direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Centrumplan, Millingen aan de Rijn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0265.BPCentrumplanMadR-GVS1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Reeds lange tijd wordt in Millingen aan de Rijn de wens geuit te komen tot een echt dorpshart. Met de realisatie van 't Stüpke is hiertoe een eerste aanzet gegeven. De realisatie van 't Stüpke maakte de verhuizing van de Rabobank mogelijk naar deze nieuwbouw, waardoor ter plaatse mogelijkheden werden geboden voor een nieuwe, betere centruminvulling. Inmiddels is door Waardwonen een bouwplan ontwikkeld waarin ruimte wordt geboden aan een discount-supermarkt en 12 huurappartementen in het middensegment. Parkeren vindt plaats op eigen terrein en wordt ontsloten vanaf de Prins Bernhardstraat. Het bouwplan past niet in het geldende bestemmingsplan "Kom Millingen". Om het bouwplan te realiseren is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het centrumgebied van de kern van Millingen aan de Rijn, tegenover het voormalige gemeentehuis (thans Kulturhus). Het plangebied betreft ten eerste de voormalige Rabobanklocatie, dat na de verhuizing is vrijgekomen voor herontwikkeling. Daarnaast omvat het plangebied de hierop aangrenzende woning Prins Bernhardstraat 2 met direct omliggende gronden. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0265.BPCentrumplanMadR-GVS1_0001.png"

Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de locatie vigeert het bestemmingsplan “Kom Millingen”, vastgesteld d.d. 6 juli 2004, gedeeltelijk goedgekeurd d.d. 22 februari 2005 (nr. RE2004.7033) en onherroepelijk geworden door een uitspraak van de Raad van State op 25 februari 2006. Volgens dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen “Centrumdoeleinden” en “Verblijfsdoeleinden”. Binnen de bestemming "Centrumdoeleinden" zijn diverse functies toegestaan, welke onderling uitwisselbaar zijn: publieksgerichte dienstverlening, administratieve dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en wonen (uitsluitend op de verdiepingen). Ruimten waarin het contact met het publiek plaatsvindt (balieruimten) mogen uitsluitend op de begane grond worden gesitueerd. Ter plaatse van de woning Prins Bernhardstraat 2 is de aanduiding 'detailhandel' opgenomen. Daarnaast is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om ook in de andere gebieden binnen de centrumbestemming detailhandel toe te staan. Onderstaand een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0265.BPCentrumplanMadR-GVS1_0002.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kom Millingen'

In het geldende bestemmingsplan is de bestaande situatie vastgelegd ten aanzien van functies en bouwmassa. Het bouwplan is derhalve in strijd met het geldende bestemmingsplan. Afwijkingen hebben betrekking op het toestaan van een supermarkt, de bestemmingsgrenzen, de bouwgrenzen (met name aan de zijde van de Heerbaan) en de maatvoering.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en planbeschrijving
In het eerste deel (hoofdstuk 1) zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording 
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader, de milieuaspecten en de economische uitvoerbaarheid uiteengezet. Wanneer een meer diepgaande indruk van de planopzet verkregen wil worden, is het lezen van de juridische planbeschrijving in aanvulling op deze hoofdstukken aan te bevelen.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.


Uitvoerbaarheid 
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Voorgeschiedenis

Het project kent een lange voorgeschiedenis. Ten aanzien van de totstandkoming van het programma voor het Centrumplan (discount-supermarkt en twaalf bovengelegen huurappartementen in het middensegment) zijn puntsgewijs de volgende (beleids)momenten relevant:

  • In de Visie Wonen en Werken (2004) is de locatie Heerbaan-Prins Bernhardstraat opgenomen als een mogelijke ontwikkelingslocatie. Over de locatie, die allereerst 't Stüpke betrof, is beschreven dat de begrenzing niet vast bepaald is en dat herontwikkeling en opwaardering ervan de mogelijkheid biedt om woningen te ontwikkelen boven centrumfuncties. De locatie is hierom benoemd als een kansrijke centrumlocatie ter versterking van (de leefbaarheid van) het centrum, met dien verstande dat de capaciteit afhankelijk is van het stedenbouwkundige plan.
  • Met de Stedenbouwkundige Visie Heerbaan (2005/2006) is er een totaalbeeld gegeven om de deellocaties 't Stüpke en de voormalige Rabobank e.o. afzonderlijk te (her)ontwikkelen, maar wel in ruimtelijke samenhang. Onderdeel van de deellocatie voormalige Rabobank e.o. zijn hier nog de gronden en het huidige pand van Elektrovakman Hanssen. In de visie is het uitgangspunt wat betreft de functionele invulling van de beide deellocaties dat op de begane grond wordt ingezet op detailhandel en verzorgende dienstverlening (ter versterking van de centrumfunctie). Op de verdiepingen kunnen woonfuncties worden gesitueerd. Beschreven is verder dat de vereiste extra parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd en dat voor de binnenzijde van de deellocatie voormalige Rabobank e.o. indien mogelijk een semi-openbare verblijfsruimte is voorzien.
  • In september 2007 is er tussen de gemeente Millingen aan de Rijn en toen nog de Stichting Volkshuisvesting Millingen aan de Rijn een realiseringsovereenkomst gesloten betreffende het plangebied Centrumplan te Millingen aan de Rijn. Deze overeenkomst betrof een planvorming door de Stichting Volkshuisvesting Millingen aan de Rijn, die globaal voorzag in de realisatie van een complex met 20-25 woningen, 400 tot 500 m2 winkels/maatschappelijke voorzieningen en een parkeervoorziening voor deze binnen het plangebied te realiseren woningen en winkelruimte.
  • Op 23 januari 2008 verleent de provincie Gelderland uit het investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV) subsidie voor het project "Centrum Millingen aan de Rijn". Daarbij wordt het project omschreven als herstructurering van een locatie in het centrumgebied van Millingen aan de Rijn, met als doel de centrumfunctie van het gebied te verbeteren, waarbij er winkel- en maatschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd en 22 appartementen worden gebouwd, waarvan de helft in de sociale huursector.
  • In de Detailhandelsstructuurvisie Millingen aan de Rijn (2009) is over de locatie Centrumplan (voormalige Rabobank) aangegeven dat dit één van de (her)ontwikkelingslocaties in het centrumgebied betreft, waarvoor een invulling met detailhandel of andere centrumvoorzieningen wordt gezocht en die zou kunnen bijdragen aan versterking van de detailhandels- c.q. centrumstructuur. Vermeld is hierbij dat plannen om deze locatie en 't Stüpke te koppelen (inclusief het tussenliggende pand van Elektrovakman Hanssen) in het verleden stuk zijn gelopen, waarna er twee afzonderlijke plannen gemaakt zijn. Daarnaast is inzake specifiek de locatie Bijenkorf vermeld dat onderzocht wordt of die ruimte kan bieden aan een discount-supermarkt en enkele andere winkels.
  • Naar aanleiding van de detailhandelsstructuurvisie (centrum Millingen aan de Rijn heeft een sterkere aantrekkingskracht nodig om het winkelareaal op peil te houden) en ten gevolge van een gewijzigde markt (andere invulling van het woningbouwprogramma is wenselijk), ontwikkelt Waardwonen in 2010/begin 2011 een gewijzigd (bouw)plan voor de herontwikkeling van de voormalige Rabobanklocatie. Dit plan voorziet in het realiseren van winkelruimte voor een discount-supermarkt en twaalf bovengelegen huurappartementen in het middensegment, met bijbehorende parkeervoorziening.
  • Op 7 mei 2012 deelt de provincie Gelderland aan de gemeente mee de eerder toegekende ISV-subsidie te zullen handhaven voor het gewijzigde plan, bestaande uit winkelruimte voor een (discount) supermarkt en 12 huurappartementen in het middensegment.
  • In 2013 vindt een bijstelling van de stedenbouwkundige visie op de ontwikkeling van het centrum van Millingen aan de Rijn plaats. Dit met het doel om te komen tot een actueel kader op hoofdlijnen om sturing te geven aan de lopende en toekomstige ontwikkeling(en) in het hart van het centrum van Millingen en het te ontwikkelen tot een gemeenschappelijke, aantrekkelijke plek. De bijgestelde visie vormt ook een beleidskader voor een goede afstemming tussen de (verdere) uitwerking van de concrete (bouw)plannen voor herontwikkeling van de voormalige Rabobanklocatie en de herinrichting van de openbare ruimte rond het Kulturhus. Op basis van deze bijgestelde visie kan de gemeente zich vinden in het gewijzigde (bouw)plan van Waardwonen voor het Centrumplan, Millingen aan de Rijn. De gemeenteraad heeft op 5 november 2013 ingestemd met de bijgestelde visie.

2.2 Huidige situatie

Omgeving plangebied

Het beeld langs de Heerbaan bestaat uit een sterk verdicht lint met een bochtig verloop, afgewisseld met pleinruimten, en een continu karakter in ruimtelijk opzicht. In grote lijn is sprake van een samenhangend beeld, met daarbinnen een individuele verscheidenheid. Hoofdgebouwen zijn veelal als afzonderlijke massa’s herkenbaar binnen de structuur. De bebouwing heeft een straatgerichte oriëntatie met een duidelijke voorgevel. Het heeft een samenhangende korrelgrootte en bouwhoogte; één of twee bouwlagen met kap, afgewisseld met hogere, statige panden. De bebouwing is afgedekt met een eenduidige kapvorm.

