direct naar inhoud van 5.10 Natuurwaarden
Plan: Herontwikkeling Schoollocatie Chopinstraat 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0265.Schoollocatie-VSG1

5.10 Natuurwaarden

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

in de Natuurbeschermingswet is het gebiedsbeschermende deel van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn opgenomen. Het soortbeschermende deel is vastgelegd in de Flora- en Faunawet. De natuurbeschermingswet regelt de aanwijzing en bescherming van deze natuurgebieden.

In de Natuurbeschermingswet is onder meer bepaald dat Natura 2000-gebieden dienen te worden aangewezen, de soorten en habitattypen duurzaam beschermd dienen te worden op basis van instandhoudingsdoelstellingen en dat er voor elk gebied een beheersplan wordt opgesteld, waarin wordt duidelijk gemaakt welke activiteiten wel en welke niet mogelijk zijn in en om de aangewezen gebiedenGevolg van de nieuwe Natuurbeschermingswet is dat een besluit tot vaststellen van een gemeentelijk plan, dat de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten kan verslechteren of een verstorend effect kan hebben in of nabij een Natura 2000-gebied, de goedkeuring behoeft van Gedeputeerde Staten. Dit betreft het zogenaamde preventief bestuurlijk toezicht. Voor enkele activiteiten van Rijksbelang is de minister van LNV vergunningverlener. Dit betekent voor bouwplannen in de omgeving van Natura 2000- Vogelrichtlijn-gebieden dat de significante effecten niet in de eerste plaats in de ruimtelijke procedure dienen te worden afgewogen, maar in het kader van een natuurbeschermingswetvergunning.

Gezien de ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom, de afstand tot de speciale beschermingszones, het huidige gebruik en de omvang van het plangebied en de beoogde ontwikkeling, zal het initiatief geen externe invloed hebben op de waarden binnen de beschermingszones.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

Door BILAN is een ecologische quickscan in het kader van de Flora- en faunawet uitgevoerd. In het plangebied werd een aantal algemeen beschermde soorten waargenomen. Voor algemeen beschermde soorten met een tabel-1-status van de Flora- en faunawet geldt op voorhand een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. Alle waargenomen vogelsoorten hebben een tabel-2-status van de Flora- en faunawet. Het Ministerie van LNV verleent voor soorten in tabel 2 alleen ontheffing wanneer kan worden aangetoond dat de gunstige staat van instandhouding niet wordt aangetast door de voorgestelde ingrepen. Bij ruimtelijke ingrepen geldt op voorhand een vrijstelling voor algemeen voorkomende diersoorten, op voorwaarde dat een lichte toets heeft plaatsgevonden. Deze ecologische quickscan geldt als lichte toets. Voor de algemeen beschermde soorten die in het plangebied voorkomen hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.

De vleermuissoorten die op basis van de bevindingen van deze quickscan in het plangebied worden verwacht, hebben een tabel-3-status van de Flora- en faunawet en zijn daarom streng beschermd. Dat betekent onder andere dat het verboden is om vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Het vernietigen of verstoren van vliegroutes en/of foerageergebieden die voor een verblijfplaats van essentieel belang zijn, is onder het zelfde artikel verboden.

Voor vleermuissoorten is het plangebied niet geschikt als verblijfplaats door het ontbreken van geschikte boomholten en/of bebouwing. De laatvlieger, de gewone en ruige dwergvleermuis jagen langs allerlei lijnvormige elementen waaronder straatlantaarns en groenstructuren. De zuidelijke en oostelijke grens van het plangebied bestaan uit dergelijke elementen evenals de centraal gelegen perceelscheiding. In het plangebied kunnen deze soorten eveneens foerageren. De herinrichting van het plangebied met woningen zal voor deze opportune soorten vervangende lijnelementen bieden waardoor geen essentiële vliegroutes en/of foerageergebieden aangetast zullen worden. In de directe omgeving vormen de aanwezige laanbomen uitwijkmogelijkheden en daarmee alternatieve routes. De bibliotheek biedt potentieel geschikte verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuissoorten. De huidige inrichting van het plangebied heeft op de in dit pand potentiële verblijfplaatsen geen negatief effect. De gevels en dakranden van de bibliotheek blijven toegankelijk. Voor vleermuissoorten is geen ontheffing noodzakelijk.

Alle in Nederland voorkomende broedende vogelsoorten worden beschermd door de Flora- en faunawet en de Vogelrichtlijn. Het verstoren van broedende vogels tijdens het broedseizoen, dat globaal loopt van 15 maart tot 15 juli, is dan ook niet toegestaan. Ten aanzien van broedende vogels verleent het ministerie van LNV geen ontheffing. De hagen en het bosje vormen een broedlocatie voor diverse algemeen voorkomende broedvogels. Het is aan te bevelen werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) te laten plaatsvinden. Tijdens de broedperiode zijn nesten beschermd. Vogels zijn dan extra gevoelig voor verstoring. Werkzaamheden moeten met zorg voor de broedlocatie(s) worden uitgevoerd, zoals door het aanhouden van een minimale, soortafhankelijke rustzone. Het broedseizoen valt samen met de kwetsbare periode van kleine grondgebonden zoogdieren. Daarom is het wenselijk om voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen ruigtes en grazige vegetaties kort te maaien, zodat deze onaantrekkelijk worden voor het verblijf van zoogdieren. Eveneens in deze periode zijn planten tot zaadzetting gekomen. Maaiwerkzaamheden dienen vanaf 15 juli plaats te vinden.

Het buitengebied van Millingen aan de Rijn maakt deel uit van het Nationale Landschap Gelderse poort. De noordelijk gelegen Rijn met de uiterwaarden zijn onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied bevind zich op 600 meter van de Rijn en 300 meter van het poldergebied. Van de ingrepen in het plangebied worden geen externe negatieve invloeden verwacht op de omliggende natuurgebieden verwacht. Op het plangebied rust geen planologische bescherming.

Uit de toetsing aan de Flora- en faunawet blijkt dat bij uitvoering van de ingreep geen negatieve effecten te verwachten zijn. De aanwezige flora en fauna vormt geen belemmering voor de realisatie van de gebouwen. Het ecologisch onderzoek is als Bijlage 8 Ecologisch onderzoek bij deze toelichting gevoegd.