Plan: | Laakzone |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0267.BP0028-0003 |
In een samenwerkingsverband tussen de gemeenten Nijkerk, Amersfoort, Bunschoten en Waterschap Vallei en Veluwe wordt gewerkt aan het project Laakzone. Deze vindt zijn basis in de "Ontwikkelingsvisie Laakzone". Het Laakzoneproject strekt zich uit van Vathorst tot aan het randmeer bij Bunschoten/Nijkerk. Het project beoogt langs de randen een gecontroleerde recreatieve ontwikkeling van het buitengebied tussen Amersfoort en Bunschoten. De wijk Vathorst is inmiddels grotendeels ontwikkeld en levert een recreatieve druk op het buitengebied c.q. de stadsrandzone. Ook in Bunschoten zijn deels nieuwe woningbouwplannen gerealiseerd aan de oostzijde van de kern (Rengerswetering). De integrale aanpak moet mede voorkomen, dat er een onevenredige druk ontstaat op de polder Arkemheen op het grondgebied van de gemeente Nijkerk.
De Laak is een watergang van Waterschap Vallei en Veluwe, met als hoofdfunctie water afvoeren naar de randmeren. In 2006 is vastgesteld dat de kades langs de Laak tussen Vathorst en de randmeren niet voldoen aan het vereist veiligheidsniveau. De kades langs de Laak beschermen het omliggende gebied tegen overstromingen. De Laak is nu te smal om het water af te voeren en de kades te laag/instabiel. Voor de Laak is het noodzakelijk, dat het profiel van de watergang wordt verbreed van gemiddeld 5,5 meter naar 7 meter. Om de Laak geschikt te maken voor recreatievaart (sloepen/fluisterbootjes) is een zone nodig van circa 12 meter breed.
Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft de wettelijke verantwoordelijkheid om uiterlijk in 2015 het watersysteem van de Laak blijvend op orde te hebben. In de Bestuursovereenkomst Realisatie Project Laakzone (2009-2013) is vastgelegd, dat het Waterschap Vallei en Veluwe recreatieve maatregelen van het project Laakzone meeneemt bij het verbeteren van de Laakkaden en de verbreding van de Laak tussen Vathorst en de stuw bij de Bunschoterweg.
Na een zorgvuldig besluitvormingsproces heeft de gemeenteraad van Nijkerk op 26 april 2012 het besluit genomen mee te werken aan de verbreding van de Laak op het grondgebied van de gemeente Nijkerk onder de volgende voorwaarden:
Nader onderzoek heeft uitgewezen, dat voorwaarde c niet uitvoerbaar is gebleken. De gemeenteraad heeft dan ook op 28 juni 2012 het besluit genomen deze voorwaarde te schrappen en voor het overige het besluit in stand te laten.
De Laakzonepartners hebben in het Bestuurlijk Platform Laakzone ingestemd met het Definitief ontwerp voor de kadeverbetering en de verbreding van de Laak op het grondgebied van de gemeente Nijkerk met inachtneming van de door de gemeenteraad van Nijkerk vastgestelde voorwaarden.
Onderhavig bestemmingsplan dient ervoor de verbreding van de Laak op het grondgebied van Nijkerk en de daarvoor noodzakelijke natuurcompensatie op het grondgebied van de gemeente Nijkerk planologisch mogelijk te maken.
Het totale plangebied voor de Laakzone ligt in een brede zone over de gemeentegrenzen tussen Nijkerk, Amersfoort en Bunschoten. Op de afbeelding hierna is het totale plangebied weergegeven, waarbij het zuidelijke deel van de aangegeven zone op Nijkerks grondgebied het plangebied van dit bestemmingsplan vormt.
Afbeelding - Ligging totale plangebied Laakzone
Afbeelding - Globale ligging verbreding Laak op grondgebied gemeente Nijkerk (bron: Bing Maps)
Compensatiegebied
De verbreding van de Laak op het grondgebied van de gemeente Nijkerk is gelegen binnen EHS-verwevingsgebied. Op basis van de Ruimtelijke Verordening Gelderland moet het verlies aan EHS-verweving worden gecompenseerd. Het te compenseren gebied moet het verlies aan areaal voor weidevogels compenseren. Het gaat om een oppervlakte van circa 1 hectare. De locatie waar de natuurcompensatie kan worden gerealiseerd is perceel K 176. Dit perceel weiland is gunstig gelegen, grenzend aan EHS-natuur en gelegen in het Natura 2000-gebied Arkemheen. Het perceel zal in eigendom en beheer komen van de Stichting Biotoopverbetering Agrarisch Overleg (BAO). Op deze wijze is het beheer op lange termijn gegarandeerd.
Afbeelding - Ligging compensatiegebied ten oosten van de Laak/ten noorden van Bontepoort
Het geldende bestemmingsplan voor de locatie van de verbreding van de Laak op het grondgebied van Nijkerk is het bestemmingsplan Buitengebied 1975. Het was opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2009, echter delen van dat plan zijn niet in werking getreden vanwege het onthouden van goedkeuring door de provincie. Dit geldt ook voor de locatie van de verbreding van de Laak en de het aangrenzende gebied dat ligt in de Ecologische Hoofdstructuur. Daarom wordt teruggevallen op het bestemmingsplan Buitengebied 1975. In dat bestemmingsplan heeft de locatie waar de verbreding van de Laak is voorzien de bestemming "Agrarisch gebied met bouwperceel".
Afbeelding - Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 1975. De rode markering markeert de ligging van de verbreding van de Laak op het grondgebied van Nijkerk
Ook voor de natuurcompensatielocatie is het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1975 en geldt hetzelfde als voor de locatie van de verbreding van de Laak. Alleen is hier de bestemming "Agrarisch gebied met grote landschappelijke waarde met bouwperceel".
Afbeelding - Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 1975. De rode markering markeert de ligging van de natuurcompensatielocatie
De verbreding van de Laak en realisatie van de natuurcompensatie passen niet in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1975.
De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Nijkerk is dit het geval. Echter het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan, daarom is alleen het relevante beleid kort verwoord.
In dit hoofdstuk volgt een opsomming van de belangrijkste beleidsdocumenten op Rijks-, provinciaal, regionaal en lokaal niveau voor zover relevant voor het plangebied en de voorgenomen actualisatie. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het voorliggende bestemmingsplan.
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:
De hiervoor genoemde nationale belangen moeten, voor zover mogelijk, een doorvertaling
krijgen in dit bestemmingsplan. Dat betekent dat er onder andere regelingen in dit
bestemmingsplan moeten worden opgenomen ten aanzien van de omgang met archeologie,
milieu en de Ecologische Hoofdstructuur. In hoofdstuk 4 wordt hierop nader ingegaan.
Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:
Zowel de belangen "Ecologische Hoofdstructuur (EHS)" als "Primaire waterkeringen buiten het
kustfundament" zijn van toepassing op het plangebied. De eisen vanuit het Barro ten aanzien
van de EHS zijn echter van toepassing op de provinciale verordeningen en niet rechtstreeks
op bestemmingsplannen. In onderhavig geval is het beleid voor de EHS doorvertaald in de
Ruimtelijke Verordening Gelderland. Ten aanzien van de primaire waterkeringen buiten het
kustfundament regelt het Barro op welke wijze deze in bestemmingsplannen worden
opgenomen. In onderhavig plan is hierop aangesloten.
De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijk plannen en besluiten en een direct gevolg van de afspraken uit de Startovereenkomst "Waterbeleid 21e eeuw". Vanaf 14 februari 2001 is afgesproken dat de Watertoets wordt toegepast. Dit is dus ook van toepassing voor het plangebied. In een zogenaamde waterparagraaf in het bestemmingsplan wordt het proces beschreven en wordt het advies verwoord.
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.3. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan. De uitgangspunten van het Waterschap Vallei & Veluwe zijn in de watertoets meegenomen.
Het provinciale planologische beleidskader is neergelegd in het Streekplan Gelderland 2005 en vastgesteld op 29 juni 2005. Leidend principe in het streekplan is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit uit zich op tal van terreinen, zoals de stedelijke vernieuwingsopgave, de ontwikkeling van het platteland en de toenemende aandacht voor water als ordenend principe. Het streekplan geeft het provinciale ruimtelijke beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan. Die lijnen zijn herkenbaar in de “ruimtelijke hoofdstructuur”. Deze “ruimtelijke hoofdstructuur” bestaat uit twee raamwerken:
Het hoofddoel van het algemene streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. In het streekplan voorziet de provincie in generiek beleid voor de verschillende functies en ontwikkelingen binnen de provincie. Daarnaast kent het streekplan ook regiospecifiek beleid. Dit beleid is gebaseerd op de regionale structuurvisies van de verschillende regio's en het generieke beleid.
EHS-verweving
EHS-verweving omvat landgoederen onder de Natuurschoonwet (daarop aanwezige grotere natuur- en bosgebieden zijn tot de EHS-natuur gerekend), landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan natuur- en boselementen. Door natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer wordt de natuurwaarde van het gebied als geheel versterkt.
In EHS-verweving is natuur de belangrijkste functie.Grondgebonden land- en tuinbouw vervult een blijvende rol in het duurzaam beheer van cultuurgrond en de daarmee verweven natuurwaarden. Land- en tuinbouw kan zich in de EHS-verweving duurzaam ontwikkelen voor zover de aanwezige natuurwaarden niet worden geschaad.
Onder grondgebonden land- en tuinbouw worden ook alle vormen van gemengde agrarische bedrijfsvoering verstaan, waarbij duurzaam agrarisch gebruik van landbouwgrond aan de orde is. Ook andere functies zoals extensieve recreatievormen kunnen verweven zijn met natuurwaarden en bijdragen aan duurzame instandhouding.
Voor EHS-verweving geldt hetzelfde ruimtelijke beleid als voor EHS-natuur, met de volgende verschillen:
Saldobenadering EHS
In het afwegingskader voor de EHS worden plannen afzonderlijk beoordeeld. Om een meer ontwikkelingsgerichte aanpak te bevorderen kan hiervan worden afgeweken door op gebiedsniveau een “nee-tenzij” afweging te maken. Dit kan wanneer een aantal plannen of projecten in één ruimtelijk plan wordt ingediend gericht op de per saldo verbetering van de kwaliteit en/of kwantiteit van de EHS op gebiedsniveau. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als in combinatie met andere ruimtelijke ingrepen tevens een fysieke barrière in de EHS wordt opgeheven.
Door middel van deze saldobenadering kan een meer aaneengesloten EHS worden verkregen of kunnen EHS-gebieden beter met elkaar worden verbonden. Door ruimtelijke ingrepen op gebiedsniveau met elkaar in verband te brengen, kunnen functies of activiteiten elders in de EHS of daarbuiten betere ontwikkelingsmogelijkheden krijgen. Deze benadering is alleen toepasbaar als:
Bovendien is voor toepassing van deze saldobenadering nodig dat binnen de EHS een kwaliteitsslag gemaakt kan worden waarbij het oppervlak natuur minimaal gelijk blijft dan wel toeneemt. Zo’n kwaliteitsslag kan bijvoorbeeld ontstaan doordat binnen de EHS met bestemmingen geschoven wordt en/of binnen de ruimtelijke visie vergroting van het areaal EHS optreedt, ter compensatie van het gebied dat door de plannen verloren kan gaan; onder de voorwaarde dat daarmee tevens een beter functionerende EHS ontstaat. Over de gebiedsvisie en toepassing van de saldobenadering op basis van deze gebiedsvisie, moet overeenstemming met het Rijk bestaan.
Nationaal Landschap Arkemheen-Eemland
Het plangebied valt binnen het Nationaal Landschap Arkemheen-Eemland. Dit Nationaal Landschap ligt in de provincies Gelderland en Utrecht. De begrenzing van dit provinciegrensoverschrijdende landschap is vooral gebaseerd op de kernkwaliteiten extreme openheid, kenmerkende slagenverkaveling en het veenweidekarakter. Om de openheid goed te kunnen waarborgen, is op een aantal plaatsen ook een aangrenzend wat minder open gebied binnen het Nationaal Landschap begrensd.
Omgevingsvisie
De provincie Gelderland is bezig met een omgevingsvisie voor haar grondgebied, genaamd "Gelderland anders". De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Naar verwachting wordt de Gelderse omgevingsvisie, samen met de omgevingsverordening, eind 2013 vastgesteld.
In de nieuwe Omgevingsvisie valt de verbreding van de Laak op het grondgebied van Nijkerk binnen de zogenaamde "Groene ontwikkelingszone". De Gelderse Groene Ontwikkelingszone is een gebied waar partners en partijen worden uitgenodigd om actief ‘groene’ doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Daarbij maakt de provincie onderscheid tussen de mate waarin partijen worden gevraagd om een - extra - bijdrage te leveren aan dit gebied. Een uitbreiding van dagrecreatie of een bestaand landbouwbedrijf vraagt om een andere mate van compensatie dan het plaatsen van een nieuw recreatieverblijf in deze zone. Het ene initiatief heeft een andere impact op het gebied dan het andere. De provincie wil met haar beleid voor deze zone zo duidelijk mogelijke spelregels hanteren die recht doen aan de doelen in dit gebied.
Zij zoekt naar wat helpt om deze duidelijkheid maximaal te geven en nodigt mensen uit om hierover mee te denken. De juiste kaders moeten voldoende uitnodigend blijven voor ‘goede’ kwalitatieve ontwikkelingen.
Het plangebied valt binnen de EHS-verweving. Het beleid hiervoor dient door te werken in het bestemmingsplan. Omdat de ontwikkeling leidt tot aantasting van de EHS, is een compensatiegebied aangewezen, dat tevens deel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Op die manier wordt invulling gegeven aan de compensatie, in het kader van het "nee, tenzij"-beleid. Binnen de EHS-verweving is overigens wel ruimte voor extensieve recreatievormen.
Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap Arkemheen-Eemland. Een van de hoofdkwaliteiten van dit landschap is de grote mate van openheid. Deze openheid is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd.
Hoewel het beleid van de omgevingsvisie Gelderland anders nog niet is vastgesteld, is op voorhand globaal getoetst of de ontwikkeling past binnen de geschetste kaders. Doordat het plangebied valt binnen de Groene ontwikkelingszone, behoort onderhavige ontwikkeling ook tot de mogelijkheden in het nieuwe beleid.
Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft deze plaats gemaakt voor algemene regels (ruimtelijke verordening). Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.
Gedeputeerde Staten hebben op 3 november 2009 het ontwerp van de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. In 2012 is de RVG gedeeltelijk herzien. De volgende onderwerpen zijn hierin opgenomen:
De laatste drie onderwerpen zijn op dit bestemmingsplan van toepassing. Het
bestemmingsplan moet voldoen aan de regels die zijn gesteld in de verordening. Het plan
voldoet aan deze regels.
Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen.
Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten.
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.3. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.
Verscheidenheid aan landschappen als kernkwaliteit van de gemeente
Landschap en de daarin voorkomende natuurwaarden vormt een belangrijk thema. In veel beleidsdocumenten komen de kwaliteiten van het buitengebied aan de orde. Er worden vier verschillende landschappen onderscheiden:
De Laakzone valt binnen Veenontginningslandschap. Het compensatiegebied voor natuur valt binnen het polderlandschap.
Polderlandschap
De polder Arkemheen met haar extreme openheid en kenmerkende slagenverkaveling, deels veenweidegebied en voorzien van een cultuurhistorisch waardevol gemaal. Het beleid is zeer terughoudend en recreatie wordt niet toegestaan in polder maar alleen aan de randen. Alle ontwikkelingen respecteren de verkaveling, de cultuurhistorie en de openheid van het gebied. Het gebied valt grotendeels onder bescherming van Europese regels (Natura 2000).
Veenontginningslandschap
Hier is een verkaveling van rechte lange percelen. Het landschap is kleinschalig, sloten scheiden de percelen en lange rechte wegen met wegbeplanting kenmerken het gebied. Het gemeentelijk beleid is gericht op het tegengaan van verrommeling en het herstel van de wegen perceelsbeplanting.
Afbeelding - Toekomstvisiekaart
Het plangebied behoort tot één van de tien sleutelgebieden. Deze sleutelgebieden zijn essentieel om richting te geven aan de ontwikkeling en versterking van de identiteit en kwaliteit van de gemeente. In deze gebieden zijn nieuwe ontwikkelingen gepland met specifieke opgaven die met extra aandacht en inzet richting geven aan de ambities van de gemeente. De zogenoemde "Groene buffer" betreft een bufferzone tussen nieuwbouw Amersfoort, gemeente Nijkerk en het buitengebied.
In de gemeentelijke structuurvisie is het plangebied aangewezen als ontwikkelingslocatie, waarmee de groene buffer tussen Amersfoort en het buitengebied van Nijkerk in stand kan worden gehouden.
Met dit plan beoogt de gemeente met de inwoners van Nijkerk te werken aan de milieuvraagstukken die vandaag de dag en de komende jaren spelen. Het gaat over het klimaat, over leefbaarheid, over duurzaamheid en over de verantwoordelijkheid als gemeente met betrekking tot die vraagstukken.
Natuur en landschap
De hoofddoelstelling voor het (inter)nationale natuurbeleid is ‘Behoud, herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur en landschap, als essentiële bijdrage aan een leefbare en duurzame samenleving’. Hiervoor zijn twee belangrijke ‘structuren’ aangewezen, namelijk Natura 2000-gebieden en de EHS.
Water
Water is een belangrijk onderdeel van het landschappelijk raamwerk. De Kaderrichtlijn Water geeft aan dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde moet zijn. Het watersysteem van Nijkerk ligt in de invloedssfeer van de Veluwe, Utrechtse Heuvelrug en het Randmeer. Vanuit de Veluwe wordt Nijkerk gevoed door een stelsel van beken en kwelwater. Ook vanuit de Utrechtse Heuvelrug vindt voeding met kwelwater plaats. In droge perioden wordt vanuit het Randmeer water ingelaten. Door de invloed van deze drie watersystemen is er altijd relatief schoon water aanwezig. Het is voor de toekomst van groot belang dat er voldoende water in het gebied blijft. De negatieve effecten van verstedelijking zullen gecompenseerd moeten worden om verdergaande verdroging van vooral het heideontginning- en kampengebied ten oosten van Nijkerk tegen te gaan.
Recreatie
In het Landschapsontwikkelingsplan is tevens een visie over recreatie opgenomen. Uitbreiding van het recreatief netwerk en benutten van de kansen voor recreatie is als opgave benoemd. Op dit moment worden de kansen voor recreatief gebruik onvoldoende benut. Er moeten meer voorzieningen getroffen worden om recreatie en toerisme te verbeteren. Recreatie kan een knelpunt zijn voor de te realiseren natuurdoelstellingen. Nijkerk streeft naar een zone waarin de ontwikkeling van natuurwaarden en recreatie mogelijk wordt gemaakt. Op dit moment worden recreanten vooral opgevangen bij het Stoomgemaal Hertog Reijnout. Hier is het bezoekerscentrum Arkemheen gevestigd. Door recreatie te concentreren in een gebied - bijvoorbeeld de Laak - wordt voorkomen dat de recreatieve druk zich verplaatst naar kwetsbare gebieden als de polder Arkemheen. Recreatieve routes worden daarom rond de Arkemheense polder geleid.
Wat wil de gemeente bereiken?
Nijkerk streeft naar behoud en ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische- en natuurwaarden. Waarden waar haar inwoners maar ook recreanten/toeristen van buiten de gemeente van kunnen genieten.
De ontwikkeling sluit aan bij de ambitie van de gemeente om het recreatief netwerk uit te breiden en de kansen te benutten. Door onderhavige ontwikkeling wordt ruimte gemaakt voor recreatie, waardoor de recreatieve druk op gebieden als de polder Arkemheen niet verder toeneemt.
In het gemeentelijke Waterplan wordt een overzicht gegeven van alle activiteiten op het gebied van Water in de Gemeente Nijkerk. Naast een terugblik over de afgelopen beleidsperiode 2000-2005 met de daarin gerealiseerde voorzieningen en ontwikkelingen is het Waterplan in hoofdzaak gericht op de periode 2005-2030.
De Laak: verbreden en gebruiken
De Laak heeft een belangrijke waterafvoerfunctie, maar de watergang is relatief smal en ondiep. En voldoet niet aan de gewenste waterafvoer en de dijken voldoend niet aan het gewenste veiligheidsniveau. Gemeente en waterschap zijn van mening dat De Laak meer kansen biedt. Met de bouw van de wijk Vathorst in de gemeente Amersfoort en de mogelijk toekomstige uitbreiding in Nijkerkerveen, zal de afvoer van water via de Laak alleen maar toenemen.
