direct naar inhoud van Regels
Gemeente: Nijmegen
Status: ontwerp
Team:
Contact:

Regels

Hoofdstuk 1 Begrippen

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Nijmegen Kanaalhavens - 7 (Waal Energie) met identificatienummer NL.IMRO.0268.BP10007-ON01 van de gemeente Nijmegen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologische deskundige:

de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie;

1.6 archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door de gemeente Nijmegen of namens de gemeente Nijmegen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 beheersorganisatie:

rechtspersoon die is opgericht met als doel het beheer van de gronden binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - beheersorganisatie' en die houder is van de natuurvergunning op grond van de Wet natuurbescherming;

1.9 (beperkt) kwetsbare objecten:

(beperkt) kwetsbare objecten volgens artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.10 bestaand:
  • a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 containeroverslag:
  • het verplaatsen van containers, bedoeld voor het transport van losse goederen, van de ene vervoersmodaliteit naar de andere, waaronder in elk geval wordt begrepen het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van containers;
  • onder containeroverslag wordt niet verstaan: de lokale verplaatsing of opslag van containers die specifiek bedoeld zijn als behuizing van duurzame energiedragers (de zogenaamde energiecontainers of daarmee vergelijkbare containers);
1.20 elektriciteitscentrale:

(complex van) bedrijfsgebouw(en) voor grootschalige elektriciteitsopwekking met de daarbijbehorende andere gebouwen, bouwwerken en werken, zoals kantoorgebouwen;

1.21 energiecampus:

kantoren, laboratoria en activiteiten in het kader van training en opleiding ten dienste van (of gerelateerd aan) de andere toegelaten activiteiten, dan wel activiteiten in het kader van stadsdistributie;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.24 geluidgevoelige functies:

geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.25 geluidwerende voorzieningen:

voorzieningen ter reductie van de geluidbelasting, zoals geluidswallen, geluidschermen en daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.26 (grootschalige) elektriciteitsopwekking:

elektriciteitsproductie met een of meer elektriciteitsproductie-installaties en de daarmee verbonden werken en infrastructuur, uitgezonderd elektriciteitsproductie-installaties die elektriciteit opwekken door biomassa, kolen, geothermie en splijting of versmelting van atoomkernen en uitgezonderd elektriciteitsproductie-installaties die elektriciteit opwekken door middel van windenergie;

1.27 hexagoon:

hexagoon als bedoeld in het rekeninstrument AERIUS (zie www.aerius.nl);

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.29 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, warmte, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

1.30 ondergeschikte activiteit:

activiteit waarvoor maximaal 25% van de oppervlakte van een bouwperceel als zodanig mag worden gebruikt;

1.31 oppervlaktebron:

een geluidbron, bestaande uit deelbronnen die regelmatig zijn verdeeld over een bepaald oppervlak, waarbij een zekere bronhoogte en brondichtheid wordt aangehouden;

1.32 perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.33 representatieve bedrijfssituatie:

de situatie waarbij de voor de geluidproductie, geurbelasting en/of stikstofdepositie relevante omstandigheden kenmerkend zijn voor een bedrijfsvoering conform de maximaal vergunde capaciteit;

1.34 verblijfsgebied:

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;

1.35 watergebonden bedrijvigheid:

bedrijvigheid die voor goederenoverslag of productieactiviteiten afhankelijk is van een vestigingslocatie direct aan vaarwater met een kade;

1.36 waterverbonden bedrijvigheid:

bedrijvigheid die voor goederenoverslag of productieactiviteiten mede afhankelijk is van een vestigingslocatie in de directe nabijheid van een kade;

1.37 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit.

Hoofdstuk 2 Regels over activiteiten

Artikel 2 Doelen

Dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte is gericht op:

  • a. het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
  • b. het waarborgen van de veiligheid;
  • c. het beschermen van de natuur en het milieu;
  • d. het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
  • e. het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische gebiedsontwikkeling;
  • f. het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  • g. het bieden van voldoende fysieke- en gebruiksruimte (o.a. vanwege geluidbelasting, geurhinder en stikstofdepositie) voor milieubelastende bedrijvigheid, binnen de mogelijkheden van artikel 7.1;
  • h. het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie.

Artikel 3 Zorgplicht

  • 1. Degene die een activiteit verricht als bedoeld in dit plan en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de verwezenlijking van de doelen als bedoeld in Artikel 2, met het oog waarop de regels in dit plan zijn gesteld, is verplicht:
    • a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
    • b. voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
    • c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten, voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
  • 2. De specifieke zorgplicht als bedoeld onder 1 houdt voor milieubelastende activiteiten in ieder geval in dat:
    • a. passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
    • b. de best beschikbare technieken worden toegepast;
    • c. geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
    • d. passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan;
    • e. meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt, en gepresenteerd.