In onderstaande afbeelding is de historische opbouw zichtbaar door de weergave van het Kadastraal Minuutplan (1820) op de luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0265.BPCentrumplanMadR-GVS1_0003.jpg"

Uitsnede Kadastraal Minuutplan (1820), geprojecteerd over de luchtfoto

Plangebied

Het plangebied is gelegen op een plek waar de Heerbaan een gebogen verloop heeft. Afhankelijk van de richting waarvan men de Heerbaan benadert, levert dit een variatie aan ruimtelijke ervaringen op. Van oorsprong vormt de directe omgeving van het plangebied een belangrijke centrale plek in Millingen aan de Rijn door de aanwezige verbindingen vanaf de Heerbaan met de dijk en het achterland. Ook de aanwezigheid van historische gebouwen en functies als het Kultuurhus dragen bij aan de betekenis van de omgeving. Om verschillende redenen is dit echter niet meer goed herkenbaar. Dit geldt zowel voor de functionele en stedenbouwkundige structuur. De aanwezige bebouwing is niet altijd in overeenstemming met de korrelgrootte. Er is sprake van een weinig dorpse uitstraling (platte daken en horizontale geleding) en een matige architectonische kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0265.BPCentrumplanMadR-GVS1_0004.png"

Luchtfoto plangebied en omgeving

Door een onsamenhangende bebouwingsstructuur, ontstaat een rommelig beeld en is in mindere mate sprake van een centrumgebied. Toch biedt de aanwezige (cultuurhistorische) bebouwing aanknopingspunten voor een herontwikkeling die past binnen de schaal en karakter van Millingen aan de Rijn. In dit opzicht is vooral het Kulturhus beeldbepalend voor de directe omgeving van het plangebied. Daarnaast versterken diverse gebouwen langs de Heerbaan de identiteit van de kern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0265.BPCentrumplanMadR-GVS1_0005.jpg"

Huidig beeld plangebied, zijde Heerbaan

Het plangebied betreft de locatie waar voorheen de Rabobank gevestigd was. Daarnaast is op het achterterrein een woning aanwezig met daarnaast een groenstrook en een nutsvoorziening. Hoewel centraal in de kern gelegen, fungeert de locatie op dit moment zoals gezegd niet als dorpshart. Belangrijke oorzaak is dat (nog) geen sprake is van een concentratie van centrumvoorzieningen. De verschillende functies liggen zeer verspreid door het centrumgebied, zodat een logische route niet aanwezig is. Daarnaast is de uitstraling van de gebouwen niet passend in het bebouwingsbeeld langs de Heerbaan en niet in lijn met het gewenste beeld van een dorpshart.

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Stedenbouwkundige visie

Met het oog op de ontwikkeling van 't Stüpke en het huidige plangebied is in 2005-2006 de Stedenbouwkundige Visie Heerbaan opgesteld. Het beeld uit deze visie is in 2012 als integraal onderdeel opgenomen in de vastgestelde Visie centrum Millingen aan de Rijn - Het paspoort voor nieuwe centrumontwikkelingen. De stedenbouwkundige visie gaat uit van het doorzetten van de korrelgrootte en het bebouwingsbeeld van statige bebouwing langs de Heerbaan. Langs het bochtige verloop van het straatprofiel vindt een verstaffeling van verschillende volumes plaats.

Afgelopen periode is geconstateerd dat de Stedenbouwkundige Visie Heerbaan niet meer bruikbaar is als kaderstellend document. Er zijn op dit moment verschillende (bouw)plannen, initiatieven en ideeën voor datzelfde specifieke deel van het centrum, die niet naadloos in betreffende visie passen en onderling tot conflicten leiden. De visie vormt teveel een blauwdruk. Daarnaast kon de elektrozaak op de hoek Heerbaan-Prins Bernhardstraat niet worden meegenomen en liggen er, met name door de vestiging van een discount-supermarkt, kansen om dit gebied nu te ontwikkelen tot een gebied met de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van een echt dorpshart. Dit samen maakt dat behoefte en noodzaak aanwezig is om de totaalvisie op het gebied bij te stellen. De uitgangspunten van de bijgestelde visie zijn als volgt:

  • Het gebied met een onderscheidende inrichting als het dorpshart herkenbaar maken.
  • De Heerbaan is als lijnelement de ruggengraat van het dorp, zowel qua verblijfsfunctie als doorgaande verkeersfunctie; met allebei deze functies rekening houden in inrichting.
  • Het dorpshart bestaat niet uit één echt plein; juist één gebied met verschillende sferen is het uitgangspunt.
  • Parkeren niet per deellocatie en per se binnen het gebied zelf oplossen, maar deels ook in het direct aangrenzende gebied.

Bovenstaande is aanleiding voor een andere herinrichting van de openbare ruimte rond het Kulturhus en overige (openbare) ruimte, en zo mogelijk aanpassing van de aanliggende bebouwing. Het bouwplan voor onderhavige locatie is in dit licht gezien ruimtelijk passend.

De bijgestelde stedenbouwkundige visie biedt een actueel kader op hoofdlijnen om sturing te geven aan lopende en toekomstige (bouw)plannen en ontwikkelingen in een specifiek deel van het centrum van Millingen. Dit met het oog op het ontwikkelen van een gemeenschappelijke, aantrekkelijke plek, een echt dorpshart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0265.BPCentrumplanMadR-GVS1_0006.jpg"

Bijgestelde stedenbouwkundige visie centrum Millingen aan de Rijn

2.3.2 Bouwplan

Door architectenbureau Mulleners+Mulleners is een bouwplan ontworpen. Het plan gaat uit van een eenduidig bebouwingsvlak aan de zuidkant van het plangebied. De noordkant van het plangebied wordt benut voor parkeren. De bebouwing is daarmee herkenbaar gesitueerd aan de Heerbaan tussen de bestaande elektrozaak en de 3-laagse bebouwing op de hoek Heerbaan - Burgemeester Eijckelhofstraat. Het gebouw is zo geplaatst dat het past binnen de voor de Heerbaan kenmerkende bebouwingsbeeld: begeleidende gebouwen met een individuele verscheidenheid (verstaffeling).

afbeelding "i_NL.IMRO.0265.BPCentrumplanMadR-GVS1_0007.jpg"

Toekomstige situatie

De begane grond staat hoofdzakelijk ten dienste van de supermarkt. De voorziene bruto vloeroppervlakte van de discount-supermarkt bedraagt circa 1.143 m2. De bevoorrading plaats aan de zuidzijde, ontsloten vanaf de Heerbaan. De entree tot de supermarkt is gelegen aan de westzijde op de hoek van de bebouwing en is hierdoor vanaf zowel de Heerbaan als de parkeervoorziening goed zicht- en bereikbaar.

De 12 appartementen worden op de supermarkt in 2 (gekoppelde) volumes gerealiseerd, waarbij het volume aan de Heerbaan (8 appartementen) zich als hoofdgebouw presenteert en het volume aan de zijde van de parkeervoorziening (4 appartementen) als nevengebouw. De koppeling tussen de volumes vindt plaats door middel van een klein volume ten dienste van trap en lift, gelegen nabij de hoofdentree van de supermarkt. De appartementen aan de zijde van de Heerbaan worden boven de supermarkt in 2 bouwlagen met daarboven een kap gerealiseerd. De appartementen aan de zijde van de parkeervoorziening worden boven de supermarkt in 1 bouwlaag met daarboven een kap gerealiseerd. Bergingen voor de appartementen worden op de begane grond inpandig gerealiseerd. In de architectonische uitwerking zal gebruik worden gemaakt van voor de Heerbaan karakteristieke bebouwingselementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0265.BPCentrumplanMadR-GVS1_0008.jpg"

Gevelaanzichten

2.3.3 Verkeer en parkeren

In het kader van de planontwikkeling is door Ecopart BV onderzoek verricht naar het parkeren en de verkeersgeneratie (kenmerk R15860, 29 januari 2014). Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. De hierna beschreven conclusies met betrekking tot verkeer en parkeren betreffen de conclusies uit dit onderzoek en overig verricht onderzoek alsook overige bevindingen.

Verkeer

Het plan is zo opgezet dat het parkeren op het achtergelegen terrein plaatsvindt, onsloten vanaf de Prins Bernhardstraat, en de bevoorrading vanaf de Heerbaan. Voor de huidige eenrichtingssituatie op het tussen de Heerbaan en het Oranjeplein gelegen wegvak van de Prins Bernhardstraat geldt dat de gemeente voornemens is deze op te gaan heffen. In het kader van de realisatie van het ontwikkelde bouwplan zal in elk geval tussen de Heerbaan en de in- en uitrit van het te realiseren parkeerterrein weer verkeer in twee richtingen mogelijk worden gemaakt en toegestaan worden. De in paragraaf 2.3.2 opgenomen situatietekening van het bouwplan geeft dit ook aan. Bedoeling is echter ook tussen betreffende in- en uitrit en het Oranjeplein weer verkeer in beide rijrichtingen toe te gaan staan. In het kader van de herinrichting van de openbare ruimte rond en de reconstructie van de Heerbaan tussen de Van Lyndenstraat en Burgemeester ligt er een voorstel om het plangebied uit te breiden met de Prins Bernhardstraat. Dit zodat via deze straat het Oranjeplein bij het centrum van Millingen aan de Rijn kan worden betrokken en de Prins Bernhardstraat geschikt kan worden gemaakt voor verkeer in twee rijrichtingen. Ten aanzien van de aan de Heerbaanzijde van het plangebied te realiseren laad- en losvoorziening voor de bevoorrading van de discount-supermarkt wordt erkend dat geen sprake zal zijn van een 100% verkeersveilige situatie. Dit nu vrachtwagens vanaf de Heerbaan achteruit moeten steken om het verdiept aan te leggen laad- en losdok te bereiken en daarbij beide weghelften nodig hebben en 90° moeten draaien. De verkeerssituatie kan gezien het feit dat het achteruitsteken door vrachtwagens maar op een zeer beperkt aantal momenten van de dag en niet altijd in de spitsuren plaatsvindt (de te vestigen discount-supermarkt zal maximaal driemaal daags bevoorraad worden, waarvan eenmaal tussen 7.00-8.00u en overigens tijdens openingstijden), de ligging van het plangebied in een centrumgebied en bij een te realiseren goede (her)inrichting van de Heerbaan echter acceptabel worden geacht. Bij een goede (her)inrichting van de Heerbaan en de in- en uitrit van het laad- en losdok is de door een vrachtwagen te maken manoeuvre zeker niet lastiger en de situatie niet minder verkeersveilig dan ter plaatse van vele locaties in centrumgebieden elders. Zo bestaat er enig risico op een verkeersongeluk ten tijde van de bevoorrading van de discount-supermarkt, maar is dit risico kleiner dan ter plaatse van menig ander locatie in een centrumgebied. Het ontstaan van problemen qua verkeersveiligheid is naar redelijke verwachting niet aan de orde.

