Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Tunnel Amersfoortseweg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0267.BP0063-0002

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Algemeen
De gemeente Nijkerk is voornemens de spoorwegkruising in de Amersfoortseweg ongelijkvloers vorm te geven. De huidige rotonde ten noorden van deze kruising wordt vervangen door een T-splitsing. Navolgende luchtfoto's geven de ligging van de locatie globaal weer.
 
 
Ligging van het plangebied (bron: Google Maps)
 
Het vigerende bestemmingsplan staat deze gewijzigde verkeerssituatie niet toe. Om de voorgenomen wijziging planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
1.2 De bij het plan behorende stukken
Het bestemmingsplan "Tunnel Amersfoortseweg" bestaat uit de volgende stukken:
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.0267.BP0063-0001);
  • planregels
  • toelichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven.
Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.3 Planologisch-juridische regeling
1.3.1 Geldende bestemmingsplannen
De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in:
  • het bestemmingsplan Spaanse Leger, vastgesteld bij raadsbesluit van 24 april 2014. Dit betreft het deel van de Amersfoortseweg noordelijk van de spoorwegovergang en de spoorwegovergang zelf.
  • het bestemmingsplan Buitengebied 2009, vastgesteld bij raadsbesluit van 26 maart 2009. Dit betreft het deel van de Amersfoortseweg zuidelijk van de spoorwegovergang;
  • het bestemmingsplan Nijkerk 2, vastgesteld bij raadsbesluit van 24 februari 2013. Dit betreft de strook grond westelijk van de Amersfoortseweg, waar in voorliggend plan een nieuwe waterberging wordt aangelegd.
Deze bestemmingsplannen komen door het voorliggende bestemmingsplan gedeeltelijk te vervallen.
 
Bestemmingsplan Spaanse leger
 
Bestemmingsplan Buitengebied 2009
Bestemmingsplan Nijkerk 2

1.3.2 Voorliggend bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste infrastructurele aanpassing mogelijk. Voor het plangebied is een gedetailleerde bestemmingsregeling vervaardigd. Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden).
1.4 Opbouw toelichting
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt een korte beschrijving gegeven van het plan. Een beschrijving van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen staat beschreven in hoofdstuk 4. De juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Een beschouwing over de uitvoerbaarheid neergelegd in hoofdstuk 6, sluit deze toelichting af.
2 Beleidskader
2.1 Algemeen
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Nijkerk is dit het geval. Echter het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan, daarom is alleen het relevante beleid kort verwoord. In dit hoofdstuk volgt een opsomming van de belangrijkste beleidsdocumenten op Rijks-, provinciaal en lokaal niveau voor zover relevant voor het plangebied en de voorgenomen actualisatie.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie zijn alleen uitspraken opgenomen die een specifiek nationaal ruimtelijk belang dienen of die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. Het Rijk is vooral verantwoordelijk voor ruimtelijke functies waarmee de concurrentiepositie van Nederland wordt versterkt, voor de bescherming van het land tegen het water en voor de belangrijkste elementen van de infrastructuur (verkeer en energievoorziening). Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor het ruimtelijke beleid met betrekking tot wonen en werken en de daarbij behorende voorzieningen, het groen, het water en de recreatie. Het voorliggende bestemmingsplan doet geen afbreuk aan het ruimtelijke beleid van het Rijk.
 
Nationaal Waterplan 2009-2015
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding uit 1998 en hét Rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water.
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.5. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan. Daarnaast zijn de uitgangspunten van het Waterschap Vallei en Veluwe in de waterparagraaf meegenomen.
 
2.3 Provinciaal beleid
Structuurvisie Gelderland (voorheen Streekplan Gelderland 2005)
Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005. Een streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van een structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken. Hierbij hanteert de provincie de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:
  • sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen;
  • versterken van de economische kracht en de concurrentiepositie van Gelderland;
  • bevorderen van een duurzame toeristische-recreatieve sector in Gelderland met een bovengemiddelde groei;
  • de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige kernen versterken;
  • de waardevolle landschappen verbeteren en de Ecologische Hoofdstructuur realiseren;
  • de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende water aan- en afvoer en de benodigde waterkwaliteit;
  • een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen;
  • met ruimtelijk beleid bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van en in de provincie;
  • bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling, door de cultuurhistorische identiteiten en ruimtelijke kenmerken als inspiratiebron te hanteren in de ruimtelijke planning.
Weergave van het plangebied in het streekplan
 
Volgens de beleidskaart ruimtelijke structuur van het Streekplan Gelderland 2005 is het stedelijk gebied van de gemeente Nijkerk een regionaal centrum. Het plangebied valt buiten het bebouwd gebied. Daarnaast valt de kern Nijkerk onder de regio Vallei. Nijkerk is met de aansluiting op de rijksweg A28 een knooppuntlocatie voor de ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen. Nijkerk heeft volgens het Streekplan Gelderland 2005 een regionale functie ten aanzien van werken en wonen. Eén van de hoofddoelstellingen van het ruimtelijke provinciebeleid is het bevorderen van sterke stedelijke netwerken en regionale centra. Voor de kern Nijkerk ziet de provincie nadrukkelijk een ruimtelijke relatie met Amersfoort. Verdere ondersteuning en intensivering van die relatie is wenselijk voor wat betreft het openbaar vervoer, de onderlinge afstemming van de verstedelijkingsopgave en de open groene ruimte tussen Nijkerk en Amersfoort. Tegen deze achtergrond acht de provincie voor Nijkerk een regionale functie voor wonen en werken op zijn plaats. Het aanpassen van de infrastructuur ter hoogte van de spoorwegovergang aan de Amersfoortseweg doet geen afbreuk aan het ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland.
 