Artikel 4 Melding in het kader van dit bestemmingsplan

  • 1. Het is verboden om een activiteit te starten als genoemd in artikel 7.1 onder a tot en met f of de representatieve bedrijfssituatie daarvan te wijzigen zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden door de beheersorganisatie bij het bevoegd gezag, onverminderd een meldplicht op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
  • 2. Een melding als bedoeld onder 1 is niet van toepassing op activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning is vereist.
  • 3. Een melding wordt door de beheersorganisatie opgesteld en ondertekend en bevat ten minste:
    • a. de aanduiding van de activiteit;
    • b. het adres waarop de activiteit wordt verricht;
    • c. de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht;
    • d. de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;
    • e. een onderbouwing dat kan worden voldaan aan de voorwaarden in artikel 7.2 en 7.4;
    • f. een berekening van de geluidbelasting op de geluidzonegrens en op geluidgevoelige gebouwen binnen de geluidzone, conform de meet- en rekenmethode industrielawaai voor complexe situaties (methode II) uit de HmrI 1999, inclusief een berekening van de geluidproductie in dB(A)/m2, waaruit blijkt dat kan worden voldaan aan de regels voor geluidreservering in artikel 14;
    • g. dan wel, in afwijking van f, een onderbouwing waarmee wordt aangetoond dat de start of wijziging van de activiteit niet leidt tot een toename van geluidbelasting die eerder voor de locatie waar de activiteit wordt verricht was toegelaten;
    • h. een onderbouwing dat kan worden voldaan aan de regels voor geurruimte in artikel 15;
    • i. een berekening waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de regels voor stikstofdepositieruimte in artikel 16;
    • j. een verslag van de participatie van en het overleg met derden;
    • k. de dagtekening.
  • 4. Het bevoegd gezag kan naar aanleiding van een melding als bedoeld onder 1 bij maatwerkvoorschrift bepalen dat gegevens en bescheiden worden verstrekt die nodig zijn om te beoordelen of wordt voldaan aan de regels in dit plan voor geluidruimte, geurruimte en/of stikstofdepositieruimte.
  • 5. Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover de beheersorganisatie redelijkerwijs de beschikking erover kan krijgen.

Artikel 5 Monitoring

  • a. De beheersorganisatie informeert het bevoegd gezag schriftelijk en minimaal jaarlijks vanaf het moment van vaststelling van dit plan over:
    • 1. de actuele geluidbelasting op de geluidzonegrens of geluidgevoelige gebouwen binnen de geluidzone;
    • 2. de actuele geurbelasting op een afstand van 50 m van de perceelsgrens van activiteiten in het plangebied;
    • 3. de actuele stikstofdepositie van activiteiten in het plangebied;
  • b. Aan het bepaalde in sub a wordt voldaan indien de beheersorganisatie bij elke melding het bevoegd gezag informeert over:
    • 1. de gemelde of vergunde geluidruimte per activiteit als bedoeld in Artikel 14;
    • 2. de actuele nog beschikbare geluidruimte, na aftrek van de reeds gemelde of vergunde geluidruimte;
    • 3. de gemelde of vergunde geurbelasting per actviteit als bedoeld in Artikel 15;
    • 4. de gemelde of vergunde stikstofdepositie(s) per activiteit als bedoeld in Artikel 16;
    • 5. de actuele nog beschikbare stikstofdepositieruimte per toetsingspunt, na aftrek van
      • de reeds vergunde stikstofdepositieruimte en
      • de gereserveerde depositieruimte voor nog niet uitgegeven kavels.
  • c. Als uit de informatie als bedoeld onder a een overschrijding van de maximale toegestane waarden ten aanzien van geluidbelasting als bedoeld in Artikel 14, geurbelasting als bedoeld in Artikel 15 of stikstofdepositie als bedoeld in Artikel 16 blijkt, dan geeft de beheersorganisatie aan hoe zo snel mogelijk aan deze waarden kan worden voldaan, met inachtneming van de zorgplicht in Artikel 3.