Voor de planontwikkeling is in het door Ecopart BV verrichte onderzoek een verkeersgeneratie berekend van gemiddeld 825 voertuigbewegingen per etmaal. Deze berekende verkeersgeneratie alleen is niet voldoende onderbouwing om te veronderstellen, dat dit bestemmingsplan en realisatie van het ontwikkelde bouwplan niet zullen leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling ter plaatse van het plangebied en het centrumgebied van Millingen aan de Rijn. Die onderbouwing kan wel gevonden worden in het rapport "Advies parkeren en verkeer nieuwbouwcomplex hoek Heerbaan/Prins Bernhardstraat" (Megaborn, in opdracht van de gemeente Millingen aan de Rijn, kenmerk: GMr1301, datum: 25 oktober 2013), dat ook de in het vervolg van deze paragraaf bedoelde algehele parkeerbalans voor het centrumgebied van Millingen aan de Rijn bevat. Volgens dit rapport, dat als Bijlage 3 aan deze toelichting is gevoegd, valt (uiteraard) een forse toename te verwachten van het aantal voertuigbewegingen op de Prins Bernhardstraat, nu deze het achtergelegen parkeerterrein ontsluit en alle 825 extra voertuigbewegingen hierover zullen plaatsvinden. Voor de omliggende wegen en de nabij gelegen kruispunten concludeert het rapport daarentegen het volgende wat betreft de gevolgen van de realisatie van de discount-supermarkt en 12 bovengelegen appartementen:

  • Met name op de Heerbaan zal een toename van het aantal voertuigbewegingen te verwachten zijn. Gelet de verdeling van de verkeersstroom over het wegennet zal de toename op het wegvak van de Heerbaan tussen de kruispunten met de Zeelandsestraat en de Prins Bernhardstraat maximaal circa 450-500 motorvoertuigen bedragen. Ten opzichte van de huidige verkeersintensiteit van 6.500 motorvoertuigen per etmaal is voor dit wegvak, net als voor de aangrenzende wegvakken en de andere omliggende wegen, echter sprake van een relatief geringe toename (maximaal 7%);
  • Het verkeersaanbod op de nabij het plangebied gelegen kruispunten neemt niet zodanig toe, dat in de spitsperioden de kruispuntintensiteit (som van alle kruispuntstromen) boven het aantal van 900 motorvoertuigen per uur uitkomt, dat als vuistregel kan worden gehanteerd voor een kruispunt met voldoende capaciteit voor een fatsoenlijke afwikkeling van het verkeer, en in het centrum afwikkelingsproblemen ontstaan. Ter plaatse van de kruispunten Heerbaan/Zeelandsestraat, Heerbaan/ Prins Bernhardstraat en Heerbaan/Burgemeester Eijckelhofstraat kan de kruispuntintensiteit nog met maximaal 10% groeien, voordat er onacceptabele wachtrijen ontstaan.

Parkeren

Voor het opstellen van de parkeerbalans heeft Ecopart BV in het verrichte onderzoek gebruik gemaakt van de parkeernormen volgens CROW-publicatie 317. Aangezien niet elke functie op alle momenten een even grote parkeervraag genereert is het mogelijk om hierbij zogenaamde aanwezigheidspercentages toe te passen. De berekende parkeervraag is vervolgens in het rapport van het door Ecopart BV verrichte onderzoek afgezet tegen het beschikbare aanbod. Het maatgevend moment ten aanzien van de parkeervraag betreft de zaterdagmiddag. De totale parkeervraag bedraagt dan 51 parkeerplaatsen, waarvan het overgrote deel van de parkeerplaatsen berekend is ten behoeve van de supermarkt. Deze vraag ligt lager dan het binnen het bouwplan opgenomen aantal parkeerplaatsen van 55 stuks. Daarmee voldoet het bouwplan aan de parkeernormen. Voor wat betreft het bestemmingsplan wordt opgemerkt dat ter plaatse van de gronden binnen het plangebied met de bestemming 'Centrum', gelegen buiten het op de verbeelding vastgelegde bouwvlak ten behoeve van de nieuw te realiseren bebouwing, voldoende ruimte beschikbaar is voor realisatie van 55 parkeerplaatsen die van voldoende afmeting alsmede bruikbaar zijn. Omdat daarmee binnen het plangebied in voldoende aantal parkeerplaatsen in relatie tot de vastgelegde bestemming kan worden voorzien, is dit bestemmingsplan wat parkeren betreft uitvoerbaar. In het kader van de aanvraag om de benodigde omgevingsvergunning voor het bouwen zal worden getoetst of het aangevraagde bouwplan inderdaad voorziet in voldoende parkeerplaatsen en de parkeerplaatsen van voldoende afmeting en bruikbaar zijn. Daarnaast blijkt uit de onlangs in opdracht van de gemeente opgestelde algehele parkeerbalans voor het centrumgebied van Millingen aan de Rijn, dat er meer dan voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn in het centrumgebied. Mocht ondanks dit overschot in de toekomst blijken dat extra parkeervoorzieningen gewenst zijn, kan hierin voorzien worden op het nabijgelegen Oranjeplein.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Ladder voor duurzame verstedelijking 

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als procesvereiste vastgelegd. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen, indien deze plannen betrekking hebben op stedelijke ontwikkelingen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Onderhavige ontwikkeling is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Conform de detailhandelsstructuurvisie 2009 van de gemeente bestaat er distributief ruimte voor een discount-supermarkt. De 12 huurappartementen zijn reeds opgenomen in het gemeentelijke en regionaal afgestemde woningbouwprogramma.

Hiermee wordt voldaan aan de principes van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in ruimtelijke plannen. Op het lokale niveau van Millingen aan de Rijn dient (mogelijk) rekening te worden gehouden met twee nationale belangen. Het betreft de bescherming van een primaire waterkering buiten het kustfundament, de Rijndijk, in verband met voldoende ruimte voor waterveiligheid en instandhouding van de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes als cultuurhistorisch erfgoed van uitzonderlijke universele waarde.

3.1.3 Conclusie

Het plangebied ligt niet tegen of nabij de Rijndijk en/of binnen de beschermingszones van de primaire waterkering. Met betrekking tot de Romeinse Limes geeft het Barro aan dat de begrenzing, kernkwaliteiten en regels voor de instandhouding en de versterking ervan bij provinciale verordening worden uitgewerkt. Die uitwerking moet nog plaatsvinden in het kader van de nieuwe Omgevingsverordening. Ten aanzien van het plangebied van dit bestemmingsplan spelen dan ook geen nationale belangen. Voldaan wordt aan de principes van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Gelderland 2005

Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld. Op grond van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening wordt een streekplan, dat onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening tot stand is gekomen, gelijkgesteld aan een structuurvisie onder de nieuwe Wro. In de Wro-agenda 2008 - 2009 geeft de provincie aan hoe zij toepassing geeft aan de verschillende Wro-instrumenten om haar beleid te realiseren.

De provincie beschrijft in het Streekplan Gelderland 2005 ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten van Gelderland in nationaal perspectief en van de samenstellende regio's. De provincie onderkent in haar plan de landschappelijke diversiteit en de regionale verscheidenheid, die hebben geleid tot een structureel verschillende, ruimtelijke opbouw. De structuurvisie geeft – in provinciaal perspectief – op hoofdlijnen aan waar welke ontwikkelingen gewenst zijn. De ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten spelen daarbij een bepalende rol. Daarbij zijn kwetsbare kwaliteiten aan de orde, die bescherming behoeven of een specifieke ontwikkeling, maar het gaat ook om het geleiden van hoogdynamische ontwikkelingen om de kansen op maatschappelijke meerwaarde te vergroten en nieuwe kwaliteiten toe te voegen.

De provincie hanteert voor het ruimtelijke beleid in het Streekplan Gelderland 2005 de volgende uitgangspunten:

  • Regionale inzet:
    ontwikkelingsgerichtheid en afstemming op regionale schaal staan hierbij centraal. Het Regionaal Structuurplan vormt als het ware grotendeels de uitwerking van het provinciale beleid op regionaal niveau;
  • Versterking ruimtelijke kwaliteit:
    ruimtelijke kwaliteit werkt op alle schaalniveaus door en heeft betrekking op de betekenissen die aan de kenmerken van de ruimte kunnen worden ontleend. Die betekenis kan worden uitgedrukt in de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Ruimtelijke plannen moeten dan ook een minimale basiskwaliteit hebben, zoals vastligt in diverse wetten, regelgeving en beleid.

Bebouwd gebied
Op grond van de Beleidskaart ruimtelijke structuur valt de kern Millingen aan de Rijn, waaronder het centrum, binnen het 'bestaand bebouwd gebied' en is deze onderdeel van het multifunctionele gebied. Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht. Vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten gericht op onder andere:

  • Vitale steden en dorpen: elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan ‘dorps’ wonen geaccommodeerd kunnen worden, waarbij wordt gestimuleerd dat met dit ruimtelijk programma tegelijk wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van de groene en recreatieve omgevingskwaliteit.
  • Nieuwe economische dragers: het betreft hier het bieden van werkgelegenheid buiten de landbouw. Deze nieuwe economische dragers kunnen vooral geaccommodeerd worden in en bij bestaande kernen en in vrijgekomen agrarische bebouwing.

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
  • door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland;
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen;
  • optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).

3.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op basis van de Wro kunnen middels een provinciale verordening regels gesteld worden omtrent de inhoud en de toelichting van ruimtelijke plannen, voor zover provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Provinciale staten van Gelderland hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Vervolgens heeft een tweetal herzieningen plaatsgevonden, die zijn verwerkt in de 2e geconsolideerde versie (19 december 2012). De 3e herziening (29 mei 2013) van de Verordening heeft geen betrekking op onderhavig bestemmingsplan.

Met de inwerkingtreding van de RVG zijn de woningbouwcontouren uit het Regionaal Plan overgenomen. Het RVG is het beleidskader waaraan de provincie ruimtelijke plannen toetst.

Verstedelijking
In artikel 2.2 van de RVG is opgenomen dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken in een ruimtelijk plan slechts is toegestaan:

  • binnen bestaand bebouwd gebied;
  • binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem - Nijmegen;
  • binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, mits 90 % van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector;
  • binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen.

Daarnaast blijft nieuwe bebouwing in het buitengebied onder voorwaarden toegestaan.

Nieuwe woningen zijn conform artikel 3 RVG enkel toegestaan voor zover deze passen binnen het Kwalitatief Woonprogramma (thans KWP3: 2010 - 2019) en de regio-opgaven. Recreatiewoningen zijn alleen toegestaan op de locaties waar ook reguliere woningen gebouwd mogen worden.

