direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Veenwal 19-21
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0081-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de percelen Veenwal 19-21 te Hoevelaken is een verzoek ingediend voor functieverandering van het agrarisch bouwvlak naar wonen. De woning op het perceel Veenwal 19 wordt al geruime tijd particulier bewoond. Op perceel Veenwal 21 is onlangs het agrarische bedrijf beëindigd. Wel is de wens om er hobbymatig vee te blijven houden.

Voor de percelen Veenwal 19 en 21 is daarom het opnemen van twee woonbestemmingen gewenst. Voor deze aanpassing van de bestemmingen is een herziening van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Nijkerk 2009' noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern Hoevelaken. Het plangebied omvat het huidige erf inclusief huidige bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0081-0002_0001.png"

Ligging plangebied Veenwal 19-21

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Nijkerk 2009’ van toepassing, zoals vastgesteld op 26 maart 2009 en onherroepelijk geworden op 10 augustus 2011.

Op de percelen van Veenwal 19 en 21 geldt de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke Waarden'. Tevens ligt op de percelen een agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen - 2'. Het perceel kent ook de aanduiding 'Gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0081-0002_0002.png"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan ‘Buitengebied Nijkerk 2009’

1.4 Leeswijzer

Voorliggend bestemmingsplan gaat in hoofdstuk 2 in op het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 wordt het voornemen getoetst aan de randvoorwaarden vanuit water, milieu, ecologie, verkeer en parkeren, cultuurhistorie en kabels en leidingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een juridische toelichting gegeven op de regeling van dit bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de maatschappelijke opgaven in Gelderland. Deze opgaven zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer.

Op 24 september 2014 is de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze vervangt vigerende verordeningen, zoals de milieuverordening. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen ten aanzien van Ruimte, Milieu en ontgrondingen, Water en Verkeer.

Het plangebied ligt binnen de kaarten Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en Milieu, Erfgoed, Luchtvaart niet binnen relevante aanduidingen.

De provinciale Omgevingsvisie en -verordening bevatten dus geen specifieke eisen waaraan het voorliggende bestemmingsplan moet voldoen.

2.2 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030

Op 30 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Structuurvisie Nijkerk / Hoevelaken 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie geeft de gemeente haar ambities voor de toekomst weer. Deze visie gaat uit van de bestaande kracht van de kernen Nijkerk, Nijkerkerveen en Hoevelaken onder de noemer 'Ontwikkelen, koesteren, verwelkomen'.

De belangrijkste pijler van de structuurvisie is de keuze voor drie herkenbare en door het landschap met elkaar verbonden woonplaatsen met elk hun eigen cultuur en samenleving. In het cultuurlandschap behouden de agrarische bedrijven hun traditionele plaats, waarin ruimte wordt gemaakt voor vernieuwing zoals landschapsbeheer en de ontwikkeling van nevenactiviteiten. Verrommeling wordt zoveel mogelijk tegengegaan en na de ontwikkeling van de nieuwe bedrijventerreinen De Flier en Arkerpoort wordt ruimte voor nieuwe bedrijvigheid geboden door herstructurering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0081-0002_0003.png"

Het plangebied is gelegen in het veenontginningslandschap. Op de integrale toekomstvisiekaart staat voor het plangebied aangegeven: 'beleefbaar en recreatief kampenlandschap met mogelijkheid tot actief beleid functieverandering / verbreding boerderijen'. Op de kaart 'wonen en voorzieningen' is het plangebied aangegeven als gebied voor 'functieverandering vrijkomende boerderijen in de landelijk gebied naar wonen mogelijk'. Op de kaart 'economie' is het plangebied aangegeven als gebied voor 'Instandhouding en ontwikkeling van de agrarische bedrijvigheid en het op maat toestaan van nevenactiviteiten mits ondergeschikt aan agrarische functie en passend binnen de schaal van het landschap en dienend aan de stedelijke functies (bijv. kinderdagverblijf)'.

In het voorliggende plan wordt de planologische mogelijkheid van agrarische bedrijvigheid veranderd in wonen, waarbij op het perceel van nr. 21 tevens agrarische nevenactiviteiten mogelijk worden gemaakt. Tevens is aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing. Op basis hiervan is te concluderen dat onderhavig plan aansluit bij de beleidsambities uit de gemeentelijke structuurvisie.