Artikel 6 Wijze van meten en rekenen

In dit plan wordt als volgt gemeten:

6.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes;

6.2 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

6.3 de bebouwde oppervlakte

de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle in een nader aan te geven gebied aanwezige, al dan niet ondergrondse, bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons;

6.4 het peil

de plaats vanwaar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten als bedoeld “bouw- en goothoogte” en als volgt bepaald:

  • a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
  • d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
  • e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
6.5 Berekening beschikbare geluidruimte

De beschikbare geluidruimte wordt als volgt berekend: de geluidproductie van een activiteit op een kavel wordt teruggerekend naar oppervlaktebronnen met een bronsterkte in dB(A)/m2. Deze oppervlakte- bronnen emitteren geluid volgens het spectrum industrielawaai, hebben een hoogte van 2 m boven het plaatselijk maaiveld en een verdeling van ten minste één deelbron per 5 m in de x en y richting (per 25 m2 een deelbron).

Artikel 7 Bedrijventerrein

7.1 Activiteiten

Binnen Bedrijventerrein zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  • a. (grootschalige) elektriciteitsopwekking, waaronder in elk geval elektriciteitsopwekking door zon, verbranden van waterstof of aquathermie, waarbij geldt dat een elektriciteitscentrale uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - elektriciteitscentrale';
  • b. elektriciteitsopwekking door windenergie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - windturbine' en de daarmee verbonden werken en infrastructuur, zoals windturbines, transformatorstations, transformatorkasten, windmeetmasten (kraan)opstelplaatsen;
  • c. containeroverslag;
  • d. watergebonden bedrijvigheid anders dan containeroverslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - watergebonden';
  • e. waterverbonden bedrijvigheid;
  • f. energiecampus;
  • g. ontsluiting op openbaar gebied, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • h. wegen anders dan ontsluiting op openbaar gebied;
  • i. groen en groenvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. verblijf en verblijfsvoorzieningen;
  • l. parkeren;
  • m. fiets- en voetpaden;
  • n. nutsvoorzieningen.
7.2 Voorwaarden gebruik

Voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de activiteiten in artikel 7.1 gelden de volgende voorwaarden:

  • a. als het gebruik als bedoeld in artikel 7.1 onder a, zijnde (grootschalige) energieopwekking, een elektriciteitscentrale betreft waarin gebruik wordt gemaakt van fossiel aardgas, moet aan tenminste één van de onderstaande criteria worden voldaan:
    • 1. er is vanuit de Rijksoverheid bepaald dat er een landelijke noodzaak bestaat om een op fossiel aardgas gestookte centrale te bouwen;
    • 2. fossiel aardgas wordt tijdelijk ingezet als transitiebrandstof, om daarna over te gaan naar een duurzame brandstof;
    • 3. fossiel aardgas wordt ingezet voor de levering van warmte aan het gemeentelijke en/of provinciale warmtenet;
    • 4. fossiel aardgas wordt gebruikt voor het opwekken van elektriciteit en/of warmte ten behoeve van lokaal gebruik;
  • b. de oppervlakte van het gebruik van gronden en/of bouwwerken als bedoeld in artikel 7.1 onder a en c tot en met f mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 8 hectare voor (grootschalige) energieopwekking en energiecampus;
    • 2. 7,2 hectare voor containeroverslag;
    • 3. 5,9 hecare voor watergebonden bedrijven anders dan containersoverslag;
    • 4. 8 hectare voor waterverbonden bedrijven;
  • c. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de activiteiten in artikel 7.1 onder e, zijnde waterverbonden bedrijvigheid, moet minimaal voldoen aan twee van de volgende criteria:
    • 1. de activiteit werkt samen met andere activiteiten in of aangrenzend aan het plangebied op het gebied energie, reststoffen, grondstoffen of logistiek;
    • 2. energie of reststoffen van een activiteit zijn energie of grondstoffen voor een andere activiteit in of aangrenzend aan het plangebied;
    • 3. de activiteit is zelfvoorzienend in haar energiebehoefte of wordt daarin voorzien door de andere activiteiten in of aangrenzend aan het plangebied;
    • 4. de activiteit voorziet overwegend in haar grondstoffenbehoefte door hergebruik van reststoffen van andere activiteiten in of aangrenzend aan het plangebied;
  • d. al dan niet in afwijking van artikel 7.1 onder d, is bij gebruik van gronden voor de activiteiten in artikel 7.1 onder d en e, containeroverslag als ondergeschikte activiteit wel toegestaan;
  • e. als de activiteiten in artikel 7.1 vallen in het toepassinggebied van artikel 2 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi-inrichtingen), dan zijn deze activiteiten niet toegestaan;
  • f. voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de activteiten in artikel 7.1 onder a en c tot en met f gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. er moeten voldoende parkeermogelijkheden zijn conform de beleidsregels Parkeren of de rechtsopvolger daarvan;
    • 2. de ruimte(n) die op grond van de voorwaarde onder 1. voor parkeermogelijkheden nodig is (zijn), moet(en) voor dit doel beschikbaar blijven;
  • g. voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken als bedoeld in artikel 7.1 onder c, zijnde containeroverslag, gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximale stapelhoogte van de opslag van containers is 21 m;
    • 2. de maximale hoogte van de opslag van goederen anders dan in containers is 5 m;
    • 3. de opslag van goederen anders dan in containers moet zijn onttrokken aan het zicht vanaf de openbare weg.
7.3 Afwijken voorwaarden gebruik

