument.

3.8.3 Cultuurhistorie Schependomlaan 61-63

Schependomlaan 61-63 bestaat uit twee gebouwen, namelijk de oude dorpswoning Schependomlaan 63 en Schependomlaan 61, een oude schuur gesitueerd achter Schependomlaan 59.

Nadat de Nijmeegse vestingwerken waren geslecht expandeerde de stad naar de directe omgeving, ook naar Hees. Er was hier genoeg grond beschikbaar voor woningen en bedrijven. Als eerste raakten de oude wegen bebouwd, later de Heese dorpskern tussen de boerderijen. Uit de kadastrale minuut van 1832 blijkt dat er toen nog sprake was van één groot perceel, gelegen tussen de Schependomlaan (toen nog Dorpsstraat geheten) en het Kerkpad. Dit perceel is later opgesplitst in meerdere percelen. Hierbij is de vroegere schuine lijn van de verkaveling aangehouden. Dit verklaart ook de schuine ligging ten opzichte van de Schependomlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP11003-VG01_0007.jpg" 

Figuur 4: Kadastrale minuut 1832

Het pand is in het laatste kwart van de negentiende eeuw als woonhuis gebouwd en in 1927 door A.G. Nieuwenhuis verbouwd tot winkel-woonhuis. Nieuwenhuis was de eerste van de drie dorpssmeden van Hees. Lange tijd heeft er naast het pand een boog gestaan met de tekst 'smederij'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP11003-VG01_0008.jpg"

Figuur 5: aanzicht Schependomlaan 63

3.8.4 Cultuurhistorische waarden

Karakteristiek is de éénlaags bouwmassa met een zolderverdieping onder een afgewolfd zadeldak, evenals de schuine oriëntering op de Schependomlaan. Daarnaast maakt Schependomlaan 63 onderdeel uit van de historische lintbebouwing aan de Schependomlaan. Dit is eveneens van cultuurhistorische waarde.

3.8.5 Conclusie

De voorgestelde bestemmingsplanherziening heeft geen gevolgen voor de cultuurhistorische waarden. De nok- en goothoogten blijven gelijk aan de bestaande bebouwing, waardoor er geen wijziging in het straatbeeld zal zijn en Schependomlaan 63 onderdeel blijft van de historische lintbebouwing. Ook blijft de schuine oriëntering van nummer 63 op de Schependomlaan behouden.

3.9 Archeologie

3.9.1 Archeologische uitgangsprincipes

Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.

De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is, en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.

Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigd: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.

Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.

Archeologie geeft inzicht in de (lokale) geschiedenis, en kan een belangrijke identiteitsdrager zijn. Het streven is om cultuurhistorische waarden, waaronder archeologie, mee te nemen bij inrichtingsplannen. Gebieden met een grote cultuurhistorische waarde hebben naast een grote leefbaarheid vaak ook een hogere economische waarde.

3.9.2 Gemeentelijk beleid

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.

Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.

3.9.3 Archeologie binnen het plangebied

Het plangebied ligt in een gebied met een zeer hoge archeologische waarde (waarde 3), die door de dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 3 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 50 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.

Het plangebied ligt in een groter gebied waarvan de waarde al langer vaststaat. Dit is beschreven in de catalogus van terreinen die bij de Nijmeegse Archeologische Beleidskaart hoort. Het gaat om het terrein Z-29 'Hees'. Deze beschrijving volgt hieronder.

3.9.3.1 Terrein Z-29 Hees

Hier ligt de kern van het voormalige dorp Hees. Hoewel het tijdens de stadsuitbreidingen in de jaren zestig van de vorige eeuw overbouwd is staan er nog veel huizen die van voor die tijd dateren. Aan de Korte Bredestraat staat bijvoorbeeld de Petruskerk, die dateert uit de 16e eeuw. Niet alleen sporen uit het meer recente verleden van het dorp, maar ook Romeinse resten bevinden zich nog in de bodem. In 1966 is een graf gevonden uit de 1e eeuw na Chr., zoals blijkt uit een bericht van M.H.P. den Boesterd van het Rijksmuseum G.M. Kam (thans Museum Het Valkhof): “Bij het bouwen van nieuwe huizen aan de Kometenstraat, Hees werden gevonden: een terra-sigillata-bord in fragmenten met het stempel AFRI M (vorm Drag. 18/31) uit La Graufesenque, tijd Claudius-Nero; fragmenten van een kruik van gladwandig geelwit aardewerk, waarvan het oor reeds in antieke tijd is afgebroken (....). Laatstgenoemde stukken werden aangekocht door het Rijksmuseum Kam.” Inmiddels weten we dat het gestempelde bord niet uit het midden van de 1e eeuw, maar uit de 2e eeuw stamt. In november 2009 zijn in het noordelijke gedeelte tijdens een proefsleuvenonderzoek resten van een nederzetting uit de ijzertijd aangetroffen.

3.9.4 Benodigd onderzoek

Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden over hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen, bekend zijn, en welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.

In samenspraak met het bevoegd gezag kan bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden.

Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.

Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP11003-VG01_0009.jpg"

Afb. Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.

Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.

3.9.5 Meldingsplicht art. 53 Monumentenwet 1988

Archeologische vondsten gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden, op basis van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.

Om het documenteren van toevalsvondsten mogelijk te maken verdient het de aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 53 Monumentenwet 1988):

Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Deze melding kan ook worden gedaan bij de gemeentearcheoloog.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

De betreffende locatie is particulier terrein. De eventueel te maken aanpassingen, kosten e.d., ten gevolge van de realisatie van voorgestelde wijziging, in het openbaar gebied, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Conform het gestelde in artikel 6.12 Wro is er geen exploitatieplan opgesteld. Met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten waarin de gemeentelijke kosten, ten gevolge van deze ontwikkeling, in rekening worden gebracht bij de initiatiefnemer.

Uit de gevraagde herziening van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor particuliere initiatieven planschade betaalt. Om die reden is in de overeenkomst opgenomen dat de initiatiefnemer zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.

Derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor dit bestemmingsplan is op 17 juni 2015 een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening heeft er inspraak plaatsgevonden via de zienswijzenprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegen . De tervisielegging was gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant".

Hoofdstuk 5 Vooroverleg

5.1 Ministerie van Infrastructuur en Milieu

In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.

Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:

  • Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
  • Grote rivieren
  • Kustfundament
  • IJsselmeergebieden
  • IJsselmeergebied Regionale watersystemen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Nationale Landschappen
  • Rijksbufferzones
  • Recreatie
  • Derde Nota Waddenzee
  • Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
  • Project Mainport Rotterdam

Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen en is geen vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro noodzakelijk.

5.2 Provincie Gelderland

Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.

Het onderhavige plan is vanwege de kleinschaligheid van puur lokaal belang en hoeft niet aangeboden te worden aan de Provincie voor het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg.

5.3 Waterschap

Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de taken en belangen van het waterschap. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl).

Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase van de planvorming (bestemmingsplan) kan volgens het waterschap worden volstaan met dit automatisch gegeneerd wateradvies.

Bijlagen bij toelichting