direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding begraafplaats Frieswijkstraat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0064-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Nijkerk is bezig met uitbreiding van de Algemene gemeente begraafplaats te Nijkerk. Tot en met 2014 zijn er nog genoeg graven beschikbaar, maar vanaf 2015 moet er extra ruimte worden gecreëerd. Uit onderzoek is gebleken dat schudden en ruimen van graven geen tot nihil extra capaciteit geeft. De gemeente Nijkerk moet daarom uitbreiden en ziet het huidige plangebied als geschikte uitbreidingslocatie. Het plangebied grenst aan de oostkant van de huidige Algemene gemeentelijke begraafplaats.

Daarnaast worden aan de noordzijde bestaande woningen gesloopt en vervangen door twee nieuwe woningen.

Het vigerende bestemmingsplan staat de uitbreiding van de begraafplaats en de bouw van de woningen niet toe. Om de voorgenomen uitbreiding planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Uitbreiding begraafplaats Frieswijkstraat" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.0267.BP0064-0002);
  • regels
  • toelichting.

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden van het plangebied en de daarbij behorende opstallen. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook wordt hierin onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.3 Situering van het plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat gelegen is aan de oostkant van de huidige Algemene gemeentelijke begraafplaats te Nijkerk ten zuidwesten van het centrum te Nijkerk. Het plangebied wordt begrensd door de Algemene begraafplaats, woningen gelegen aan de Rensselaerstraat en de Frieswijkstraat en een bedrijf aan de Frieswijkstraat.

Op onderstaande afbeelding wordt de situering weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0064-0002_0001.jpg"

1.4 Planologisch-juridische regeling

1.4.1 Geldende bestemmingsplannen

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan Nijkerk 1, vastgesteld op 28 juni 2012 door de gemeenteraad en op 6 september 2012 door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland goedgekeurd.

De gronden ter plaatse van de uitbreiding van de begraafplaats hebben de bestemming "Agrarisch en Wonen (erf)" en mogen gebruikt worden voor respectievelijk de uitoefening van agrarisch bedrijf en het wijden van vee en voor erf bij wonen.

De gronden ter plaatsen van de nieuwbouwwoningen hebben de bestemming Wonen en Tuin, echter de nieuwe woningen zijn gepland buiten het bestaande bouwvlak. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding van het gebied conform bestemmingsplan Nijkerk1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0064-0002_0002.png"

Het realiseren van de uitbreiding van de begraafplaats en de bouw van de woningen is op grond van deze bestemmingen dus niet mogelijk. De huidige juridische regeling van de betreffende gronden komen door het voorliggende bestemmingsplan bij Agrarisch geheel en bij Wonen en Tuin gedeeltelijk te vervallen.

1.4.2 Voorliggend bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Voor het plangebied is een gedetailleerde bestemmingsregeling vervaardigd.

Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden).

1.5 Opbouw toelichting

In hoofdstuk Hoofdstuk 2 Beleidskader wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De planbeschrijving en de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in hoofdstuk Hoofdstuk 3 Beschrijving plangebied en hoofdstuk Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels. Een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg, neergelegd in respectievelijk hoofdstuk Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en Bijlage 8 Nota inspraak en overleg, sluiten deze toelichting af.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Het Europese, nationale en provinciale beleid voor ruimtelijke ordening is neergelegd in onder meer beleidsnota's, verordeningen en structuurvisies. Het beleid van hogere overheden werkt meestal door in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Nijkerk is dit het geval.

Met het beleid van hogere overheden gaan over het algemeen heel andere belangen gepaard en is sprake van een ander schaalniveau dan het niveau van een (kleinschalig) bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt daarom uitsluitend ingegaan op beleid dat voor de ontwikkeling van het plangebied van toepassing is.

2.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Gelderland

De Provincie Gelderland heeft haar ruimtelijke beleid vastgelegd in de provinciale structuurvisie, voorheen Streekplan Gelderland 2005. Deze structuurvisie beschrijft de hoofdlijnen van het Gelderse ruimtelijk beleid en is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.

Weergave van het plangebied in het streekplan

Volgens de beleidskaart ruimtelijke structuur van het Streekplan Gelderland 2005 is het stedelijk gebied van de gemeente Nijkerk een regionaal centrum. Het plangebied valt in het bestaand bebouwd gebied. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Voor bestaand bebouwd gebied geldt dat bij inrichting en herstructurering waterneutraal moet worden gebouwd en kansen worden benut om een eventuele bestaande afwenteling te verkleinen. Bij herstructurering moet worden voorzien in voldoende infiltratie en waterberging.

Voorliggend plan betreft de uitbreiding van een begraafplaats ter plaatse van een agrarisch binnengebied en de 'verplaatsing' van twee woningen binnen het plangebied en doet geen afbreuk aan het ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland.

Ruimtelijke verordening Gelderland

Op 15 december 2010 stelden Provinciale Staten de Ruimtelijke Verordening Gelderland vast. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, dit zijn:

  • verstedelijking;
  • wonen;
  • detailhandel;
  • recreatiewoningen/-parken;
  • glastuinbouw;
  • waterwingebied;
  • grondwaterbeschermingsgebied;
  • oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • waardevol open gebied;
  • Nationale landschappen.

Het plangebied is aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Nieuwe bebouwing is hier toegestaan. Overige onderwerpen zijn niet aan de orde binnen het plangebied.

Waterplan Gelderland 2009-2015

Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten. Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.7. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nijkerk/ Hoevelaken 2030

De Structuurvisie Nijkerk/ Hoevelaken 2030 van de gemeente geeft in grote lijnen aan welke plannen de gemeente Nijkerk heeft voor de inrichting van de ruimte in de komende jaren met de blik gericht op 2030. Deze structuurvisie is door de gemeenteraad op 30 juni 2011 vastgesteld. Onderstaand is de integrale visiekaart van de gemeente opgenomen. Het plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als kern.