Ruimtelijke verordening Gelderland
Op 15 december 2010 stelden Provinciale Staten de Ruimtelijke Verordening Gelderland vast. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen. De ruimtelijke verordening Gelderland is van toepassing op de volgende onderwerpen:
  • verstedelijking;
  • wonen;
  • detailhandel;
  • recreatiewoningen/-parken;
  • glastuinbouw;
  • waterwingebied;
  • grondwaterbeschermingsgebied;
  • oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • waardevol open gebied;
  • Nationale landschappen.
Het plangebied is aangemerkt een gebied waar nieuwe bebouwing is toegestaan. Het plangebied is niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Het plangebied is niet gelegen binnen gebieden die door de provincie zijn aangeduid als zijnde waardevol landschap. Overige onderwerpen zijn niet aan de orde binnen het plangebied.
Voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de Ruimtelijke verordening Gelderland.
 
Waterplan Gelderland 2009-2015
Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten. Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.5 . Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.
2.4 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Nijkerk/ Hoevelaken 2030 De Structuurvisie Nijkerk/ Hoevelaken 2030 van de gemeente geeft in grote lijnen aan welke plannen de gemeente Nijkerk heeft voor de inrichting van de ruimte in de komende jaren met de blik gericht op 2030. Deze structuurvisie is door de gemeenteraad op 30 juni 2011 vastgesteld. Onderstaand is de integrale visiekaart van de gemeente opgenomen.
De Amersfoortseweg is in de visie aangegeven als 'Landschappelijke rand kern'.
 
Beleidsvisie externe veiligheid
Samen met de andere Gelderse gemeenten is naar aanleiding van het aangescherpte Rijksbeleid een Programma Uitvoering Externe Veiligheid opgesteld waarin is afgesproken dat elke gemeente eind 2010 uitvoering kan geven aan haar wettelijke taak. De beleidsvisie externe veiligheid voorziet hierin.
De beleidsvisie heeft als doel het in evenwicht brengen van het spanningsveld tussen de aanwezigheid van risicobronnen enerzijds, en de wens tot ruimtelijke ontwikkeling/intensivering anderzijds. De gemeentelijke inzet is gericht op het bieden van een veilige leefomgeving aan haar inwoners. De beleidsvisie is een aanzet om tot
een uitvoeringspraktijk te komen waarin externe veiligheid die plaats krijgt die het verdient. De beleidsvisie dient als leidraad bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen. Uit een risico inventarisatie die voor deze beleidsvisie is uitgevoerd blijkt dat zich in en nabij het plangebied gasleidingen bevinden. Ook vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over zowel de weg als het spoor. In paragraaf 4.9. wordt dit nader toegelicht.
 
Landschapsontwikkelingsplan Nijkerk (2005)
Het door de gemeenteraad vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Nijkerk heeft een visie op hoofdlijnen opgenomen, genaamd "De rode draad".
Hierin zijn een viertal aanknopingspunten opgenomen die van belang zijn voor de gemeente, namelijk:
  1. Versterken van de aanwezige landschapstypen in Nijkerk.
  2. Versterken en beleefbaar maken van het cultuurhistorische erfgoed.
  3. Behoud en versterken van de natuurparels van Nijkerk.
  4. Uitbreiden recreatief netwerk en benutten kansen op recreatief vlak.
Eén van de aanbevelingen in het landschapsontwikkelingsplan is het versterken, behouden en uitbreiden van de landschappelijke kwaliteiten. Over het plangebied wordt niets specifieks vermeld.
 
Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (2011)
Op 26 mei 2011 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld. Deze is tegelijk met de Structuurvisie tot stand gekomen. Het GVVP is geschreven met de Structuurvisie als overkoepelend kader. Het GVVP heeft een planhorizon tot 2020, met af en toe een doorkijk naar 2030.
De ambitie van de gemeente luidt als volgt: "Nijkerk heeft de ambitie om goed en veilig bereikbaar te blijven via zowel de weg als het spoor voor haar bewoners en vanuit haar omgeving, waarbij de drie kernen ook de komende jaren onderling goed met elkaar verbonden blijven".
De Amersfoortseweg is één van de veelgebruikte routes voor met name lokaal en bestemmingsverkeer. Voor de Amersfoortseweg staan in het GVVP een aantal maatregelen benoemd om de doorstroming met name tijdens de spits te verbeteren. Medio 2009 heeft de gemeente ingestemd met de realisatie van een tunnel als onderdoorgang van het spoor om de wachtrijen voor het gemotoriseerd verkeer in de spits hier op te lossen. Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met het GVVP.
 