Het bevoegd gezag kan voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de activiteiten in artikel 7.1 met een omgevingsvergunning (bestemmingsplanactiviteit) als volgt afwijken van de voorwaarden in artikel 7.2:

  • a. een vermeerdering of vermindering van de maximale oppervlakten genoemd in artikel 7.2 onder b met maximaal 10%, onder de volgende voorwaarden;
    • 1. (bedrijfs)economische, ruimtelijke, milieuhygiënische of technische redenen moet aanleiding geven tot de vermeerdering of vermindering;
  • b. het toestaan van watergebonden bedrijvigheid buiten de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - watergebonden bedrijvigheid';
  • c. het toestaan van de inzet van fossiel aardgas waarbij niet wordt voldaan aan de criteria van artikel 7.2, sub b, mits daar op grond van maatschappelijke noodzaak aanleiding voor is;
  • d. het toestaan van een activiteit die valt binnen het toepassingsgebied als bedoeld in artikel 2 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi-inrichtingen), mits is aangetoond:
    • 1. dat, met behulp van een Quantative Risk Analysis (QRA), als gevolg van de activiteit het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden;
    • 2. dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr als gevolg van de activiteit niet de inrichtingsgrens overschrijdt, tenzij deze overschrijding ligt in de bestemmingen Groen, Water of Verkeer in dit plan of in aangrenzende bestemmingsplannen.
7.4 Voorwaarden bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken voor de activiteiten in artikel 7.1 gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale bouwhoogte van bouwwerken voor de activiteiten in artikel 7.1 c tot en met n is 40 m;
  • b. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen is, in afwijking van het bepaalde onder a, 3 m;
  • c. er moeten voldoende parkeermogelijkheden zijn conform de beleidsregels Parkeren of de rechtsopvolger daarvan;
  • d. bij de beoordeling van voldoende parkeermogelijkheden als bedoeld onder c kan voor alle activiteiten in artikel 7.1 in het plangebied de beschikbaarheid meewegen van parkeergelegenheid in een gebouwde parkeervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekgebid parkeren';
  • e. voor het bouwen van een windturbine en daarmee verbonden werken en infrastructuur als bedoeld in artikel 7.1 gelden, al dan niet in afwijking van het bepaalde onder f, de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximale ashoogte van een windturbine is 112 m;
    • 2. de maximale rotordiameter van een windturbine is 132 m;
    • 3. de windturbines in dit plan moeten dezelfde ashoogte en draairichting hebben;
    • 4. de maximale bouwhoogte van de fundering van een windturbines is 4 m;
    • 5. de maximale bouwhoogte van een transformatorstation is 5,5 m;
    • 6. de maximale bouwhoogte van een windmeetmast is 70 m;
    • 7. de maximale bouwhoogte van (licht)masten en palen is 10 m;
  • f. voor het bouwen voor een containeroverslag gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximale bouwhoogte van gebouwen en overkappingen is 10 m;
    • 2. de maximale bouwhoogte van lichtmasten is 30 m;
    • 3. de maximale bouwhoogte van overige masten en palen is 25 m;
    • 4. de maximale bouwhoogte van kranen, hijsinstallaties en andere open constructies is 39 m;
  • g. bouwen onder peil is toegestaan voor op de begane grond toegestane activiteiten, voor ondergronds parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.
7.5 Afwijken voorwaarden bouwen

Het bevoegd gezag kan voor het bouwen van bouwwerken voor de activiteiten in artikel 7.1 met een omgevingsvergunning (bestemmingsplanactiviteit) als volgt afwijken van de voorwaarden in artikel 7.4:

  • a. een vermeerdering of vermindering van maten en normen met maximaal 10%, onder volgende voorwaarde dat het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet in onevenredige mate mogen worden aangetast.
7.6 Voorwaarden flora en fauna
  • a. De aanleg van hoofdontsluitingen is uitsluitend toegestaan op grond van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders.
  • b. Een hoofdontsluiting voor gemotoriseerd verkeer moet begeleid worden door een 10 meter brede groenstrook, met het oogmerk een robuust groen raamwerk te laten ontstaan.
  • c. Bij de aanleg van een hoofdontsluiting voor langzaam verkeer moet, voor zover de hoofdontsluiting niet ligt in de beschermingszone van de dijk, worden voorzien in 30% schaduwgevend groen.
  • d. Bij het oprichten van gebouwen en bouwwerken moet nestgelegenheid worden gerealiseerd voor dwergvleermuis en gierzwaluw. Bij de locatiebepaling van de nestvoorzieningen moet rekening worden gehouden met de ecologische potenties, zoals de situering van de bebouwing (bezonning), de aanwezigheid van belemmerende elementen in de in- en uitvliegzone, en verlichting.
7.7 Wijzigen voorwaarden

Burgemeester en wethouders mogen, op grond van het besluit van de gemeenteraad ex artikel 7c lid 13 Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet, de voorwaarden in artikel 7.2 onder c wijzigen, als de programmering van werklocaties in regionaal verband daartoe aanleiding geeft, en mogen de toegestane maximale oppervlaktes daarmee in overeenstemming brengen, mits wordt voldaan aan de overige voorwaarden behorende bij de programmering als hiervoor bedoeld.

Artikel 8 Groen

8.1 Activiteiten

Binnen Groen zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  • a. groen en groenvoorzieningen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. in- en uitritten
  • d. fiets- en voetpaden;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. noodontsluiting.
8.2 Voorwaarden bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken voor de activiteiten in artikel 8.1 gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan;
  • b. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen is 3 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 4 m.

Artikel 9 Leiding - Hoogspanning

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse hoogspanningsleiding.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemene bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.
9.2.2 Specifieke bouwregels
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen, met dien verstande dat palen en (licht)masten hoger mogen zijn.
  • b. op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende bouwregels, niet worden gebouwd.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.2 onder b voor bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen.

9.3.2 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de belangen van de leiding(en) hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

9.3.3 Adviesprocedure voor afwijkingen

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en) omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op of in de in artikel 9.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden of het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • d. het aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van rioleringen, leidingen of kabels anders dan ten behoeve van de bestemming;
  • f. het opslaan van zaken (waaronder begrepen afvalstoffen).
9.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 9.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
9.4.3 Adviesprocedure voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en) omtrent de vraag of door de uitvoering van de voorgenomen werken en werkzaamheden de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een bovengrondse hoogspanningsverbinding.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemene bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen voor nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.
10.2.2 Specifieke bouwregels
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen, met dien verstande dat palen en (licht- en hoogspannings)masten en hoger mogen zijn.
  • b. op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende bouwregels, niet worden gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afwijkingbevoegdheid
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2.2 onder b voor bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen.
10.3.2 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de belangen van de leiding(en) hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

10.3.3 Adviesprocedure voor afwijkingen

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en) omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op of in de in artikel 10.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden of het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • d. het aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van rioleringen, leidingen of kabels anders dan ten behoeve van de bestemming;
  • f. het opslaan van zaken (waaronder begrepen afvalstoffen).
10.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 10.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
10.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 10.4.1 zijn slechts toelaatbaar voor zover de belangen van de leiding(en) hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

10.4.4 Adviesprocedure voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en) omtrent de vraag of door de uitvoering van de voorgenomen werken en werkzaamheden de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (gebieden met een hoge archeologische verwachting).

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemene bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming Waarde - Archeologie 2 uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde worden gebouwd.

11.2.2 Specifieke bouwregels
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen, met dien verstande dat palen en (licht)masten hoger mogen zijn;
  • b. op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen niet worden gebouwd, tenzij aan een van onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. er op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
    • 3. het bouwplan is gesitueerd tot maximaal 3 meter uit de fundering van een bestaand gebouw;
    • 4. geen grondwerk wordt verricht dieper dan 0,30 meter onder maaiveld;
    • 5. het totaal bebouwd oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen van het bouwperceel maximaal 100 m2 bedraagt;
    • 6. het gaat om (vervanging van) bestaande bouwwerken.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.1 voor bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen.