Welstandsnota (2012)

In deze nota wordt vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Nijkerk is geregeld. Deze welstandsnota bestaat uit een ruimtelijke atlas en een welstandskaart. De atlas fungeert als een soort raamwerk voor het ruimtelijk beleid en de welstandskaart als een overzichtelijke toetsinstrument.

Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.

Er zijn voor Nijkerk algemene welstandscriteria opgesteld die bestaan uit een kwaliteitskader en een ruimtelijk kader. Deze algemene welstandscriteria vormen een vangnet voor die gevallen waarin de overige criteria niet toereikend zijn.

Daarnaast is Nijkerk verdeeld in een aantal deelgebieden. Voor elk deelgebied in de gemeente zijn de gebiedskenmerken weergegeven en de welstandscriteria uitgewerkt. Daarbij wordt soms verwezen naar bestaand beleid.

Op de welstandskaart is te zien dat het plangebied valt onder regulier welstandsregime: het gebouw in haar omgeving maar ook als zelfstandig object, de

architectonische benadering .Op dit niveau doet ook een beeldkwaliteitsplan uitspraken over de uitstraling en verschijningsvorm van de bebouwing, zonder de architectuur geheel vast te leggen. Een regulier welstandsregime neemt ook de volgende aspecten mee:

  • de geleding van het bouwvolume: verschillende bouwhoogten, accenten zoals torens of grote openingen
  • de vormgeving van de gevel: verticale, horizontale, neutrale of onregelmatige geleding
  • de keuze van de dakvorm: plat, hellend vlak of kap, zoals lessenaars-, zadel-, schilddak of mansardekap
  • het gebruik van compositorische middelen: erkers, luifels, balkons, loggia’s
  • het gebruik van decoratieve middelen: (uitkragende) daklijsten, raamlijsten, gevelbanden.

Beleidsnota cultuurhistorie

Deze Beleidsnota heeft als belangrijkste doel het bieden van een kader waarbinnen het toekomstige cultuurhistorische beleid in de gemeente kan worden uitgezet. Op basis van het hierin uiteengezette beleid zullen meerdere cultuurhistorische projecten kunnen worden opgezet. In de nota worden de ontwikkelingsgeschiedenis en de belangrijkste cultuurhistorische kenmerken en waarden binnen de gemeente beschreven. Hieruit komen de speerpunten voor het cultuurhistorische beleid naar voren. Deze speerpunten hebben geen betrekking op het voorliggende plangebied.

Beleidsvisie externe veiligheid

Samen met de andere Gelderse gemeenten is naar aanleiding van het aangescherpte Rijksbeleid een Programma Uitvoering Externe Veiligheid opgesteld waarin is afgesproken dat elke gemeente eind 2010 uitvoering kan geven aan haar wettelijke taak. De beleidsvisie externe veiligheid voorziet hierin.

De beleidsvisie heeft als doel het in evenwicht brengen van het spanningsveld tussen de aanwezigheid van risicobronnen enerzijds, en de wens tot ruimtelijke ontwikkeling/intensivering anderzijds. De gemeentelijke inzet is gericht op het bieden van een veilige leefomgeving aan haar inwoners. De beleidsvisie is een aanzet om tot een uitvoeringspraktijk te komen waarin externe veiligheid die plaats krijgt die het verdient. De beleidsvisie dient als leidraad bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen. In paragraaf 4.10 wordt externe veiligheid nader toegelicht.

Notitie niet woonactiviteiten aan huis

Doel van deze notitie is om heldere en duidelijke regels te krijgen voor mensen die een klein deel van hun huis of bijgebouw willen inrichten en gebruiken om van daaruit niet-woonactiviteiten te ontplooien. Onder niet woonactiviteiten wordt verstaan alle beroeps- en bedrijfsactiviteiten in een woning of een bijbehorend bouwwerk, die passen in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel daarmee gelijk te stellen zijn, gelet op de aard van die activiteiten en de invloed ervan op de omgeving. Er zijn regels geformuleerd die duidelijk maken onder welke voorwaarden voor niet-woonactiviteiten aan huis een omgevingsvergunning kan worden verkregen.

Waterplan (2006)

Het waterplan Nijkerk is gezamenlijk opgesteld door de gemeente Nijkerk, het Waterschap Vallei & Eem en het Waterschap Veluwe (nu gefuseerd tot waterschap Vallei en Veluwe). In het waterplan geven de gemeente en de waterschappen hun gezamenlijke visie op de toekomst van het water in Nijkerk. De visie geeft aan de hand van een zestal thema's aan hoe het watersysteem er op lange termijn uit moet zien en bevat doelstellingen voor de lange, middellange en korte termijn:

  • samenwerken aan water en ruimte

De samenwerking tussen gemeente en waterschap zal op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen worden verbeterd. Zo zal er genoeg ruimte voor water gerealiseerd moeten worden in de uitbreidingsgebieden en worden er afspraken gemaakt over de uitvoering van de watertoets;

  • voort met afkoppelen

Afkoppelen van hemelwater geldt voor gebouwen en verhard oppervlak, waardoor het riool niet onnodig wordt belast met regenwater. Nijkerk heeft al vrij veel ervaring met afkoppelen in bestaand stedelijk gebied. De gemeente en waterschap gaan aangeven wanneer en onder welke randvoorwaarden er dient te worden afgekoppeld. Ook worden particulieren en bedrijven beter betrokken bij afkoppelen;

  • aanpak grondwaterproblematiek

De gemeente zal de komende jaren onder andere een actievere rol gaan spelen bij het oplossen van grondwateroverlast in stedelijk gebied;

  • verbeteren waterkwaliteit en ecologie

De gemeente en de waterbeheerders willen extra aandacht besteden aan het verbeteren van de lokale waterkwaliteit. Het streven is bijvoorbeeld om ca. 50% van de oevers van een nieuwbouwwijk natuurvriendelijk in te richten;