Conform de kaart 'Verstedelijking' is de locatie gelegen in bestaand stedelijk gebied, zie onderstaande uitsnede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0265.BPCentrumplanMadR-GVS1_0009.jpg"

Uitsnede kaartbeeld 'Verstedelijking', Ruimtelijke Verordening Gelderland (2e geconsolideerde versie)

3.2.3 Conclusie

Het plangebied is in de Verordening als bestaand stedelijk gebied aangeduid en valt binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio. De te realiseren huurappartementen zijn opgenomen in het gemeentelijke, regionaal afgestemde woningbouwprogramma. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Plan

De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel. De Stadsregio wil zich verder ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Een voor Millingen aan de Rijn relevante doelstelling uit het Regionaal Plan is de ontwikkeling van de eigenheid en de identiteit van de dorpen. Door binnen deze dorpen mogelijkheden te creëren voor herinrichting van bestaande gebouwen, nieuwe functies toe te staan én kwalitatieve nieuwbouw te genereren, kan de identiteit van deze dorpen worden versterkt, dit vanuit een duurzaam toekomstperspectief. Herstructurering en transformatie is noodzakelijk om in een aantrekkelijk dorpsklimaat te blijven voorzien en te zorgen voor sociaal-economische vitaliteit. Dat kan door te zorgen voor variatie in aanbod van woningen, voorzieningen en woonmilieus, toegesneden op de (woon)wensen van de huidige en toekomstige inwoners.

3.3.2 Conclusie

De locatie is gelegen in het bestaande dorpsgebied van Millingen aan de Rijn en binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio. Tevens betekent het plan een versterking van het voorzieningenniveau in het centrum en de kern. Daarmee is het bestemmingsplan passend in het beleid van de Stadsregio.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Detailhandelsstructuurvisie Millingen aan de Rijn

Eind 2009 is door de raad de Detailhandelsstructuurvisie Millingen aan de Rijn vastgesteld. In de detailhandelsstructuurvisie is een onderscheid gemaakt tussen een kernwinkelgebied en een ondersteunend centrumgebied. De onderhavige locatie ligt in het kernwinkelgebied. Binnen dit aangewezen gebied mag zich detailhandel vestigen. De detailhandelsstructuurvisie geeft voorts aan dat verwacht mag worden dat toevoeging van een discount-supermarkt in het Millingse centrum positief zal uitpakken voor de koopkrachtbinding en -toevloeiing in de foodsector. Van de komst van een discount-supermarkt wordt dan ook een positieve werking verwacht op de centrumfunctie van dat centrum. Volgens de visie is toevoeging van een discount-supermarkt distributief gezien dan ook verantwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0265.BPCentrumplanMadR-GVS1_0010.jpg"

Kaartbeeld detailhandelsstructuurvisie

Doorvertaling naar plangebied

Het plan voor de herontwikkeling voorziet in een discount-supermarkt die inspeelt op de maximale ruimte. Binnen het vastgestelde kernwinkelgebied is overigens ook geen alternatieve locatie voorhanden, waar een (her)ontwikkeling is dan wel wordt voorzien en/of de volgens de detailhandelsstructuurvisie gewenste discount-supermarkt zou kunnen worden gerealiseerd.

3.4.2 Visie centrum Millingen aan de Rijn

In 2012 is een visie vastgesteld voor het centrumgebied. Deze notitie is een samenvatting van de diverse ontwikkelingen en visies die tot dat moment zijn gemaakt voor het centrum van de gemeente Millingen aan de Rijn. Om een samenhangend overzicht te geven, zijn de ontwikkelingen en visies gebundeld in één visie op het centrum. Aan de hand van de verscheidene door de gemeente vastgestelde visies, wordt kort samengevat wat per visie de uitgangspunten zijn voor de ontwikkeling van het centrum en ontstaat zo een integraal toetsingskader.

Onderdeel van deze centrumvisie is de in 2005-2006 opgestelde Stedenbouwkundige Visie Heerbaan. Hierin is een totaalbeeld gegeven voor een specifiek deel van het centrum van Millingen aan de Rijn, zijnde de deellocaties ’t Stüpke, het onderhavig plangebied en het aangrenzend openbaar gebied. Ook al is deze Stedenbouwkundige Visie Heerbaan begin 2012 nog als zodanig overgenomen, geconstateerd moet worden echter dat deze nu toch niet meer bruikbaar is als kaderstellend document. Er zijn op dit moment verschillende (bouw)plannen, initiatieven en ideeën voor datzelfde specifieke deel van het centrum, die niet naadloos in betreffende visie passen en onderling tot conflicten leiden. Daarbij liggen er kansen om dit gebied nu te ontwikkelen tot een gebied met de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van een echt dorpshart. Dit samen maakt dat behoefte en noodzaak aanwezig is om de totaalvisie op het gebied bij te stellen. Zoals vermeld in hoofdstuk 2.1 heeft de gemeenteraad op 5 november 2013 ingestemd met de bijgestelde visie.

Doorvertaling naar plangebied

Het initiatief van de ontwikkeling van de discount-supermarkt met daarboven appartementen past binnen de hoofdlijnen van beleid zoals die zijn opgenomen in de visie voor het centrumgebied. Voor de meer concrete invulling van de onderhavige locatie, is de recente stedenbouwkundige visie, waar naar verwezen wordt, bijgesteld. Hiermee past de herontwikkeling in zowel functionele en als ruimtelijke zin binnen de beleidskaders van de gemeente.

3.4.3 Structuurvisie gemeente Millingen aan de Rijn 2025

De gemeente heeft 29 januari 2013 de Structuurvisie gemeente Millingen aan de Rijn 2025 vastgesteld. Met deze structuurvisie beschikt de gemeente over een formele structuurvisie conform de Wet ruimtelijke ordening, artikel 2.1. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken. Op de structuurvisiekaart is het gebied langs de Heerbaan aangemerkt als een 'krachtig centrumgebied', met in het bijzonder op en nabij het plangebied de aanduiding 'een Hart voor Millingen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0265.BPCentrumplanMadR-GVS1_0011.jpg"

Uitsnede kaartbeeld Structuurvisie gemeente Millingen aan de Rijn 2025

3.4.3.1 Voorzieningen

Op het gebied van voorzieningen wil de gemeente zich onder andere extra inzetten voor een levendig en sterk centrumgebied en de ontwikkeling van multifunctionele accommodaties (dorpscentrum/kulturhus en sportpark De Hove). Het centrumgebied vormt qua voorzieningen een belangrijke pijler onder het aantrekkelijke woon- en leefklimaat van Millingen aan de Rijn, maar het heeft ook toeristisch-attractieve (en economische) waarde. Het is dan ook van het grootste belang om dit ´op niveau´ te houden en waar mogelijk te versterken. Bij de versterking van het centrumgebied bestaat in het bijzonder aandacht voor onder andere:

  • Een differentiatie in horecavestigingen, met meer en kwalitatief hoogwaardige horeca;
  • De herkenbaarheid van het centrumgebied, met een divers winkelaanbod en een hoogwaardige en veilige inrichting van de openbare ruimte;
  • Een gevoelsmatig hart voor het centrum, een ontmoetingsplek, zowel binnen (kulturhus) als buiten. In de buitenruimte gaat de voorkeur uit naar het plein voor het Kulturhus, in combinatie met de ontwikkeling op de voormalige Rabobanklocatie;
  • Toereikende parkeervoorzieningen, waarbij geldt dat er nog een optimaliseringsslag te maken is in het huidige gebruik.

3.4.3.2 Wonen en woonomgeving

Op het gebied van wonen en woonomgeving wil de gemeente zich onder andere extra inzetten voor:

  • 1. Het behouden van de jeugd, startende gezinnen en senioren in de gemeente;
  • 2. Het (beperkt) aantrekken van nieuwvestigers in de gemeente;
  • 3. Het bevorderen van de doorstroom op de woningmarkt ten behoeve van passende huisvesting;
  • 4. Aantrekkelijke kwaliteit van de woningen èn van de woon- en leefomgeving. Hierbij stimuleren we activiteiten gericht op het verbeteren van de duurzaamheid.

Voor onderhavige ontwikkeling zijn alleen 1 en 4 relevant.

1. Behouden van de jeugd, startende gezinnen en senioren

De gemeente wil waar mogelijk voorkomen dat gezinnen en startende huishoudens uitwijken naar andere gebieden doordat onvoldoende of de verkeerde type woonmilieus aangeboden worden. Uiteraard 'vliegt' een deel van de jongeren uit, in verband met hun studie en het opdoen van werkervaring. Maar het is de ambitie dat de jongeren die zich in de 'thuishaven Millingen' willen settelen, dat ook kunnen. Dit beoogt de gemeente door:

  • een accent te leggen op betaalbare starterswoningen in de koop- en huursector;
  • voldoende mogelijkheden te bieden voor het aanpassen van woningen én
  • vooral ook het behoud van een aantrekkelijk (basis)voorzieningenpakket, goede bereikbaarheid én een leefomgeving met voldoende groen-, speel- en parkeervoorzieningen.

Daarnaast streeft de gemeente ook naar het blijven bieden van een aantrekkelijk woningaanbod en woonomgeving voor senioren. Dit betekent bijvoorbeeld voldoende nultredewoningen, (zorg-)voorzieningen op afroep / binnen handbereik en een toegesneden inrichting van de openbare ruimte daaromheen.

Veel mensen blijven lang in dezelfde woonruimte wonen, terwijl de gezins- of inkomenssituatie aanleiding geeft te verhuizen. Hiervoor zijn verschillende redenen. Dit probleem speelt zeker in de sociale huursector, maar ook op de koophuizenmarkt. Naast het leggen van accenten bij betaalbare starterswoningen (ook huur) en geschikte woningen voor ouderen, gaat de gemeente in overleg met de corporatie Waardwonen omtrent innovatieve concepten om de doorstroming op gang te brengen. De opgave is om mensen te verleiden een stap te zetten. Bijvoorbeeld in de duurdere sector, maar ook woningen tegen de bovengrens van 'betaalbaar' (€ 699,48,- in 2014).

4. Aantrekkelijke kwaliteit van de woon- en leefomgeving en stimuleren duurzaamheid

Om inwoners te behouden en aan te trekken, moeten de kernkwaliteiten van de gemeente gewaarborgd worden. Bijvoorbeeld door verankering van waarden in bestemmingsplannen, het stellen van grenzen aan ontwikkelingen, de zorg voor de openbare ruimte, het verbeteren van de beleving van Millingen en het creëren van een 'hart' in het centrum.

Doorvertaling naar plangebied

Het initiatief past binnen de ambitie van de gemeente voor de ontwikkeling van een krachtig centrumgebied zoals dat is verwoord in de structuurvisie voor Millingen aan de Rijn. Dit geldt zowel voor de realisatie van de discount-supermarkt als voor de appartementen.