Het is niet de bedoeling dat er motorboten in De Laak gaan varen, daarom wordt een breedte van 7-8 m voorgesteld. Kano's, roeiboten en fluisterboten kunnen elkaar dan moeiteloos passeren. Deze recreatie mag geen inbreuk zijn op de bescherming van de polder Arkemheen. Uit onderzoek van Gemeente Bunschoten blijkt dat kanoën op de Laak geen negatieve effecten heeft op de weidevogels. Er ligt een plan om een kanoroute te maken vanaf de Bunschoterweg tot het Randmeer.
Met de herinrichting van De Laak wordt daarnaast meer ruimte geboden aan natuurontwikkeling. Door aan de polderzijde natuurvriendelijke oevers in te richten, kan de polder worden afgeschermd van recreatiedruk.
Het plan past binnen de kaders die in het waterplan zijn gesteld.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) geeft vanuit een landschappelijke invalshoek een beleidskader, van waaruit toekomstige ontwikkelingen in het buitengebied van Nijkerk mede getoetst kunnen worden en op basis waarvan met betrekking tot dergelijke ontwikkelingen keuzes kunnen worden gemaakt voor de komende 10 jaar.
Met de komst van de nieuwe Vinexwijk "Vathorst" in Amersfoort ontstaat een sterk contrast tussen het stedelijke en het landelijke gebied. De overgang van de stad Amersfoort naar het buitengebied van Nijkerk is zo nadrukkelijk dat nagedacht moet worden over de inrichting van een overgangszone. De grootte en vormgeving van de overgangszone hangt sterk af van een aantal aspecten, namelijk:
De gemeente Nijkerk streeft naar een zone waar mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling van natuurwaarden en recreatiemogelijkheden. Door de recreatieve activiteit te concentreren in de zone rond de Laak wordt voorkomen dat recreatieve druk zich verplaatst naar de polder Arkemheen.
Verdere uitwerking kan in de vorm van een project gebeuren. Daarbij is toetsing aan Natura 2000 en EHS noodzakelijk. Eventuele negatieve effecten op de vogels worden daarbij vastgesteld en de draagkracht van het gebied wordt daarbij bepaald.
Door onderhavige ontwikkeling wordt ruimte gemaakt voor een lichte vorm van waterrecreatie in de Laak, waardoor de recreatieve druk op gebieden als de polder Arkemheen niet verder toeneemt. Belangrijk is wel dat een toetsing aan Natura 2000 plaats vindt. In hoofdstuk 4 wordt hierop verder ingegaan.
In 2006 is de Monumentenwet (1988) gewijzigd en in 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering. Bij bodemingrepen dient vooraf vastgesteld te worden of en zo ja welke archeologische waarden aanwezig zijn. In geval van de aanwezigheid van behoudenswaardige vindplaatsen dienen deze door planaanpassing in de bodem behouden te worden of door middel van een opgraving te worden gedocumenteerd. De voorkomende archeologische verwachtingswaarden van de archeologische beleidsadvieskaart zijn door de gemeente verdeeld in 11 verschillende (verwachtings)waarden. Voor alle gronden met een te beschermen archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming wordt door middel van functieaanduidingen aangegeven om welke verwachtingswaarde het gaat en welke beleidsadviezen van toepassing zijn.
De verschillende verwachtingswaarden brengen aanvullende regels met zich mee die in de legenda van de archeologische beleidskaart staan beschreven. Omdat het nooit met zekerheid is uit te sluiten dat toch enkele archeologische waarden aanwezig zijn, zal de gemeente Nijkerk bij het verlenen van omgevingsvergunningen de vergunninghouder wijzen op haar plicht om archeologische vondsten te melden bij de gemeente Nijkerk.
In onderhavig plan is rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden door het opnemen van dubbelbestemmingen. Deze vereisen dat bij bepaalde werken of werkzaamheden een vergunning nodig is, voordat kan worden begonnen met de bouw of het uitvoeren van de werkzaamheden. In paragraaf 4.6 is aangegeven welke verwachtingswaarden voorkomen in het plangebied. In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de juridische kant van de in het plangebied voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering. Bij bodemingrepen dient vooraf vastgesteld te worden of en zo ja welke archeologische waarden aanwezig zijn. In geval van de aanwezigheid van behoudenswaardige vindplaatsen dienen deze door planaanpassing in de bodem behouden te worden of door middel van een opgraving te worden gedocumenteerd. De voorkomende archeologische verwachtingswaarden van de archeologische beleidsadvieskaart zijn door de gemeente verdeeld in 11 verschillende (verwachtings)waarden. Voor alle gronden met een te beschermen archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming wordt door middel van functieaanduidingen aangegeven om welke verwachtingswaarde het gaat en welke beleidsadviezen van toepassing zijn.
De verschillende verwachtingswaarden brengen aanvullende regels met zich mee die in de legenda van de archeologische beleidskaart staan beschreven. Omdat het nooit met zekerheid is uit te sluiten dat toch enkele archeologische waarden aanwezig zijn, zal de gemeente Nijkerk bij het verlenen van omgevingsvergunningen de vergunninghouder wijzen op haar plicht om archeologische vondsten te melden bij de gemeente Nijkerk.
In paragraaf 4.6 is aangegeven welke verwachtingswaarden voorkomen in het plangebied. In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de juridische kant van de in het plangebied voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Omgeving plangebied
Het gebied rond de verbreding van de Laak op het grondgebied van Nijkerk wordt op dit moment vooral agrarisch gebruikt. In de directe omgeving zijn ook enkele burgerwoningen aanwezig. Aan de overzijde van de Laak, waar de verbreding van de Laak op het grondgebied van Amersfoort plaatsvindt, ligt de Amersfoortse wijk Vathorst.
Laakzone
De Laak is in het zuiden niet veel meer dan een smalle watergang van slechts enkele meters breed. Hier is weinig watervegetatie aanwezig. Er is een aantal verbredingen aan de zuidzijde van de watergang aangebracht bij de ontwikkeling van Vathorst. In deze verbredingen zijn zowel ondiepe als diepere stukken aanwezig. In het centrale deel (de "knik") is de Laak een wat bredere watergang met steile oevers en weinig ontwikkelde oevervegetatie. De ondergrond bestaat vooral uit harde klei, met vaak een (dikke) laag slib. Langs een groot deel van de Laak zijn parallel sloten aanwezig, aangesloten op de kleine polderslootjes tussen de agrarische percelen.
Compensatiegebied
Het compensatiegebied van de verbreding van de Laak is een weiland met vierkante vorm ten noorden van de Bontepoort. Het compensatiegebied ligt in het Natura 2000-gebied Arkemheen en maakt deel uit van de EHS-verweving. Het grenst aan een gebied dat is aangewezen voor EHS-natuur. In nauw overleg met de provincie Gelderland is geconstateerd, dat dit perceel zeer geschikt is voor de natuurcompensatie.