Landschapsontwikkelingsplan Nijkerk (2005)

Het door de gemeenteraad vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Nijkerk heeft een visie op hoofdlijnen opgenomen, genaamd "De rode draad".

Hierin zijn een viertal aanknopingspunten opgenomen die van belang zijn voor de gemeente, namelijk:

  • 1. Versterken van de drie aanwezige landschapstypen in Nijkerk.
  • 2. Versterken en beleefbaar maken van het cultuurhistorische erfgoed.
  • 3. Behoud en versterken van de natuurparels van Nijkerk.
  • 4. Uitbreiden recreatief netwerk en benutten kansen op recreatief vlak.

Eén van de aanbevelingen in het landschapsontwikkelingsplan is het versterken, behouden en uitbreiden van de landschappelijke kwaliteiten. Het Landschapsontwikkelingsplan is als basis voor de landschappelijke inpassing gehanteerd (zie paragraaf 3.2 Ruimtelijke beschrijving van het plan).

Conclusie

De voorliggende ontwikkeling betreft de planologische omschakeling van het agrarische bouwvlak met twee woningen aan de Veenwal 19-21 te Hoevelaken naar twee burgerwoningen waarbij op het perceel Veenwal 21 ook agrarische nevenactiviteiten zijn toegestaan. Met de voorliggende ontwikkeling wordt geen nieuwe woning mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt de her te bouwen woning op het perceel Veenwal 21 goed landschappelijk ingepast. Hierdoor is de voorliggende ontwikkeling passend binnen het provinciale en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

Het perceel Veenwal 19-21 ligt op enige afstand van de weg. De bestaande situatie van het perceel bestaat uit een (voormalige) boerderij, enkele schuren op het erf en enkele voormalige paardenbakken. Direct tegen deze bebouwing aan ligt de woning Veenwal 19. Deze woning is via dezelfde weg ontsloten als het perceel Veenwal 21. In de onderstaande afbeelding is de huidige situatie voor het perceel Veenwal 19-21 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0081-0002_0004.png"

Ligging van het perceel Veenwal 19-21

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0081-0002_0005.png"

Bestaande situatie perceel Veenwal 19-21 als schets

3.2 Ruimtelijke beschrijving van het plan

De woning op het perceel Veenwal 19 wordt al geruime tijd particulier bewoond. Op perceel Veenwal 21 is onlangs het agrarische bedrijf beëindigd. De wens bestaat om hier hobbymatig vee te houden.

Voor de percelen Veenwal 19 en 21 worden twee woonbestemmingen opgenomen. Voor het perceel Veenwal 21 zal tevens een aanduiding ten behoeve van de agrarische nevenactiviteit opgenomen worden. Voor het initiatief is in 2011 een stedenbouwkundig schetsvoorstel gemaakt. Deze is opgenomen in Bijlage 1 Stedenbouwkundig schetsvoorstel Veenwal 19-21. Behalve een schetsvoorstel is ook een advies opgenomen m.b.t. het ingediende voorstel. Op basis van het advies is in jaren daarna de erfinrichtingsschets gewijzigd. Dit heeft geresulteerd in een nieuwe inrichtingsschets zoals opgenomen in Bijlage 2 Nieuwe inrichtingsschets Veenwal 19-21. Zie ook onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0081-0002_0006.png"

Nieuwe inrichtingsschets Veenwal 19-21

In het voorstel is de woning gesitueerd op de locatie en in een richting die gelijk is aan de situering en richting van de huidige voormalige bedrijfswoning. Gezien de ligging van de voormalige bedrijfswoning en ligging en bebouwingsrichting van omliggende clusters is de situering van deze woning logisch.

Achter de woning liggen bijgebouwen voor dierenverblijven, hobbyruimte en een kantoor.

De clustering van bebouwing rond een erf is typisch voor de omgeving en passend in het beleid. De clustering is in vergelijking met de oorspronkelijke opzet minder ruim opgezet. Hierdoor blijft de gehele erf aan de west kant van de (voormalige) kavelsloot. Hiermee is de nieuwe inrichtingsschets beter passend in het landschap en het oorspronkelijke verkavelingspatroon.

In vergelijking tot het oorspronkelijke erfinrichtingsschets is nu geen extra inrit ingetekend. Hierdoor is de locatie beter passend binnen de karakteristiek van bebouwingsclusters die via één toegang ontsloten zijn op de ontginningsas.

