direct naar inhoud van 5.9 Water
Plan: 2e herziening buitengebied, Bunschoterweg 35 en 35a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0015-0002

5.9 Water

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige uitbreiding van bebouwing. Voorzien wordt in de realisatie van een nieuwe deel van de pluimveestal met een (dak) oppervlak van circa 480 m2. Voor
een deel van de uitbreiding dient het agrarisch bouwperceel te worden aangepast. De uitbreiding van het agrarisch bouwperceel met circa 340 m2 maakt het (planologisch) mogelijk dat dit terrein deel geheel wordt bebouwd/verhard.

In het waterbeheersplan 2010-2015 heeft het Waterschap Vallei & Eem de taken vertaalt in concrete doelen voor een periode van zes jaar, maatregelen om die doelen te realiseren en prestatie-indicatoren waaraan de resultaten kunnen worden afgemeten. In het waterbeheersplan zijn zes verschillende gebiedsfuncties onderscheiden, afhankelijk van het grondgebruik en de ruimtelijke ordening. Per gebiedsfunctie zijn algemene doelen geformuleerd voor de kwantitatieve en kwalitatieve toestand van het watersysteem.

De waterfuncties hebben betrekking op een specifiek gebruik van individuele wateren,bijvoorbeeld ecologische verbindingszone of zwemwater. Ook voor deze functies zijn algemene doelen geformuleerd voor de kwantitatieve en kwalitatieve toestand. De functies zijn gebaseerd op de systematiek die de provincies Utrecht en Gelderland in hun provinciale waterplannen hanteren. De functies van de beide provincies verschillen echter op sommige punten van elkaar.

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als "Landbouw". Het grondgebruik in de gebieden met de functie landbouw is overwegend landbouw. Op kleine schaal komen andere vormen van grondgebruik voor zoals bebouwing, natuur en recreatie.

De doelen in deze gebieden zijn:

  • Het waterbeheer is in de eerste plaats gericht op het minimaliseren van wateroverlast en vochttekort voor de landbouw. We houden daarbij rekening met verspreid voorkomende bebouwing (zettingen, wateroverlast) en natuurgebieden (verdroging en eutrofiĆ«ring).
  • Het beschikbaar stellen van voldoende en schoon water voor agrarische doeleinden, zoals beregening.


De beoogde ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met de geformuleerde gebiedsdoelen ten aanzien van water. Vanuit bestaand waterbeleid is het wel noodzakelijk om te kijken naar de mogelijkheden voor het afkoppelen van regenwater. De afkoppeling van regenwater van het verhard oppervlak (dak) is ter plaatse goed mogelijk door toepassing van bouwkundige voorzieningen. Hierdoor kan het regenwater direct worden afgewaterd op omliggende (berm)sloten ten noorden en ten zuiden van het agrarische bouwperceel.

Het plangebied ligt op circa 600 meter afstand van een grondwaterbeschermingsgebied. Om dit gebied ligt een boringsvrije zone. In een boringsvrije zone mogen kleilagen die het onderliggende grondwater beschermen niet worden doorboord. Dit is vastgesteld in de Provinciale milieuverordening Gelderland (PmG). Ook is het verboden de bodem te gebruiken als energiebron (voor bijvoorbeeld de opslag van koud of warm water). Gedeputeerde Staten kan hiervoor ontheffing verlenen. In de ontheffingsvoorschriften staat dat de kleilaag niet mag worden beschadigd en dat het gebruik van stoffen het grondwater niet mag verontreinigen. In waterwin- en grondwatebeschermingsgebieden geldt ook een verbod op het gebruik van de bodem als energiebron. Hier kan geen ontheffing voor worden afgegeven.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in (bouw)activiteiten die het noodzakelijk maken om werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht in de afsluitende kleilagen die de beschermende werking ervan kunnen aantasten, of stoffen worden gebruikt die de kwaliteit van het grondwater in de zandlagen van waaruit drinkwater wordt gewonnen aantasten.