Waterplan (2006)
Het waterplan Nijkerk is gezamenlijk opgesteld door de gemeente Nijkerk, het Waterschap Vallei & Eem (nu Waterschap Vallei en Veluwe). In het waterplan geven de gemeente en de waterschappen hun gezamenlijke visie op de toekomst van het water in Nijkerk. Deze visie is uitgewerkt tot een uitvoeringsprogramma met maatregelen voor de periode 2007- 2011. Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.5.
 
Nota bodembeheer regio De Vallei (2012)
Met de gemeenten in de regio De Vallei (Barneveld, Ede, Nijkerk, Scherpenzeel en Wageningen) is nieuwe bodembeleid opgesteld in de vorm van Nota Bodembeheer regio De Vallei. Doelstelling van deze nota is Duurzaam bodembeleid, waarbij grondverzet op een milieuhygiënisch verantwoorde en kostenefficiënte wijze mogelijk is. Hierbij geldt als nevendoel dat vrijkomende grond zoveel als mogelijk hergebruikt wordt. De nota geeft voorts specifiek aan op welke wijze invulling wordt gegeven aan de kaders/regels vanuit het Besluit bodemkwaliteit. Door die invulling wordt de gegeven ruimte benut voor praktische toepassing zoals vrijstelling bodemonderzoek en nuttig hergebruik (licht-)verontreinigde grond.
 
Bodemkwaliteitskaart regio De Vallei (2011)
Doel van de bodemkwaliteitskaart is het vaststellen van de algehele bodemkwaliteit van het Beheersgebied (de gemeenten Barneveld, Ede, Nijkerk, Scherpenzeel en Wageningen), zodat op basis van de bodemkwaliteitskaart het grondverzet plaats kan vinden binnen de regels en richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit. Er is een ontgravingskaart en een toepassingenkaart. De ontgravingskaart geeft de bodemkwaliteit in klassen weer op het moment dat de grond ontgraven wordt. De toepassingenkaart, samengesteld uit de bodemfunctie en de ontvangende bodemkwaliteit, geeft de toepassingseis weer bij het toepassen van grond of bagger. Voor de bovengrond geldt een dubbele toetsing waarbij de strengste eis van de bodemfunctiekaart en de ontvangende bodemkwaliteit de toepassingseis in de toepassingenkaart bepaalt. Onderstaand een deel van de toepassingenkaart. De kaart voor de ondergrond en de bovengrond vertonen geen verschillen.
 
3 Planbeschrijving
3.1 Plangebied
Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Nijkerk aan de Amersfoortseweg aan de rand van de bebouwde kom, op de kruising Amersfoortseweg en Ds. Kuyperslaan. Het plangebied omvat een deel van het wegtracé Amersfoortseweg met rotonde en spoorwegovergang, een deel van het wegtracé Ds. Kuyperstraat, de naastgelegen fietspaden en afwateringsloten.
3.2 Het plan
Het plan betreft het ongelijkvloers vormgeven van de spoorwegkruising in de Amersfoortseweg. De spoorwegovergang ligt net ten zuiden van de aansluiting met de Ds. Kuypersstraat. Omdat de tunnel op beperkte afstand van de kruising met de Ds. Kuypersstraat ligt, wordt ook de huidige rotonde die ligt op de aansluiting van de Amersfoortseweg en de Ds. Kuypersstraat aangepast. De rotonde wordt vervangen door een normale t-aansluiting die zal worden voorzien van een verkeersregelinstallatie (VRI). Om een goede aansluiting te kunnen realiseren wordt het tracé van de Amersfoortseweg hiervoor net ten zuiden van de aansluiting met de Ds. Kuypersstraat in oostelijke richting verlegd. Ook aanwezige fietspaden en watergangen worden (deels) verlegd. Navolgende figuur geeft een impressie van de toekomstige situatie.
 
Impressie toekomstige situatie
3.3 Omgeving
Aan de westzijde van de Amersfoortseweg ligt de kern Nijkerk. Het gebied heeft de bestemming 'Gemengd' en is deels nog in ontwikkeling. Ten oosten van de Amersfoortseweg ligt het buitengebied van Nijkerk met direct grenzend aan het plangebied een aantal woningen (Amersfoortseweg 70 t/m 84).
4 Onderzoek
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksobject wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
4.1 Geluid
4.1.1 Algemeen
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

4.1.2 Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder
Industrielawaai
Rondom het plangebied ligt geen industrie.
 
Verkeerslawaai en railverkeerslawaai
De voorgenomen maatregelen kunnen leiden tot een verslechtering van de akoestische situatie op omliggende (geluidsgevoelige) bebouwing. Om deze reden is het op basis van artikel 99 lid 1 uit de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk om een akoestisch onderzoek uit te voeren naar deze effecten. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage.
 
Door BVA Verkeersadviezen is in 2013 al een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar deze maatregelen, maar een enigszins gewijzigde vormgeving van de tunnel heeft een actualisatie noodzakelijk gemaakt. Daarnaast is in 2014 ook het geactualiseerde verkeersmodel van Nijkerk opgeleverd. Van deze meer recente verkeersgegevens is gebruik gemaakt voor het bepalen van de toekomstige verkeersbelasting van de Amersfoortseweg. Door gebruikmaking van deze actuele gegevens kan beter bepaald worden wat de eventuele geluidseffecten zijn.
 
