direct naar inhoud van 4.1 Milieuaspecten
Plan: Uitbreiding bedrijventerrein Horstbeek, Hoevelaken
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0045-0002

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden tussen bedrijven en "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de onderstaande tabel zijn de milieucategorieen en de richtafstanden opgenomen waarmee rekening gehouden moet worden in dit bestemmingsplan.

milieucategorie   Richtafstanden gemengd gebied  
1   0 meter  
2   10 meter  
3.1   30 meter  

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). De richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) kunnen met 1 stap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.


Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen. In het kader van dit bestemmingsplan:

  • 1. beperken van de kans op hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het beiden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Voor het plangebied wordt maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan.

Om te bepalen of binnen het plangebied een differentiatie nodig is wat betreft de milieucategorieen is een onderzoek uitgevoerd . Hieronder zijn kort de resultaten weergegeven. Het complete rapport is opgenomen in de bijlage van deze toelichting.

Plangebied

De totale omvang van het plangebied bedraagt circa 1,6 hectare. In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse agrarische bedrijven, een sportaccommodatie en enkele woningen. Ten westen van het plangebied bevindt zich een bedrijventerrein.

Uitgangspunten

Dit onderzoek gaat ervan uit dat de huidige agrarische bestemmingen binnen het plangebied worden beëindigd.

Voor het beoordelen van de milieuhinder wordt voor alle woningen in de nabijheid van het plangebied ervan uitgegaan dat er sprake is van een zogenaamd “gemengd gebied”. In de VNG handreiking “Bedrijven en milieuzonering” editie 2009 staat dit omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging: “Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur (Rijksweg A1) liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.

De richtafstanden zijn daarom met een afstandstap verlaagd ten opzichte van de in de VNG handreiking opgenomen richtafstanden.

Voor het onderzoek hebben wij gebruik gemaakt van de volgende informatie:

  • VNG handreiking “Bedrijven en milieuzonering” editie 2009
  • Kadastrale kaart
  • Bestemmingsplan Buitengebied Hoevelaken
  • Bestemmingsplan Horstbeek-Middelaarseweg Hoevelaken 2000
  • Ontwerp bestemmingsplan Bedrijventerrein 2
  • Milieuscan
  • Schets geluidwal
  • Overleg met de opdrachtgever

Uit de informatie en het overleg blijkt dat het voorgestelde plan voorziet in alleen milieubelastende bestemmingen, namelijk bedrijven tot milieucategorie 3.1.

Resultaten uitwaartse milieuzonering

Uit het onderzoek blijkt dat de voorgestelde milieubelastende bestemmingen mogelijk hinder kunnen geven naar de milieugevoelige bestemmingen in de omgeving. De maximale richtafstand tussen een bedrijf in milieucategorie 3.1 en een woning in gemengd gebied bedraagt 30 meter.

Uit het onderzoek blijkt dat het te realiseren bedrijventerrein mogelijk milieuhinder kan geven naar de woning aan de Middelaarseweg 3. De overige afstanden voldoen aan de richtafstand (30 meter) en daarmee ook aan de VNG handreiking.

Conclusies en aanbevelingen

Op basis van het onderzoek blijkt dat één woning aan de Middelaarseweg 3 op zodanige afstand ligt van het te realiseren bedrijventerrein, dat niet zondermeer een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning kan worden gegarandeerd.

Aanbevolen wordt om de bedrijven op voldoende afstand te realiseren of om bepaalde bedrijven aan de oostzijde tot een lagere milieucategorie te bestemmen om aan de richtafstand te voldoen.

Van de maximaal geldende milieucategorie 3.1 op de bedrijvenlijst (bijlage bij de regels) kan worden afgeweken middels een omgevingsvergunning indien uit onderzoek blijkt dat de milieubelasting van de betreffende activiteit overeenkomt met de milieubelastiging van de bedrijven die op de betreffende locatie kunnen worden toegelaten op basis van de bedrijvenlijst..

Op de verbeelding bij dit bestemmingsplan is de voorgestelde zonering rondom de woning aan de Middelaarseweg 3 opgenomen teneinde het woon- en leefklimaat voor die woning te garanderen. Rondom de woning wordt milieucategorie 2 toegestaan. Daarbuiten kunnen bedrijven tot categorie 3.1 zich vestigen.