Laakzone
De verbreding van de Laak op het grondgebied van Nijkerk grenst aan de verbreding van de Laak op grondgebied van Amersfoort. Daar wordt de Laak nog extra verbreed tot circa 20 meter. De Laak vormt hier de rand van het woongebied Vathorst dat aan de overkant ligt en markeert de grens tussen de stadsrandzone Vathorst-Noord en het buitengebied van Nijkerk. In het verlengde van dit verbrede deel vervolgt de Laak haar weg in het open buitengebied. In samenhang met de noodzakelijke verzwaring van de kades, wordt de Laak tot aan de Bunschoterweg verbreed tot circa 12 meter waterbreedte. De Laak behoudt op het grondgebied van Nijkerk haar lineaire karakter, waarmee de historische grenslijn tastbaar blijft in het landschap.
Op de noordelijke Laakkade, binnen het plangebied, wordt in tegen stelling tot eerdere plannen geen extensief wandelpad (klompenpad) aangelegd. De Laak zelf zal ruimte bieden voor extensief recreatief medegebruik. Dat wil zeggen als kanoroute en route voor fluisterbootjes. Motorboten zijn niet toegestaan, in verband met het weidevogelgebied grenzend aan het plangebied. Door een natuurvriendelijke oever met een breedte van 5 meter te realiseren aan de Nijkerker zijde, wordt een buffer gevormd tussen de vaarroute en de polder Arkemheen.
Afbeelding - Dwarsdoorsnede ter hoogte van de "knik", met Nijkerk aan de rechterkant waar een natuurlijke oever met een breedte van circa vijf meter wordt gerealiseerd (bron: project Kadeverbetering Laak, Waterschap Vallei en Veluwe)
Compensatiegebied
De gronden waar het gedeelte van de verbreding van de Laak op het grondgebied van Nijkerk is geprojecteerd zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur, verweving. Omdat voor de EHS het zogenoemde "nee, tenzij"-beleid geldt, is het nodig deze aantasting te compenseren. Daarom is ten noorden van de Laakzone een perceel weiland behorende tot de EHS-verweving aangekocht, ten behoeve van de realisatie van nieuwe natuur, als onderdeel van de EHS. Door enkele aanpassingen van de inrichting en het gewijzigde beheer van dit stuk weiland kan dit perceel voldoen als natuurcompensatie voor weidevogelgebied.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient een planologische en milieuhygiënische afweging plaats te vinden. Hoewel het een beperkte planologische aanpassing betreft, geldt dit ook voor de onderhavige situatie. Hierna wordt een afweging gemaakt op de relevante aspecten.
Voor de Laakzone is door Witteveen+Bos onderzocht of het project of verschillende onderdelen hiervan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn. Het project is getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage, zoals die gelden sinds de recente wijziging in verband met de implementatie van de Europese Richtlijn voor Strategische Milieu Beoordeling. In het Besluit milieueffectrapportage zijn in onderdeel C activiteiten, plannen en besluiten opgenomen, ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In onderdeel D staan activiteiten, plannen en besluiten die een m.e.r. beoordelingsplicht hebben. De verplichting om een plan-mer te moeten maken geldt daarnaast ook wanneer er voor het plan (project) een passende beoordeling moet worden opgesteld in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.
In bijlage 1 is de toetsing uitgewerkt. Daarbij is ingezoomd op de volgende categorieën (Andere bepalingen zijn evident niet aan de orde):
Uit de toetsing blijkt dat het project Laakzone niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig is.
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Nationaal Waterplan (2009)
Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Gelderland aan. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied,er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei en Veluwe voor de komende zes jaar. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Waterplan gemeente Nijkerk
Het gemeentelijk waterplan is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Nijkerk. Het gemeentelijk Waterplan is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.
Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Watertoets
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Water in relatie tot het plangebied
Laakverbreding
De gemeente neemt deel aan het project Laakzone. In dit project worden ambities van de gemeenten Amersfoort, Nijkerk en Bunschoten ten aanzien van natuur, landschap en recreatie gecombineerd met de waterhuishoudkundige opgave van het Waterschap Vallei & Veluwe tot verbetering van de doorstroming van de Laak en versterking van de oevers. De grondslag voor de waterhuishoudkundige maatregelen ligt in (NBW-)normering voor de wateroverlast en normen voor de regionale waterkeringen zoals zijn vastgelegd in de provinciale verordening. Zowel de Laak als afvoer van water uit het stroomgebied met o.a. Nijkerkerveen en Vathorst als de hoogte en sterkte van de regionale waterkeringen voldoen niet aan de gestelde normen. De gemeente Nijkerk heeft in 2010 een realisatieovereenkomst gesloten met de gemeentes Bunschoten en Amersfoort, de provincie Utrecht en het Waterschap voor uitvoering van de werkzaamheden in de periode 2010 - 2013. Inmiddels is de planning gewijzigd vastgesteld tot einde 2015.
Medio 2012 heeft de gemeenteraad van Nijkerk ingestemd met verbreding van de Laak op het grondgebied van Nijkerk. Het deel van de Laak, dat wordt verbreed op het grondgebied van Nijkerk krijgt een breedte van 12 meter waarvan de noordelijke strook ingericht wordt als natuurvriendelijke oever. De Laakkade wordt verhoogd en versterkt en krijgt een beschermingszone van 10 meter vanaf de binnenteen van de kade waar de Keur van toepassing is.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.
Hoewel de functie met onderhavig plangebied niet wezenlijk wijzigt, vindt er wel veel grondverzet plaats bij de realisatie van het plan. Om die reden moet de kwaliteit van de bodem worden onderzocht. In 2007/2008 is een dan ook een bodemonderzoek uitgevoerd, bestaande uit een landbodemonderzoek en een waterbodemonderzoek. Het hele landbodemonderzoek is opgenomen in bijlage 2. De conclusie is hierna weergegeven.
Landbodemonderzoek
DHV BV heeft in opdracht van het waterschap Vallei en Veluwe een bodemonderzoek uitgevoerd op de kades langs de Laak. Aanleiding voor het bodemonderzoek is het verleggen van de kades door het verbreden van de geul. Hiervoor is grondverzet nodig. Voor het verleggen en verbreden van de kades wordt aan de voorwaarden voldaan van artikel 1.3 "hergebruiken op of nabij" (HUM Grondstromen, VROM juni 2003). Dat houdt in dat grondverzet in het kader van het Bsb vrij mag plaatsvinden onder de randvoorwaarden dat het gaat om het terug brengen van maximaal licht verontreinigde grond op of in de bodem op en nabij de plaats waar deze is ontgraven zonder te zijn bewerkt. In het kader van de Wbb moet nog wel worden vastgesteld of er voldaan kan worden aan het stand-still principe.