Ook zijn op de nieuwe inrichtingsschets in vergelijking met de oorspronkelijke opzet aanvullende kavelslootbeplanting en bosschages aangegeven in noord-zuidrichting. Hierdoor past het initiatief beter in het geformuleerde beleid (Landschapsontwikkelingsplan).

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Waterhuishouding

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.


Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.


Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.


Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.


Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.


Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

Tot slot

Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met deze Digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.

Het beleidskader

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.


Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.


Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.


Waterplan provincie Gelderland

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.


Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).


Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe

In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie   richtafstand rustige woonwijk  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  


De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.


Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Situatie plangebied

In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich geen (agrarische) bedrijven. Op een ruime afstand van 195 m ligt een intensief agrarisch bedrijf namelijk op het perceel Veenwal 46 te Hoevelaken. Voor geur gevoelige objecten zoals een woning dient binnen de standaard richtafstand van 200 m van de intensieve veehouderij onderzoek gedaan te worden. Deze afstand geldt vanaf de gevel van de woning tot aan het bouwvlak van het agrarische bedrijf. Binnen het bouwvlak van het perceel Veenwal 46 is aan de zuidoost de bedrijfswoning gelegen. Het bedrijf zelf en de bijbehorende stallen staan aan de noordkant binnen het bouwperceel. Hierdoor ligt de feitelijke geurbron van het perceel Veenwal 46 ruim buiten de standaard richtafstand van 200 m. Daarnaast geldt voor de voorliggende situatie dat op het perceel van Veenwal 44 een burgerwoning is gelegen. Deze burgerwoning ligt op een afstand van 150 m. Hierdoor kan het intensieve agrarisch niet in de richting van de toekomstige woningen aan de Veenwal 19-21 uitbreiden.

Door de twee voorgenoemde redenen is het uit te sluiten dat de nieuwe woningen hinder zullen ondervinden van (agrarische) bedrijven in de directe omgeving. Het aspect milieuhinder levert daarom geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

4.2.2 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Situatie plangebied

Voor het plangebied is in 2014 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren nieuwe woning op het perceel aan de Veenwal 21 in Hoevelaken. Het geluidsonderzoek is opgenomen in Bijlage 3 Geluidsonderzoek. Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting vanwege het verkeer op de Veenwal en de Klaarwaterseweg nergens de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 37 dB. Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de nieuwe woning.

4.2.3 Bodem

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond.

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • als het bouwwerk de grond raakt en;
  • als er na sloop wordt herbouwd.

Situatie plangebied

Voor het plangebied is een Verkennend bodemonderzoek en Asbest inventarisatie uitgevoerd.

dUit het bodemonderzoek is naar voren gekomen dat de onderzoekshypothese ”onverdacht” op grond van de analyseresultaten van de grond- en grondwatermonsters moet worden verworpen. De aangetroffen concentraties zijn echter van lichte aard geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek.
De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil.

Uit de asbest inventarisatie komt naar voren dat asbesthoudende materialen aangetroffen zijn. In het advies is aangegeven op welke wijze deze veilig kunnen worden gesaneerd. In de toplaag naast één van de gebouwen is op onverharde grond losse asbestcement restanten aangetroffen. Niet duidelijk is hoever deze restanten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Geadviseerd wordt een Asbest in bodem en puinonderzoek uit te voeren conform NEN 5707.

Aanvullend op de asbest inventarisatie is daarom een Aanvullend bodemonderzoek en asbest in bodem en puin onderzoek uitgevoerd. De conclusie uit dit onderzoek luidde dat er geen sprake was van dusdanige verontreiniging, dat sanering niet noodzakelijk was. Op het gebied van het onderzoek Asbest in bodem, werd wel gesteld dat bodembewerkingen zoals bijvoorbeeld graafwerkzaamheden niet zijn toegestaan.

Uit het onderzoek blijkt echter dat de grond ernstig is verontreinigd met asbest en het plangebied bezaaid ligt met stukjes asbest. Niet uitgesloten is dat er meer asbest aanwezig is. Op grond hiervan is besloten dat sanering van het plangebied wel degelijk noodzakelijk is.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft een asbestsanering plaatsgevonden, die inmiddels is afgerond. Hiermee is de grond nu dus geschikt voor een woonfunctie.

Conclusie

De uitgevoerde onderzoeken en uitgevoerde asbestsanering leiden tot de conclusie dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.