4.1.2 Geluid

Langs de noordzijde van de Rijksweg A1 is een grondwal aanwezig met daarachter grasland en op ruime afstand woningen. Ten zuiden van de Rijksweg ligt de spoorlijn Apeldoorn-Amersfoort. Ten einde hier een bedrijvenlocatie te realiseren met zichtlocatie is het noodzakelijk een deel van de grondwal te verwijderen. Het is noodzakelijk te onderzoeken wat de gevolgen zijn van de geluidsbelasting op de woningen als gevolg van deze ingreep. Er wordt uitgegaan van het verwijderen van de grondwal en het bouwen van enkele bedrijfsgebouwen.

Toetsingskader

Het verwijderen van de grondwal valt niet onder de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing moet wel worden onderzocht of de geluidsbelasting wijzigt als gevolg van de ingrepen. Hieronder zijn kort de uitgangspunten en resultaten van het onderzoek samengevat. In de bijlage bij de toelichting is het complete onderzoek opgenomen.

Wegverkeergegevens

Rijkswaterstaat heeft verkeersgegevens verstrekt. Bij het onderzoek is uitgegaan van het jaar 2022. Tevens zijn de maximaal toegestane rijsnelheden en het type asfalt als uitgangspunt gehanteerd.

Railgegevens

Bij de berekening van de geluidsbelasting als gevolg van railverkeer zijn de gegevens gehanteerd voor traject 300 zoals opgenomen in het akoestisch spoorboekje ASWIN 2009, van het toenmalige Ministerie van VROM. Er wordt uitgegaan van de recente peiljaren, verhoogd met 1,5 dB.

Stedenbouwkundige gegevens

De bodem in het plangebied wordt als akoestisch zacht beschouwd met uitzondering van wegen en paden. Er worden langs de Rijksweg nieuwe bedrijven gerealiseerd met daarbij behorende bebouwing. Deze bebouwing zal een afschermende werking hebben. Bij de berekening is uitgegaan van een nieuwe situatie, die gelet op de stedenbouwkundige voorwaarden, dicht bij de toekomstige werkelijkheid zal liggen. De akoestisch zachte bodem zal ter plaatse van de bedrijven worden verhard.

Conclusie

De berekeningen zijn gebaseerd op het verwijderen van de geluidswal en de realisatie van 3 nieuwe bedrijven.

De conclusie is dat dat de geluidsbelasting van de bestaande woningen door de inrichting van het nieuwe bedrijventerrein zal afnemen doordat de nieuwe bedrijfsgebouwen het gebied van de weg en de spoorlijn afschermen. De afname van de geluidsbelasting bedraagt maximaal 2 dB.

Vanuit wegverkeersgeluid en railverkeergeluid blijkt dat het woon- en leefklimaat van de woningen in de omgeving gelijk blijft en bij enkele woninigen zelfs licht verbetert. Hiermee is de uitbreiding van het bedrijventerrein op dit punt aanvaardbaar gebleken.

4.1.3 Bodem

Dit bestemmingsplan maakt een wijziging mogelijk van de bestemming 'Agrarisch gebied' naar 'Bedrijventerrein'. Uit onderzoek moet blijken dat de milieuhygienische kwaliteit van de bodem geschikt is voor de nieuwe bestemming.

Het noordelijk deel van het plangebied is in 1998 gesaneerd. Hiervoor is in 1999 een rapport opgeleverd. Tot op heden hebben er op de locatie geen bodemverontreinigende activiteiten plaatsgevonden. Er is dan ook geen reden dit deel van het plangebied in het kader van dit bestemmingsplan te onderzoeken.

Het zuidelijk deel van het plangebied is tot voor kort in gebruik geweest als agrarisch perceel met bijbehorende opstallen. Voor dit deel is wel een bodemonderzoek uitgevoerd waarvan de resultaten hieronder kort worden toegelicht.

Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem

Verkennend bodemonderzoek NEN 5740

Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

A: gedempte watergang

In het opgeboorde materiaal zijn met name in de bovengrond zintuiglijk bijmengingen met puin, ijzer en glas aangetroffen die een aanwijzingen vormen voor dempingsmateriaal. De zintuiglijk verontreinigde bodemlaag is licht verontreinigd met zink. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

B: overige terreindelen

De bovengrond is plaatselijk zwak tot sterk puinhoudend. De puinhoudende bovengrond is licht verontreinigd met PAK. In de zintuiglijk schone boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater, dat deels is onderzocht in combinatie met deellocatie A, zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707

Op het maaiveld zijn geen asbesthoudende materialen aangetroffen. Tijdens het graven van de gaten is aan de zuidzijde van de onderzoeklocatie golfplaat in de bodem aangetroffen. Laboratoriumonderzoek heeft uitgewezen dat het materiaal chrysotiel (10-15%) bevat en hechtgebonden is. Op basis van de globaal berekende concentratie, wordt de interventiewaarde overschreden. In het opgegraven materiaal uit gaten op het overig deel van de locatie zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Analytisch zijn in deze zintuiglijk schone grondmengmonsters geen verhoogde concentraties aan asbest aangetoond.