  • bevorderen gebruik en beleving van water

Water dat goed wordt ingericht, is aantrekkelijk om naar te kijken, langs te wandelen en te fietsen, of in te spelen. Het kan een kwaliteit toevoegen aan de woon- of werkomgeving. Het beheer en onderhoud van watergangen wordt geïntensiveerd, daarbij is de intentie om daar waar mogelijk samen te werken met scholen. De mogelijkheden voor extensieve vormen van recreatie op en langs het water (zoals kanoën, wandelen, fietsen) worden, waar mogelijk, uitgebreid;

  • water en vuur

De brandweer heeft actief meegewerkt aan het waterplan Nijkerk zodat het water ook als bluswatervoorziening gebruikt kan worden.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.7. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt omgegaan in het plan.

Nota bodembeheer regio De Vallei (2012)

Met de gemeenten in de regio De Vallei (Barneveld, Ede, Nijkerk, Scherpenzeel en Wageningen) is nieuwe bodembeleid opgesteld in de vorm van Nota Bodembeheer regio De Vallei. Doelstelling van deze nota is Duurzaam bodembeleid, waarbij grondverzet op een milieuhygiënisch verantwoorde en kostenefficiënte wijze mogelijk is. Hierbij geldt als nevendoel dat vrijkomende grond zoveel als mogelijk hergebruikt wordt. De nota geeft voorts specifiek aan op welke wijze invulling wordt gegeven aan de kaders/regels vanuit het Besluit bodemkwaliteit. Door die invulling wordt de gegeven ruimte benut voor praktische toepassing zoals vrijstelling bodemonderzoek en nuttig hergebruik (licht-)verontreinigde grond.

Bodemkwaliteitskaart regio De Vallei (2011)

Doel van de bodemkwaliteitskaart is het vaststellen van de algehele bodemkwaliteit van het Beheersgebied (de gemeenten Barneveld, Ede, Nijkerk, Scherpenzeel en Wageningen), zodat op basis van de bodemkwaliteitskaart het grondverzet plaats kan vinden binnen de regels en richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit. Er is een ontgravingskaart en een toepassingenkaart. De ontgravingskaart geeft de bodemkwaliteit in klassen weer op het moment dat de grond ontgraven wordt. De toepassingenkaart, samengesteld uit de bodemfunctie en de ontvangende bodemkwaliteit, geeft de toepassingseis weer bij het toepassen van grond of bagger. Voor de bovengrond geldt een dubbele toetsing waarbij de strengste eis van de bodemfunctiekaart en de ontvangende bodemkwaliteit de toepassingseis in de toepassingenkaart bepaalt. Onderstaand een deel van de toepassingenkaart. De kaart voor de ondergrond en de bovengrond vertonen geen verschillen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0064-0002_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0064-0002_0004.png"

2.4 Specifiek beleid in relatie tot begraafplaats

2.4.1 Wet op de lijkbezorging

Bij de aanleg, de inrichting en het beheer van een begraafplaats dient met een aantal eisen rekening te worden gehouden. Het wettelijk kader voor de aanleg en het beheer van begraafplaatsen is neergelegd in de Wet op de lijkbezorging (Wlb) en het daarbij behorende Besluit op de lijkbezorging (Blb). Ingevolge artikel 25 Wlb. is het verboden een begraafplaats te gebruiken die niet overeenkomstig met de bepalingen van deze wet is aangelegd of in gebruik genomen. Hierover dient de regionale inspecteur van

de Volksgezondheid gehoord te worden.

De inrichting van de graven en de onderlinge afstand kan geregeld worden bij algemene maatregel van bestuur (art. 32 Wlb). Dit is gedaan in het Besluit op de lijkbezorging. In het Besluit op de lijkbezorging wordt een aantal eisen gesteld, zoals:

  • de afstand tussen graven onderling dient ten minste 30 cm te bedragen;
  • de afstand van een graf tot de erfscheiding van de begraafplaats dient minimaal 1m te bedragen;
  • boven de kist van een enkel graf of het omhulsel dient zich een grondlaag te bevinden van ten minste 65 centimeter;
  • er mogen maximaal drie lijken boven elkaar begraven worden, mits boven elke kist of ander omhulsel een laag grond van ten minste 30 cm dik wordt aangebracht, die bij een volgende begraving niet mag worden geroerd en de bovenste kist weer met een grondlaag van minimaal 65 cm wordt afgedekt;
  • de graven dienen zich minimaal 30 cm boven het niveau van de gemiddeld hoogste grondwaterstand te bevinden.

Is een begraafplaats eenmaal ingericht, dan kent de wet nog een aantal verplichtingen waaraan de houder van de begraafplaats dient te voldoen. Zo moet de houder een (openbaar) register bijhouden van al diegenen die daar begraven liggen, met een nauwkeurige aanduiding van de plaats waar zij begraven zijn.

Bij de realisatie van de uitbreiding van de begraafplaats Nijkerk zal worden voldaan aan de Wet op de lijkbezorging.

2.4.2 Beheerplan Begraafplaatsen 2009-2013

De Gemeente Nijkerk heeft haar meest recente beleid ten aanzien van begraafplaatsen vastgelegd in het Beheerplan Begraafplaatsen 2009-2013, vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders op 19 mei 2009. Het Beheerplan maakt duidelijk dat de eindverantwoording van het dagelijks onderhoud van de begraafplaats en onderhoud van de grafstroken (incl. grafmonument) bij de gemeente ligt.

Binnen de gemeente Nijkerk zijn drie begraafplaatsen in beheer, te weten de begraafplaatsen in Hoevelaken, Nijkerk en Nijkerkerveen. Een capaciteitsstudie heeft aangetoond dat er vanaf 2013 capaciteitsproblemen zijn te verwachten, beginnend in Hoevelaken en vanaf 2015 in Nijkerk. De begraafplaats in Nijkerk heeft momenteel een capaciteit van 5760 graven.