11.3.2 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

11.3.3 Adviesprocedure voor afwijkingen

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.3.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast en welke voorschriften, ter bescherming van de archeologische waarden, aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden zoals:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. het doen van nader archeologisch onderzoek;
  • c. het begeleiden van de activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning is verleend door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in artikel 11.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het verwijderen van bestaande funderingen;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  • c. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor-en pompputten;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen,
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en/of het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • f. het verlagen van het waterpeil;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het omzetten van grasland in bouwland;
  • i. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie-,of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
11.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 11.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. de werkzaamheden in de bodem niet dieper gaan dan 0,30 meter onder het maaiveld en de eventueel aan te leggen verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen niet groter zijn dan 50 m2;
  • c. de werken en werkzaamheden het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, met inbegrip van onderhouds-en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • d. de werken en werkzaamheden:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 4. het archeologisch onderzoek betreffen.
11.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 11.4.1 zijn slechts toelaatbaar voor zover op grond van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

11.4.4 Adviesprocedure voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast en welke voorschriften, ter bescherming van de archeologische waarden, aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de bestemming Waarde - Archeologie 2 als bedoeld in artikel 11.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. gronden alsnog te bestemmen als Waarde - Archeologie 2 indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het in stand houden van, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemene bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd.

12.2.2 Specifieke bouwregels
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen, met dien verstande dat palen en (licht)masten hoger mogen zijn.
  • b. op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende bouwregels, niet worden gebouwd.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.2 onder b voor bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen.

12.3.2 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.

12.3.3 Adviesprocedure voor afwijkingen

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.2.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de waterbeheerder(s) omtrent de vraag of door voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 13 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor :

  • a. de afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs;
  • b. waterhuishouding;
  • c. verkeer te water;
  • d. verbetering van de hoofdwaterkering, voor de vergroting van de afvoercapaciteit, voor de rivier- en/of kanaalverbreding met de daarbij behorende weg- en waterbouwkundige werken;
  • e. het gebruik ten behoeve van de uitvoering van bouwwerken, werken en werkzaamheden, welke passen in het kader van het normale beheer en onderhoud van de rivier en/of het kanaal, zoals oever- en kribvakverdedigingen en strekdammen en het plaatsen van bakens en scheepvaarttekens.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemene bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde worden gebouwd.

13.2.2 Specifieke bouwregels
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen, met dien verstande dat palen en (licht)masten hoger mogen zijn;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering (geen uitbreiding) van bestaande bouwwerken, waarbij de waterbergingscapaciteit gelijk blijft.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.2 onder b voor bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen.

13.3.2 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de waterstaatkundige belangen niet onevenredig worden geschaad.

13.3.3 Adviesprocedure voor afwijkingen

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.3.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de rivierbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de waterstaatkundige belangen niet onevenredig worden geschaad en omtrent de eventueel te stellen voorwaarden.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op of in de in artikel 13.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het dempen van watergangen.
13.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 13.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
13.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 13.4.1 zijn slechts toelaatbaar voor zover de waterstaatkundige belangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

13.4.4 Adviesprocedure voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de rivierbeheerder omtrent de vraag of door de uitvoering van de voorgenomen werken en werkzaamheden de waterstaatkundige belangen niet onevenredig worden geschaad en omtrent de eventueel te stellen voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Regels over geluid, geur en stikstofdepositie

Artikel 14 Geluid

14.1 Aanduidingsomschrijving 'overige zone - geluidreservering 1, 2, 3 en 4'

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - geluidreservering 1', 'overige zone - geluidreservering 2', overige zone - geluidreservering 3' en 'overige zone - geluidreservering 4' zijn behalve voor de daar toegelaten bestemming(en), mede bestemd voor het verdelen van de totale beschikbare geluidruimte in het plan.

14.2 Aanduidingsomschrijving 'geluidgezoneerd industrieterrein'
  • a. Binnen de aanduiding 'overige zone - geluidgezoneerd industrieterrein' is een terrein toegestaan waar in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij een algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
  • b. Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het wijzigen van de bebouwing of het gebruik in de representatieve bedrijfssituatie van een inrichting buiten de aanduiding 'overige zone - geluidreservering 1', 'overige zone - geluidreservering 2', overige zone - geluidreservering 3' en 'overige zone - geluidreservering 4' maar binnen de aanduiding 'overige zone - geluidgezoneerd industrieterrein', dat leidt tot een toename van de geluidbelasting op de geluidzonegrens of op de gevel van een geluidgevoelig gebouw binnen de geluidzone.
  • c. Van het bepaalde in sub b kan worden afgeweken met de bevoegdheid opgenomen in artikel 14.5 aanhef en sub b.
14.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan ter bescherming van de beschikbare geluidruimte nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken op het terrein van de inrichting ten behoeve van een doelmatige akoestische afscherming;
  • b. de plaats en afmeting van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een doelmatige akoestische afscherming.
14.4 Voorwaarden gebruik

Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - geluidreservering 1', 'overige zone - geluidreservering 2', overige zone - geluidreservering 3' en 'overige zone - geluidreservering 4' wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het na vaststelling van dit plan eerste gebruik van een kavel binnen de aanduiding 'overige zone - geluidreservering 1', 'overige zone - geluidreservering 2', overige zone - geluidreservering 3' en 'overige zone - geluidreservering 4', waarbij de geluidproductie in de representatieve bedrijfssituatie, uitgedrukt in dB(A)/m2 en bepaald overeenkomstig artikel 6.5, hoger is dan de bijbehorende geluidwaarden conform tabel 12.1 en figuur 12.1;
  • b. het na het in gebruik nemen wijzigen van de representatieve bedrijfssituatie van het gebruik en de bebouwing van een kavel als bedoeld onder a, dat leidt tot een toename van de geluidbelasting op de geluidzonegrens of geluidgevoelige gebouwen binnen de geluidzone door het eerste gebruik, waarbij buiten beschouwing blijven toenames die worden veroorzaakt door een geluidproductie, uitgedrukt in dB(A)/m2 en bepaald overeenkomstig artikel 6.5, tot maximaal:
    • 1. 50 dB(A)/m2 in de dagperiode;
    • 2. 45 dB(A)/m2 in de avondperiode of
    • 3. 40 dB(A)/m2 in de nachtperiode;
  • c. het bepaalde in dit lid ziet niet op het tijdelijk gebruik van gronden, voorafgaand aan het eerste permanent vergunde gebruik van gronden.

tabel 12.1

beschikbare geluidruimte   dagperiode
in dB(A)/m²  
avondperiode
in dB(A)/m²  
nachtperiode
rin dB(A)/m²  
overige zone - geluidreservering 1   60   55   50  
overige zone - geluidreservering 2   60   55   50  
overige zone - geluidreservering 3   53   52   48  
overige zone - geluidreservering 4   65   65   65  

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP10007-ON01_0035.png"

figuur 12.1

14.5 Afwijken voorwaarden gebruik

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning (bestemmingsplanactiviteit) als volgt afwijken van de voorwaarden in artikel 14.4:

  • a. tijdelijk in gebruik nemen van een nog niet eerder uitgegeven kavel, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het tijdelijk gebruik leidt niet tot een toename van de geluidbelasting op de geluidzonegrens of geluidgevoelige gebouwen binnen de geluidzone;
    • 2. de tijdelijkheid is in voldoende mate aangetoond.
  • b. een vergroting van de geluidruimte, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. ook bij volle benutting van de nog niet uitgegeven gronden binnen de aanduiding 'overige zone - geluidreservering 1', 'overige zone - geluidreservering 2', overige zone - geluidreservering 3' en 'overige zone - geluidreservering 4' worden, bepaald met het actuele zonebeheersmodel en met inachtneming van Artikel 5, de grenswaarden Wet geluidhinder niet overschreden;
    • 2. aanvullend op de toepassing van de Best Beschikbare Technieken worden zo veel als redelijkerwijs mogelijk is geluidbeperkende maatregelen getroffen;
    • 3. het vergunnen van meer dan 33% van de op basis van het actuele zonebeheermodel nog beschikbare geluidruimte wordt zo veel mogelijk voorkomen;
    • 4. het betreft:
      • een activiteit als bedoeld in artikel 7.1 a tot en met f;
      • een reeds gevestigde activiteit, waarvoor het verlenen van de vergunning essentieel is voor de continuïteit van de bedrijfsvoering.

Artikel 15 Geur

15.1 Voorwaarden gebruik

Bij het verrichten van een activiteit waarbij emissies naar de lucht plaatsvinden, wordt voldaan aan de waarden voor toelaatbare geur als gevolg van die activiteit conform tabel 13.1. De waarden gelden op een afstand van 50 meter vanaf de bestemmingsgrens.

tabel 13.1

  afstand vanaf bestemmingsgrens (m)   als 98 percentiel   als 99.9 percentiel  
geurruimte zone 3   50   1 ouE/m3   4 ouE/m3  

15.2 Afwijken voorwaarden gebruik

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning (bestemmingsplanactiviteit) als volgt afwijken van de waarden in artikel 15.1, onder de volgende voorwaarden:

  • a. er zijn onevenredig ingrijpende maatregelen om te voldoen aan de waarden als bedoeld onder a;
  • b. als andere maatregelen mogelijk zijn om de geurbelasting zoveel mogelijk te verminderen, dan moeten die maatregelen worden getroffen;
  • c. er moet worden voldaan aan het geurbeleid van de gemeente Nijmegen, vervat in de beleidsregel Geurhinder dan wel de rechtsopvolger van die beleidsregel waarbij de grenswaarden als bedoeld in tabel 13.2 ter plaatse van woningen en vergelijkbare objecten in elk geval niet worden overschreden.