Op basis van de bevindingen uit de berekeningenis te concluderen dat het aanbrengen van een geluidsscherm tussen rijbaan en oostelijke fietspad voldoende effect heeft om alle reconstructiesituaties vrijwel overal teniet te doen. Alleen dan is er op de woning Kerkeland 30 nog sprake van een toename van de geluidsbelasting ten opzichte van de huidige situatie van meer dan 1,5 dB. Als in combinatie met deze maatregel een stiller verhardingstype wordt toegepast dat minimaal 1,62 dB reduceert kan op alle woningen de huidige geluidsbelasting worden gehandhaafd. Wegdektype dunne deklagen A biedt hiervoor voldoende reductie. In dat geval wordt op alle woningen een afname van de geluidsbelasting gerealiseerd.
 
De voorgestelde maatregelen worden uitgevoerd. In dit bestemmingsplan zijn zij aanvullende geborgd door het opnemen van een kwalitatieve verplichting in hoofdstuk 3 van de planregels. In het kader van de inspraak zijn zorgen geuit over de hoogte van het geluidsscherm. In de regels is zowel de maximale als minimale bouwhoogte van 1,5 meter, overeenkomstig het akoestisch onderzoek, geborgd.
4.2 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
 
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
 
Soortbescherming
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
 
Zorgplicht
De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.
 
Voor de locatie is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het totale onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 van dit bestemmingsplan. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
 
Gebiedsbescherming
Toetsing van de effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden is niet noodzakelijk in het kader van de natuurbeschermingswet 1998 en Ecologische Hoofdstructuur. Gezien de afstand tot de beschermde gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden wordt niet verwacht dat de werkzaamheden een invloed hebben op de aangewezen habitat en -soorten en wezenlijke waarden en kenmerken.
 
Soortenbescherming
Indien rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels is nader onderzoek en ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk.
4.3 Archeologie
In 2006 is de Monumentenwet (1988) gewijzigd en in 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
 
In het kader van dit bestemmingsplan vinden geen activiteiten plaats waardoor de vermoede archeologische en cultuurhistorische waarden verstoord zouden kunnen worden. Indien er in de toekomst binnen het plangebied bouwplannen zijn, dient bij het opstellen van die plannen rekening te worden gehouden met de archeologische verwachtingswaarde van het beoogde projectgebied.
 
Gemeentelijke archeologische beleidskaart
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd (14 februari 2011 door de raad vastgesteld ). De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering. Onderstaand is een deel van de archeologische waarden- en verwachtingskaart voor de gemeente opgenomen.
 
 
afbeelding - uitsnede Archeologische Beleidskaart Nijkerk
 
Binnen het plangebied liggen geen zones met bekende archeologische waarden, zoals bekende archeologische vindplaatsen of archeologische monumenten. Conform de Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart liggen binnen het plangebied twee verschillende verwachtingswaarden. De locatie ligt grotendeels binnen het gebied met een lage verwachtingswaarde. Bij een verstoring meer dan 10.000 m2 is een archeologische onderzoek wenselijk. Het te verstoren gedeelte is kleiner dan 10.000 m2, dus archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
 
Een ondergeschikt gedeelte ligt in een gebied met een hoge verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 250 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Dit deel van het tracé is ten tijde van de wegaanleg dermate verstoord dat er geen archeologische wetenswaardigheden aanwezig zullen zijn. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
 
Wanneer er bij de graafwerkzaamheden vondsten (fundamenten, scherven, vuursteen, opvallende verkleuringen in de bodem) worden gedaan waarvan aangenomen mag worden dat zij van archeologische betekenis zijn dient de opdrachtgever dit onmiddellijk te melden bij de gemeente (afdeling VTH cluster Monumentenzorg & Archeologie).
Omdat er geen onderzoek meer noodzakelijk is binnen het plangebiedis de archeologische waarde niet op de verbeelding opgenomen.
4.4 Cultuurhistorie
In de toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
 
De Amersfoortseweg is een van de historisch linten van de gemeente Nijkerk. Voordat de A28 was gerealiseerd was dit de Zuiderzeestraatweg. De enige verbinding tussen Amersfoort en Zwolle.
 
In overleg met de provincie zijn voor deze historische weg streefbeelden gemaakt. De bedoeling is om deze streefbeelden toe te passen in de renovatie/wijzigingsplannen.
4.5 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets is digitaal doorlopen. Uit de toets is gebleken dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of
gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief (digitaal) wateradvies gegeven.
 
Bij alle nieuwe ontwikkelingen binnen Nijkerk speelt waterberging een nadrukkelijke rol. Omdat het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend de bestaande situatie vastlegt en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, kan er in het kader van dit bestemmingsplan geen extra waterberging worden gerealiseerd. Hiervoor dient in het kader van een nieuwe ontwikkeling een apart bestemmingsplan te worden vervaardigd.
 