Situatie plangebied

Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat zich in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven met risicovolle activiteiten bevinden. Transport van gevaarlijke stoffen via weg, water, spoor, buisleiding vindt niet plaats in de nabijheid van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0081-0002_0007.png"

Uitsnede Risicokaart Professionele gebruiker

4.2.5 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio.s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio.s waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die „niet in betekenende mate. (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoe-ven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project „niet in betekende mate. bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Situatie plangebied

Het voorgestelde bouwplan kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.

4.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Situatie plangebied

Voor de voorliggende ontwikkeling is in het voorjaar van 2014 een Flora- en Faunaonderzoek uitgevoerd. In het onderzoek is naar voren gekomen dat:

Gelet op de vele potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen, dient nader onderzoek te worden verricht naar de daadwerkelijke aanwezigheid van verblijfplaatsen. Het protocol voor vleermuisonderzoek schrijft minimaal twee bezoeken in de periode half mei-half juli voor en twee bezoeken in de periode half augustus-begin oktober. Het vleermuisonderzoek is in het voorjaar te combineren met het uilenonderzoek.

Hierdoor is Aanvullend Flora- en Faunaonderzoek uitgevoerd. De conclusie uit dat onderzoek zijn onderstaand weergegeven.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in de directe omgeving van beschermde gebieden. Op grond van de planschaal en de bestemming van het terrein is een effect op beschermde gebieden in de omgeving uit te sluiten.


Flora

  • Er zijn geen bedreigde of beschermde plantensoorten aangetroffen. Het voorkomen van bedreigde en strikter beschermde soorten is uit te sluiten.


Fauna

  • De ingreep heeft kan een negatief effect hebben op tabel 1-soorten uit de groepen zoogdieren en amfibieën. Bij dergelijke soorten geldt een algemene vrijstelling voor de verbodsbepalingen in geval van ruimtelijke ontwikkelingen.
  • In de gebouwen zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen (tabel 3/bijlage IV HR) aangetroffen. Het belang van het terrein voor vliegroutes en als foerageergebied is te verwaarlozen.
  • In de gebouwen broeden vogels zonder vaste nestplaats (i.i.g. Spreeuw).
  • Van de soorten met een vaste nestplaats zijn mogelijk één à twee paar Huismus aanwezig in gebouw 2 en/of 3. Vaste nestplaatsen van andere soorten zijn niet aangetroffen.
  • Het plan is niet van invloed op strikter beschermde zoogdieren, reptielen, strikter beschermde amfibieën, vissen en ongewervelden.


Uit het onderzoek komt naar voren dat het plan – wat de strikter beschermde soorten betreft – een negatief effect kan hebben op broedvogels zonder en mogelijk op een broedvogel met vaste nestplaatsen, te weten Huismus. Het is verboden broedsels van vogels en vaste verblijfplaatsen te verstoren of te vernielen. Daarom dient de sloop van de gebouwen ten minste buiten de periode half maart – half juli te gebeuren. Eerdere en met name latere nestgevallen zijn mogelijk. In de periode november-februari is de kans op verstoring van broedsels nihil.


Van Huismus zijn mogelijk één à twee paar aanwezig. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij de sloop en de nieuwbouw. Een beperkt aantal nestelvoorzieningen als compensatie voor de verloren gegane nestplaatsen is eenvoudig te realiseren in vrijwel iedere vorm van nieuwbouw. Een voorbeeld hiervan is de vogelvide die dient als vogelschroot en tegelijker tijd broedgelegenheid biedt voor Huismus. Het aantal nestplaatsen is klein, terwijl de aangrenzende woning in ruime mate nestgelegenheid biedt. In dit geval worden tijdelijke voorzieningen – tussen sloop en nieuwbouw – niet noodzakelijk geacht.

4.4 Verkeer en parkeren

Het plangebied zal worden ontsloten via de bestaande toegangsweg van Veenwal 19. Momenteel biedt het bestemmingsplan ruimte voor een agrarisch bedrijf met twee wooneenheden. In de nieuwe situatie zijn twee burgerwoningen mogelijk op de locatie Veenwal 19-21. Door het wegvallen van de agrarische functie zal het plangebied minder verkeer aantrekken.

In de nota Parkeernormen van de gemeente wordt aangegeven dat voor een vrijstaande woning in het buitengebied wordt uitgegaan van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen erf, hier is voldoende ruimte voor aanwezig om aan de parkeernorm te voldoen.