Bij het berekenen van de benodigde capaciteit op de Nijkerkse begraafplaatsen is uitgegaan van een bevolkingstoename van 40.000 inwoners in 2010 tot zo'n 51.000 inwoners in 2030. Daarnaast is de verwachting dat de toekomstige bevolkingsgroep meer zal gaan cremeren dan de huidige bevolkingsgroep. Voor sturing op voldoende capaciteit en efficiëntie is het belangrijk de capaciteitsberekening iedere vijf jaar bij te stellen.

Op basis van de capaciteitsstudie die gedaan wordt in het Beheerplan Begraafplaatsen 2009-2013 wordt duidelijk dat het gewenst is dat de begraafplaats in Nijkerk op korte termijn wordt uitgebreid. De actualisatie van het beheerplan wordt gestart en de procedure voor de uitbreiding van de begraafplaats in Nijkerk wordt doorlopen.

Hoofdstuk 3 Beschrijving plangebied

3.1 Inleiding

Begraafplaats

Voor de Algemene gemeentelijke begraafplaats te Nijkerk is uitbreiding nodig. Op dit moment zijn er 5510 graven en 62 urnennissen aanwezig. De graven bestaan uit algemene graven, kindergraven, particuliere graven, onbepaalde tijd graven en urnenkelders. Op deze begraafplaats zijn nog circa 250 graven beschikbaar (telling mei 2012). Dit is voldoende grafruimte tot en met eind 2014 (inclusief een kleine marge). Op basis van het voorgaande dient per 1 januari 2015 extra ruimte gecreëerd te worden.

Het plangebied moet fungeren als uitbreiding voor de bestaande Algemene begraafplaats te Nijkerk. Het gebied is 6020 m2 en kan plaats bieden aan circa 600 graven. Dit biedt capaciteit voor ongeveer 8.5 jaar tot 1 juli 2023.

Woningen

De bestaande woningen die in de nieuwe situatie direct grenzen aan de begraafplaats worden gesloopt en vervangen door twee nieuwe vrijstaande woningen.

3.2 Beschrijving bestaande situatie

3.2.1 Huidige situatie plangebied

Aan de oostzijde van de Algemene gemeentelijke begraafplaats te Nijkerk is een geschikte uitbreidingslocatie aanwezig. Het betreft de twee aangrenzende percelen van de huidige Algemene gemeentelijke begraafplaats, welke behoudens een kas braakliggend zijn en in eigendom van de Woningstichting Nijkerk. Noordoostelijk van de uitbreiding van de begraafplaats staan twee woningen.

In het bestemmingsplan "Van Rensselaerstraat" 9de herziening, vastgesteld op 27 april 2000 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 21 november 2000, staat destijds aangegeven dat het deel van de toenmalige bestemming tuinderij kan worden omgezet in begraafplaats. Anticiperend op de voorgenomen uitbreiding van de begraafplaats is in het nieuwe bestemmingsplan Nijkerk 1 de bestemming Tuinderij komen te vervallen en heeft het plangebied grotendeels de bestemming Agrarisch.

3.2.2 Huidige situatie begraafplaats

De bestaande begraafplaats is gelegen aan de Frieswijkstraat te Nijkerk en dateert uit 1829. De begraafplaats bestaat uit drie delen. Het oudste deel (1829) bevindt zich, komend vanaf de Frieswijkstraat, aan de rechterzijde. Het heeft een historisch karakter door velden met veelal liggende grafmonumenten (oude familiegraven, oorlogsgraven en keldergraven), fraaie treurbeuk en treures en een baarhuis uit 1903. Direct aan de Algemene Begraafplaats grenst de Rooms Katholieke begraafplaats. Het deel aan de linkerzijde (1959) bestaat uit grafstroken van taxushagen en ruitenstructuur (middendeel). De structuur geeft een besloten karakter. Ter afscheiding van het middendeel en het nieuwste deel is bosplantsoen toegepast. Op het nieuwste deel is een heel andere sfeer: gedeeltelijke rechte stroken, met ertussen taxushagen. Middendoor is een parkachtige strook. De parkstrook bestaat uit tot blokvorm gesnoeide bomen in gazon. De rand van het nieuwe deel bestaat uit een waterrijke parkstrook.

3.3 Beschrijving toekomstige situatie

3.3.1 Begraafplaats

De begraafplaats wordt ontwikkeld in aansluiting op de bestaande begraafplaats. De locatie wordt hiervoor opgehoogd.

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de bestaande begraafplaats die de ontsluiting via de Frieswijkstraat heeft. Naar aanleiding van de gewijzigde bestemming zal er geen sprake zijn van een significante verkeerstoename.

Parkeren

Voor de uitbreiding van de begraafplaats worden geen nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Het aantal begrafenisceremonies zal niet toenemen. De bestaande parkeerplaatsen zijn voldoende.

3.3.2 Woningen

De huidige woningen worden gesloopt. De nieuwe woningen worden in noordoostelijke richting geplaatst op iets grotere afstand van de nieuwe begraafplaats.

Onderstaand is een schets van de voorgenomen nieuwbouw van de woningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0064-0002_0005.png"

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksobject wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieu zonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige functies".

In deze lijst staat vermeld dat begraafplaatsen qua geur, stof en gevaar geen eisen hebben ten aanzien van de bijbehorende richtafstanden. Dat betekent dat de uitbreiding van de begraafplaats niet tot problemen zal leiden, zowel qua geur, stof als gevaar. Begraafplaatsen vallen in milieucategorie 1, waarbij de minimale afstand tot de erfgrens van een omliggende inrichting 10 meter moet bedragen, vanwege geluid. Deze eis leidt echter niet tot een overschrijding bij uitbreiding van de begraafplaats.