3.4.4 Woonvisie 2009-2019

In 2009 is een nieuwe woonvisie voor Millingen aan de Rijn vastgesteld. Centraal uitgangspunt in de nieuwe woonvisie is, dat het voor de inwoners aantrekkelijk moet zijn om in Millingen te blijven wonen. Door mensen aan de gemeente te binden wordt een gevarieerde bevolkingssamenstelling gehandhaafd en daarmee draagvlak onder de voorzieningen en verenigingsleven. Goede woningen, rekening houdend met verschillende doelgroepen is één van de belangrijkste middelen om Millingen aantrekkelijk te houden. Daarbij richt het beleid zich in het bijzonder op die mensen voor wie de keuzemogelijkheden beperkt zijn: de vitale senioren, mensen met een zorgvraag en starters. Voor de eigen behoefte tot 2018 zijn afgerond 200 woningen nodig. In het Woningbehoefteonderzoek 2007 is de gewenste woningsituatie van verhuisgeneigde huishoudens weergegeven. Vooral de vraag naar nultredenhuur- en -koopwoningen blijkt groot te zijn, terwijl het aanbod beperkt is.

Doorvertaling naar plangebied

In het gemeentelijk woningbouwprogramma is de realisatie opgenomen van 12 huurappartementen met een huurprijs in het middensegment, ofwel een huurprijs boven de aftoppingsgrens van € 596,75 (prijspeil 2014) en onder de liberaliseringsgrens van € 699,48 (prijspeil 2014). Het plan voor de herontwikkeling ziet op 12 appartementen en past binnen het gemeentelijke, regionaal afgestemde woningbouwprogramma. De huurprijs in het middensegment is als afspraak vastgelegd in de anterieure overeenkomst over de grondexploitatie met Waardwonen.

3.4.5 Welstandsnota

In de Welstandsnota die in 2004 voor de gemeente Millingen aan de Rijn is opgesteld, zijn per deelgebied en specifiek gebouwen, gebouwtypen en bouwwerken op specifieke locaties architectonische en bouwtechnische kenmerken opgenomen. Onderhavig plangebied valt volgens de welstandsnota onder de noemer “historische dorpsgebieden en linten”. Voor het plangebied en omgeving geldt het hoogste welstandsniveau met ‘bijzonder toetsing’. De gemeente wil hier de bijzondere kwaliteiten van het betreffende gebied, gebouw of object behouden en/of verbeteren, ofwel een gebied met bijzondere kwaliteiten realiseren.

Doorvertaling naar plangebied

De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft op 27 augustus 2013 schriftelijk advies uitgebracht. In het advies geeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit aan de conclusie te delen dat de in 2005-2006 opgestelde Stedenbouwkundige Visie Heerbaan actualisatie behoeft en reageert ze positief op de insteek van de gepresenteerde bijgestelde stedenbouwkundige visie. De huidige tijd vraagt niet om vastomlijnde blauwdrukken maar om flexibiliteit. De commissie vat de visie Heerbaan overigens niet letterlijk op, maar als een ambitie en kijkrichting. Niet de afwijking op zichzelf maar het effect ervan op de omgevingskwaliteit zou maatgevend moeten zijn. Intrinsieke waarden blijven overeind: het dorpse karakter respecteren, een dorpshart maken en een aantrekkelijke openbare ruimte.

De door de visie aangereikte bouwstenen vormen volgens de commissie een goede basis om (een deel van) het centrum van Millingen aan de Rijn te ontwikkelen tot een gemeenschappelijke, aantrekkelijke plek. De commissie reageert positief op de insteek van de gepresenteerde stedenbouwkundige visie en geeft enkele aanbevelingen voor de verdere uitwerking. Het advies van de commissie is als Bijlage 1 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Inmiddels heeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit het bouwplan zoals opgenomen in deze toelichting op 27 februari 2014 besproken. De Commissie heeft het bouwplan positief beoordeeld.

3.4.6 Conclusie

Het plan zorgt voor de realisatie van het gewenste dorpshart. De supermarkt is passend binnen de detailhandelsstructuurvisie en de woningen zijn conform het gemeentelijke, regionaal afgestemde woningbouwprogramma. Het bestemmingsplan is daarmee passend binnen het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Door Ecopart is een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 verricht (projectnummer 15858, 20 januari 2014). Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd, onderstaand zijn de conclusies weergegeven.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de bovengrond op onderhavige locatie plaatselijk licht is verontreinigd met zink. Het is niet aannemelijk dat de geconstateerde verontreiniging van de bodem risico's voor de volksgezondheid met zich meebrengt. Uit milieuhygiënisch oogpunt is de aanwezigheid van verontreinigende stoffen ongewenst. Indien het geheel aan onderzoeksresultaten echter wordt beoordeeld in het licht van de geplande terreinbestemming c.q. -inrichting, lijkt hier sprake van een aanvaardbare situatie. De overwegingen hierbij zijn onder andere het slechts licht verhoogde gehalte, de te verrichten inspanning om te komen tot een strikt multifunctioneel bodemkwaliteitsniveau en een zienswijze vanuit een risicobenadering (ontbreken blootstellings- of verspreidingsroutes in de toekomstige situatie).

Conclusie

Gelet op het bovenstaande is er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaar tegen het gebruik van de locatie inzake de geprojecteerde herziening van het bestemmingsplan op de locatie.

4.1.2 Lucht

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet ondermeer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde).
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. In de Ministriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid Nibm bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Ook in gevallen waar op basis van berekeningen aannemelijk is gemaakt dat een ontwikkeling Nibm bijdraagt aan de concentraties hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Voor deze berekeningen wordt de zogenaamde Nibm-tool gehanteerd. Deze rekentool is zodanig opgezet dat slechts op basis van een beperkt aantal invoergegevens een beoordeling kan worden uitgewerkt van een worst-case benadering. Op basis van de toename van het aantal verkeersbewegingen en de toename van het vrachtverkeer wordt middels een uitgevoerde berekening een inschatting gemaakt of de voorgenomen plannen in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van stof in de lucht.

Onderzoek

Door Ecopart is onderzoek verricht naar het aspect luchtkwaliteit (nummer 14644, 29 januari 2014). Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd, onderstaand zijn de conclusies weergegeven.

Uit de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat:

  • de luchtkwaliteitsaspecten voor zover deze van toepassing zijn binnen het plangebied, enkel afkomstig van de verandering van de verkeersaantrekkende werking als gevolg van de geprojecteerde nieuwe functies binnen het plangebied;
  • de bovengenoemde verkeersaantrekkende werking 'niet in betekenende mate bijdraagt' als bedoeld in artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit.

Conclusie

Gelet op de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de herziening van het bestemmingsplan.

4.1.3 Geluid
4.1.3.1 Industrielawaai

Wettelijk kader

Het toetsingskader voor de geluidsbelasting is in feite tweeledig. In het kader van het Activiteitenbesluit dient de supermarkt te voldoen aan de grenswaarden voor nieuwe inrichtingen, waarbij als maximum een niveau geldt van 50 dB(A) op de gevel van de dichtsbijzijnde woningen, danwel het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Hiervoor worden alleen de bronnen die zijn gerelateerd aan de supermarkt beoordeeld.

De geluidsvoorschriften, zoals die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit, zijn primair bedoeld voor bestaande situaties (bestaande inrichting en bestaande woningen). De geluidsvoorschriften kunnen niet zonder meer worden gehanteerd ten behoeve van een beoordeling van de ruimtelijke inpasbaarheid van een nieuwe inrichting naast bestaande woningen. De methodiek van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' is hierop wel toegespitst. Toetsing dient derhalve eveneens plaats te vinden op basis van deze methodiek.

Allereerst dient voor het wijzigen van het bestemmingsplan te worden aangetoond dat er in de toekomstige situatie sprake is van een goede ruimtelijke inrichting van de directe omgeving. Hiervoor dient de geluidsbelasting in kaart te worden gebracht als gevolg van alle relevante bronnen binnen het gehele project, inclusief de appartementen. Tevens dienen hiervoor alle relevante geluidsbronnen te worden meegenomen. Ook als deze volgens het Activiteitenbesluit zijn uitgesloten van toetsing. De uitkomsten dienen te worden getoetst op grond van de methodiek van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'.

Indien blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de in de VNG-handreiking gestelde grenswaarden, dan dient, om na te gaan in hoeverre er mogelijk middels maatwerkvoorschriften aan een melding in het kader van het Activiteitenbesluit of een omgevingsvergunning milieu hogere grenswaarden moeten worden vastgelegd, tevens toetsing plaats te vinden aan het Activiteitenbesluit.

Onderzoek

Door Ecopart BV is onderzoek verricht naar de optredende geluidsbelastingen als gevolg van de inrichting (supermarkt) aan de hand van de representatieve bedrijfssituatie (kenmerk 14645, 29 januari 2014). In het onderzoek is tevens de indirecte hinder, te weten het verkeer van en naar de inrichting, beschouwd. Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd, onderstaand zijn de conclusies weergegeven.

Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd kan worden dat zowel in het kader van de ruimtelijke inpassing als bij toetsing aan het Activiteitenbesluit sprake is van overschrijdingen van de grenswaarden. Om na te kunnen gaan in hoeverre het mogelijk is om optredende gevelbelastingen ter plaatse van de immissiepunten op gevels van de bestaande woningen, nieuw te bouwen appartementen of geluidsgevoelige ruimten te verlagen, is nagegaan of er mogelijkheden aanwezig zijn om het bronvermogen te verlagen, dan wel geluidsreducerende voorzieningen te treffen in de overdracht.

Om er voor te zorgen dat zowel een geluidsniveau van maximaal 50 dB(A) ter plaatse van de geluidsluwe achterzijden van de bestaande woningen nabij het plangebied gewaarborgd kan worden, als een reductie van de gevelbelasting op de verdieping van de betreffende woningen (immissiepunten 26 en 40), dient een tweetal schermen te worden geplaatst. Deze schermen zouden voor het waarborgen van een gevelbelasting van maximaal 50 dB(A) ter plaatse van de geluidsluwe een hoogte kunnen hebben van 2,00 m boven maaiveld. Doordat hierdoor voor enkele van de woningen nog sprake blijft van een hoger optredende gevelbelasting dan 50 dB(A), zijn de beide schermen verhoogd tot 3,9 m boven maaiveld (immissiepunten 26) en 3,9 m boven maaiveld (immissiepunten 40). Tevens dient ter plaatse van immissiepunt 22 en 25 een scherm van minimaal 2,5 meter hoogte worden geplaatst om te kunnen voldoen aan de optredende gevelbelastingen in de avonduren (koopavond).

