direct naar inhoud van 4.1 Milieuaspecten
Plan: Struikfoods 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0051-0002

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Algemeen

Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Onderhavig bestemmingsplan betreft alleen het vastleggen van de bestaande situatie ter plaatse van het bedrijf Struik Foods. Er vinden geen wijzigingen plaats in de functies die worden toegestaan. Hiernaast blijken er geen bijzonderheden voor onderhavig plan op basis van het gemeentelijke bodembeleid en de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart.

Om die reden kan een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek achterwege blijven. Er zijn wat betreft het aspect 'bodem' geen belemmeringen.

4.1.2 Geluid wegverkeer

Algemeen

Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige ruimten, zoals woningen worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting akoestisch onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige ruimten ten gevolge van omliggende wegen. Deze geluidsbelasting mag de voorkeursgrenswaarde niet overschrijden.

Toetsing

Onderhavig bestemmingsplan betreft alleen het vastleggen van de bestaande situatie ter plaatse van het bedrijf Struik Foods. In het bestemmingsplan worden hiernaast geen geluidsgevoelige ruimten mogelijk gemaakt. Om die reden is een akoestisch onderzoek wegverkeer niet benodigd. Er zijn wat betreft het aspect 'geluid wegverkeer ' geen belemmeringen.

4.1.3 Geluid industrielawaai

Algemeen

In het bestemmingsplan moet op basis van de Wet Milieubeheer worden aangetoond dat de te realiseren hindergevende functies binnen het plan een aanvaardbare geluidshinder hebben voor de omliggende geluidhindergevoelige functies.

Toetsing

In onderhavig bestemmingsplan worden diverse functies die geluid produceren, toegestaan in de nabijheid van bestaande woningen (geluidhindergevoelige functies). Er worden in het bestemmingsplan echter geen nieuwe activiteiten toegestaan. Voor de bestaande bedrijfsactiviteiten van Struik Foods is een omgevingsvergunning voor milieu aanwezig. In dit kader is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Middels de omgevingsvergunning voor milieu wordt een voldoende woon- en leefklimaat voor de omgeving gewaarborgd. In het kader van dit bestemmingsplan is het aldus niet benodigd om een akoestisch onderzoek industrielawaai uit te voeren. Er zijn wat betreft het aspect 'geluid industrielawaai ' in het kader van het bestemmingsplan geen belemmeringen.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht geworden zijn. De EU heeft Nederland uitstel (derogatie) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Onderhavig bestemmingsplan heeft een beheergericht karakter en regelt het bestaande bedrijf StruikFoods. Er is dus sprake van een “niet in betekenende mate” wijziging. Er zijn dus geen belemmeringen op het gebied van de luchtkwaliteit. Dit aspect zorgt niet voor belemmeringen voor onderhavig plan.

4.1.5 Bedrijven en milieuzonering en geur

Inleiding

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Om die reden wordt hieronder op de volgende onderzoeksvragen ingegaan:

  • 1. Zijn er bestaande hindergevende functies in de omgeving die mogelijk leiden tot hinder voor de nieuwe hindergevoelige functies binnen het plan?
  • 2. Worden in het onderhavige plan nieuwe hindergevende functies gerealiseerd die mogelijk leiden tot hinder voor nieuwe of bestaande hindergevoelige functies in de omgeving of binnen het plan?

Publicatie Bedrijven en milieuzonering

Bij de toetsing van dit aspect kan aansluiting gezocht worden bij de indicatieve afstanden genoemd in de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, Den Haag, editie 2009). Deze VNG-publicatie geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie.

milieucategorie     richtafstand rustige woonwijk  
1     10 meter  
2     30 meter  
3.1     50 meter  
3.2     100 meter  
4.1     200 meter  
4.2     300 meter  

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

De in de publicatie Bedrijven en milieuzonering genoemde richtafstanden dienen niet zonder meer te worden toegepast in elke situatie. De afstanden moeten worden afgestemd op de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden in principe gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning(en). De bruikbaarheid voor bestaande situaties, waarin sprake is van gemengd gebied, is beperkt. Uitgangspunt in dit geval is dat de milieuhinder niet mag toenemen.

Wet geurhinder

Wanneer geurgevoelige objecten (woningen, maar óók bedrijven zijn onder andere zijn geurgevoelig) worden opgericht in de nabijheid van een veehouderij, dan dient op basis van de Wet geurhinder en veehouderij te worden beoordeeld of er mogelijke belemmeringen te verwachten zijn als gevolg van agrarische activiteiten in de omgeving.

Toetsing

Op basis van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2009 is getoetst welke functies zich in de nabijheid van het plan bevinden. In onderstaand kaartbeeld is dit weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0051-0002_0014.jpg"

Kaartbeeld analyse omgeving plangebied

Op basis van de bovenstaande kaart is een korte analyse uitgevoerd.

Vraag 1: bestaande hindergevende functies hinderlijk voor plan?

Er bevinden zich diverse agrarische bedrijven in de nabijheid van het plangebied (zie de 'hindergevende functies' op het hiervoor opgenomen kaartbeeld). Hier is de wetgeving inzake geurhinder van toepassing. Onderhavig bestemmingsplan betreft echter alleen een bestendiging van de bestaande situatie. Er worden geen nieuwe geurgevoelige functies mogelijk maakt.

Vraag 2: nieuwe hindergevende functies hinderlijk voor omgeving of plan?

Er bevinden zich diverse burgerwoningen in de nabijheid van het plangebied (zie de 'hindergevoelige functies' op het hiervoor opgenomen kaartbeeld). Hiernaast bevinden zich op het direct aangrenzende recreatieterrein diverse recreatiewoningen waar permanente bewoning toegestaan is. Deze woningen ondervinden mogelijk hinder van het bestaande bedrijf.

Wat betreft de mogelijke hinder kan worden gesteld dat via het milieuspoor het bedrijf op een passende manier is ingepast in de omgeving. De regeling in de omgevingsvergunning milieu waarborgen een voldoende woon- en leefklimaat voor de omgeving.

In onderhavig bestemmingsplan wordt het bestaande bedrijf bestendigd en voorzien van een strakke regeling die verdere uitbreiding van het bedrijf niet mogelijk maakt. Hiermee wordt de bestaande situatie vastgelegd en wordt een toename van de hinder onmogelijk gemaakt. Gesteld kan dus worden dat het niet hoeft te worden verwacht dat voor onderhavig bestemmingsplan geen belemmeringen zijn op het gebied van 'bedrijven en milieuzonering'.

4.1.6 Externe veiligheid

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca, sportterreinen en parkeerterreinen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Bij de inventarisatie van de risicobronnen die in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn, is gebruik gemaakt van de risicokaart van de provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0051-0002_0015.jpg"

Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Voorliggend plan legt de bestaande situatie in het plangebied vast. Hierdoor zijn geen nieuwe ontwikkeling in het gebied voorzien, waardoor het aantal (beperkt) kwetsbare objecten toeneemt. Het groepsrisico ter plaatse van het plangebied wijzigt hierdoor niet. Daarbij geldt dat er verder in de omgeving van het plangebied geen relevante stationaire en mobiele bronnen aanwezig zijn. Een nadere verantwoording van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico kan derhalve achterwege blijven. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.