Doel van het milieuhygiënische bodemonderzoek is het vaststellen of de grond in de huidige kades ten minste een vergelijkbare kwaliteit heeft als de locatie waar de nieuwe kades worden aangelegd (stand-still principe). Hiervoor is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem onder de huidige kades vastgesteld.
Uit het bodemonderzoek blijkt dat alleen de bovengrond van de kades plaatselijk licht verontreinigd is. De grond daaronder is niet verontreinigd. De mate van de gemeten verontreinigingen is licht en impliceert dat er geen geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is. Na toetsing (indicatief) aan de waarden van het Bouwstoffenbesluit blijkt dat de grond geclassificeerd is als schoon/MVR-grond. De kwaliteit van de te ontgraven en grond komt overeen met kwaliteit van de grond locaties waarop het wordt toegepast en voldoet daarmee aan de voorwaarden zoals gesteld in de BKK's. Op basis hiervan wordt voldaan aan het stand-still principe. Met dit onderzoek is aangetoond dat grondverzet mag plaatsvinden onder artikel 1.3 "hergebruiken op of nabij" van het Bouwstoffenbesluit.
Aanbevelingen
In het kader van het Bouwstoffenbesluit artikel 1.3 hoeft er geen melding te worden gedaan bij de bevoegde overheden voor het uitvoeren van het grondverzet. Wel zijn er Bodembeheersplannen met Bodemkwaliteitskaarten vastgesteld en geldig voor de onderzoekslocatie. Hierin is aangegeven dat er wel een melding gedaan moet worden bij grondverzet. Het Waterschap Vallei en Veluwe zal hier voor zorg dragen.
Waterbodemonderzoek
Het volledige waterbodemonderzoek is opgenomen in bijlage 3. De conclusie is hierna weergegeven.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen asbestverdachte locaties en bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. De bodemopbouw bestaat uit zand. Allen ter hoogte van km 0,00-0,65 is plaatselijk een veenlaag van maximaal 1 meter dikte aangetroffen;
Het slib is licht verontreinigd en geclassificeerd als klasse 2 slib. Behalve aan het begin van de Laak, hier is het slib geclassificeerd als klasse-0 en 1 slib. Het klasse-2 slib mag volgens de huidige regelgeving verspreid worden tot 20 meter uit de aangrenzende oever. Het slib is klasse 0/1 slib en kan volgens de huidige regelgeving multifunctioneel worden toegepast dan wel verspreid over de aangrenzende oevers.
De vaste waterbodem bestaat uit veen (aan het begin van de Laak) en zand. De veenlaag die zich bevindt tussen km 0,00 – 0,85 is licht verontreinigd met minerale olie. Deze verhoging is veroorzaakt door de van nature aanwezige humeuszuren in het veen. Tussen km 0,7-1,5 is het zand geclassificeerd als klasse-2 en is licht verontreinigd. De overige zandbodem is geclassificeerd als klasse-0 en is niet verontreinigd.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
In 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht geworden. In het besluit zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen (zoals woningen) in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen.
In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:
Afbeelding - Risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het BEVI een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Transportroutes
Het plangebied is niet gelegen binnen een risicocontour van een transportroute.
Buisleidingen
Het plangebied is niet gelegen binnen een risicocontour van een buisleiding. De dichtstbijzijnde aardgastransportleiding ligt op het grondgebied van de gemeente Amersfoort en is gelegen op een afstand van circa 215 m. Deze leiding kent volgens de risicokaart geen plaatsgebonden risicocontour. Ten aanzien van het groepsrisico is het plangebied dermate ver verwijderd van deze buisleiding, dat er geen significante toename van het groepsrisico plaatsvindt met de toename van het aantal recreatieve routes.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan.
In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:
Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen (in of in de nabijheid van het Natura 2000-gebied) geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (Natuurbeschermingswet).
Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt op rijksniveau plaats. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet).
Ecologische Hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. Op basis van de provinciale omgevingsverordening zijn ingrepen in de EHS alleen mogelijk in situaties wanneer de ingreep is 'van groot openbaar belang' is en er geen alternatieven mogelijk zijn.
Soortbescherming
De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).
Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.
In 2008 is een Natuurtoets uitgevoerd voor het totale plangebied van het project Laakzone. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 4. De conclusie is hierna weergegeven.
Tijdens de inventarisatie zijn beschermde soorten aangetroffen. Voor alle soorten geldt de zorgplicht. Voor de soorten waarvoor de vrijstelling geldt ("tabel 1-soorten") hoeft meestal geen ontheffing aangevraagd te worden. Alleen bij sterke wijzigingen in het beheer waarbij schade optreedt aan deze soorten moet ontheffing aangevraagd worden. Functieverandering van locaties met deze soorten valt onder ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
Voor de overige ("tabel 2"- en "tabel 3"-) soorten moet ontheffing worden aangevraagd indien ze negatieve effecten zullen ondervinden van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Dan moeten ook specifieke mitigerende en/of compenserende maatregelen getroffen worden. Hierbij kan gedacht worden aan het verplaatsen van planten en het overzetten van vissen en amfibieën naar een andere geschikte locatie, het buiten het hoofdbroedseizoen (maart-juli) uitvoeren van bepaalde werkzaamheden om verstoring van broedvogels te voorkomen en het bieden van vervangende woonruimte voor vleermuizen indien verblijfplaatsen zullen verdwijnen.
De verbreding van de Laak, waar het in dit bestemmingsplan om gaat grenst niet aan het Natura 2000-gebied Arkemheen (Gebied 58). Het natuurcompensatiegebied ligt in het voornoemde Natura 2000-gebied. Dit zorgt voor een versterking van de kwaliteiten van dit gebied. De effecten hiervan zijn onderzocht in de EHS-toets onder punt 4.5.4.
In 2010 is een aanvullend faunaonderzoek uitgevoerd voor het totale plangebied van het project Laakzone. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 5. De conclusie is hierna weergegeven.
Er is bij de inventarisaties specifiek gelet op de aanwezigheid van rugstreeppad, platte schijfhoren en gestreepte waterroofkever. Deze soorten zijn echter niet aangetroffen. De rugstreeppad komt wel in de omgeving van het plangebied voor, zoals in de Eempolder. Indien ondiepe zanderige plassen ontstaan, wat niet ondenkbaar is bij de herinrichting van de Laakkade, bestaat de kans op kolonisatie door de rugstreeppad. Kolonisatie kan worden voorkomen door het plaatsen van amfibiewerende rasters. De platte schijfhoren en de gestreepte waterroofkever zijn niet zijn aangetroffen tijdens de inventarisaties. Dit sluit aan bij het beeld dat deze soorten zeldzaam zijn in Nederland (www.minlnv.nederlandsesoorten.nl).
De verbreding van de Laak grenst niet aan het Natura 2000-gebied Arkemheen.