De bestaande woningen grenzen direct aan de nieuwe begraafplaats. De nieuwe woningen worden op ruimere afstand van de begraafplaats geplaatst.

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bg) hebben tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op grond van de wet dient bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld naar geluidbelastingen op de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen afkomstig van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe geluidsgevoelige bestemming mogelijk (2 woningen).

Verkeerslawaai

In het kader van de bestemmingsplanprocedure, die het juridische kader vormt voor deze ontwikkeling, is het op basis van de Wet geluidhinder noodzakelijk een akoestisch onderzoek te verrichten voor de realisatie van de twee woningen. In dit geval valt de ontwikkeling binnen de geluidszone van de Frieswijkstraat. Daarnaast dient de Van Rensselaerstraat bij het onderzoek te worden betrokken. Deze weg beschikt conform de Wet geluidhinder (Wgh) niet over een wettelijk geluidzone, maar het geluidbeleid van de gemeente Nijkerk schrijft voor dat de akoestische consequenties ten gevolge van het verkeer op deze weg in beeld dient te worden gebracht.

Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 1 opgenomen bij dit bestemmingsplan. In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Ten gevolge van verkeer op de Frieswijkstraat is voor een (klein deel) deel van het plangebied voor de bebouwing wel sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit is het geval aan de noord-oostkant. De 48 dB contour ligt over een lengte van circa 11 meter, circa 2,70 meter binnen het zoekgebied. De bouwblokken van de nieuwe woningen zijn buiten deze contour gesitueerd;
  • De bijdrage van verkeer op de Van Rensselaerstraat op de geluidsbelastingen in het plangebied is relatief beperkt. De 48 dB contour (voorkeursgrenswaarde) ten gevolge van verkeer op de Van Rensselaerstraat ligt buiten het plangebied;

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt namelijk binnen de geluidzone van de spoorlijn Amersfoort – Zwolle. Voor het railverkeerslawaai zijn er geen bezwaren tegen de ontwikkeling vanuit de Wgh. De contour van de voorkeursgrenswaarde van 53 dB ligt (ver) buiten het plangebied

Industrielawaai

Rondom het plangebied ligt geen industrie.

Conclusie ten aanzien van geluid

De uitbreiding van de begraafplaats zal geen significante toename veroorzaken van geluid en dus ook niet van geluidhinder. Aangezien het de gewoonte is om met respect een begraafplaats te bezoeken, is het geluidsniveau van aanwezige bezoekers toch al gering te noemen. Vanuit het onderdeel geluidhinder worden dan ook geen belemmeringen verwacht bij de voorgenomen uitbreiding van de begraafplaats.

De bouwblokken van de twee woningen aan de noordzijde van de begraafplaats zijn gelegen buiten het gebied waar de 48 dB ten gevolge van verkeer op de Frieswijkstraat wordt overschreden. Railverkeer en industrielawaai vormen geen belemmering voor de nieuwe woningen.

4.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen. Het nemen van vervolgstappen in het kader van gebiedsgerichte natuurbescherming is in deze situatie niet nodig.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

Locatie begraafplaats

Voor de locatie is ecologisch onderzoek uitgevoerd. Deze is als Bijlage 2 opgenomen bij dit bestemmingsplan. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

Ten aanzien van de beschermde gebieden geldt dat er geen werkzaamheden plaatsvinden in of met negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Ecologische Hoofdstructuur of natuur buiten de EHS. Het nemen

van vervolgstappen is in deze situatie dan ook niet nodig in het kader van gebiedsgerichte natuurbescherming.

Ten aanzien van de beschermde soorten is een veldbezoek gedaan, waaruit het volgende blijkt:

In het plangebied zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen of te verwachten. Wel zijn in het plangebied enkele broedvogels van bos en struweel zoals Vink, Tjiftjaf, Winterkoning, Houtduif en Merel te verwachten. Er mogen geen activiteiten worden ondernomen of acties waar nesten of andere voorplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van vogels aanwezig zijn. Werkzaamheden die broedbiotopen van vogels verstoren of beschadigen dienen buiten het broedseizoen van de aanwezige vogels te worden gestart. Voor de overige soortgroepen is het, in deze situatie, vanuit de Flora- en faunawet niet verplicht vervolgstappen te nemen. In Bijlage 2 is het uitgevoerde ecologisch onderzoek door Ecogroen toegevoegd.

Locatie Woningen

Voor de locatie is ecologisch onderzoek uitgevoerd. Deze is als Bijlage 3 opgenomen bij dit bestemmingsplan. `De belangrijkste conclusies zijn:

Vleermuizen

Het wordt aangeraden te werken in de minst kwetsbare perioden van vleermuizen. Dit zijn globaal de perioden eind september – eind oktober en half maart – begin mei. Gezien het mobiele karakter van vleermuizen is vleermuizenonderzoek juridisch gezien slechts voor een bepaalde periode rechtsgeldig. Uit overleg met de afdeling Flora- en faunawet van het Ministerie van EZ is gebleken dat er geen richtlijnen zijn ten aanzien van de houdbaarheid van vleermuizenonderzoek, doorgaans wordt een periode van drie jaar aangehouden. Gezien de mogelijke (her)vestiging van vleermuizen in de toekomst wordt de volgende strategie aangeraden: Wanneer de sloopwerkzaamheden uitgevoerd worden in de periode september 2014 tot en met september 2016 dient rekening gehouden te worden met de mogelijke (her)vestiging van vleermuizen. Om schade aan vleermuizen met zekerheid te voorkomen, dient in de actieve periode van vleermuizen (half maart t/m eind oktober) circa een week voorafgaand aan de start van de werkzaamheden een controlebezoek uitgevoerd te worden om na te gaan of vleermuizen, door bijvoorbeeld (her)kolonisatie, aanwezig zijn.