tabel 13.2

aard van de geur   grenswaarde (als 98 percentiel)
 
zeer hinderlijk   -  
hinderlijk   1,5 ouE/m3  
minder hinderlijk   5 ouE/m3  
niet hinderlijk   15 ouE/m3  

Artikel 16 Stikstofdepositie

16.1 Nadere eisen

Met het oog op beperking van stikstofdepositie kan het bevoegd gezag een nadere eis stellen aan een op grond van Artikel 4 gemelde activiteit, op het gebied van de inzet van verschoningstechnieken of het nemen van andere maatregelen.

16.2 Stikstofdepositieruimte containeroverslag

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - stikstofdepositie containeroverslag' mag de stikstofdepositie vanwege containeroverslag niet meer bedragen dan de bestaande, rechtens toegelaten stikstofdepositie.

16.3 Stikstofdepositieruimte elektriciteitscentrale

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - stikstofdepositie elektriciteitscentrale' mag de stikstofdepositie vanwege een elektriciteitscentrale niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel voor de specifieke hexagonen is aangegeven, met inachtneming van artikel 7.2 onder a wanneer het gebruik als bedoeld in artikel 7.1 onder a een elektriciteitscentrale betreft.

Hexagoon   Depositiewaarde (mol/ha/jr)  
3811252   6,542  
3812779   8,47  
3817365   4,552  
3818891   1,928  
3800540   1,386  
16.4 Stikstofdepositieruimte uitgeefbaar terrein

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - stikstofdepositie uitgeefbaar terrein' mag de stikstofdepositie vanwege de activiteiten binnen genoemde aanduiding niet toenemen, tenzij de toename van stikstofdepositie is vergund op grond van de Wet natuurbescherming op het moment van vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 4 Algemene regels

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

17.1 Veiligheidszone - windturbine
17.1.1 Aanduidingsregels

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - windturbine' liggen binnen de 10-6 per jaar PR-contour als gevolg van een windturbine. Ter plaatse zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de veiligheid van personen in relatie tot het aspect externe veiligheid;
  • b. de overslag van rotorbladen van windturbines.
17.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de binnen deze aanduiding voorkomende bestemmingen geldt dat, ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - windturbine', nieuwe kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.

17.2 Vrijwaringszone - windturbine
17.2.1 Aanduidingsregels

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - windturbine' liggen binnen de 10-5 per jaar PR-contour als gevolg van een windturbine. Ter plaatse zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de veiligheid van personen in relatie tot het aspect externe veiligheid;
  • b. de overslag van rotorbladen van windturbines.
17.2.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de binnen deze aanduiding voorkomende bestemmingen geldt dat, ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - windturbine', kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.

17.3 Vrijwaringszone - vaarweg
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - vaarweg' dienen de gronden in het kader van de nautische belangen van de vaarweg vrij gehouden te worden van bebouwing en opslag. Bouwen en opslag op de gronden met deze aanduiding is niet toegestaan, met uitzondering van bouwwerken die worden gebouwd welke direct verband houden met mogelijke toekomstige reconstructies en/of uitbreidingen aan de nabij gelegen vaarweg, alsmede voor het creëren van een optimale nautische omgeving.
  • b. Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van het vaarverkeer, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde onder a voor de bouw van bouwwerken en opslag welke zijn toegelaten krachtens de onderliggende bestemming, nadat de vaarwegbeheerder terzake is gehoord.
  • c. De onder b bedoelde afwijking wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bouwwerken, een complex van bouwwerken of opslag die bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mogen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen.
17.4 Vrijwaringszone - dijk 1
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 1' zijn de gronden, afgezien van de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, het onderhoud en de instandhouding van de primaire waterkering;
  • b. Ter plaatse van de gronden met de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 1' mag niet worden gebouwd;
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde onder b, met inachtneming van de volgende regels:
  • d. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  • e. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de desbetreffende waterbeheerder.
17.5 Vrijwaringszone - dijk 2
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering;
  • b. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 2' gelden ook regels van het Waterschap.
17.6 Overige zone - zoekgebied parkeren

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - zoekgebied parkeren' zijn de gronden aangeduid als zoekgebied voor een parkeergarage.

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 19.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Artikel 19.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 19.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het artikel 19.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Artikel 19.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Nijmegen Kanaalhavens - 7 (Waal Energie).