Vervolgstappen
Voor de soorten waarnaar dit onderzoek is verricht hoeft voorafgaand aan de werkzaamheden geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te worden gedaan. Wel moet worden voldaan aan andere bepalingen uit deze wet, zoals de zorgplicht. Uit voorafgaand onderzoek is gebleken dat de kleine modderkruiper aanwezig is in het plangebied. Voor deze soort zal dan ook ontheffing door het Waterschap Vallei en Veluwe moeten worden aangevraagd.
Het Waterschap Vallei en Veluwe overweegt om eventuele voorschriften die volgen uit de ontheffing van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet (inclusief zorgplicht) of eventuele voorwaarden die de Provincie Gelderland stelt, op te nemen in een ecologisch werkprotocol.
In 2011 is een EHS-toets uitgevoerd voor de ontwikkeling van de verbreding van de Laak op het grondgebied van Nijkerk. Het volledige rapport met begeleidende brief is opgenomen in bijlage 6. De conclusies zijn hierna weergegeven.
De tijdelijke negatieve effecten op (weide)vogels die optreden als gevolg van de aanlegwerkzaamheden kunnen relatief eenvoudig worden opgeheven door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor de in de Laak aanwezig (beschermde) vissoorten betekenen de werkzaamheden uiteindelijk een verbetering van het habitat. Tijdens de aanlegwerkzaamheden kunnen echter wel negatieve effecten op (beschermde) vissoorten optreden. Deze effecten zijn weg te nemen door te werken volgens een ecologisch werkprotocol.
Voor de soorten waarvoor de Laak en het aangrenzende weidevogelgebied van belang is (in relatie tot de EHS-doelen), kan worden geconcludeerd dat significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden zullen optreden - aangezien een areaal van 1,04 hectare weidevogelgebied verdwijnt door de verbreding/versterking van de Laak en een groot deel (39,30 hectare) van de polder ten noorden van de Laak aan een hogere intensiteit van recreatieve verstoring zal worden blootgesteld. Op basis van de Ruimtelijke Verordening Gelderland moet het verlies aan EHS-verweving worden gecompenseerd.
Wanneer het beleid ten aanzien van de EHS gevolgd wordt, is het plan alleen uitvoerbaar wanneer het project van groot openbaar belang is en er geen redelijke alternatieven zijn. De provincie Gelderland heeft echter aangegeven dat de optredende negatieve effecten in voorliggende situatie kunnen worden opgeheven door gelijktijdig met het initiatief mitigerende maatregelen te nemen, waardoor er per saldo geen verlies optreedt van areaal, kwaliteit en samenhang binnen de EHS (de zogenoemde saldobenadering). De provincie Gelderland is bij het opstellen van de EHS-toets betrokken geweest.
Bij het toepassen van mitigerende maatregelen is het van belang dat binnen de EHS een kwaliteitsverbetering plaatsvindt waarbij het oppervlak natuur minimaal gelijk blijft dan wel toeneemt. Een kwaliteitsverbetering kan bijvoorbeeld ontstaan doordat binnen de EHS met bestemmingen geschoven wordt en/of binnen de ruimtelijke visie vergroting van kwaliteit optreedt, ter compensatie van het gebied dat door de plannen verloren gaat. Voorwaarde is wel dat als gevolg van de genomen maatregelen een beter functionerende EHS ontstaat. Provincie Gelderland heeft aangegeven dat het verlies van oppervlak gemitigeerd kan worden door de kwaliteit van landbouwgrond met weidevogelfunctie ten noorden van de Bunschoterweg in de polders van Natura 2000-gebied Arkemheen, te verbeteren. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan het verhogen van de waterstand waardoor het gebied wordt omgezet van agrarisch gebied met weidevogelfunctie naar weidevogelgebied met agrarische functie. Bij deze benadering (saldobenadering) is niet per definitie het oppervlak te compenseren EHS van belang, maar wordt uitgegaan van een kwalitatieve compensatie. Dit betekent dat minimaal het zelfde aantal paar weidevogels moet kunnen broeden. Een perceel van een kwalitatief hogere waarde, kan dan wellicht in omvang kleiner zijn.
Het fietspad aan Amersfoortse zijde zou aanvankelijk achter de dijk worden gesitueerd. In verband met grondposities is dit niet mogelijk gebleken en wordt in afwijking van het voorlopig ontwerp het fietspad geheel op de kade aangelegd. Aangezien het fietspad zowel buiten de EHS-verweven als buiten de provincie Gelderland ligt heeft dit gegeven echter geen invloed op de compensatieopgave.
Alternatieven en aanbevelingen
Het areaal waarop verstoring zal plaatsvinden als gevolg van een toename in recreatie kan verkleind worden door de ligging en openstelling van de klompenpaden die zijn voorzien in het project Laakzone zorgvuldig te kiezen. Op basis van de EHS-toets heeft de gemeenteraad van Nijkerk op 26 april 2012 besloten af te zien van de aanleg van de klompenpaden.
Aanbevelingen voor compensatie
In het onderzoek zijn enkele aanbevelingen gedaan voor compensatie van de EHS. Gekozen is voor natuurcompensatie op een perceel landbouwgrond (K192) in het Natura 2000-gebied Arkemheen op het grondgebied van de gemeente Nijkerk. De natuurcompensatielocatie zoals beschreven in de EHS-toets verbreding Laak van Ecogroen Advies is echter meegenomen in een kavelruil en niet meer beschikbaar. In het eerste kwartaal 2013 is een nieuwe en goede vervangende locatie voor de natuurcompensatie is gevonden en deze voldoet aan de gestelde criteria. Dat is perceel K 176. Dit perceel is groter dan K192. K176 ligt ook zeer gunstig, het grenst aan EHS-natuur. Het perceel zal in eigendom en beheer komen van de BAO. Het houdt in dat nu 1,5 hectare natuurcompensatie voor de verbreding van de Laak wordt gerealiseerd. Dat is 3.000 m² meer dan in eerste instantie.
Afbeelding - Ligging oude en nieuwe compensatiegebied
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken.
Behalve een waardevol bodemarchief kan er ook sprake zijn waardevolle bebouwing. Het kan daarbij gaan om rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Monumentenwet (1988). Gemeentelijke monumenten zijn beschermd op basis van de gemeentelijke monumentenverordening. Een vertaling van deze regelgeving in het bestemmingsplan zou dubbelop zijn, overigens zijn in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.
In juli 2011 zijn een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 8. De conclusie van het onderzoek is hierna opgenomen.
De in het onderzoek gestelde onderzoeksvragen kunnen op basis van de bereikte resultaten als volgt worden beantwoord:
Geadviseerd is om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
In 2008 is een landschappelijke en cultuurhistorische verkenning uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 9. De conclusie is hierna weergegeven.
In de directe omgeving van de Laak bevinden zich geen monumenten. Het dichtstbijzijnde monument, de hofstede “De Pol” aan de oostzijde van de Laak ligt op circa 100 m uit de Laak. Er is geen effect te verwachten op dit monument.
Verder is geen sprake van archeologische vindplaatsen of plaatsen met een hoge archeologische waarde. Hiervan gaat geen invloed uit op de verdere uitwerking van het ontwerp.