Conclusies verkennende onderzoeken

Met betrekking tot het verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) vormen de onderzoekresultaten géén reden voor een nader onderzoek en vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingswijziging.

Met betrekking tot de paramater asbest (NEN 5707) wordt geadviseerd op het zuidelijk deel van de locatie een nader onderzoek naar asbest in bodem te verrichten, dat onder verhoogde veiligheidscondities (3T) uitgevoerd dient te worden.

Nader asbest in grond- en puinonderzoek

Het nader onderzoek naar asbest in grond en puin (ook NEN 5707) is begin september 2012 uitgevoerd en heeft zich gericht op de grondwal op het zuidelijk deel van het plangebied nabij de A1. Tijdens het nader onderzoek is in en onder de gehele grondwal asbest aangetroffen in meer of mindere mate wordt geconcludeerd dat het asbest zeer heterogeen aanwezig is. Derhalve wordt dan ook de gehele onderzochte locatie als verontreinigd beschouwd tot boven de grenswaarde. Het afzonderlijk ontgraven van schone boven- en tussenlagen zal bij het uitvoeren van een sanering in de praktijk niet mogelijk blijken. In totaal bevindt zich in en onder de grondwal circa 2975 m3 verontreinigd materiaal met asbest. De grondwal en de verontreinigde grond onder de wal zal worden gesaneerd.

4.1.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'kwetsbare- of beperkt kwetsbare objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Het doel van het onderzoek is om een uitspraak te kunnen doen of voor het initiatief knelpunten bestaan in het kader van externe veiligheid. In het kader van het onderzoek zijn de risicobronnen in de omgeving van het plangebied geïnventariseerd, voor zover het plangebied zich binnen hun invloedsgebied bevindt. Op basis van de verzamelde informatie is een inschatting gegeven van knelpunten en mogelijke vervolgacties.

Beleidskader

Het beoordelingskader externe veiligheid richt zich op gevaarlijke stoffen en kan naar risicobron grofweg als volgt ingedeeld worden:

  • inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden;
  • buisleidingen;
  • vervoer over weg, water of spoor;

In het veiligheidsbeleid wordt gewerkt met afstanden of gebieden. Daarbij zijn twee basisbegrippen van belang, te weten:

  • PR-gebied: gebied waar plaatsgebonden risiconormen (PR) gelden en getoetst moeten worden.
  • invloedsgebied: gebied waar beoordeling en verantwoording van het groepsrisico (GR) nodig is.

De hierboven genoemde risicobronnen zijn voor dit plangebied geïnventariseerd en beoordeeld. Waar nodig zijn berekeningen van het PR en GR uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is in zijn geheel opgenomen in de bijlage bij de toelichting.

PR

De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voor nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gesteld op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 contour mogen geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt.

GR

De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden, legt dit vaak ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

Het GR wordt meestal weergegeven in een fN-curve grafiek, waarin op de horizontale as het aantal doden N staat en op verticale as de cumulatieve kans f per jaar op een ongeval waarbij N of meer doden vallen.

Conclusie

Samenvattend kan op basis van het uitgevoerde onderzoek externe veiligheid voor de ontwikkeling Bedrijventerrein Horstbeek aan de Middelaarseweg in Hoevelaken het volgende worden geconcludeerd:

  • 1. het plaatsgebonden risico vormt in geen van de gevallen een belemmering voor de planontwikkeling;
  • 2. het groepsrisico als gevolg van inrichtingen en hogedruk buisleidingen vormt geen belemmering voor de planontwikkeling;
  • 3. het groepsrisico als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over de A1 en het spoor moet beperkt verantwoord worden, omdat er door de planontwikkeling sprake is van een kleine toename.

Verantwoording groepsrisico

Tav het groepsrisico (GR) geldt voor de onderzochte risicobronnen het volgende:

A. Aanwezige dichtheid van personen

In het onderzoek naar externe veiligheid is informatie te vinden over de populatiegegevens rond het plangebied voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Horstbeek te Hoevelaken. Het blijkt dat de populatiedichtheid op de reeds aanwezige bedrijventerreinen hoger is dan in de naastliggende woonwijken, namelijk 40 resp. 25 personen per hectare. Voor de beïnvloeding van het groepsrisico geeft uitbreiding van een bedrijventerrein dus in theorie een grotere verhoging van het groepsrisico dan uitbreiding van een woonwijk.