4.5 Cultuurhistorie

De beleidsnota cultuurhistorie van de gemeente Nijkerk heeft als belangrijkste doel het bieden van een kader waarbinnen het toekomstige cultuurhistorische beleid in de gemeente kan worden uitgezet. Op basis van het hierin uiteengezette beleid zullen meerdere cultuurhistorische projecten kunnen worden opgezet. In de nota worden de ontwikkelingsgeschiedenis en de belangrijkste cultuurhistorische kenmerken en waarden binnen de gemeente beschreven. Hieruit komen de speerpunten voor het cultuurhistorische beleid naar voren. Deze speerpunten hebben geen betrekking op het voorliggende plangebied. Een historische beschrijving van de omgeving van het plangebied is weergeven op blz. 2 van het Stedenbouwkundig schetsvoorstel Veenwal 19-21.

4.5.1 Archeologie

Het plangebied kent een lage archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen dieper dan 0,3 m en groter dan 10.000 m² dient archeologisch onderzoek plaats te vinden. Aangezien de geplande nieuwbouw op de plek van de huidige bebouwing plaatsvindt en de bovengenoemde drempel waarden niet gehaald worden, is geen archeologisch onderzoek voor het voorliggende initiatief noodzakelijk.

4.5.2 Monumenten

Binnen het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.

4.6 Kabels en leidingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig die voor een belemmering kunnen zorgen.

Hoofdstuk 5 Verklaring van de regels

5.1 Algemeen

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied.

De opzet van de bestemming(en) is in hoofdlijnen dezelfde als in het bestemmingsplan buitengebied 2009. Wel is sinds de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2009 de wetgeving veranderd op het gebied van ruimtelijke ordening, zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De regels van het bestemmingsplan zijn vanzelfsprekend daarop aangepast.

Voor de leesbaarheid is niettemin de juridische opzet van het bestemmingsplan onderstaand (opnieuw) toegelicht.


Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de in de Wet algemene bepalingen overgangsrecht geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is het plan opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) en de Wabo.

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • 1. Inleidende regels
    In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

  • 2. Bestemmingsregels
    Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden gebruikt en bebouwd mogen worden.

  • 3. Algemene regels
    Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.2 Specifieke verklaring van dit bestemmingsplan

Inleidende regels

Het bestemmingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze paragraaf wordt een korte toelichting op deze regels gegeven.

Begrippen

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.

Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen en masten en dergelijke.

In de standaardwijze van meten is ook het begrip 'de inhoud van een bouwwerk' opgenomen. Dit begrip houdt in dat de inhoud van het bouwwerk wordt gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer tot aan de buitenzijde van het dak, inclusief dakkapellen. De kelder wordt niet meegerekend bij de inhoud van het bouwwerk.

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden


Op grond van aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten wordt een deel van het plangebied bestemd tot agrarisch gebied met landschapswaarden. Het gaat daarbij om waardevolle verkavelingspatronen.

Bestemming  Wonen

Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan. Voor het bestemmingsvlak voor de nieuw te bouwen woning is tevens de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nevenactiviteiten' opgenomen. Hierdoor is een ruimere oppervlakte aan bijgebouwen toegestaan, te weten 400 m² (aangezien in de huidige situatie al een grote oppervlakte aanwezig is).

De inhoud van burgerwoningen mag maximaal 600 m³ zijn, tenzij er sprake is van tijdelijke inwoning, waarbij dan 750 m³ is toegestaan of de bestaande inhoudsmaat groter is. Bij de inhoudsmaat is het ondergronds bouwen (bijvoorbeeld kelders) niet inbegrepen.

Inwoning en mantelzorg

In het plan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van de inhoud van een woning inclusief aanbouwen, tot maximaal 750 m³, in verband met sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen (mantelzorg). Deze bevoegdheid is opgenomen om de zogenaamde inwoning mogelijk te maken. Aan deze bevoegdheid zijn nadere voorwaarden gebonden. Er zijn voorwaarden gekoppeld dat na beëindiging van de inwoning de uitbreiding weer ongedaan wordt gemaakt.

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

In het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2009 is een onderscheid aangebracht in aan huis gebonden beroepen en bedrijven aan huis. Aan huis gebonden beroepen zijn bij recht toegestaan, bedrijven aan huis niet. Het onderscheid is blijkens handhaving en jurisprudentie lastig te maken. Bovendien is de ruimtelijke impact van beide typen activiteiten nagenoeg identiek.