Wel wordt waarde gehecht aan handhaving van de strakke oeverlijnen met kleine slingeringen in het verloop van de Laak en de bestaande slotenpatronen in de achterliggende polders.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
In het plangebied komen geen andere ruimtelijk relevantie kabels of leidingen voor dan een straalpad. Straalpaden lopen echter hoog door de lucht en worden enkel gehinderd door eventuele (hoge) bebouwing of door bebossing op hoger gelegen gronden. Aangezien dit plan geen nieuwe bebouwing of bebossing realiseert en de gronden laag gelegen zijn (het zijn immers polders), vormt de ontwikkeling geen belemmering voor het straalpad.
Ten aanzien van de externe veiligheid van buisleidingen in de omgeving wordt verwezen naar subparagraaf 4.4.2.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
In of nabij het plangebied komen geen bedrijven voor. Daarnaast heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor bedrijven die verder van het plangebied afgelegen zijn.
Het aspect milieuhinder bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Deze partiële herziening is een zelfstandig plan en bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding (plankaart). De regels en de verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk toelichtend en motiverend onderdeel van het plan.
Verbeelding
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken gelden de gebruiksmogelijkheden en bouwmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden kunnen via een dubbelbestemming of aanduiding worden ingevuld.
Een dubbelbestemming is een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel(s) van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken.
Regels
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken.
Deze bestemming is bedoeld voor agrarische gronden in het plangebied. Het oprichten van gebouwen is hier uitgesloten, omdat er geen sprake is van agrarische bouwvlakken. De aanwezige landschappelijke waarden zijn aangeduid door middel van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid van het landschap', 'specifieke vorm van agrarisch met waarde - karakteristieke verkaveling' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarde - weidevogelgebied'. Voor zover delen van het plangebied hiermee zijn aangeduid is een omgevingsvergunningplicht van toepassing voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Daarbij valt te denken aan het dempen van sloten of het vellen en rooien van houtopstanden.
Bepaalde werken en werkzaamheden zijn uitgezonderd van deze vergunningplicht, zoals in het kader van het normale beheer en onderhoud.
De EHS-compensatiegronden hebben de bestemming 'Natuur' gekregen. De bestemming is gericht op het beheer van de bestaande en het ontwikkelen van nieuwe natuur- en landschapswaarden. Bestaande waarden zijn in ieder geval het vogelbeschermingsgebied en het weidevogelgebied.
Bij behoud of ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden kan agrarisch medegebruik van deze gronden een (grote) rol spelen en wordt dus toegestaan. Recreatief medegebruik is, indien verenigbaar met het beoogde natuurdoel, uitsluitend als ondergeschikte functie toelaatbaar.
Om de belangen van natuur en recreatief medegebruik goed tegen elkaar te kunnen afwegen dient voor een aantal werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning te worden gevraagd. Hierbij dient onder andere gekeken te worden naar bestaande en toekomstige waarden, zoals natuur, landschap, waterhuishouding en de mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Deze bestemming is opgenomen voor de Laak en is bedoeld voor watergangen en -huishouding, de instandhouding van landschaps- en natuurwaarden en recreatief medegebruik. Er mogen alleen bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, waarbij valt te denken aan duikers, dammen, stuwen en bruggen.
Deze dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduidingen zijn gebaseerd op het archeologiebeleid in de gemeente Nijkerk. Wat wel of niet is toegestaan wordt in de regels aangegeven.
Met aanduidingen worden diverse deelgebieden onderscheiden. Aangegeven is in welke gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bepalend hierbij zijn de oppervlaktes en de dieptes van de bodemingreep.
De gronden die deze dubbelbestemming hebben, zijn, naast de daar geldende enkelbestemmingen, tevens bedoeld voor de instandhouding van waterkeringen, met de daarbij behorende voorzieningen.
Het plan voorziet niet in de realisatie van extra bouwmogelijkheden binnen het plangebied. De gemeente maakt dan ook geen kosten die op basis van art. 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening op een initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Een exploitatieplan behoeft bij dit bestemmingsplan niet te worden vastgesteld.
De kosten die voor rekening komen van het Waterschap Vallei & Veluwe, als trekker van het project, zijn meegenomen in de (meerjaren)begroting van het Waterschap. In het Bestuurlijk Platvorm Laakzone is de projectraming en bijbehorende verdeling van kosten tussen Waterschap en (projectgroep) Laakzone goedgekeurd. De kosten die voor rekening komen van Laakzone, waaronder ook de kosten voor onderhavig bestemmingsplan, zijn gedekt door de partners binnen de bestuursovereenkomst.
De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee aangetoond.
Vooraankondiging
In verband met het bepaalde in artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan bekend gemaakt.
Vooroverleg
Het voorontwerp van het bestemmingsplan is conform artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening voorgelegd aan het Waterschap Vallei en Veluwe, gemeente Amersfoort, gemeente Bunschoten en de provincie Gelderland.
Waterschap Vallei en Veluwe
Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft aangegeven geen op- en aanmerkingen te hebben op het plan.
Gemeenten Amersfoort en Bunschoten
De gemeenten Amersfoort en Bunschoten hebben aangegeven in te kunnen stemmen met het plan en hebben enkele redactionele opmerkingen gemaakt. Deze zijn verwerkt in het ontwerp-bestemmingsplan.
Provincie Gelderland
De provincie heeft bij brief van 5 november 2013 een reactie gegeven. Deze reactie is opgenomen als bijlage 10 bij deze plantoelichting. Het provinciale belang in dit plan is de Ecologische hoofdstructuur.
De provincie constateert het volgende:
Het plangebied is gelegen in de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Het provinciale beleid voor
de EHS is opgenomen in (de in 2009 herziene) paragraaf 2.7 van de structuurvisie. Er wordt
onderscheid gemaakt tussen EHS met de functies "natuur", "verweving" en ecologische
verbindingszones. Binnen de EHS geldt de "nee, tenzij"-benadering. Dit betekent dat
bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van
het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is
van redenen van groot openbaar belang. De wezenlijke kenmerken of waarden zijn vastgelegd
in de streekplanuitwerking Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse
Ecologische Hoofdstructuur (2006). Het beleid voor de EHS is tevens opgenomen in artikel 18
van de verordening.
De afdelingen hebben geconstateerd dat vorengenoemd beleid goed is verwerkt in het plan.
De reactie geeft dan ook geen aanleiding tot nadere opmerkingen in deze paragraaf en aanpassing van het plan.
Inspraak en zienswijzen
Gelet op de aard en omvang van het bestemmingsplan en het uitgebreide democratische proces van totstandkoming van het bestemmingsplan is afgezien van inspraak.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 14 november 2013 tot en met woensdag 25 december 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is de gelegenheid geboden schriftelijk of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingekomen. Er is geen aanleiding om het bestemmingsplan inhoudelijk te wijzigen. Het bestemmingsplan is daarom op 27 februari 2014 ongewijzigd vastgesteld.