Indien het uitvoeren van de werkzaamheden niet haalbaar is voor circa juli 2016 dan is een volledig actualiserend vleermuizenonderzoek noodzakelijk in het seizoen voorafgaand aan de werkzaamheden.

 

Broedvogels

In het plangebied zijn geen broedvogels met jaarrond beschermde nesten zoals Gierzwaluw en Huismus aanwezig. Eventuele vervolgstappen zijn hier voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten niet aan de orde.

Voor de overige broedvogels geldt dat het veelal niet mogelijk is ontheffing te verkrijgen voor verbodsbepalingen die gelden voor broedvogels. Er mogen daarom geen activiteiten worden ondernomen op locaties waar nesten of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van vogels aanwezig zijn. Werkzaamheden die broedbiotopen van vogels verstoren of beschadigen dienen buiten het broedseizoen van de aanwezige vogels te worden gestart. In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste te verwachten soorten kan de periode tussen half maart en eind juli worden aangehouden als broedseizoen. De broedperiode verschilt per soort en soms ook per jaar. Een soort als Houtduif kan bijvoorbeeld tot in november broedend aanwezig zijn.  Het advies is de uitvoering te starten buiten het broedseizoen van de aanwezige vogels om zo verstoring of beschadiging van broedbiotopen te voorkomen. Indien op een locatie geen broedende/nestelende vogels aanwezig zijn, mag het aanwezige geschikte broedbiotoop ook tijdens het broedseizoen verwijderd worden.

 

Overige soortgroepen

Effecten op amfibieën en kleine grondgebonden zoogdieren kunnen geminimaliseerd worden door de werkzaamheden zoveel mogelijk uit te voeren buiten de overwinterings- en voortplantingsperiode van amfibieën en zoogdieren. De maanden september en oktober zijn in de regel het meest geschikt (minst schadelijk) voor het uitvoeren van werkzaamheden.

4.5 Archeologie en monumenten

In 2006 is de Monumentenwet (1988) gewijzigd en in 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

In het kader van dit bestemmingsplan vinden geen activiteiten plaats waardoor de vermoede archeologische en cultuurhistorische waarden verstoord zouden kunnen worden. Indien er in de toekomst binnen het plangebied bouwplannen zijn, dient bij het opstellen van die plannen rekening te worden gehouden met de archeologische verwachtingswaarde van het beoogde projectgebied.

Gemeentelijke archeologische beleidskaart

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd (14 februari 2011 door de raad vastgesteld ). De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering. Onderstaand is een deel van de archeologische waarden- en verwachtingskaart voor de gemeente opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0064-0002_0006.png"

Conform de Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart liggen binnen het plangebied twee verschillende verwachtingswaarden. Op de verbeelding zijn de voorkomende verwachtingswaarden weergegeven. In deze gebieden kunnen archeologische sporen worden verwacht. De voorkomende archeologische verwachtingswaarden van de archeologische beleidsadvieskaart zijn door de gemeente verdeeld in 11 verschillende (verwachtings)waarden. Voor alle gronden met een te beschermen archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming wordt door middel van functieaanduidingen aangegeven om welke verwachtingswaarde het gaat en welke beleidsadviezen van toepassing zijn. Omdat de locatie van de huidige woningen sterk geroerd is wordt hier geen nader onderzoek uitgevoerd.

Uitgevoerd archeologisch onderzoek begraafplaats

Door de voorgenomen nieuwe ontwikkeling en de bodemverstorende activiteiten die hiermee gepaard gaan, kunnen eventuele archeologische waarden in de bodem verloren gaan. Om eventuele archeologische waarden op te kunnen sporen is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd.

Op basis van het bureauonderzoek werden in de ondiepe ondergrond van het plangebied, archeologische resten verwacht vanaf de periode Laat-Paleolithicum tot en met de volle Middeleeuwen. Het vondstniveau werd verwacht in de eerste ca. 30 cm van de top van het dekzandniveau onder de al dan niet aanwezige humeuze bovengrond (plaggendek). Vanaf het maaiveld tot een nog onbekende diepte werden resten uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd verwacht. Deze resten bevinden zich op en in het plaggendek. Gezien het feit dat het plangebied op de diverse bestudeerde kaarten als onbebouwd is weergegeven, zal de kans hierop echter gering zijn.

Tijdens het veldonderzoek is in het hele plangebied een pakket aangetroffen dat is geïnterpreteerd als dekzand behorende tot de Formatie van Boxtel. Hierbij is in het gehele plangebied de bodem omgewerkt tot een diepte variërend van 70 tot 130 cm -mv. Op grond hiervan is het niet aannemelijk dat in het plangebied nog intacte en waardevolle archeologische resten aanwezig zijn.

Daarom wordt geadviseerd daarom het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.

Het totale onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4.

Doorwerking in bestemmingsplan

Omdat de totale locatie wordt vrijgegeven voor voorgenomen ontwikkeling is geen dubbelbestemming voor archeologie meer opgenomen in het plan.

Monumenten

In het plangebied liggen geen monumenten.

4.6 Cultuurhistorie

In de toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Binnen de gemeente Nijkerk is een grote variatie aan landschapstypen aanwezig die uiting geven aan de samenkomst van verschillende landschappelijke ondergronden binnen de gemeente. Een groot deel van het landschap binnen de gemeente is aangeduid als waardevol landschap op nationaal en provinciaal niveau. Belangrijk is verder dat er een aantal unieke objecten en structuren aanwezig zijn, zoals de restanten van het Kanaal van hertog Karel van Gelre (de “Oude Rijn”), de verkaveling van de polder Arkemheen en de ontginning en bebouwing in het Nijkerkerveen.