Ook het congrescentrum geeft, in pieken op bepaalde tijdstippen, een grote toename van de populatiedichtheid. Dit is ook van belang voor het berekenen van het groepsrisico en het maken van een verantwoording ervan voor het inschatten van de mogelijke risico's op het gebied van externe veiligheid.

Ook zijn er gegevens over de bevolkingsdichtheid te vinden in de nadere uitwerking van het groepsrisico voor weg en spoor in bijlage 4 tot en met 7.

De aanwezige dichtheden van personen blijken niet te leiden tot een overschrijding van het groeprisico, zoals later zal blijken.

B. Hoogte van het groepsrisico

In het onderzoek naar externe veiligheid is in figuur 2 en 3 (zie na pagina 13 met conclusies) het verloop van de fN-curve voor het groepsrisico weergegeven voor de weg resp. het spoor. Beide curves blijven ruim onder de vastgestelde norm van de oriëntatiewaarde met grootte 1,0. Dit betekent dat het groepsrisico qua algemeen vastgestelde norm voldoet en geen overschrijding laat zien.

Dit is verder uitgewerkt voor de weg in bijlage 4 (huidige situatie) en bijlage 5 (toekomstige situatie). Voor het spoor is de uitwerking te vinden in bijlage 6 (huidige situatie) en 7 (toekomst)

C. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico door inrichtingshouder

Aangezien Rijkswaterstaat de beheerder is van alle rijkswegen, waaronder de A1, is zij ook als inrichtingshouder aan te merken. Via Basisnet weg wordt de zone rond de snelwegen verantwoord qua groepsrisico. Het is niet te verwachten dat de hoeveelheid transport van gevaarlijke stoffen via de A1 bewust zal worden beperkt door de overheid. Echter via Basisnet weg is wel het maximale aantal vervoersbewegingen berekend, waarbinnen het nog verantwoord is qua externe veiligheid om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het invloedsgebied van de A1 toe te staan; dit wordt het zogenaamde risicoplafond genoemd.

Voor het spoor geldt qua wetgeving het Basisnet spoor, wat nu nog in ontwikkeling is. Ook hierbij is, net als bij Basisnet weg, al het groepsrisico vooraf berekend inclusief toekomstige te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen in de zones langs het spoorwegennet in Nederland. Met de concrete planvorming van bedrijventerrein Horstbeek is daarbij ook rekening gehouden en dit is dan ook haalbaar gebleken, qua normen voor het groepsrisico.

D. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico in besluit/milieuvergunning

Voor wegen en spoorwegen zorgen Basisnet weg resp. spoor voor verantwoorde ontwikkelingen qua externe veiligheid. In besluiten en milieuvergunningen moet aan dit aspect aandacht worden besteed.

E. Voorschriften ter beperking groepsrisico door bevoegd gezag

Ten aanzien van de planontwikkeling langs (snel)wegen vloeien de voorschriften die door de Rijksoverheid worden gesteld, voort uit de uitwerking van Basisnet weg.

Verder is er sprake van de zogenaamde Plasbrandaandachtsgebieden (PAG zones) aan weerszijden van de snelweg en het spoor. Voor de weg geldt een zone van 35 meter vanaf het hart van de weg, waarbinnen bij een mogelijk ongeval met gevaarlijke stoffen een kans is van 100% op dodelijke slachtoffers; op 60 meter zou nog “slechts” sprake zijn van 1% dodelijke slachtoffers; voor het spoor bedragen deze afstanden 25 resp. 45 meter.

Mocht er sprake zijn van vloeibare brandstoffen die weglekken bij een ongeval van een vrachtauto die gevaarlijke stoffen vervoerd dan zou dit mogelijk in brand (kunnen) vliegen. De hulpdiensten moeten er dan alert op zijn dat deze (brand)stoffen niet de naastliggende bebouwing van het bedrijventerrein Horstbeek zullen bereiken.