De gemeente Nijkerk heeft het Waterschap Vallei en Veluwe ingelicht over dit bestemmingsplan. Afgesproken is dat de bestaande watergang aan de westzijde van de Amersfoortseweg (zijde Spoorkamp) wordt verbreed en specifiek bestemd als Water.
4.6 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
 
Het gebruik van de gronden wijzigt niet, immers op dit moment is sprake van infrastructuur, openbaar groen en sloten en dat is in de nieuwe situatie ook het geval. Er zijn in de huidige en toekomstige situatie geen gevoelige bestemmingen waar rekening mee moet worden gehouden.Om de kwaliteit van de vrijkomende grond te bepalen is een indicatief onderzoek gedaan van de wegbermen van de Amersfoortseweg. Uit dit onderzoek blijkt dat de bovengrond van de locatie valt in de klassen 'niet toepasbaar' en de ondergrond in de klassen 'altijd toepasbaar'. Geadviseerd wordt bij daadwerkelijke uitvoering een partijkeuring conform de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit uit te voeren. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3.
4.7 Niet gesprongen explosieven
Voor de locatie is een vooronderzoek gedaan naar niet gesprongen explosieven. (T&A-Survey, kenmerk ROZ-139). Uit dit onderzoek komt naar voren dat een groot gedeelte waar de tunnel komt verdacht is van afwerpmunitie 250 en 500 ponders (lbs). Het verdachte plangebied is circa 2 hectare. In de uitvoering en de exploitatiekosten van het werk wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van deze explosieven.
4.8 Luchtkwaliteit
  1. Ruimtelijke plannen dienen voor luchtkwaliteit te voldoen aan de normen zoals deze zijn gesteld in de wet. De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Dit herziene hoofdstuk is in werking getreden op 15 november 2007 en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen zijn grenswaarden opgenomen.
Op basis van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
  1. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  2. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  3. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  4. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).
Voor de reconstructie van de Amersfoortseweg en de aanleg van de tunnelbuis is een luchtonderzoek niet nodig is aangezien er sprake is van een tunnelbuis met een lengte van minder dan 100 meter. Dit is opgenomen in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, bijlage 1 punt 4. Hierin staat beschreven dat bij het bepalen van de emissies op wegdelen die aansluiten op de inrit van een tunnelbuis of aansluiten op de uitrit van een tunnelbuis die korter is dan 100 meter, de emissies door het verkeer in de tunnelbuis buiten beschouwing blijven.
4.9 Externe veiligheid
4.9.1 Algemeen
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
  • inrichtingen, waarvoor het Besluit externe veiligheid inrichtingen geldt (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen, waarvoor het Besluit externe veiligheid buisleidingen geldt (Bevb);
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor, waarvoor naar verwachting per 1 januari 2014 het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geldt.  
Door de gemeente Nijkerk is in november 2010 de Nota externe veiligheid vastgesteld. Bij bestemmingsplannen wordt rekening gehouden met de in dit veiligheidsbeleid vastgestelde uitgangspunten.

4.9.2 Risico's in het plangebied
Inrichtingen
In het plangebied komen geen Bevi-inrichtingen voor.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In het plangebied ligt een deel van het tracé van leiding A-502-02-KR-001.
 
Voor de gasleidingen, aanwezig binnen de regio De Vallei (Nijkerk, Wageningen, Barneveld en Scherpenzeel) is door de Gasunie in juli 2012 een screening gedaan op het groepsrisico. Daarbij is aan de gemeente de vraag gesteld of de gebruikte bevolkingsdata juist zijn. Hierop is in opdracht van de regio een controleonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4. Hieruit blijkt dat de onderhavige leiding geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 heeft en dat het groepsrisico als gevolg van de leiding lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Voor een plan als het onderhavige, waarin geen sprake is van toename van het aantal personen, vormt de buisleiding dan ook geen belemmering.
 
Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen is op de verbeelding de ligging van de leiding weergegeven alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook van 5 m. De in de regels opgenomen bepalingen corresponderen met het bepaalde in artikel 14 lid 2 en lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over wegen
Ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is binnen de gemeentelijke grenzen van Nijkerk geen route gevaarlijke stoffen vastgesteld. Op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen moet een vervoerder van gevaarlijke stoffen de bebouwde kom zoveel mogelijk vermijden. Dit geldt niet voor zover het vervoer noodzakelijk is ten behoeve van laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is.
Het plangebied bevat geen situaties als bedoeld in het Besluit externe veiligheid transportroutes. Er worden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegevoegd.
Het plan ziet op de aanleg van een tunnel. Deze is bedoeld voor een betere doorstroming.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over spoor
In het plangebied ligt een deel van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Uit de eindrapport van de werkgroep Basisnet Spoor (20-9-2011) blijkt dat dit traject een plasbrandaandachtsgebied en een plaatsgebonden risicocontour heeft van 9 m. In het plangebied komen binnen deze afstand geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten voor en zij worden ook niet mogelijk gemaakt.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over waterwegen
In het plangebied is geen vaarweg gelegen.

4.9.3 Risico's in de omgeving van het plangebied
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied komen geen Bevi-inrichtingen voor.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen gastransportleidingen gelegen anders dan de hogedrukaardgastransportleidingen die door en parallel aan het plangebied lopen en die zijn omschreven in paragraaf 4.9.2.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over wegen
Rijkswegen en provinciale wegen zijn aangewezen voor de transport van gevaarlijke stoffen. Zo ook de A28, de N301 en de N798. Alleen de N301 ligt direct grenzend aan het plangebied (Noordzijde: Barneveldseweg).
Uit het ontwerp Basisnet Weg blijkt dat de A28, de N301 en de N798 geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6)heeft en deze ook niet is te verwacht op basis van de geprognosticeerde toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het optredende groepsrisico (GR) voor de huidige en geprognosticeerde situatie blijft ruimschoots onder de oriëntatiewaarde. Nadere aandacht voor de risico's van wegverkeer is dan ook niet noodzakelijk.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over spoor
De zuidzijde van het plangebied wordt doorsneden door de spoorlijn Amersfoort-Zwolle, welke nader omschreven is in paragraaf 4.9.2.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over waterwegen
In de directe omgeving van dit plangebied zijn geen transportroutes over het water gelegen.
 
