Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Tunnel Amersfoortseweg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0267.BP0063-0002

Regels

1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Tunnel Amersfoortseweg van de Gemeente Nijkerk;

1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0267.BP0063-0002 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.5 bestaand
  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan legaal bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.6 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.7 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.8 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;

1.9 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten;

1.10 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.11 evenement:
een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;
 
1.12 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.13 nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.14 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.15 peil:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor een ander bouwwerk:
    vanaf maaiveld;
  4. indien in of op het water wordt gebouwd:
    de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;
1.16 plankaart/verbeelding:
  1. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan Tunnel Amersfoortseweg, bestaande uit de kaart(en) met tekeningnummer NL.IMRO.0267.BP0063-0002 ;
  2. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Tunnel Amersfoortseweg ;
1.17 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.18 waterhuishoudkundige voorziening:
voorzieningen ter regulering en ondersteuning van de waterhuishouding, daaronder mede begrepen al dan niet ondergrondse bergbezinkbassins.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Gebouwen en bouwwerken
  1. De bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en andere uitstekende delen van ondergeschikte aard buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. educatieve en religieuze voorzieningen;
  2. sportvoorzieningen;
  3. kantoren;
  4. dienstverlening; 
met daarbijbehorende:
  1. gebouwen, een bedrijfswoning daaronder niet begrepen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. tuinen;
  4. erven;
  5. terreinen;
  6. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. groenvoorzieningen;
  8. parkeervoorzieningen; 
met dien verstande dat geluidgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder niet zijn toegestaan.
 
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Gemengd ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen
Voor een gebouw gelden de volgende regels:
  1. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven hoogte;
  3. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp mogen gehandhaafd worden.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. indien het voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van kerktorens en minaretten mag niet meer dan 40 m bedragen;
  4. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen.
 
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Nadere eis
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.
3.3.2 Procedure
Voor het stellen van een nadere eis geldt de in artikel 14 lid 1 vermelde voorbereidingsprocedure.
 
Artikel 4 Verkeer
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden;
  2. geluidwerende voorzieningen;
  3. al dan niet gelijkvloerse kruisingen met (spoor)wegen en water;
  4. water;
met daarbijbehorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden,
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 8,50 meter mag bedragen met dien verstande dat de hoogte van het geluidswerende voorzieningen 1,5 meter moet bedragen.
 
  
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Nadere eis
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.
4.3.2 Procedure
Voor het stellen van een nadere eis geldt de in artikel 14 lid 1 vermelde voorbereidingsprocedure.
 
Artikel 5 Verkeer - Railverkeer
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. spoorwegvoorzieningen;
  2. al dan niet gelijkvloerse kruisingen met wegen en water;
  3. geluidwerende voorzieningen;
met daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen met dien verstande dat de hoogte van geluidswerende voorzieningen 1,5 meter moet bedragen.
  
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Nadere eis
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.
5.3.2 Procedure
Voor het stellen van een nadere eis geldt de in artikel 14 lid 1 vermelde voorbereidingsprocedure.
 
Artikel 6 Water
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterberging;
  2. waterhuishouding;
  3. waterlopen, waterwegen en/of vijvers;
met daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  3. kruisingen met (spoor)wegen; waaronder bruggen;
  4. dammen;
  5. duikers.
 
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt de volgende regel:
  1. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
 
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Nadere eis
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. de verkeersveiligheid;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
6.3.2 Procedure
Voor het stellen van een nadere eis geldt de in artikel 14 lid 1 vermelde voorbereidingsprocedure.
 
Artikel 7 Leiding - Gas
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de leiding, alsmede voor:
  1. (een) leiding(en) ten behoeve van het transport van aardgas;
  2. de bij de leiding behorende belemmeringenstrook;
met daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
7.2 Bouwregels
Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming 'Leiding - Gas' worden gebouwd.
 
7.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
 
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de basisbestemming.
 
7.3.2 Afwegingskader
Een in artikel 7 lid 3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien uit overleg met de leidingbeheerder(s) blijkt dat daartegen met het oog op het doelmatig functioneren van de gasleiding(en) en/of het aspect veiligheid geen bezwaar bestaat.
 
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. graafwerkzaamheden;
  3. het in de grond drijven van voorwerpen;
  4. diepploegen;
  5. het aanleggen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  6. het planten van hoogopgaande bomen en/of houtopstanden;
  7. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  8. het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  9. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
7.4.2 Uitzondering op verbod
Het in artikel 7 lid 4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
7.4.3 Procedure
Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning horen burgemeester en wethouders de betreffende leidingbeheerder(s).
 
Artikel 8 Waarde - Archeologie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van:
  1. behoudenswaardige archeologische waarden in historische kernen;
  2. behoudenswaardige archeologische waarden in historische boerderijterpen (pollen).
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
  1. binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn slechts toelaatbaar, indien het:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en of;
    2. een bouwwerk betreft waarvan de binnen de bestemming en ter plaatse van onderstaande aanduidingen gelegen oppervlakte niet meer bedraagt dan de daarbij aangegeven oppervlakte en de benodigde bodemingreep niet dieper gaat dan de daarbij aangegeven diepte:
      • 'specifieke vorm van waarde - 4': 250 m² en 0,3 m;
      • 'specifieke vorm van waarde - 8': 10.000 m² en 0,3 m;
    3. een bouwwerk betreft dat (inclusief graafwerkzaamheden) niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2.1 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels en de volgende bepalingen:
  1. op basis van archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige namens de gemeente moet zijn aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de grond waarop het bouwplan betrekking heeft aantoonbaar geroerd is beneden het archeologische niveau door de bestaande c.q. voormalige niet historische bebouwing of andere handelingen, een en ander ter beoordeling van een archeologisch deskundige namens de gemeente;
  2. op basis van archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige namens de gemeente moet zijn aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen inclusief bijbehorende r_apportage;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige inclusief bijbehorende rapportage.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod
Ter plaatse van de in artikel 8 lid 1 genoemde gronden is het verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage. Op basis van het advies van een archeologisch deskundige kan van de vermelde diepte worden afgeweken op basis van de vastgestelde archeologische waarden beleidskaart;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van houtopstanden;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van artikel 8 lid 4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek en/of naar het oordeel van een archeologisch deskundige namens de gemeente is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:
  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen inclusief bijbehorende rapportage;
  3. begeleiding van de werkzaamheden door een archeologisch deskundige inclusief bijbehorende rapportage.
8.4.3 Uitzonderingen op verbod
Het in artikel 8 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
  1. de werken, voor zover deze plaatsvinden ter plaatse van onderstaande aanduidingen, een oppervlakte beslaan die niet meer bedraagt dan de daarbij aangegeven oppervlakte en de benodigde bodemingreep niet dieper gaat dan de daarbij aangegeven diepte:
    • 'specifieke vorm van waarde - 4': 250 m² en 0,3 m;
    • 'specifieke vorm van waarde - 8': 10.000 m² en 0,3 m; 
  2. de werken of werkzaamheden worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings) vergunning;
  3. de werken behoren tot het normale onderhoud, beheer en gebruik, van de gronden;
  4. de werken of werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening dit plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en een daarbij behorende aanduiding geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van onderzoek is aangetoond dat de in artikel 8 lid 1 genoemde waarden geheel of gedeeltelijk niet meer aanwezig zijn, dan wel het niet meer noodzakelijk wordt geacht deze waarden te beschermen;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en een daarbij behorende aanduiding toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige waarden, aanpassing behoeft.
3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 10 Algemene bouwregels 
 
10.1 Bestaande maten
Afwijkingen in maten en afmetingen zoals die legaal bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen gehandhaafd worden.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
11.1 Toegestaan gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:
  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan;
  2. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is;
    2. hoogspanningsleidingen;
    3. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer;
tenzij deze in het plan zijn bestemd.

11.2 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming is uitsluitend toelaatbaar indien: 
  1. de geluidswerende voorziening zoals beschreven in het akoestische onderzoek met een hoogte van 1,5 meter (zowel minimaal als maximaal) wordt opgericht;
  2. een asfalttype wordt toegepast met een minimale geluidsreductie van 1,62 dB;
en deze inrichting in stand wordt gehouden.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
12.1 Algemene afwijkingen
12.1.1 Omgevingsvergunning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en worden toegestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en worden toegestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en worden toegestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m.
12.1.2 Afwegingskader
Een in artikel 12 lid 1.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
13.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de verbeelding verwijderen of aangeven;
  2. grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de verbeelding zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven;
  3. de bestemmingsvlakken voorzien van nieuwe nadere aanduidingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de milieusituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5. de sociale veiligheid;
    6. de externe veiligheid.
13.2 Afwegingskader
13.2.1 Algemeen afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in artikel 13 lid 1  genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond
13.2.2 Onevenredige schade en uitvoerbaarheid
Indien de waarden en/of belangen als genoemd in artikel 13 lid 2.1 onevenredig worden geschaad en/of de uitvoerbaarheid niet is aangetoond vinden de genoemde wijzigingsbevoegd- heden geen toepassing.
 
13.3 Procedure
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
 
Artikel 14 Algemene procedure regels
 
14.1 Nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
  1. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 15 Overige regels
 
15.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Tunnel Amersfoortseweg