Op grond van een stedenbouwkundige afweging kan worden besloten om af te zien van schermen hoger dan 2,00 m boven maaiveld en voor de gevelbelasting op de verdieping van betreffende, bestaande woningen, middels maatwerkvoorschriften aan de voor de supermarkt in te dienen melding in het kader van het Activiteitenbesluit, een hogere grenswaarde vast te leggen, welke gelijk is aan de werkelijk optredende gevelbelasting. Het binnenniveau van 35 dB(A) zal hierbij gewaarborgd blijven, gezien de minimaal benodigde geluidswering van de gevels van woningen conform het Bouwbesluit.

Beoordeling ruimtelijke ordening

Wanneer getoetst wordt aan de grenswaarden uit de VNG-handreiking dan vindt ter plaatse van de bestaande woningen, uitgaande van een verhoogde grenswaarde van 55 dB(A) als gevolg van het heersende achtergrondniveau afkomstig van het wegverkeer over de Heerbaan en de getroffen voorzieningen in de vorm van het plaatsen van een 3-tal schermen, geen overschrijding plaats. Voor wat betreft de maximale geluidsniveaus kan worden voldaan aan de gestelde grenswaarden.

Ter plaatse van de nieuw te bouwen appartementen vinden op een drietal beoordelingspunten overschrijdingen plaats. Dit zijn de ontvangerpunten 1, 2 en 3. Deze overschrijdingen zijn het gevolg van rijbewegingen van personenauto's.

Voor wat betreft de maximale geluidsniveaus kan worden gesteld dat ter plaatse van de ontvangerpunten 1, 2 en 3 sprake is van een overschrijding van de gestelde maximale grenswaarden.

In het onderzoek is uiteengezet welke maatregelen noodzakelijk zijn om wat betreft de gevelbelasting op de bestaande woningen nabij het plangebied te kunnen voldoen aan de gestelde grenswaarden. Ook is aangegeven op welke wijze voor een andere oplossing kan worden gekozen en toch een binnenniveau van 35 dB(A) kan worden gewaarborgd. Verder is een mogelijke oplossing aangedragen om voor de nieuw te bouwen appartementen een binnenniveau van 35 dB(A) te waarborgen.

Beoordeling Activiteitenbesluit

Wanneer getoetst wordt aan de grenswaarden in het Activiteitenbesluit, dan vindt ter plaatse van de bestaande woningen geen overschrijding plaats. Voor wat betreft de maximale geluidsniveaus wordt hier eveneens voldaan aan de gestelde grenswaarden.

Ter plaatse van de nieuw te bouwen appartementen vindt op een drietal beoordelingspunten overschrijdingen plaats. Deze worden veroorzaakt door rijbewegingen van personenauto's. Voor wat betreft de maximale geluidsniveaus vindt op een drietal ontvangerpunten overschrijding van de gestelde grenswaarden plaats.

In het onderzoek is een mogelijke oplossing aangedragen om voor de nieuw te bouwen appartementen een binnenniveau van 35 dB(A) te waarborgen.

Indirecte hinder

Wanneer de geluidsbelastingen als gevolg van de indirecte hinder wordt beoordeeld overeenkomstig de circulaire van VROM uit 1996, dan dient deze beoordeeld te worden als wegverkeerslawaai en getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het equivalente geluidsniveau. Gesteld kan worden dat op alle beoordelingspunten kan worden voldaan aan deze grenswaarde.

Conclusie

Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat ter plaatse van de bestaande woningen voldaan kan worden aan de gestelde grenswaarden, mits er een drietal geluidschermen worden opgericht met een hoogte van circa 2,5 tot 4,0 meter. Ter plaatse van een drietal ontvangerpunten op de nieuw te bouwen appartementen kan niet worden voldaan aan de gestelde grenswaarden in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. De gevelbelasting op deze appartementen bedraagt maximaal 55 dB(A). De overschrijdingen worden hoofdzakelijk veroorzaakt door rijbewegingen van personenauto's en het dichtslaan van portieren ter plaatse van de aan te leggen parkeerplaatsen. Door de gevels van de betreffende nieuw te bouwen appartementen als zogenaamde 'dove gevels' uit te voeren, kan ook voor deze appartementen worden voldaan aan een binnenniveau van 35 dB(A). Een dove gevel wordt gedefinieerd als een gevel zonder ventilatieopeningen en te openen vensters. Hierin mogen, mits van voldoende geluidswering voorzien, wel van vast glas voorziene glasopeningen worden opgenomen.

Dove gevels dienen te worden toegepast in de naar de parkeerplaats gerichte gevels van de te bouwen appartementen.

Aanbeveling

Aanbevolen wordt om de hoogte van een drietal geluidschermen, om stedenbouwkundige redenen, te verlagen naar 2,00 m boven maaiveld. Hierdoor is ter plaatse van de gevels van de bovenverdiepingen van enkele bestaande woningen nabij het plangebied sprake van geringe overschrijdingen van de in het Activiteitenbesluit gestelde grenswaarden.

Overschrijding van de in het Activiteitenbesluit gestelde grenswaarden voor de gevelbelasting op woningen, appartementen of andere geluidsgevoelige ruimten is onderbouwd mogelijk, mits dat voldaan kan worden aan een binnenniveau van 35 dB(A). Aangezien de gevelbelasting als gevolg van de nieuwe inrichting (supermarkt) op de bestaande woningen nabij het plangebied en de in het plangebied nieuw te bouwen appartementen, volgens berekening, maximaal 55 dB(A) bedraagt en er in het Bouwbesluit uitgegaan wordt van een gevelwering van minimaal 20 dB(A), kan hieraan worden voldaan. Om de optredende, grenswaarden overschrijdende gevelbelastingen op de desbetreffende bestaande woningen en nieuw te bouwen appartementen als zodanig vast te leggen als hogere grenswaarde, dienen deze hogere gevelbelastingen als maatwerkvoorschriften te worden verbonden aan de voor de supermarkt in te dienen melding in het kader van het Activiteitenbesluit.

4.1.3.2 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

In de Wet geluidhinder (Wgh, art. 74 lid 1) is bepaald dat elke weg van rechtswege een zone heeft. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art. 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de status van de weg. Wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur (binnen de bebouwde kom) hebben overigens geen geluidszone.

Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB. Indien de geluidsbelasting op de gevel van de geprojecteerde woning uitkomt boven de 48 dB, kan er op bepaalde gronden ontheffing van de wettelijke voorkeursgrenswaarde verkregen worden (door burgemeester en wethouders van de gemeente) tot 58 dB ten gevolge van autosnelwegen en 63 dB ten gevolge van overige wegen. Het totale binnenniveau moet daarnaast voldoen aan het Bouwbesluit (hoofdstuk 3) en mag niet meer dan 33 dB bedragen. De minimale gevelreductie moet 20 dB bedragen.

Onderzoek

Op alle wegen binnen de bebouwde kom van Millingen aan de Rijn geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Door Ecopart BV is in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek verricht naar de optredende geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeer op de gevels van de nieuw te bouwen geluidsgevoelige objecten c.q. de appartementen boven de supermarkt (kenmerk 14643, 29 januari 2014). Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd, onderstaand zijn de conclusies weergegeven.

Uit dit onderzoek volgt dat de te verwachten geluidsbelastingen [Lden] vanwege het wegverkeer op de Heerbaan (maatgevende weg) op de gevels van de appartementen maximaal 65 dB bedraagt. De berekende gevelbelastingen ten gevolge van de Prins Bernhardstraat, Koningin Julianastraat, Burgemeester Eijckelhofstraat zijn maximaal 53 dB. Deze berekende gevelbelastingen kunnen als aanvaardbaar worden beschouwd. Ervan uitgaande dat bij nieuw te bouwen woningen volgens het Bouwbesluit de karakteristieke geluidwering Ga,k in alle situaties ten minste 20 dB dient te bedragen, kan namelijk voldaan worden aan de grenswaarde voor het geluidsniveau in geluidgevoelige ruimten van 33 dB, zoals vermeld in afdeling 3.1 van het Bouwbesluit (de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructies dient ten minste gelijk te zijn aan het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel (of het dakvlak) en de grenswaarde voor het geluidsniveau in geluidsgevoelige ruimten).

Er dienen gezien de uitkomsten van het onderzoek voor 6 geprojecteerde appartementen (aan de voorzijde van de Heerbaan) akoestische voorzieningen te worden getroffen om te kunnen voldoen aan de in het kader van het Bouwbesluit gestelde grenswaarden. Voor de dimensionering van deze voorzieningen is aanvullend akoestisch onderzoek noodzakelijk. Hiervoor dienen de gevels van het definitieve bouwplan te worden doorgerekend en zonodig akoestisch te worden 'verzwaard', om een maximaal binnenniveau van 33 dB te kunnen garanderen. Aanbevolen wordt om bij dit onderzoek uit te gaan van cumulatieve gevelbelastingen.

Conclusie

Het plangebied is niet gelegen in een akoestische onderzoekszone, alle wegen in de bebouwde kom van Millingen aan de Rijn hebben een maximum snelheid van 30 km/u. Uit het gevoerde onderzoek blijkt dat voor 6 appartementen gevelmaatregelen moeten worden getroffen om aan de grenswaarde van het Bouwbesluit te voldoen. Toetsing en borging hiervan vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning. Voor het bestemmingsplan vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor de vaststelling.

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Voor het aspect bedrijven en milieuzonering is door Ecopart BV onderzoek verricht voor onderhavige ontwikkeling (kenmerk 14640, 31 januari 2014). Het gaat daarbij om de vraag of de realisatie van de appartementen boven de supermarkt beperkingen meebrengt voor omliggende inrichtingen en bedrijven. Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd, onderstaand zijn de conclusies weergegeven.

Wettelijk kader

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de factoren aard en omvang van een bedrijf of inrichting mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale afstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een vijftal categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer.

Een verregaande scheiding van functies kan leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een gebrek aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor aanwezige voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het, volgens de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering’, de voorkeur om functiescheidingen niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Voor zover ruimtelijke scheiding noodzakelijk is, zal deze tot stand komen door middel van uitwaartse of inwaartse zonering. Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie en de inwaartse van de milieugevoelige functie. Bij inwaarts zoneren worden beschermende bufferzones rondom de milieugevoelige functies gecreëerd. Deze hebben tot doel om de bestaande bedrijven en inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied voldoende zekerheid te bieden om hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uit te kunnen oefenen. Voor de minimale richtafstanden van de bedrijven en inrichtingen tot milieugevoelige functies wordt verwezen naar de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0265.BPCentrumplanMadR-GVS1_0012.png"

Voor een ‘gemengd gebied’ waaronder het plangebied valt, kunnen direct tegen het plangebied aangebouwd categorie 1-bedrijven worden toegestaan. Tevens kunnen buiten een straal van 10 meter vanaf de milieugevoelige functies (appartementen) categorie 2-bedrijven, buiten een straal van 30 meter categorie 3.1-bedrijven en buiten een straal van 50 meter categorie 3.2-bedrijven worden toegestaan. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de rechten van de aanwezige inrichtingen en bedrijven in de directe omgeving van het plangebied, als gevolg van projectie van de appartementen boven de supermarkt, niet in hun bedrijfsvoering worden geschaad.