Conclusie
Externe veiligheid is geen belemmering voor dit bestemmingsplan. In de uitvoering van de werkzaamheden zal wél nader overleg met betrokken instanties noodzakelijk zijn.

4.9.4 Verantwoording groepsrisico
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld dat er bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van een EV-risicobron een risico-analyse (qra) moet worden uitgevoerd. Uit de qra (zie bijlage bij het BP) “Verlegging W-502-02-KR-001 t.h.v. Amersfoortseweg, risicoberekeningen W-502-02-KR-001 i.v.m. ontwikkeling spoorwegkruising” van adviesgroep Save d.d. 2 juni 2014 in opdracht van de gemeente Nijkerk blijkt het volgende ten aanzien van:
 
het plaatsgebonden risico, PR 10-6:
Er is geen sprake van een plaatsgebonden risico PR 10-6 rondom deze gasleiding. Er zijn dus geen beperkingen ten aanzien van de aanwezigheid van gebouwen/woningen rondom deze gasleidingen.Wel moet de bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden van deze leiding in acht worden genomen: hier mag ook niet worden gebouwd. Ook bij de verlegging van de gasleiding treden hier geen knelpunten op: de woningen vlak bij de tunnel liggen ook dan nog op meer dan 5 meter afstand van de gasleiding;
 
het groepsrisico (GR):
Zowel in de oude (0,288) als in de nieuwe situatie (0,294) is de oriënterende waarde (het groepsrisico) ruim onder de norm van 1,0; de toename is ook zeer gering. Dit is te verklaren, doordat er relatief een lage personendichtheid rondom de leiding aanwezig is. Er zijn wel enkele woningen aanwezig die nu dichter bij de gasleiding komen te liggen, waardoor het groepsrisico gering toeneemt, maar de norm niet overschrijdt. Vanwege deze GR-toename moeter een verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld en deze wordt hieronder uitgewerkt.
 
Onderdelen (uitgebreide) verantwoording groepsrisico
    
Aanwezige dichtheid van personen
In de vermelde qra is in tabel 3.2 en in figuur 3.1 te zien op pagina 6 van welke personendichtheden is uitgegaan en in welke gebieden rondom het invloedsgebied van de gasleiding deze dichtheden gelden. Het uiteindelijke resultaat qua personendichtheid is samengesteld uit een berekening van deze afzonderlijke deelgebieden/vlakken (nr 1 tm 8). Voor een deel zijn deze aannames gebaseerd op de handleiding verantwoording groepsrisico, maar ook is gebruik gemaakt van de qra die is opgesteld in het kader van de actualisatie van het onderliggende bestemmingsplan Nijkerk 2 in 2011.
 
Hoogte van het groepsrisico GR
Zoals hierboven al is gemeld blijft het GR ruim onder de norm van 1,0; in de oude situatie is het GR 0,288 en in de nieuwe situatie 0,294.
 
Maatregelen ter beperking van het GR door inrichtingshouder
De Gasunie is als eigenaar van de gasleiding betrokken bij deze verlegging van de gasleiding; binnen de infrastructurele randvoorwaarden bij de aanleg van de tunnel heeft de Gasunie gekozen voor de meest optimale variant.
  
Maatregelen ter beperking van het GR in besluit/milieuvergunning
De Gasunie zal via inspectie en onderhoud en beheer van haar leidingen, zorgen voor een zo veilige mogelijke situatie; aangezien zij eigenaar zijn van deze gasleiding is dit ook hun wettelijke taak en is daarmee geborgd dat de maatregelen ter beperking van het GR worden uitgevoerd.
 
Voorschriften ter beperking GR door bevoegd gezag
Dit punt heeft overlap met punt D: De Rijksoverheid ziet er op toe dat de Gasunie aan haar verplichtingen zal voldoen, ondermeer via het betreffende inspectie onderdeel.
 
Voor- en nadelen van andere mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen meteen lager GR
Gezien de randvoorwaarden bij de aanleg van deze tunnel is onderzocht in hoeverre de verlegging van de gasleiding hierbij zo goed en veilig mogelijk kon worden ingepast: een zeer geringe toename van het GR was onvermijdelijk, maar tegelijk is deze toename ook goed te verantwoorden. Er is in dit geval geen sprake van ruimtelijke ontwikkelingen in de zin van woningbouw etc in de buurt van een gasleiding. Daarom zijn er ook geen andere woningbouwlocaties onderzocht met een mogelijk lager GR, die op een grotere afstand liggen van deze gasleiding.
 