 F. Voor- en nadelen andere mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen met lager groepsrisico

Voor alle bronnen geldt dat er geen andere ruimtelijke alternatieven zijn onderzocht, waarbij sprake is van een lager groepsrisico. Bedrijventerrein Horstbeek is namelijk strategisch aan de A1 gelegen en biedt hier voor geïnteresseerde ondernemers diverse aantrekkelijke zichtlocaties. Er zijn op deze locatie al een aantal bedrijven gevestigd, waardoor het zowel voor de gemeente als voor nieuwe ondernemers veel aantrekkelijker is om met deze planvorming op dit gebied aan te sluiten.

Deze planontwikkeling is op andere locaties in de gemeente niet mogelijk, of het zou bij bedrijventerrein de Flier of Arkerpoort aan de A28 moeten zijn. Bovendien is dit gebied ook niet erg geschikt voor geluid- en luchtkwaliteitsgevoelige bestemmingen als woningen.

G. Mogelijkheden en maatregelen ter beperking groepsrisico in nabije toekomst

Voor alle bronnen geldt dat een adequate voorlichting van de aanwezige werknemers en aanwezigen op het bedrijventerrein Horstbeek van het grootste belang is en blijft. Dit betekent dat op gezette tijden moet worden geoefend in de vorm van ontruimingsoefeningen, BHV, brandweeroefeningen e.d. Verder kunnen er bouwkundige maatregelen worden genomen, maar dit moet al bij de bouw plaatsvinden: bv. versterkte gevels en veiligheidsglas toepassen.

H. Bestrijdbaarheid

In het plangebied en de omgeving daarvan zijn de risicobronnen op weg en spoor van twee zijden bereikbaar. Een incident op de snelweg A1 is vanuit een westelijke en oostelijke richting te bereiken. Het spoor is vanaf de snelweg A1 te bereiken of eventueel via het zandpad aan de zuidzijde. De struiken, bossages en vangrails tussen snelweg en spoor als ook de begaanbaarheid en toegang tot het zandpad kunnen belemmerend werken.

Naast het aanbrengen van voldoende bluswatervoorzieningen via blusleidingen en/of- vijvers is het van belang voor een goede bestrijdbaarheid van een mogelijke ramp dat er een goede rampenbestrijdingskaarten beschikbaar zijn bij de lokale brandweer en dat zij hiermee uit de voeten kunnen (oa door oefensessies). Ook moet er bij de aanleg van het bedrijventerrein aandacht zijn voor een goede infrastructuur: is de locatie goed bereikbaar bij een mogelijke ramp en zijn er voldoende opstelplaatsen voor de hulpverleners aanwezig?

In dit geval bij Horstbeek kan er goed worden gevlucht van de risicobronnen (spoor en weg) af, dus dat is geen knelpunt.

Via het opstellen van een inzetplan kan een goed overzicht worden gemaakt van deze infrastructuur: aanrijd- en evacuatieroutes, bluswatervoorziening en bereikbaarheid daarvan. Ook aandachtspunten en risico's moeten hierbij worden benoemd. Wat betreft de bluswatervoorzieningen zal gebruik worden gemaakt van ondergrondse brandkranen op het waterleidingnet en ook van voorbereide watertappunten voor het gebruik van het aanwezige open water op het bedrijventerrein als bluswater.

Indien niet aan de gestelde bluswatercapaciteit van 180 m3 per uur kan worden voldaan bij een ongeval van een tankwagen op de weg of van 360 m3 per uur bij een ongeval van een ketelwagon op het spoor, moeten er aanvullende bluskranen en/of blusvijvers worden aangelegd aldus de veiligheidsregio.

Deze theoretische normen van de veiligheidsregio worden door de locale brandweer ter discussie gesteld: ze zouden niet realiseerbaar zijn en ook niet nodig. Volgens de locale brandweer is het in dit geval voldoende dat er een capaciteit van bluswater aanwezig is van 120 tot 180 m3 per uur. Dat zou betekenen dat er 1 tot 2 brandkranen in de nabijheid van bedrijventerrein Horstbeek aanwezig moeten zijn. Er zijn momenteel geen brandkranen in het plangebied en/of nabij de risicobronnen. Met een onderzoek is de dekking te bepalen of, en waar deze bijgeplaatst kunnen worden.

Verder leidt een plasbrand of een fakkelbrand zeer waarschijnlijk niet tot het overstijgen van de mogelijkheden van de hulpverlening. Een scenario BLEVE (grote explosie bij een gastransport) zal gezien het grote aantal mogelijke slachtoffers waarschijnlijk de capaciteit van de locale hulpverlening overstijgen. De regionale hulpdiensten zullen dan moeten assisteren.