Het plangebied ligt in de bebouwde kern van Nijkerk. De cultuurhistorische waarde van het plangebied is beperkt gezien het feit dat het oorspronkelijke karakter al grotendeels is verloren gegaan in de ontwikkeling van de bebouwde omgeving. Middels onderhavig bestemmingsplan zijn geen grote ontwikkelingen voorzien die de cultuurhistorie van het gebied verder aantasten.

4.7 Water

4.7.1 Algemeen

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet  

Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.

Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.7.2 Watertoetsproces

De gemeente Nijkerk heeft het Waterschap Vallei & Veluwe ingelicht over dit bestemmingsplan. Het Waterschap heeft de gemeente op de hoogte gesteld van de waterhuishoudkundige aspecten binnen dit bestemmingsplan.

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

De watertoets voor de begraafplaats en voor de woningen is als respectievelijk Bijlage 5 en 6 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.8 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s). Gezien de voorgenomen wijziging van het gebruik van de gronden binnen het plangebied is de kwaliteit van de bodem voor het beoogde gebruik beschouwd.

De Gemeente Nijkerk beschikt over een bodemkwaliteitskaart met een daaraan gekoppeld grondstromenbeleid. Dit geheel is vastgesteld door de Gemeente Nijkerk op 28 juni 2012. Overeenkomstig dit beleid kan voor een bestemmingsplanprocedure worden volstaan met het uitvoeren van een historisch bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat het een onverdachte locatie betreft hoeft er geen aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. In deze situatie was er sprake van een verdachte locatie. Op basis van die verdenkingen is er aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en ook dat er geen onaanvaardbare humane risico's zijn.

De locatie is dus geschikt voor het beoogde gebruik. In Bijlage 7 is het bodemadvies opgenomen.

Voor de locatie waar de nieuwe woningen worden ontwikkeld geldt dat er geen sprake is van een wijziging van het gebruik van de locatie. De vigerende bestemming is eveneens wonen met tuin. De ligging van de woningen wijzigt, hier is geen aanvullend bodemonderzoek voor nodig.

4.9 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Begraafplaats

Ten aanzien van de luchtkwaliteit is de verwachting dat de voorgenomen uitbreiding van de begraafplaats niet in betekenende mate zal bijdragen aan een mogelijke verslechtering ofwel verhoging van de achtergrondconcentratie. Daarmee is er vanuit het onderdeel luchtkwaliteit geen beletsel om tot uitbreiding van de begraafplaats over te gaan.

Woningen

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.10 Externe veiligheid

Door de gemeente Nijkerk is veiligheidsbeleid vastgesteld eind 2010 in de nota Externe Veiligheid. Bij het realiseren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de in dit veiligheidsbeleid vastgestelde uitgangspunten.

Een begraafplaats is een niet risicogevoelige locatie, de twee nieuw te bouwen woningen wel. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.

In de directe omgeving van de planlocatie zijn geen inrichtingen gelegen die vanuit het aspect van externe veiligheid van invloed zijn op de onderhavige ontwikkeling.

Het dichtstbijzijnde bedrijventerrein Arkervaart bevindt zich namelijk op ruim 1 kilometer afstand. Op ruim 400 meter afstand bevindt zich een LPG tankstation van Schueler; deze categoriale Bevi inrichting heeft een PR contour van 45 meter (plaatsgebonden risico) en een invloedsgebied (voor het berekenen van het groepsrisico) van 150 meter; dat is hierbij gezien de afstand tot het plangebied, niet van toepassing.

Andere mogelijke risicobronnen vanuit externe veiligheid zijn:

  • het vervoer van gevaarlijke stoffen via de spoorlijn Zwolle-Amersfoort, op circa 350 meter van het plangebied; dit heeft ook geen invloed qua externe veiligheid (groepsrisico); ook het plasbrand aandachtsgebied (PAG-zone) bedraagt 30 meter aan weerszijden van het spoor, gerekend vanaf het hart en is dus ook niet van invloed;
  • qua invloedsgebied (groepsrisico) is de invloed van het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, de Van Middachtenstraat,  ook verwaarloosbaar gezien de afstand van ca 350 meter
  • tot slot lopen er 2 hoofdaardgastransportleidingen in de buurt  van het plangebied, beiden op een afstand van ruim 300 meter, te weten de N-570-42-KR-001 en de N-570-20-KR-104 (parallel aan de spoorlijn); qua plaatsgebonden risico is hier geen belemmering aanwezig en gezien de afstand tot het plangebied is er qua groepsrisico ook geen toename van de oriëntatiewaarde te verwachten.

De eindconclusie ten aanzien van externe veiligheid is dan ook dat er geen nader onderzoek (qra) hoeft te worden uitgevoerd en dus ook geen verantwoording van het groepsrisico hoeft plaats te vinden. Dit heeft te maken met het feit dat er 2 bestaande woningen worden gesloopt en hiervoor in de plaats 2 nieuwe woningen worden gebouwd; met andere woorden de personendichtheid neemt hierdoor niet (significant) toe."

4.11 Agrarische geurhinder

Sinds januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. De Wgv vormt het exclusieve toetsingskader voor de beoordeling van geur afkomstig van veehouderijbedrijven. Voor het aspect geur wordt op grond van deze Wet, middels een wettelijk vastgelegd berekeningsprogramma, de geurbelasting van een veehouderijbedrijf op zijn omgeving berekend. Dit geldt voor bedrijven die dieren houden waarvoor een geurnorm is vastgesteld. Er zijn ook bedrijven waar extensieve diersoorten worden gehouden zoals bijvoorbeeld paarden en melkkoeien, voor dergelijke bedrijven gelden vaste afstandsnormen op grond van de Wgv.