Mogelijkheden en maatregelen ter beperking GR in nabije toekomst
In het betreffende BP Nijkerk 2 is deze gasleiding ook al vermeld en onderzocht qua externe veiligheid en is er een verantwoording groepsrisico opgesteld. In dit bestemmingsplan voor de aanleg van de tunnel is de gewijzigde ligging van de gasleiding wederom onderzocht en verantwoord.In de nabije toekomst zal bij de verdere ontwikkeling van het naastgelegen (ten zuid westen) Spoorkamp 1 rekening gehouden moeten worden met deze gasleiding ;hiervoor zal een onderzoek worden uitgevoerd. Verder is er geen woningbouw te verwachten in het gebied direct rondom de tunnel; wel is het mogelijk dat er in het gebied Het Spaanse Leger ten noordoosten van de tunnel in de toekomst extra woningen geplaatst zullen worden; hier zal ook vooraf een qra worden uitgevoerd om de situatie qua externe veiligheid in beeld te brengen en geen onverantwoorde beslissingen te nemen.
 
Bestrijdbaarheid
Het advies van de veiligheidsregio gelderland midden (vggm) is om:
  • De bluswatervoorzieningen rondom de tunnel te optimaliseren;
  • Het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) te controleren en in overleg met de vvgm eventueel uit te breiden;
  • Ook bij bestemmingsplannen aangrenzend aan dit plangebied van de tunnel zo mogelijk maatregelen nemen om het groepsrisico te beperken, bijvoorbeeld door de woningen na ev onderzoek op grotere afstand te plaatsen of in een minder hoge dichtheid;      
  • De best beschikbare technieken toe te passen; hiervan maakt de Gasunie gebruik 
Zelfredzaamheid
Een fakkelbrand van een gasleiding kan leiden tot een zeer snelle incidentontwikkeling met veel potentiele slachtoffers en grote schade aan omliggende gebouwen en ook secundaire branden. Bij een dergelijk incident zijn de aanwezigen in het effectgebied aangewezen op hun eigen zelfredzaamheid en een goede inrichting van hun omgeving: vluchten moet mogelijk zijn van de bron af en dat is het geval.Het aantal slachtoffers kan leiden tot een overschrijding van de medische hulpcapaciteit. De gasunie zal de leiding zsm moeten afsluiten, omdat deze brand niet te blussen is als de aanvoer van gas doorgaat;de hulpverlening richt zich intussen meer op het verzorgen van de mogelijke gewonden die op grotere afstand van de brand zich bevinden.
Middels risico communicatie kunnen de aanliggende bewoners en de gebruikers van de openbare ruimte (de tunnel) geinformeerd worden over de risico’s qua externe veiligheid van het wonen naast, respectievelijk bij gebruik van de tunnel, ingeval zich een incident in deze tunnel plaatsvindt als gevolg van de hier aanwezige gasleiding. Hiermee wordt de zelfredzaamheid verhoogd.
4.10 M.e.r.-beoordeling
Besluit milieueffectrapportage (artikel 7.2 Wet milieubeheer)
De in het Besluit milieueffectrapportage genoemde drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn indicatief. Dat betekent dat ook als de activiteit onder de drempelwaarde blijft, in sommige gevallen toch een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht moet worden gedaan. Er zal dan een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
 
In de D-lijst wordt onder D.1.2 vermeld: de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken, niet zijnde een autosnelweg of autoweg. Hiervan is geen sprake: het blijft een weg met twee rijstroken. Het aanleggen van een tunnel valt dus niet onder het Besluit milieueffectrapportage. Er zijn geen feiten of omstandigheden op grond waarvan in dit geval de activiteiten toch m.e.r.beoordelingsplichtig zouden zijn.
 
Natuurbeschermingswet 1998 (artikel 7.2a Wet milieubeheer)
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen reservaatgebieden of speciale beschermingszones, zoals Natura 2000-gebieden. De Natura 2000-gebieden liggen op een dusdanige afstand, dat de mogelijkheden binnen dit bestemmingsplan geen nadelige invloed of in ieder geval geen significante nadelige invloed op de instandhoudingsdoelen van deze Natura 2000-gebieden heeft. Er hoeft dan ook geen passende beoordeling in het kader van de Europese Habitatrichtlijn te worden opgesteld.
 
Conclusie
Op basis van bovenstaande is een milieueffectrapport niet aan de orde.
5 Toelichting op de regels
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk worden de, van het bestemmingsplan deel uitmakende, regels voor zover nodig van een nadere toelichting voorzien.
 
De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.
 
De bij dit plan behorende regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels. 
Hoofdstuk 1. Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden de in regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
 
Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:
  1. een bestemmingsomschrijving en
  2. bouwregels
Daarnaast is incidenteel een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.
 
Ad a. Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.
 
Ad b. Bouwregels De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving. Ondergronds bouwen is toegestaan zolang maar wordt gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de bouwregels.
 
Ad c. Afwijkingsmogelijkheid De bevoegdheid om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde normen is gebaseerd op de mogelijkheden in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De uitvoering ervan berust bij burgemeester en wethouders. Deze regels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.
 
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) zijn ze in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht.
 
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht is conform artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel geeft, conform de SVBP, de naam van het plan.
5.2 Nadere toelichting op de regels
Voor zover nodig worden de afzonderlijke bestemmingen van een toelichting voorzien. Niet alle bestemmingen worden daarom toegelicht.
 