I. Zelfredzaamheid

Het gaat hierbij om de mate waarin de rond de risicobron aanwezige personen, in dit geval de werknemers op bedrijventerrein Horstbeek, zich bij een eventuele ramp zelfstandig in veiligheid kunnen brengen. Hierbij is het raadzaam om voor het bedrijventerrein Horstbeek als geheel diverse (gezamenlijke) bijeenkomsten te organiseren, waarbij aandacht wordt besteed aan vluchtroutes, BHV e.d. Ook het aanbrengen van alarmering is van belang net als bij de bouw rekening houden met vluchtroutes van de bron (snelweg en spoor) af. Voor dat laatste zijn er voldoende mogelijkheden aanwezig.

Verder is het van belang voldoende aandacht te geven aan de risicocommunicatie: de betrokken werknemers zullen bij een eventuele ramp op de naastliggende snelweg of spoorweg zo snel mogelijk gewaarschuwd en geïnformeerd moeten worden. Hiermee wordt hun zelfredzaamheid vergroot en wordt de kans op mogelijke slachtoffers verkleind.

Aangezien over het algemeen de werknemers op een bedrijventerreinen voldoende mobiel en zelfstandig zijn, wordt er vanuit gegaan dat zij zichzelf in principe voldoende in veiligheid kunnen brengen, als dat nodig mocht zijn, mits tijdig gewaarschuwd.

4.1.5 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent de luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL dat van kracht is voor de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project "niet in betekende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Conclusie

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt (de bouw van bedrijfsgebouwen) betreft geen gevoelige bestemmingen. Gezien de relatief geringe grootte van het nieuwe bedrijventerrein is deze ontwikkeling te kenschetsen als 'niet in betekenende mate'. Deze ruimtelijke ontwikkeling heeft dus geen significante invloed op de verslechtering van de huidige luchtkwaliteit. Een eventuele toename overschrijdt niet de 3% grenswaarde voor fijnstof en stikstof.

4.1.6 Geur

In het kader van dit bestemmingsplan is een quickscan geur uitgevoerd om te beoordelen of geurhinder een rol speelt bij de ontwikkeling van het plangebied. Hieronder zijn kort de resultaten van de quickscan weergegeven. De complete memo over de quickscan is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting.

Geurbronnen

In de nabijheid van het plangebied liggen verschillende veehouderijen. De bedrijven in Hoevelaken liggen ten noordoosten van het plangebied en die in Amersfoort en Stoutenburg over het algemeen ten zuiden van het plangebied.

Standaardnormen

In de Wet geurhinder en veehouderij gelden verschillende normen, afhankelijk of de locatie al dan niet is gelegen in een concentratiegebied of binnen dan wel buiten de bebouwde kom. Verder is de norm afhankelijk van het soort geurgevoelig object.

De gemeente Nijkerk en Amersfoort liggen beiden in een concentratiegebied en het plangebied ligt buiten de bebouwde kom. De maximale geurnormen op een geurgevoelig object, vanuit een dierverblijf waarin dieren met geuremissiefactor (vleesvarkens, legkippen en/of schapen) aanwezig zijn, bedraagt in dit geval 14 ouE/m3. Deze geurconcentratie moet aangehouden worden als norm waarboven het woon- en verblijfklimaat nadelig c.q. niet acceptabel is.

Voor de dierverblijven waarin zowel zogenaamde afstandsdieren (paarden en koeien) als dieren met geuremissiefactor aanwezig zijn, bedraagt de minimumafstand tot de buitenzijde van de plannen in dit geval meer dan 50 meter (plangebied buiten de bebouwde kom).

Door de gemeente Nijkerk is een geurverordening vastgesteld (d.d. 18-12-2008). De verordening bevat voor een aantal woonkernen rondom Nijkerk aangepaste normen.

Beoordeling

Het betreffende plangebied ligt niet binnen de door de gemeente Nijkerk aangewezen gebieden die zijn opgenomen in de geurverordening. Daarom zijn de standaardnormen van toepassing.

Het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf ligt op meer dan 50 meter afstand en voldoet daarmee aan de minimumafstand van afstandsdieren.

Conclusie

Op basis van deze quickscan geur bestaat er geen aanleiding om te veronderstellen dat geurhinder vanwege veehouderijen een belemmering voor de planontwikkeling vormt. Verwacht wordt dat het verblijfsklimaat in het plangebied voor geur redelijk goed zal zijn. Een uitgebreid geuronderzoek met verspreidingsberekeningen wordt niet noodzakelijk geacht.