Daarnaast biedt de wet de mogelijkheid voor gemeenten om af te wijken van de wettelijk vastgestelde geurnormen. Deze afwijkende normen moeten vastgesteld worden in een geurverordening die voorzien is van een ruimtelijke onderbouwing. De gemeente Nijkerk heeft op 16 februari 2012 de Geurverordening Nijkerk 2012 vastgesteld. Deze is op 5 april 2012 in werking getreden. In deze verordening is rekening gehouden met te ontwikkelen gebieden in Nijkerk.

Voor de ontwikkeling van diverse plangebieden is in het kader van voornoemde geurverordening de geursituatie in beeld gebracht, daarbij is gekeken naar de voorgrondbelasting, de vaste afstanden en de achtergrondbelasting. Op basis hiervan is gebleken dat voor het plangebied geen aangepaste normen dan wel afstanden nodig zijn. De geurcontouren van omliggende veehouderijen in het buitengebied tot aan het plangebied vormen geen knelpunt, deze bereiken het plangebied niet. Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke geurnorm voor de bebouwde kom van 3 OU/m³. Conclusie is dat voor wat betreft geurhinder van veehouderijen er geen belemmering voor dit plangebied bestaat. Het leefklimaat voor het plangebied is in de Verordening als "zeer goed" getypeerd.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de, van het bestemmingsplan deel uitmakende, regels voor zover nodig van een nadere toelichting voorzien.

De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;

Hoofdstuk 3 Algemene regels;

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1. Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden de in regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:

  • a. een bestemmingsomschrijving;
  • b. bouwregels en
  • c. een nadere eisen-regeling.

Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen opgenomen:

  • d. gebruiksregels
  • e. afwijkingsmogelijkheden voor bouw- en gebruiksregels.

Ad a. Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.

Ad b. Bouwregels

De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.
Ondergronds bouwen is toegestaan zolang maar wordt gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de bouwregels. Doorgaans betekent dit dat ondergrondse gebouwen, bijvoorbeeld (parkeer)kelders, uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht.

Ad c. Nadere eisen

Aan burgemeester en wethouders is de bevoegdheid gegeven om nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken. Belanghebbenden moeten in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen nadere eis naar voren te brengen (art. 3.6 lid 4 Wro). Ten behoeve daarvan is een procedurebepaling opgenomen.

Ad d. Gebruiksregel

In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan. De hier opgenomen gebruiksregel is aanvullend op de algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan.

Ad e. Afwijkingsmogelijkheid

De bevoegdheid om bij een omgevingsvergunning afwijking te verlenen van bepaalde normen is gebaseerd op de mogelijkheden in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De uitvoering ervan berust bij burgemeester en wethouders. Deze regels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen zijn ze in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.

5.2 Nadere toelichting op de bestemmingen

Voor zover nodig worden de afzonderlijke bestemmingen van een toelichting voorzien. Niet alle bestemmingen worden daarom toegelicht.

Maatschappelijk - Begraafplaats

De gronden van dit bestemmingsplan zijn bestemd een begraafplaats. Het bouwen van een gebouw is niet toegestaan.

Tuin

De bestemming "Tuin" is dienstbaar aan de bestemming van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Bij de bestemmingsregeling voor de tuinen is uitgegaan van het principe om die gebieden te bestemmen die uit ruimtelijke overwegingen onbebouwd moeten blijven en ook als zodanig in gebruik zijn. Alleen daar waar dit is aangegeven zijn gebouwen toegestaan.

Wonen

Ten aanzien van het gebruik van bijgebouwen is van belang dat in bijgebouwen geen primaire woonfuncties zijn toegestaan, zoals wonen, slapen, keuken, badkamer. Hobbyruimtes zijn wél mogelijk in bijgebouwen. Genoemde beperkingen gelden dus niet voor aanbouwen en uitbouwen. Voor wat betreft de maatvoeringen kent het plan geen onderscheid tussen aan-, uit- en bijgebouwen. In het kader van de Wabo wordt gesproken van 'bijbehorende bouwwerken'.

Bij woningen zijn, onder voorwaarden, niet-woonactiviteiten aan huis mogelijk.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevat algemene afwijkingsregels. Het betreft dan in beginsel afwijkingen met een beperkte impact. Ook afwijkingen (maximaal 10%) van de in de planregels opgenomen of op de verbeelding aangegeven afmetingen kunnen met behulp van deze algemene regel mogelijk worden gemaakt.

Overgangs- en slotregels

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn standaardregels gesteld, die in elk bestemmingsplan moeten worden opgenomen, zo ook regels van overgangsrecht.

Het betreft overgangsrecht van bouwwerken en overgangsrecht gebruik.

Het tijdstip dat als ijkpunt wordt aangehouden bij de toepassing van het overgangsrecht is het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Voor een verdere interpretatie van het overgangsrecht wordt kortheidshalve verwezen naar de Memorie van toelichting bij het Bro.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.

Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet.

De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is, dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen.

Begraafplaats

Aangezien alle gronden die ontwikkeld worden ten behoeve van de begraafplaats in eigendom zijn van de gemeente Nijkerk, is het kostenverhaal verzekerd en is er ook geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen. De gemeenteraad zal dan ook geen exploitatieplan vaststellen. Het ontwerpbesluit om geen exploitatieplan vast te stellen wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

Woningen

Het plan voor de nieuwbouw van de woningen betreft een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van dit besluit zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan "Uitbreiding begraafplaats Frieswijkstraat" zal op basis van artikel 3.8 van de Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. De resultaten van deze inspraakprocedure zullen te zijner tijd in deze toelichting worden opgenomen. Tevens zal dan worden vermeld of de inspraakreacties aanleiding geven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.

Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het ontwerpbestemmingsplan "Uitbreiding begraafplaats Frieswijkstraat" zal aan de daartoe aangewezen instanties worden toegezonden.

De overlegreacties en de beantwoording daarvan zullen te zijner tijd in deze toelichting worden opgenomen. Tevens zal dan worden vermeld of de overlegreacties aanleiding geven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.

februari 2014.