Verkeer
De tunnel is een ongelijkvloerse kruising met de spoorlijn en als zodanig vermeld in de bestemmingsomschrijving. De bouwhoogte van bouwwerken mag maximaal 8,5 m
bedragen. Dit wordt gemeten vanaf maaiveld, dus niet vanaf de vloer van de tunnel.
 
Verkeer - Railverkeer
Bij de wijze van bestemmen is ervoor gekozen om, net als bij plattegronden en landkaarten, de bovenste functie te bestemmen. Uiteraard is de grond ter plaatse van de ongelijkvloerse kruising met de weg ook bestemd voor wegverkeersdoeleinden.
 
Water
De waterlopen hebben de bestemming Water gekregen. Het water is bestemd in al zijn functies.
 
Leiding - gas
Deze bestemming is een dubbelbestemming. De onderliggende bestemmingen blijven van kracht, maar worden wel beperkt door deze bovengeschikte dubbelbestemming.
 
Hoofdstuk 3 Algemene regels:
Anti-dubbeltelregel
Deze regel bevat de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven bepaling.
 
Algemene gebruiksregels
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is bepaald dat het verboden is grond te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan (art. 2.1 lid 1 onder c). In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend voor het toegestane gebruik. In verband met het schrappen van het bordeelverbod is expliciet opgenomen dat onder strijdig gebruik in ieder geval wordt verstaan het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Voor veel bestemmingen is dit evident, maar omdat dat in casu voor alle bestemmingen geldt is het om discussie te voorkomen expliciet opgenomen. Met deze regeling wordt aangesloten bij het beleid van de gemeente Nijkerk op dit gebied. Met het opnemen in het bestemmingsplan van de eis van voldoende parkeergelegenheid wordt aangesloten bij de landelijke trend.
 
Algemene afwijkingsregels
Aan burgemeester en wethouders wordt hier de bevoegdheid gegeven om af te wijken van de bestemmingsregels. Evident is dat niet alle afwijkingsregels op alle bestemmingen van toepassing zijn. Voorts is van belang dat het bestaan van de bevoegdheid niet mag leiden tot een automatisme in het afwijken: conform de Algemene wet bestuursrecht moeten burgemeester en wethouders de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. Overigens is de bevoegdheid beperkt in die zin dat geen omgevingsvergunning voor afwijken mag worden verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een aantal met name genoemde belangen.
 
Algemene wijzigingsregels
Er is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het verwijderen of aangeven van nadere aanduidingen en grenzen van bestemmings- en bouwvlakken.
 
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:
Overgangsrecht
Bij het overgangsrecht wordt onderscheid gemaakt naar bouwwerken en gebruik.
 
Bij bouwwerken gaat het er om of ze op de peildatum in enigerlei opzicht afwijken van het plan. Doorgaans betreffen die afwijkingen de bouwregels. Ze mogen gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd of na een calamiteit worden herbouwd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot kan ook het gebruik relevant zijn. Van de mogelijkheid tot gedeeltelijke vernieuwing of verandering zijn uitgesloten de illegale bouwwerken. Daaronder worden verstaan de bouwwerken die zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor zover vereist - zijn gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan.
 
Voor een vergroting van de inhoud van een bouwwerk met niet meer dan 10% kan met een omgevingsvergunning eenmalig worden afgeweken. Peildatum voor bouwwerken is het tijdstip van de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
 
Ten aanzien van het gebruik is bepaald dat bestaand, met het plan strijdig gebruik mag worden voortgezet. Een uitsluitingsclausule is opgenomen voor gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. Deze regel laat de wrakingsjurisprudentie onverlet.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.
 
Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet. De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is, dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen.
 
Locatie Tunnel Amersfoortseweg
Aangezien alle gronden die ontwikkeld worden ten behoeve van de nieuwe infrastructuur in eigendom zijn van de gemeente Nijkerk is het kostenverhaal verzekerd en is er ook geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen. De gemeenteraad zal dan ook geen exploitatieplan vaststellen. Het ontwerpbesluit om geen exploitatieplan vast te stellen wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Inspraak
Het ontwerpbestemmingsplan Tunnel Amersfoortseweg heeft op grond van het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van 10 juli 2014 tot en met 20 augustus 2014 én van 31 juli 2014 tot en met 10 september 2014 voor iedereen ter visie gelegen. Gedurende deze periode zijn zes zienswijzen (formeel namens zeven personen) ingediend.
 
Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het ontwerpbestemmingsplan "Tunnel Amersfoortseweg" is aan de daartoe aangewezen instanties worden toegezonden. Alleen Vitens heeft inhoudelijk een reactie verzonden. Verwezen wordt naar de zienswijzennota welke als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak en overleg
7.1.1 Resultaat inspraakreactie
Het ontwerpbestemmingsplan Tunnel Amersfoortseweg heeft op grond van het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van 10 juli 2014 tot en met 20 augustus 2014 én van 31 juli 2014 tot en met 10 september 2014 voor iedereen ter visie gelegen. Tijdens het ter visie liggen zijn zes zienswijzen (formeel namens zeven personen) ontvangen op het ‘ontwerpbestemmingsplan Tunnel Amersfoortseweg’.
De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Zienswijzennota. Deze nota is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.