4.1.5 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Plangebied

Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0265.BPCentrumplanMadR-GVS1_0013.png"

Door Ancoor is onderzoek verricht naar de externe veiligheid op onderhavige locatie (AN 14642, 31 januari 2014). Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd, hierna zijn de conclusies weergegeven. Langs de noordzijde van de kern zijn volgens de risicokaart enkele risicovolle inrichtingen aanwezig. Het gaat om het vulpunt van het LPG tankstation aan de Heerbaan 268a en de opslag van propaangas op scheepswerf Bodewes aan de Rijndijk 11-19. Gezien de afstand tot het plangebied zijn deze echter niet van invloed op onderhavige ontwikkeling. Datzelfde geldt voor de aanwezige gasleiding ten noordwesten van de kern en transportroutes over de weg en het water. Deze uitkomsten worden ook gedeeld in onderzoeken ten behoeve van enkele recente bestemmingsplannen in Millingen aan de Rijn ('t Stüpke en Millingen aan de Rijn, Bijlandtterrein).

Conclusie

Omdat er voor bedrijven, vervoer over de weg, spoor en vervoer over water en buisleidingen geen overschrijding van de toetsingsnormen zijn, zoals die in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn vastgesteld, vormt de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse geen belemmering in het kader van externe veiligheid.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

4.2 Water

Door Aqu'aries Advies is onderzoek verricht naar de waterhuishoudkundige situatie ('Geohydrologisch onderzoek en waterhuishoudkundig plan Centrumplan Millingen aan de Rijn', nummer 20140121, 28 januari 2014). Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd, onderstaand zijn de conclusies weergegeven. De onderzoekslocatie ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het gebied watert, via diverse watergangen, af naar het Hollandsch-Duitsch gemaal bij Nijmegen dat loost op de rivier de Rijn.

4.2.1 Beleidskader

Algemeen

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • a. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • b. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • c. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets zijn samengevat in de Brochure “Partners in water; de watertoets in Rivierenland” [WSRL; 2007]. De uitgangspunten kunnen worden verwoord als:

  • a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • b. Schoon inrichten, om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • c. Veilig inrichten. Door de nieuwbouwplannen mag de veiligheid van de (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien:

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Het Waterschap Rivierenland eist echter geen compenserende waterberging voor kleinere plannen in stedelijk gebied. Deze vrijstelling geldt voor plannen waarbij de toename van het verhard oppervlak niet meer bedraagt dan 500 m².

Uitgangspunten gemeente

De gemeente voert het beleid dat bij nieuwe planontwikkelingen, zowel uitbreidings- als inbreidingsplannen, in principe geen hemelwater wordt ingenomen. In het "Gemeentelijk Rioleringsplan Millingen aan de Rijn 2011 – 2015” is voor nieuwbouwplannen als alternatief genoemd dat bij de aanwezigheid van een kwelriool het hemelwater, met toestemming van het waterschap en al dan niet met waterbergingscompensatie, mogelijk ook rechtstreeks afgekoppeld kan worden op dat kwelriool.

In het gemeentelijk rioleringsplan zijn daarnaast aanvullende eisen op de compensatie-eisen van het waterschap vastgelegd. Deze eisen houden in dat bij een toename in verhard oppervlak boven 25 m2 en beneden 500 m2 altijd de compensatie-eisen van de gemeente gelden ingeval van nieuwbouw en hierbij de vuistregel wordt gehanteerd van 436 m3 berging per ha verhard oppervlak voor een ontwerpbui T=10+10%.

Voorts worden de volgende algemene uitgangspunten gehanteerd, geldend voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied:

  • 1. Water dient in de eerste plaats zoveel mogelijk te worden vastgehouden of hergebruikt. Vervolgens dient het overtollige water tijdelijk te worden geborgen of in de ondergrond geïnfiltreerd en pas in de laatste plaats zal het overtollige water naar open water worden afgevoerd. Het verwerken van hemelwater dient, bij voorkeur, op eigen terrein plaats te vinden.
  • 2. Afgekoppeld hemelwater wordt zo veel mogelijk geïnfiltreerd in de bodem.
  • 3. Hemelwater en huishoudelijk of bedrijfsafvalwater dienen gescheiden te worden ingezameld en het hemelwater indien mogelijk geborgen en geïnfiltreerd (“afkoppelen”).

Deze uitgangspunten volgen direct uit het kabinetsstandpunt 'anders omgaan met water' van eind 2000, beter bekend als de watertoets. In het Waterplan Millingen aan de Rijn [Millingen, 2007] is een aantal speerpunten van het beleid opgenomen. Deze speerpunten zijn:

  • a. Het voorkomen van overlast tijdens hoogwater en het realiseren van voldoende waterberging om hevige neerslag op te kunnen vangen;
  • b. Het stedelijk watersysteem beïnvloedt de ecologie benedenstrooms niet negatief;
  • c. Heldere afspraken over beheer en onderhoud;
  • d. Goede samenwerking tussen gemeente en waterschap, tussen Water en RO en tussen overheid en burgers.

Van deze speerpunten is met name de eerste voor de projectlocatie van belang.

4.2.2 Plangebied

Geohydrologie

Geologisch ligt de locatie in een gebied met overwegend Holocene rivierafzettingen. Deze Holocene rivierafzettingen, bestaande uit stroomgordelzanden en een afdekkend kleipakket, worden gerekend tot de Formatie van Echteld, voorheen benoemd als Betuwe Formatie. De projectlocatie ligt binnen een gebied dat wordt gekenmerkt door een diepe ontwatering met ten tijde van hoogwaters op de Rijn (zeer) hoge grondwaterstanden en stijghoogten. Op basis van de bodemopbouw en het voorkomen van hoge grondwaterstanden wordt de projectlocatie niet geschikt geacht voor het infiltreren van (hemel)water naar het (freatische) grondwater.

Waterhuishouding

Op de projectlocatie wordt hemelwater en afvalwater gescheiden aangeleverd. Voor het dakoppervlak zal gebruik gemaakt worden van niet-uitloogbare materialen, in overeenstemming met het Bouwstoffenbesluit. Het af te voeren hemelwater wordt, met toestemming van het waterschap, via een in het plangebied aan te leggen ondergrondse bergingsvoorziening rechtstreeks afgevoerd naar het langs het plangebied gelegen, bestaande kwelriool.

De feitelijke toename in verhard oppervlak als gevolg van dit bestemmingsplan en het bouwplan is berekend op 594 m2. Voor zover de toename meer dan 500 m2 bedraagt, gelden de compensatie-eisen van het waterschap. Omdat bergen in open water met een drooglegging van 20-30 cm niet mogelijk is, is de vuistregel van 664 m3 / ha voor een ontwerpbui T=100+10% van toepassing. In casu resulteert dit in een bergingseis van 6,2 m3 (0,0094*664). Voor de eerste 500 m2 aan toename in verhard oppervlak gelden de compensatie-eisen als opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan. Dit houdt in dat de vuistregel van 436 m3 / ha voor een ontwerpbui T=10+10% moet worden toegepast, op basis waarvan de bergingseis uitkomt op 21,8 m3 (0,05*436). De bergingscapaciteit van de aan te leggen ondergrondse bergingsvoorziening dient derhalve 28 m3 te bedragen.

Het systeem zal worden voorzien van een knijpconstructie en een overstort, die afvoert naar het kwelriool ter hoogte van de Prins Bernhardstraat. Het maximale debiet, dat via de knijpconstructie mag worden afgevoerd, is gelijk aan de normale landelijke afvoer. In het onderhavige geval betekent dit een maximale afvoer vanuit de voorziening van maximaal circa 0,46 l/sec (ca. 40 m3/dag).

Het huishoudelijk afvalwater zal, via een nieuw te realiseren aansluiting, worden geloosd op het gemeentelijk riool.

Uitvoeringsaspecten

Om verstopping te voorkomen dienen de hemelwaterleidingen te worden voorzien van slib- en bladafscheiders. Om een voldoende bergingscapaciteit, ook in de toekomst, te kunnen garanderen dient regelmatig onderhoud te worden uitgevoerd. De plicht tot onderhoud en instandhouding van het systeem dient contractueel te worden vastgelegd.

4.2.3 Conclusie

Aan de hand van bovenstaande watertoets wordt voldaan aan de uitgangspunten ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten.

4.3 Ecologie

4.3.1 Gebiedsbescherming

In het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkeling een negatieve invloed heeft op beschermde gebieden. Het plangebied ligt op circa 350 meter vanaf een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1988, te weten het Natura2000-gebied "Gelderse Poort".

Het plangebied zelf is of maakt geen deel uit van een speciale beschermingszone. De te beschermen natuurwaarden hangen in de aangewezen gebieden veelal samen met rivier- en uiterwaardgebonden soorten. Gezien de ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom, de afstand tot de speciale beschermingszones, het huidige gebruik en de omvang van het plangebied en de beoogde ontwikkeling, zal het initiatief geen externe invloed hebben op de waarden binnen de beschermingszones.

4.3.2 Soortenbescherming

In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt). In 2009 is een ecologische quickscan voor onderhavige locatie uitgevoerd in combinatie met de locatie 't Stüpke, vooruitlopend op de hier reeds gerealiseerde nieuwbouw (Bilan, rapport 2009/003, 9 januari 2009). Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd, onderstaand zijn de conclusies weergegeven.