Een aan-huis-gebonden beroep betreft een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning (en eventueel daarbij behorende bijgebouwen) met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Kleinschalige vormen van bedrijvigheid zoals in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009) in de categorie 1 zijn benoemd, kunnen ook direct bij woningen worden toegestaan.

Maatgevend is dat de activiteiten kleinschalig en ondergeschikt blijven en in het bestemmingsplan worden gemaximeerd in oppervlakte en dat de bedrijvigheid altijd ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie. Hiermee wordt voorkomen dat er onwenselijke situaties zouden kunnen ontstaan in die zin, dat het verschil met een reguliere bedrijfsbestemming niet meer aanwezig zou zijn. De omliggende percelen worden hierdoor nimmer onevenredig gehinderd.

In het voorliggende bestemmingsplan is het uitgangspunt voor woningen:

  • Bij alle woningen is een beperkte oppervlakte aan huis gebonden beroep/bedrijf (verzamelbegrip: niet-woonactiviteit aan huis) direct toegestaan in het hoofdgebouw. Het gaat dan om een oppervlakte van ten hoogste 30% van de woning met een maximum van 60 m²;
  • Detailhandel en horeca zijn uitgesloten vormen van niet-woonactiviteiten aan huis;
  • Middels een afwijking kan de oppervlakte ten behoeve van een niet- woonactiviteit aan huis worden vergroot tot maximaal 100 m² in bestaande gebouwen, met dien verstande dat de 30% grens blijft gehandhaafd. De afwijking kan niet worden toegepast in de EHS en het Natura 2000-gebied;

Middels een afwijking kan de niet-woonactiviteit worden toegestaan buiten het hoofdgebouw (in een bijgebouw).

Bestemming Waarde - Archeologie

Voor het plangebied is de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming wordt door middel van functieaanduidingen aangegeven vanaf welke oppervlakten en dieptes bij bodemingrepen een archeologisch onderzoek benodigd is.

5.3 Algemene regels

Het bestemmingsplan bevat een aantal algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels. Enkele algemene regels zijn hierna kort ter verduidelijking en verklaring besproken.

Anti-dubbeltelregel

Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, niet opnieuw wordt toegepast.

Algemene gebruiksregels

In het bestemmingsplan zijn tevens algemene gebruiksregels opgenomen. Op basis van deze regels is weergegeven wat stijdig gebruik met het bestemmingsplan is, zoals bijvoorbeeld het gebruik ten behoeve van een seksinrichting.

Algemene afwijkingsregels

In het bestemmingsplan zijn tevens algemene afwijkingsregels opgenomen. Op basis van deze regels is toegestaan om de genoemde goot en bouwhoogten in het plan te vergroten met 10%. Daarnaast mag de inhoudsmaat van woningen en bedrijfswoningen met 10% worden vergroten ten behoeve van het isoleren van woningen.

Algemene wijzigingsregels

Op basis van deze regels is de bevoegdheid van planwijziging door het college van Burgemeester en wethouders voorgeschreven.

Overige regels

Binnen dit artikel zijn nadere regels gegeven voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'overige zone - karakteristieke verkaveling'.

Overgangs- en slotregels

Het plan kent tot slot een hoofdstuk met enkele overgangs- en slotregels. De regels regelen het overgangsrecht voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. Uit oogpunt van behoorlijk bestuur dienen bestaande bebouwing en bestaand gebruik, welke afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen regels, te kunnen worden voortgezet (overgangsregels).

De slotbepaling geeft aan onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is er een grondslag voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waardoor de kosten van grondexploitatie anderszins zijn verzekerd.


In verband met het bepaalde in artikel 6.1 van de Wro inzake tegemoetkoming in schade kan worden vastgesteld, dat het niet aannemelijk is dat als gevolg van het voorgenomen plan een planologisch nadeel ontstaat dat voor tegemoetkoming in aanmerking komt. Evenwel is in het kader van de economische uitvoerbaarheid met de verzoeker in de bovengenoemde anterieure overeenkomst een bepaling opgenomen als bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Dit deel van de overeenkomst strekt ertoe dat eventuele schade door aanvrager wordt betaald. Op deze wijze is de economische uitvoerbaarheid voor de gemeente gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Gelet op de aard en omvang van het bestemmingsplan wordt afgezien van inspraak.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 19 februari 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen binnen gekomen.