Uit het onderzoek volgt dat:

  • Het voormalige Rabobankgebouw niet geschikt is voor vleermuizen.
  • De woning aan de Prins Bernhardstraat is door zonweringen, kieren en loshangende loodslabben toegankelijk voor vleermuizen.
  • Het elektriciteitshuisje is slechts matig tot niet geschikt voor vleermuizen.
  • De bomen beschikken niet over geschikte holten voor vleermuizen. De bomen beschikken wel over potentiële broedlocaties voor broedvogels.
  • Het plangebied vormt een potentieel geschikte habitat voor vleermuizen, kleine grondgebonden zoogdieren en broedvogels.
  • Van de vaatplanten, reptielen, vissen, libellen, dagvlinders, sprinkhanen en overige ongewervelden worden in het plangebied geen zeldzame en/of bedreigde soorten verwacht. In het plangebied ontbreken geschikte habitats voor deze soortgroepen. De meeste ervan zijn afhankelijk van permanent schoon water en/of specifieke waardplanten.
  • Het merendeel van de huizen in de directe omgeving van het plangebied beschikte over geschikte kieren en gaten en loshangende loodslabben. Deze panden zijn daardoor geschikt als habitat voor juridisch zwaarder beschermde diersoorten zoals vleermuizen.
  • Langs de wegen bevinden zich straatlantaarns. Langs de Heerbaan staan lantaarns waarbij het licht ook naar boven schijnt. Lichtgevoelige vleermuizen ondervinden hier hinder van. Het plein is om deze reden niet geschikt als onderdeel van een voor vleermuizen essentiële vlieg-/ of foerageerroute.

Eind 2013 is vervolgens nagegaan of de in bovenstaand rapport weergegeven conclusies nog steeds actueel zijn (Regelink Ecologie & Landschap, 'Actualisatie ecologische quickscan Centrumplan Millingen aan de Rijn', RA12210-02, 17 december 2013). Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 12 bij deze toelichting gevoegd, hierna is de conclusie weergegeven.

Uit deze actualisatie volgt dat er geen reden is om aan te nemen dat er veranderingen zijn ten opzichte van de in 2009 gemaakte inschatting over de aanwezigheid van beschermde soorten en de effecten op deze soorten als gevolg van de ingreep.

Gezien de mogelijk te verwachten soorten kan op voorhand gesteld worden dat er voldoende oplossingen, maatregelen en ervaring voorhanden zijn om eventueel aanwezige verblijfplaatsen op een ecologisch verantwoorde manier te mitigeren en duurzaam voor de toekomst in stand te houden. Dit is de belangrijkste voorwaarde vanuit de Flora- en faunawet bij het verkrijgen van een ontheffing.

4.3.3 Conclusie

De natuurwetgeving vormt geen belemmering voor het ten uitvoer brengen van het voorgenomen Centrumplan, Millingen aan de Rijn.

4.4 Archeologie

4.4.1 Onderzoek

Door Synthegra bv is verkennend archeologisch onderzoek verricht (Bureauonderzoek en karterend veldonderzoek d.m.v. boringen, Heerbaan te Millingen a/d Rijn, kenmerk SKO/UIT/SAD/S083410, 11 februari 2009). Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 13 bij deze toelichting gevoegd, onderstaand zijn de conclusies weergegeven.

Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Voor het plangebied gold een zeer lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum tot en met het midden-neolithicum, een hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de ijzertijd tot en met de middeleeuwen en een lage verwachting voor de nieuwe tijd. Het doel van het inventariserend veldonderzoek was om deze verwachting te toetsen.

De verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum tot en met het midden-neolithicum blijft voor het hele plangebied zeer laag. De middelhoge verwachting voor het laat-neolithicum tot en met de bronstijd kan voor het hele plangebied naar laag worden bijgesteld. De hoge verwachting voor ijzertijd tot en met de middeleeuwen wordt voor het noordelijk deel van het plangebied naar laag bijgesteld en voor het zuidelijk deel gehandhaafd. De lage verwachting voor de nieuwe tijd wordt voor het noordelijk deel gehandhaafd en voor het zuidelijk deel op hoog gesteld.

Op grond van de onderzoeksresultaten worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied vervolgonderzoek geadviseerd. Er wordt aanbevolen een proefsleuvenonderzoek in het plangebied uit te voeren om de verwachting te toetsen door vast te stellen of in het plangebied archeologische waarden aanwezig zijn. Natuurlijk zal er een proefsleuf ter plaatse van boring 6 bij de fosfaathoudende laag gelegd moeten worden, maar ook wordt geadviseerd een noord-zuid geörienteerde sleuf aan te leggen, die van deelgebied zuid naar noord loopt om vast te stellen dat in het noordelijk deel inderdaad geen archeologische vindplaats aanwezig is.
  • Aangezien (met name het zuidelijk deel van) het plangebied bebouwd is, zal voor de uitvoering van het proefsleuvenonderzoek gekeken moeten worden of het mogelijk is de proefsleuven op een goede manier aan te leggen of dat de bebouwing eerst gesloopt zal moeten worden. Voor het proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) nodig, dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectie-advies. De resultaten van dit onderzoek zullen namelijk eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Millingen aan de Rijn), die vervolgens een selectiebesluit neemt.

4.4.2 Advies regioarcheoloog

Op basis van het onderzoek heeft de regioarcheoloog 9 januari 2014 advies uitgebracht aan de gemeente Millingen aan de Rijn. Het advies is als Bijlage 14 bij deze toelichting gevoegd en omvat het volgende:

  • Ondanks dat het onderzoek uit 2009 dateert kan het nu nog gebruikt worden. De vraag is alleen of het huidige plangebied nog overeenkomt met het indertijd onderzochte terrein.
  • Sloop van bebouwing dient zo te gebeuren dat het geadviseerde archeologische onderzoek nog kan plaatsvinden. Een manier om dat te doen is de ondergrondse funderingen naar binnen toe te slopen, zodat er geen of slechts minimale schade aan de ongestoorde ondergrond ontstaat.
  • Die sloop zou het beste begeleid kunnen worden omdat zo al snel een indruk ontstaat over de rest van het terrein, die in het aansluitende proefsleuvenonderzoek meegenomen kan worden.
  • Het advies is dus: een archeologische begeleiding van de sloop (protocol proefsleuven) en een proefsleuvenonderzoek.
  • Voor dergelijk onderzoek is een door de gemeente goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen vereist. De beide onderzoeksvormen (begeleiding en proefsleuven) kunnen in hetzelfde PvE samen beschreven worden.

4.4.3 Doorvertaling in bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt, ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Met deze dubbelbestemming is verzekerd dat, voorafgaand aan of gelijktijdig met de bouwactiviteiten, het nog uit te voeren vervolgonderzoek moet plaats vinden. Indien uit onderzoek of begeleiding door een ter zake deskundige blijkt dat geen archeologische waarden aanwezig (meer) zijn, zijn de bouwactiviteiten toegestaan. Het aspect archeologie is op deze wijze in voldoende mate geborgd in het bestemmingsplan.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

De herontwikkeling van de locatie heeft gelet op artikel 6.2.1 onder a en b Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. In de anterieure overeenkomst over de grondexploitatie voor de herontwikkeling van de locatie is omtrent alle kosten, inclusief het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden en eventuele tegemoetkoming in planschade, geregeld dat deze geheel voor rekening en risico komen van de exploitant, Waardwonen. Ook zijn in deze overeenkomst afspraken over verkoop van gronden tussen partijen en uitbetaling van de ISV-subsidie vastgelegd. Met deze afspraken is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd en is het bestemmingsplan voor de gemeente economisch uitvoerbaar. Voor het plan hoeft op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze, waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Millingen aan de Rijn. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat 2 bestemmingen en 1 dubbelbestemming.

5.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels 
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels 
Een omgevingsvergunning om af te wijken van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat afwijken wel kan worden toegestaan ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via de omgevingsvergunning kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de regeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen dienen geregeld te worden via een wijzigingsbevoegdheid. In het bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de functie wonen ook op de begane grond plaats te laten vinden.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels 
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels 
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. 

Algemene wijzigingsregels 
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene procedureregels 
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een afwijkingsbevoegdheid en/of een wijzigingsbevoegdheid en het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en van werkzaamheden.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan kent 2 bestemmingen en 1 dubbelbestemming. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.

Centrum

Uitgangspunt voor de bouwregeling is het ontwikkelde bouwplan. Het bouwvlak op de verbeelding, waarbinnen gebouwen uitsluitend gebouwd mogen worden, is hierop afgestemd. Dit houdt onder meer in dat ten behoeve van de op eigen terrein te realiseren parkeervoorziening met 55 parkeerplaatsen de desbetreffende gronden buiten dit bouwvlak zijn gehouden.

Verkeer
Binnen het plangebied geldt deze bestemming voor de gronden voor de bestemming 'Centrum' (en het binnen de bestemming opgenomen bouwvlak) aan de zijde van de Heerbaan.

Waarde-Archeologie (dubbelbestemming)
In het plangebied is een dubbelbestemming opgenomen, te weten 'Waarde-Archeologie'. Deze dubbelbestemming heeft tot doel om de archeologisch te verwachten waarden in de bodem te beschermen. Bij (bouw)werkzaamheden groter dan 100 m² dient de initiatiefnemer te onderzoeken of er bijzondere archeologische waarden voorkomen. Daartoe is bepaald dat in het kader van een omgevingsvergunning voor het bouwen een onderzoeksrapport inzake de archeologische waarden overgelegd moet worden. Eveneens is opgenomen dat voor bepaalde werken en/of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist is. Ter beoordeling of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar mogen worden geacht, geldt dat aangetoond moet worden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden. Hiertoe dient een onderzoeksrapport inzake de archeologische waarden overgelegd te worden of andere informatie beschikbaar te zijn waaruit de archeologische waarden blijken.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

6.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. De gemeente is in het kader van de herontwikkeling en -inrichting van het centrum reeds geruime tijd in overleg met bewoners en ondernemers over het centrumgebied. Een en ander is in verschillende (beleids)documenten verwoord. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 21 februari 2014 gedurende een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen inspraakreacties ingediend bij de gemeente.

6.3 Overleg

Artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zullen worden geïnformeerd.

Het waterschap heeft gereageerd op de waterparagraaf uit het voorontwerp en heeft daarop een positief advies afgegeven. Het in de reactie van het waterschap gevraagde overleg heeft inmiddels plaatsgevonden. De uitkomsten zijn in het bestemmingsplan verwerkt.

6.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan is doorlopen overeenkomstig artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan heeft in dit kader met ingang van 13 juni 2014 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is één zienswijze ingekomen. De ingekomen zienswijze is in een Nota zienswijzen samengevat en van beantwoording voorzien. De zienswijze alsook aanpassingen tijdens de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan in het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende bouwplan, hebben aanleiding gegeven om de toelichting en verbeelding op onderdelen aan te passen en derhalve het bestemmingsplan, met in achtname van de uit de Nota zienswijzen volgende wijzigingen en de voorgestelde ambtshalve wijzigingen, gewijzigd vast te stellen. Kortheidshalve wordt verwezen naar het vaststellingsbesluit en de in Bijlage 15 separaat bij deze toelichting gevoegde Nota zienswijzen. De vastgestelde wijzigingen zijn verwerkt in de toelichting en op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan.