direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkdriel Noord, Veersteeg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1288-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

1.1.1 Aanleiding

In 2008 heeft de gemeente Maasdriel de visie 'Maasdriel 2020+' vastgesteld. In deze visie is verwoord dat er, ten behoeve van de leefbaarheid binnen de gemeente, behoefte is aan voldoende goede en betaalbare woningen. Bovendien wil de gemeente de eigen identiteit van de verschillende kernen en de gemeente als geheel versterken en wil ze een kwalitatief goede woonomgeving creëren. Het ontwikkelen van de wijk 'Kerkdriel Noord' is één van de stappen om de hierboven geformuleerde ambitie uit de visie Maasdriel 2020+ te verwezenlijken. Ten behoeve van deze woningbouwlocatie is voor het westelijke deel op 12 november 2015 het herziene bestemmingsplan "Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt" vastgesteld. Voor het oostelijke deel, genaamd de Paddenstoelenbuurt, is op 14 oktober 2021 het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt" vastgesteld (maar is nog niet onherroepelijk).

Men is voornemens nu ook het noordelijk gelegen deel van de Paddenstoelenbuurt langs de Veersteeg te herontwikkelen ten behoeve van het wonen en daarmee de Paddenstoelenbuurt af te ronden. De stedenbouwkundige opzet van het planvoornemen is op rationele wijze gebaseerd op de aanknopingspunten en oriëntatie van de ruimtelijke context van de Veersteeg en resp. de Kersenbuurt en Paddenstoelenbuurt.

In 2022 is de omgevingsvisie 'Bommelerwaard' vastgesteld voor de toekomst waarbij men vooruit kijkt naar 2040. Deze visie gaat over de woon- en leefomgeving van Maasdriel en Zaltbommel en de mensen die daarin samenleven, werken, ondernemen en verblijven. Nieuwe plannen en ideeën, maar ook nieuw gemeentelijk beleid, moeten aansluiten op de omgevingsvisie. Met onderhavig planvoornemen wordt derhalve aangesloten bij de voor Maasdriel relevante thema's en kernopgaven uit de omgevingsvisie, met onder meer aandacht voor klimaat, duurzaamheid en landschap, wonen, milieu, gezondheid en leefbaarheid.

1.1.2 Doel

De beoogde herontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende ruimtelijk regime. Het onderhavige bestemmingsplan "Kerkdriel Noord, Veersteeg" voorziet derhalve in een nieuwe juridisch-planologische regeling om de herontwikkeling van het noordelijke deel van de Paddenstoelenbuurt binnen de wijk 'Kerkdriel-Noord' mogelijk te maken, zodat de stedenbouwkundige verkaveling zoals opgenomen in paragraaf 2.3 gerealiseerd kan worden. Hierbij geldt het uitgangspunt dat voldoende flexibiliteit in de planologisch-juridische regeling wordt geboden om geringe aanpassingen in die verkaveling te kunnen doorvoeren, zonder dat daarvoor een afzonderlijke planologische procedure hoeft te worden doorlopen.

Gelijktijdig wordt met onderhavig bestemmingsplan de huidige agrarische bestemming ter plaatse van Veersteeg 19 planologisch omgezet naar een woonbestemming. De voormalige agrarische bedrijfswoning wordt daarmee een reguliere burgerwoning. Aan de feitelijke situatie binnen het perceel verandert echter niets. Met deze bestemmingswijziging vindt ten opzichte van de omliggende bestemmingen een logische invulling plaats van dit perceel.

1.2 Plangebied

Kerkdriel Noord is een woningbouwgebied ten noordwesten van de kern Kerkdriel in de gemeente Maasdriel. De uitvoering van de woningbouw is opgedeeld in verschillende fasen. Allereerst is de westzijde van het woongebied, de Kersenbuurt, gerealiseerd. Daarna zijn de gronden van het oostelijke deel, de Paddenstoelenbuurt, in ontwikkeling gebracht. Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden van Kerkdriel Noord, Veersteeg.

Het plangebied kent een oppervlakte van circa 1 ha. en staat kadastraal bekend als gemeente Maasdriel, sectie N, perceelnummers 1900, 1901, 2398, 2399, 2401, 2586, 3447 en 3770 (gedeeltelijk).

Het plangebied wordt begrensd door een bestaande woning aan de westzijde, de Veersteeg aan de noordzijde, de percelen aan de Berm 15 tot en met 19 aan de oostzijde en de ontwikkelingsgronden (woningen en infrastructuur) van de eerste fase van de Paddenstoelenbuurt aan de zuidzijde. De ligging en begrenzing is hieronder afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0001.png"

Satellietfoto plangebied en omgeving. Het plangebied ligt in het rode kader. Bron: Cyclomedia Technology, 2022.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

  • "Buitengebied herziening 2022, Reparatieplan", vastgesteld d.d. 13 oktober 2022;
  • "Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt", vastgesteld d.d. 14 oktober 2021.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan met rood omkaderd het plangebied. Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, 2022.

Aan de gronden binnen het plangebied is op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2022, Reparatieplan" de bestemming 'Agrarisch met waarden' met bouwvlak en functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paddenstoelenteelt' toegekend, evenals de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6'. Op basis van het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt" kent een deel van de gronden van het plangebied momenteel de bestemming 'Wonen', met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

Het vigerend ruimtelijk regime staat, gelet op de toegekende bestemmingen, de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied conform vastgesteld stedenbouwkundig plan niet toe. Het onderhavige nieuwe bestemmingsplan "Kerkdriel Noord, Veersteeg" vervangt de vigerende bestemmingsplannen binnen het plangebied en voorziet in een actuele en flexibele juridisch-planologische regeling die de ontwikkeling van het plangebied tot woongebied mogelijk maakt.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De kern Kerkdriel heeft zich vanaf de Maasdijk in westelijke richting ontwikkeld, met name vanaf de jaren '80 van de vorig eeuw. Bloksgewijs zijn door de jaren heen steeds nieuwe woon- en werkgebieden aan de bestaande kern toegevoegd. De historische structuren en de oude linten zijn daarbij sturend geweest voor de ontwikkeling van Kerkdriel en zijn nog duidelijk herkenbaar in de huidige structuur van het dorp.

Kerkdriel Noord ligt ten noorden van de huidige kerk en betreft het volgende gebied dat in het kader van de voortgaande ontwikkeling van de kern is toegevoegd aan het bebouwde gebied. Het plangebied behoort tot het oude buurtschap Hoorzik, dat zich heeft ontwikkeld als verspreid liggende bebouwing langs de huidige weg Hoorzik, ten zuiden van het plangebied. Het betreft zowel burgerwoningen als (agrarische) bedrijven. In de loop der tijd is ook langs de Veersteeg en de Kloosterstraat bebouwing tot stand gekomen. Voor het overige heeft het plangebied altijd bestaan uit agrarische gronden, genaamd de 'Luttel Ingh'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0003.png" Linksboven: het plangebied aan het begin van de 20e eeuw, rechtsboven: het plangebied in 1950, linksonder: het plangebied in 2000, rechtsonder: het plangebied in 2021. Bron: Topotijdreis.nl, 2022.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Ruimtelijke analyse

De planlocatie is gelegen langs de Veersteeg aan de rand van het dorp Kerkdriel. Buiten het dorp wordt de omgeving gekenmerkt door agrarische percelen. De bebouwing in de directe omgeving bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen langs de Veersteeg en de Berm. Ten zuiden van het plangebied wordt fase 1 van de Paddenstoelenbuurt ontwikkeld. Daarmee is het plangebied voor het grootste deel omgeven door (toekomstige) bebouwing.

2.2.2 Functionele analyse

Het plangebied wordt op dit moment in functioneel opzicht hoofdzakelijk bepaald door de agrarische functie, bestaande uit paddenstoelenteelt. De aanwezige champignonkwekerij bestaat uit twee schuren. Naast de bebouwing is er ook een groenstrook aanwezig. Verder zijn de delen rondom de bebouwing volledig bestraat. De overige delen van het plangebied betreffen een akkerland, gazon, weide en braakliggend terrein.

2.3 Planvoornemen

2.3.1 Planbeschrijving

Het planvoornemen bestaat uit het in ontwikkeling nemen van de gronden binnen het plangebied ten behoeve van woningbouw. Hiertoe is een stedenbouwkundige studie uitgevoerd. Navolgend stedenbouwkundig model vormt het uitgangspunt voor het bestemmingsplan. Binnen het plangebied is ruimte gereserveerd voor parkeren en openbaar groen. In de beoogde situatie wordt het gebruik ten behoeve van het regulier wonen mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0004.png"

Stedenbouwkundig model. Bron: Quadrant architecten, 2023.

Het planvoornemen omvat de realisatie van 31 grondgebonden woningen, bestaande uit een mix van rijwoningen en twee-onder-één-kap woningen. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van de volgende woningtypen:

Woningtypologie   Aantal woningen  
Aaneengebouwd (sociale huur)   4  
Aaneengebouwd (sociale koop)   5  
Aaneengebouwd   14  
Twee-aaneengebouwd   8  
Totaal   31  

De stedenbouwkundige opzet van het ontwerp is op rationele wijze gebaseerd op de aanknopingspunten en oriëntatie van de ruimtelijke context van de Veersteeg en resp. de Kersenbuurt en Paddenstoelenbuurt. Zo worden aan de west- en oostzijde achterkanten van nieuwe woonkavels aan achter- en zijkanten van bestaande woonkavels gesitueerd. Hierdoor worden voorkanten naar de binnenkant van het gebied gericht, waar in het middengebied op geanticipeerd wordt met voorkanten en straatgroen. Zo worden hier twee woonhofjes gecreëerd.

Aan de zijde van de Veersteeg worden twee blokken van 4 woningen met voorkanten gericht op de aanliggende weg. De woningen aan de flanken krijgen een dubbele oriëntatie: zowel op de woonhofjes als op de Veersteeg.

In het noorden worden twee vierkappers op de Veersteeg georiënteerd. Hierdoor krijgt het gebied een gezicht aan het historische lint en wordt een uitnodigend karakter bevorderd. De zuidrand van het gebied grenst aan de noordrand van de Paddenstoelenbuurt. Hier ligt een parkeerstraat achter enkele rijen geschakelde woningen. Omdat deze straat weinig woonkwaliteit biedt is er voor gekozen hier geen nieuwe woningen (direct) op te oriënteren.

Echter biedt de -als parkeerstraat ingerichte- weg wel kansen voor de parkeeroplossing van het plan. Tezamen met twee parkeerhofjes aan de Veersteeg vormt deze de (openbare) parkeergelegenheid van het gebied. De twee parkeerhofjes en tevens gebiedsentrees vanuit de Veersteeg zijn gepositioneerd in het verlengde van de twee infrastructurele assen uit de Paddenstoelenbuurt. Hierdoor worden lange zichtassen gecreëerd en wordt het gebied verankerd in haar ruimtelijk contextuele omgeving.

In deze centrale assen is een 'knip' voor gemotoriseerd verkeer gemaakt. Deze moet sluipverkeer voorkomen en maakt ruimte voor groenvakken mogelijk. Deze groenvoorzieningen voegen kwaliteit toe in de beide woonhoven. De noordelijke woningen zijn bereikbaar via de Veersteeg. De zuidelijke woningen zijn bereikbaar via de Paddenstoelenbuurt.

Als gevolg van deze stedenbouwkundige compositie ontstaat er in de zuidoosthoek (nabij de haakse bocht) ruimte om een grotere groene ruimte te maken in het plan. Deze kan op verschillende manieren worden ingericht (bijv. spelen, collectieve moestuin, trapveldje). In ieder geval krijgt deze een waterbergende functie.

Een variatie van tweekappers en rijwoningen zijn zodanig in het plan gepositioneerd dat garages en opritten van tweekappers met de auto bereikbaar zijn. Daarnaast wordt door de locatie van tweekappers in het midden van het gebied voorkomen dat er extra inritten aan de Veersteeg, of een parallelstraat noodzakelijk is.

De nieuwe regeling, zoals opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan "Kerkdriel Noord, Veersteeg" maakt het mogelijk de nieuwe verkaveling tot uitvoer te brengen. De regeling bezit daarbij een bepaalde mate van flexibiliteit om zo eventuele toekomstige kleine aanpassingen op te kunnen vangen. Op die manier wordt voorkomen dat voor elke kleine aanpassing opnieuw een procedure dient te worden doorlopen.

Veersteeg 19

De huidige agrarische bestemming ter plaatse van Veersteeg 19 wordt met onderhavig bestemmingsplan planologisch omgezet naar een woonbestemming. De voormalige agrarische vrijstaande bedrijfswoning wordt daarmee een reguliere burgerwoning. Aan de feitelijke situatie verandert niets. Hiermee vindt ten opzichte van de omliggende bestemmingen een logische invulling plaats van dit perceel.

2.3.2 Beeldkwaliteit

Voor onderhavige ontwikkeling is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Het beeldkwaliteitplan geeft inzicht in de gewenste identiteit van het woongebied en de vertaling ervan in de uitstraling van de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Dit is verwoord en verbeeld middels een set spelregels. Deze spelregels gaan onder andere over stedenbouwkundige aspecten, bebouwingstypologie, architectonische uitstraling, kapvorm, rooilijn, bouwhoogte, positionering en oriëntatie van de bebouwing, kleurstelling en materiaalgebruik en erfafscheidingen. Het beeldkwaliteitplan is als Bijlage 1 gevoegd bij deze toelichting. Het beeldkwaliteitplan wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan vastgesteld en gaat gelden als toetsingskader voor welstand.

2.3.3 Parkeren

Toetsingskader

Met de inwerkingtreding van de “Reparatiewet BZK” op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en/of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’ dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

Door de gemeente Maasdriel worden in de ‘Nota Parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel’ parkeernormen genoemd, onderverdeeld naar functie. Voor de functie 'Woning' geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning, waarvan minimaal 0,3 per woning in het openbaar gebied.

Beoordeling

Op basis van de ‘Nota Parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel’ geldt voor onderhavig planvoornemen met 31 woningen een parkeerbehoefte van (31 x 2,3 =) 71,3 parkeerplaatsen.

In het stedenbouwkundig plan, zoals opgenomen en beschreven in paragraaf 2.3.1, is rekening gehouden met een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning, die zowel in het openbare gebied als op eigen terrein geprojecteerd zijn. In het openbaar gebied wordt voorzien in 61 parkeerplaatsen (54 haaks en 7 langsparkeren) en (8 x 1,3 =) 10,4 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het betreft hier immers 8 garages met lange oprit met een berekeningsaantal van 1,3 (conform de ‘Nota Parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel’). In het stedenbouwkundig plan, zoals opgenomen in paragraaf 2.3.1, zijn 28 parkeerplaatsen ingetekend verdeeld over de twee hofjes, 7 langsparkeerplaatsen en 17 haaksparkeerplaatsen aan de zuidkant, en 9 haaksparkeerplaatsen aan de oostkant. In totaal levert dit een parkeercapaciteit van 71,4 parkeerplaatsen.

Voor het aandeel bezoekers van 0,3 parkeerplaats per woning dienen in totaal (31 x 0,3 =) 9,3 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd te worden. Hieraan wordt met 61 parkeerplaatsen ruimschoots voldaan.

Op basis het stedenbouwkundig plan is derhalve inzichtelijk gemaakt dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ zal concreet inzichtelijk moeten worden gemaakt waar de parkeerplaatsen worden gerealiseerd en wat de concrete parkeereis bedraagt. In het bestemmingsplan is artikel 13.1 gewaarborgd dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Op de locatie Veersteeg 19 vindt tot slot met onderhavige bestemmingswijziging ten aanzien van het parkeren geen verandering plaats.

Conclusie

Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Realisatie van de benodigde parkeerplaatsen is gewaarborgd in de regels.

2.3.4 Verkeer

Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw, dienen de kengetallen uit de ASVV van het CROW te worden geraadpleegd. Het plangebied wordt in de 'Nota Parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel' getypeerd als gebiedstype 'rest bebouwde kom'. De kencijfers van het CROW maken onderscheid naar stedelijkheidsgraad. Deze is voor de gemeente Maasdriel 'niet stedelijk' (conform CBS 2021). Onderstaande tabel duidt de maximale verkeersgeneratie die daarbij geldt op basis van de stedenbouwkundige verkaveling:

Functie   Max vpe   Aantal woningen   Totaal max vpe  
Koop, twee-onder-een-kap   8,2 per woning   8   65,6  
Koop, tussen/hoek   7,8 per woning   19   148,2  
Huur, huis, sociale huur   6,0 per woning   4   24,0  
Totaal       237,8  

Het planvoornemen genereert op basis van het verkavelingsplan een maximum aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) van 237,8. Voor gemiddelde erftoegangswegen geldt een maximale capaciteit van 4.000 tot 6.000 verkeersbewegingen per etmaal.

In het kader van het vastgestelde bestemmingsplan "Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt" is in 2020 door Goudappel Coffeng een onderzoek uitgevoerd naar de verkeerskundige effecten die woningbouw in de Paddenstoelenbuurt teweeg zou brengen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek werd reeds geconcludeerd dat de effecten beperkt zijn.

In Bijlage 11 is het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai opgenomen. Het overzicht van verkeersgegevens voor 2033, zoals opgenomen in paragraaf 2.2.1 in deze rapportage, geeft aan dat voor de Veersteeg sprake is van een etmaalintensiteit van 968 verkeersbewegingen per etmaal. Een dergelijk lage toename aan verkeersbewegingen per etmaal vanwege onderhavig planvoornemen (237,8) vormt derhalve geen probleem ten aanzien van de afwikkeling van verkeersstromen. Bovendien ontsluiten 9 woningen binnen het plangebied niet op de Veersteeg, waardoor dit aantal verkeersbewegingen verminderd dient te worden met (4x8,2) + (5x7,8) = 71,8 vpe. Dit betreft de 5 zuidoostelijk gelegen rijwoningen en de 4 meest zuidelijk gelegen woningen ter hoogte van de 'knip' voor gemotoriseerd verkeer. Deze woningen worden ontsloten via de Paddenstoelenbuurt.

Op de locatie Veersteeg 19 vindt tot slot met onderhavige bestemmingswijziging ten aanzien van de verkeersgeneratie geen verandering plaats.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

De gemeente Maasdriel heeft te maken met de vigerende beleidskaders van de landelijke en provinciale overheid; ontwikkelingen dienen te voldoen aan dit beleid. Daarnaast dient de voorgenomen ontwikkeling zich eveneens te voegen binnen de marges van het gemeentelijk beleid. Het ruimtelijk beleid van de drie voorgenoemde overheden is per overheidslaag neergelegd in één of meerdere zogenoemde structuurvisies. Voor de realisatie van het beleid zetten de verschillende overheden een mix van instrumenten in; één van die instrumenten betreft het vertalen van het beleid uit de structuurvisie naar een juridisch bindende verordening. Hieronder zijn de voor dit bestemmingsplan relevante structuurvisies en verordeningen per overheidslaag weergegeven en wordt getoetst of onderhavige ontwikkeling passend is binnen het beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), 2020

Toetsingskader

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie vervangt integraal de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Tegelijkertijd met het vervallen van de SVIR vervalt ook het Nationaal Milieubeleidsplan. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Beoordeling

De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het onderhavig plangebied overstijgt.

Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen het Rijksbeleid.

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Ten aanzien van het onderhavige plangebied is een regel uit het Barro van toepassing. Dit betreft de regeling met betrekking tot de radarverstoringsgebieden van radarstation Herwijnen (zoals weergegeven in de geconsolideerde versie van het Rarro per 1 december 2020). Rondom dit radarstation mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt boven de genoemde hoogtes. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation. Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0005.png"

Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen. De rode marker toont de ligging van het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2022.

Conclusie

De maximaal toegestane bouwhoogtes vanuit de radarverstoringsgebieden vormen geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Beoordeling

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige ruimtelijk besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van maximaal 32 woningen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.

  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijke besluit, in vergelijking met het voorgaande planologische regime, blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.

Het plangebied kent thans in hoofdzaak een agrarische bestemming. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor bedrijven met een agrarische bedrijfsvoering. Burgerbewoning is niet toegestaan. Het onderhavige ruimtelijk besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van maximaal 32 woningen mogelijk. Gelet hierop is sprake van een functiewijziging en vindt tevens een vergroting van het planologisch beslag op de ruimte plaats. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.

  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.

Kwantitatieve behoefte

Uit jurisprudentie blijkt dat de behoefte aan woningen kan worden onderbouwd met gebruikmaking van regionale woningbouwafspraken (o.m. 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2908, r.o. 10.2). Regionale woningbouwafspraken zijn neergeschreven in de 'Regionale Woonagenda Rivierenland 2020–2030', met daaraan ten grondslag het 'Woningbehoefteonderzoek Rivierenland' van onderzoeksbureau Rigo (2020), en geldt als opvolger van de ‘Woonagenda regio Rivierenland: Samen werken aan wonen’ uit 2015. Het vormt een belangrijk kader voor de samenwerking in de regio Rivierenland op het beleidsveld wonen.

Voor het kwantitatieve regionale woningbouwprogramma wordt een bandbreedte gehanteerd. Deze bandbreedte varieert voor de regio Rivierenland tussen de 7.900 en 12.550 woningen voor de periode 2020-2030. In onderstaande tabel is de kwantitatieve opgave uitgesplitst per gemeente. Hieruit volgt dat aan de gemeente Maasdriel tot 2030 een productie wordt toegekend van 700 tot 1.250 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0006.png"

Kwantitatieve opgave uitgesplitst per gemeente. Bron: Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030, 2020.

Het regionale woningbouwprogramma betreft een optelsom van de gemeentelijke programma's. Met het in februari 2022 geactualiseerde woningbouwprogramma 2021-2030, dat voorziet in de netto realisatie van 921 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar. Het totaal aantal woningen in voorbereiding komt uit op circa 1.351 woningen (ca. 108%). Binnen dit woningbouwprogramma is onderhavig plangebied als woningbouwinitiatief aangemerkt, de te realiseren woningen zijn daarmee al meegenomen bij de harde plancapaciteit.

Gelet op het regionale woningbouwprogramma en het gemeentelijke woningbouwprogramma kan worden gesteld dat het onderhavige planvoornemen passend is binnen de kwantitatieve woningbehoefte.

Kwalitatieve behoefte

In het 'Woningbehoefte-onderzoek' van 11 december 2018 (Companen, 2018) is op basis van de demografische trends, de verhuisbewegingen uit het recente verleden en de woonwensen voor de toekomst de kwalitatieve woningbouwopgave voor de gemeente Maasdriel in beeld gebracht. De behoefte per woningtypologie is gevisualiseerd in de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0007.png"

Kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente Maasdriel (in twee scenario's). Bron: woningbehoefte-onderzoek, Companen 2018.

De verhuisbewegingen in de afgelopen jaren laten zien dat in Maasdriel sprake is van een sterke kooporiëntatie. Met name de groep jonge doorstromers en gezinnen met kinderen zijn relatief vaak naar een grondgebonden koopwoning verhuisd. Bij jonge huishoudens tot 23 jaar en ouderen (65+) is er wel een groot aandeel verhuizingen naar een (sociale) huurwoning. De woningbehoefte voor de komende jaren laat op een aantal punten andere accenten zien. De sterke kooporiëntatie blijft: in vergelijking met afgelopen jaren oriënteren starters zich meer op koopwoningen en gezinnen op ruime grondgebonden koopwoningen. Voor de komende jaren ligt er vooral een opgave om het aanbod aan middeldure koopwoningen uit te breiden (€170.000 - €350.000). In Maasdriel is daarbij tevens nog meer vraag naar duurdere koopwoningen (> €350.000). In de sociale huur ligt er in Maasdriel vooral een opgave om het aantal eengezinswoningen te vergroten.

Zoals de kwalitatieve woningbouwopgave voor de gehele gemeente Maasdriel is onderzocht, is deze ook enkel voor de kern Kerkdriel in beeld gebracht. Ook voor Kerkdriel geldt dat er vooral een opgave is om het aanbod aan middeldure koopwoningen uit te breiden en te voorzien in meer sociale huurwoningen. Navolgende afbeelding vat de cijfers samen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0008.png"

Kwalitatieve woningbehoefte in de kern Kerkdriel (in twee scenario's). Bron: woningbehoefte-onderzoek, Companen 2018.

Uit de meest recente Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025 volgt dat deze kwalitatieve behoefte voor Kerkdriel nog steeds van toepassing is:

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0009.png"

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van de volgende woningtypen:

Woningtypologie   Aantal woningen  
Aaneengebouwd (sociale huur)   4  
Aaneengebouwd (sociale koop <€250.000)   5  
Aaneengebouwd   14  
Twee-aaneengebouwd   8  
Totaal   31  

Het onderhavige bestemmingsplan vormt een juridisch-planologische vertaling van het stedenbouwkundige plan. Het bestemmingsplan voorziet enkel in grondgebonden woningen. Er wordt voorzien in 4 sociale huurwoningen (13%) en 5 sociale koopwoningen (16%). Blijkens de woonvisie is, naast de behoefte aan grondgebonden koopwoningen in het middeldure en dure segment, naar deze type woningen de meeste vraag in Kerkdriel.

Met onderhavig planvoornemen wordt echter qua percentages afgeweken van de percentages uit het vastgestelde woningbouwbeleid. Het plan voldoet niet aan de in de woonvisie gestelde differentiatie. Er worden niet voldoende (30%+15%=45%) sociale huurwoningen of sociale koopwoningen gerealiseerd. Ten behoeve van de financiële haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de planontwikkeling zijn echter tussen initiatiefnemer en gemeente aanvullende afspraken vastgelegd in de anterieure overeenkomst. Samen met het plangebied van de Paddenstoelenbuurt zijn in de directe omgeving van het plangebied bovendien al meerdere sociale huurwoningen aanwezig (nader toegelicht in paragraaf 3.4.4).

Ten aanzien van de regionale Woondeal Rivierenland in relatie tot onderhavig bestemmingsplan is sprake van navolgende afweging. De afspraken in de regionale Woondeals vormen de onderlegger voor gemeentelijke woningbouwprogramma's. Algemeen gezien is het streven in de Gelderse regionale Woondeal om 28% sociale huur bruto, en in totaal 2/3 betaalbaar te bouwen. In de regionale Woondeal Rivierenland ligt betaalbaarheid in de plannen in totaal op 61%, met het streven dit alsnog te vergroten maar 2/3. Gemeente Maasdriel committeert zich in de regionale Woondeal Rivierenland.

Onderhavig planvoornemen betreft echter een gemeentelijk en regionaal afgestemd ‘bestaand’ plan van vóór de in maart 2023 ondertekende regionale Woondeal Rivierenland 2022-2030. Derhalve geldt dat hier geen nadere toetsing aan plaats heeft gevonden. De toetsing ten aanzien van het gemeentelijke woningbouwprogramma is tot slot nader toegelicht in paragraaf 3.4.4 en 3.4.5).

  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?

Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Ex artikel 1.1.1 van het Bro wordt onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Bij de beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied in de zien van art. 1.1.1 Bro kan worden aangemerkt dient te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Daaraan doet niet af dat de bebouwing waarin het voorgaande plan voorzag ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan nog niet was gerealiseerd.

Het voorgaande bestemmingsplan maakt binnen een gedeelte van het plangebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing mogelijk. Het betreft de woonbestemming in het zuidoostelijke deel van het plangebied. Langs de Veersteeg geldt echter dat sprake is van een agrarische bestemming met overeenkomstig een agrarisch gebruik. Voor deze gronden geldt dat het voorgaande bestemmingsplan geen stedenbouwkundig samenstel van bebouwing mogelijk maakt, maar enkel agrarische bedrijfsvoering. Gelet daarop is het onderhavige plangebied (gedeeltelijk) gelegen buiten het 'bestaand stedelijk gebied' van Kerkdriel.

  • e. Is het mogelijk de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Blijkens het woningbehoefte-onderzoek is binnen de gemeente Maasdriel in de kern Kerkdriel de grootste vraag naar nieuwe woningen. Binnen het bestaand stedelijk gebied van Kerkdriel is reeds in het kader van het naastgelegen vastgestelde bestemmingsplan "Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt" concreet gezocht naar inbreidingslocaties. Hieruit kwam voort dat het bestaand stedelijk gebied van Kerkdriel al vrij intensief bebouwd is en dat er geen locatie binnen het bestaand stedelijk gebied aanwezig is dat plaats kan bieden aan meerdere woningen. Tevens wordt geconstateerd dat er sinds de vaststelling van het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt" tot op heden ook geen locaties zijn bijgekomen die zich hier voor lenen.

Gelet op het ontbreken van inbreidingslocaties, kan het aantal woningen in Kerkdriel enkel worden uitgebreid buiten bestaand stedelijk gebied. Daarbij geldt dat onderhavige locatie hiervoor als meest geschikt wordt aangemerkt, gelet op het feit dat deze reeds gedeeltelijk is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied en ten zuiden en zuidoosten reeds woningbouwlocaties (de Paddenstoelenbuurt en de Kersenbuurt) gelegen zijn. Samen met onderhavig plangebied maken deze buurten - na ontwikkeling van onderhavig planvoornemen - onderdeel uit van de wijk Kerkdriel-Noord. Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden en met onderhavig voornemen de Paddenstoelenbuurt, en daarmee de wijk Kerkdriel-Noord, op een logische wijze kan worden afgerond.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling is aan te merken als een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’. De ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ voorziet in een behoefte en kan enkel buiten ‘bestaand stedelijk gebied’ worden gerealiseerd. Daarmee past het initiatief binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Toetsingskader

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van de provincie Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen;
  • Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Ten aanzien van dit laatste punt gaat de provincie in gesprek met de Gelderse regio’s en maakt zij regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag naar en het aanbod van woningen. Daarvoor is specifieke aandacht voor de gemeentegrens overstijgende woonvraagstukken.

Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.

Beoordeling

De voorliggende ontwikkeling maakt de bouw van 31 woningen mogelijk. De herontwikkeling van het plangebied zorgt er voor dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verder wordt verbeterd. Gelet op de realisatie van de nabijgelegen Kersenbuurt en de geplande realisatie van de Paddenstoelenbuurt, wordt door middel van onderhavig planvoornemen de vitaliteit van Kerkdriel verder versterkt. Met de sloop van de huidige champignonkwekerij binnen het plangebied en de realisatie van woningen kan gesteld worden dat aangesloten wordt bij deze ontwikkelingen. Het bouwplan is derhalve niet in strijd met het beleid uit de Omgevingsvisie en houdt rekening met de bestaande structuren van het landschap. Wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3.

Conclusie

Het onderhavige plan is passend binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Toetsingskader

Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, waarna deze op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Sindsdien is de omgevingsverordening diverse malen geactualiseerd. De laatste geconsolideerde versie is vastgesteld op 21 december 2022.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Beoordeling 

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van woningen. Derhalve zijn artikel 2.1 en 2.2 (regionale woonagenda) van toepassing. Hierin is bepaald dat regionale afstemming plaats dient te vinden omtrent woningbouwplannen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3 en paragraaf 3.4.5. De verantwoordelijkheid om een regionale woonagenda op te stellen, ligt bij de regio’s. Eén van de provinciale doelstellingen bij de woonagenda is het energieneutraal en klimaatbestendig maken van nieuwe (en bestaande woningen). Het plan draagt bij aan deze provinciale doelstelling. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4.3. In onderhavig bestemmingsplan is bovendien rekening gehouden met klimaatadaptatie. Uit de Klimaatadaptatieregel (artikel 2.65b) van de Omgevingsverordening volgt dat met betrekking tot waterveiligheid en wateroverlast normen zijn vastgesteld met resultaats- en inspanningsverplichtingen voor de waterschappen. Deze normen zijn vastgelegd in de provinciale waterverordeningen voor de waterschappen (Waterverordening Waterschap Rivierenland, Waterverordening Waterschap Vallei en Veluwe en Waterverordening Waterschap Rijn en IJssel). Ruimtelijke ontwikkelingen en weersextremen zijn hierop van grote invloed. Het is daarom van belang dat hiermee bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden en dat het waterschap hierbij wordt betrokken. Daarnaast vormen de effecten en gevolgen van droogte en hitte een belangrijke problematiek om rekening mee te houden. Ten behoeve van dit plan is een watertoets uitgevoerd en een groen-inpassingsplan gemaakt voor de woonwijk. Maatregelen als compensatie van verharding en waterberging is hierbij aan de orde. Een nadere toelichting is opgenomen in de waterparagraaf in paragraaf 4.3.

Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen de Omgevingsverordening Gelderland.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Bommelerwaard

Toetsingskader

Op 13 oktober 2022 is de omgevingsvisie 'Bommelerwaard' vastgesteld, deze visie gaat over de woon- en leefomgeving van Maasdriel en Zaltbommel en de mensen die daarin samenleven, werken, ondernemen en verblijven. De omgevingsvisie is opgesteld na gesprekken met inwoners, organisaties, andere overheden, samenwerkingspartners, betrokken partijen en andere belangstellenden. Nieuwe plannen en ideeën, maar ook nieuw gemeentelijk beleid, moeten aansluiten op de omgevingsvisie. De visie is vastgesteld voor de toekomst waarbij men vooruit kijkt naar 2040.

De omgevingsvisie Bommelerwaard richt zich op 13 kernopgaven die vallen onder de volgende thema’s:

  • Klimaat, duurzaamheid en landschap
  • Landbouw, economie, toerisme en cultuurhistorie
  • Wonen, welzijn en voorzieningen
  • Milieu, gezondheid en leefbaarheid

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0010.png"

Kernopgaven Maasdriel omgevingsvisie 2040

Beoordeling

Met onderhavig bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de voor Maasdriel relevante kernopgaven uit de Omgevingsvisie Bommelerwaard:

  • Het plan draagt bij aan het realiseren van woningen voor diverse doelgroepen. Het planvoornemen voorziet immers in de realisatie van 31 grondgebonden woningen, bestaande uit een mix van rijwoningen en twee-onder-één-kap woningen, in een gedifferentieerd woningbouwprogramma van zowel sociale huurwoningen (4), sociale koopwoningen (5) als middeldure en dure koopwoningen in de vrije sector (22). Zowel kwantitatief als kwalitatief vindt daarmee een verantwoorde groei van het woningaanbod plaats. Een en ander wordt nader toegelicht in paragraaf 3.2.3 en 3.4.4.
  • De stedenbouwkundige opzet van het ontwerp is op rationele wijze gebaseerd op de aanknopingspunten en oriëntatie van de ruimtelijke context van de Veersteeg en resp. de Kersenbuurt en Paddenstoelenbuurt. Hiermee worden de landschappelijke en stedenbouwkundige kernkwaliteiten behouden en versterkt.
  • Ten aanzien van de thema's klimaat en duurzaamheid geldt dat onderhavige ontwikkeling zoveel mogelijk klimaatbestendig plaatsvindt. De wijk wordt gasloos en de toekomstige bewoners zijn hierdoor aangewezen op het goed isoleren van de woning en het opwekken van duurzame energie uit zonnepanelen of zonneboiler. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG).
  • Met de sanering van de bestaande bedrijfslocatie is bovendien sprake van een duurzame herontwikkeling. De verouderde bebouwing wordt gesloopt en hiervoor in de plaats wordt toekomstbestendig gebouwd, waarmee verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt en wordt bijgedragen aan een prettige woon- en leefklimaat.
  • Tot slot wordt ruimte gereserveerd voor een groene en klimaatadaptieve openbare ruimte.

Conclusie

Het onderhavige plan is passend binnen de kernopgaven uit de Omgevingsvisie Bommelerwaard.

3.4.2 Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel, 2011

Toetsingskader

Op 20 oktober 2011 is de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel' door de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de 'StructuurvisiePlus Maasdriel 2004-2014' en is tevens de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+' uit 2008. De structuurvisie geeft duidelijkheid over de plannen en beleidsstukken, die voor de gemeente Maasdriel van belang zijn. Het ruimtelijk beleid is uiteindelijk vertaald in tientallen projecten, waaronder woningbouw (in alle segmenten en prijscategorieën), de ontwikkeling van bedrijventerreinen en concentratiegebieden voor glastuinbouw en paddenstoelenteelt. Daarnaast speelt er ook een aantal ontwikkelingen met betrekking tot recreatieve initiatieven, landschap- en natuurontwikkeling.

Beoordeling

Het onderhavige plangebied is op de kaart 'Ruimtelijk casco' aangeduid als 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding'. Daarnaast is Kerkdriel Noord op het kaartbeeld 'Projectenplan' aangemerkt als een uitvoeringsproject voor de bouw van meer dan 51 woningen. De gemeente Maasdriel geeft in de structuurvisie aan dat ze zich wil profileren als een woon- en werkgemeente waarbij gedifferentieerde woonmilieus worden gekoppeld aan kleine kernen. Het behoud van de eigen identiteit en kwaliteit is daarbij van belang. De gemeente wil een actief huisvestingsbeleid voeren om jongeren en jonge ondernemende huishoudens aan de gemeente te binden. Om aan de benodigde woningen te kunnen voldoen zijn in de structuurvisie gebieden aangeduid als 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding'. Dergelijke gebieden kunnen worden getransformeerd van onbebouwd naar bebouwd gebied. Het zijn gebieden die grenzen aan de reeds bestaande bebouwingsgrens en waar niet of nauwelijks duurzame waarden in de ondergrond voorkomen. Het zwaartepunt van de uitbreiding ligt in de kernen Velddriel, Kerkdriel, Hedel en Ammerzoden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0011.png"

Uitsnede kaartbeeld 'ruimtelijk casco' uit de structuurvisie. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode ster, gelegen binnen 'afweegbaar gebied dorpsuitbreiding'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0012.png"

Uitsnede kaartbeeld 'projectplan' uit de structuurvisie met het plangebied aangeduid met een rode contour liggend in een gebied aangemerkt als een uitvoeringsproject voor de bouw van meer dan 51 woningen.

In de structuurvisie wordt een aantal voorwaarden gesteld ten aanzien van ruimtelijke plannen binnen gebieden die als afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding zijn aangewezen:

  • De ruimtelijke plannen moeten aansluiten bij de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de kern of van een dusdanige omvang zijn dat ze min of meer op zichzelf kunnen staan;
  • Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen;
  • Bij de inrichting van het plan dient rekening te worden gehouden met de kwaliteiten en structuren in het gebied en de omgeving. De woningdichtheid zal variëren tussen circa 20 woningen/ha en circa 30 woningen/ha;
  • De natuurlijke ondergrond en de historisch gegroeide structuur van Maasdriel moeten worden meegenomen bij de planvorming. Het is wenselijk dat in uitleggebieden een 'ommetje' kan worden gelopen.

In de structuurvisie heeft de gemeente Maasdriel het project Kerkdriel Noord, waar de Paddenstoelenbuurt onderdeel van uitmaakt, specifiek benoemd als een uitvoeringsproject ten aanzien van het aspect wonen. De opgenomen aantallen zijn inmiddels echter niet meer actueel. Hiervoor wordt verwezen naar het gemeentelijk woningbouwprogramma in paragraaf 3.2.3 en paragraaf 3.4.5. Uit hoofdstuk 2 blijkt dat het plan aansluit bij de bestaande stedenbouwkundige structuur. Ook is rekening gehouden met de woningdichtheid. Dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik is gemotiveerd in paragraaf 3.2.3. Tot slot blijkt uit hoofdstuk 4 dat met de binnen het plangebied en in de nabije omgeving aanwezige omgevingskwaliteiten, natuurlijke ondergrond en (cultuur)historische elementen rekening wordt gehouden.

Conclusie

Het onderhavige plan past binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie.

3.4.3 Duurzaamheidsprogramma 2017-2020

Toetsingskader

De duurzaamheidsambities van de gemeente Maasdriel zijn uitgewerkt in het 'Duurzaamheidsprogramma 2017-2020, dat in juli 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het programma beschrijft de plannen en wensen van het gemeentebestuur. In het programma zijn activiteiten en projecten geformuleerd, waarbij is aangegeven welke capaciteit en financiële middelen nodig zijn om deze uit te voeren in de komende jaren. De notitie geeft een concrete aanpak voor de belangrijkste duurzaamheidsthema’s op het gebied van klimaat en energie in gemeente Maasdriel, namelijk;

  • het bevorderen van de opwekking van hernieuwbare energie;
  • het verduurzamen van de woningvoorraad;
  • duurzaam ondernemen;
  • anderen stimuleren;
  • het verduurzamen van de gemeentelijke organisatie.

Beoordeling

In dit duurzaamheidsprogramma zijn verschillende maatregelen opgenomen voor de periode 2017-2020. Deze korte termijn maatregelen dragen bij aan de ambities in het bestuursakkoord en maken de weg vrij voor meer maatregelen en meer regionale / intergemeentelijke samenwerking en dragen daarmee uiteindelijk bij aan de lange termijn visie: een duurzamere gemeente, die voldoet aan de wettelijke regelgeving op het terrein van duurzaamheid, waarin het prettig wonen, werken en recreëren is, nú en in de toekomst. De gemeente doet wat ze zelf kan en heeft daarbij een voorbeeldfunctie. Maasdriel is voor duurzaamheid. Met de ontwikkeling in onderhavig plangebied wordt een verdere stap gezet naar deze wens. Hieronder volgen de voornaamste duurzame uitgangspunten:

  • De wijk is zodanig opgezet dat de woningen een goede ligging hebben voor het gebruik maken van zonne-energie. Dit is een goed uitgangspunt om de woningen zo veel mogelijk energieneutraal te realiseren;
  • De inrichting van het openbaar gebied gebeurt zoveel mogelijk met gerecyclede duurzame materialen. De groene inrichting van het gebied is zo natuurlijk mogelijk, duurzaam en onderhoudsarm uitgewerkt waarbij de landschappelijke kenmerken in het terrein zo veel mogelijk houden blijven;
  • Een andere belangrijke keuze is dat de wijk gasloos wordt en de toekomstige bewoners hierdoor reeds aangewezen zijn op het goed isoleren van de woning en het opwekken van duurzame energie uit zonnepanelen of zonneboiler;
  • Het hemelwater van de percelen en woningen zal in het gebied zelf opgevangen worden en zoveel mogelijk in het gebied infiltreren en is dus sprake van een overschot aan waterbergende voorzieningen;
  • Het hemelwater van de percelen wordt oppervlakkig aangeboden. Het hemelwater wordt binnen het plangebied vervolgens ook overwegend oppervlakkig afgevoerd richting de waterbergingsvoorzieningen;
  • Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG). BENG vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD (Energy Performance of Buildings Directive).

Conclusie

Het aspect duurzaamheid is in onderhavig bestemmingsplan gewaarborgd.

3.4.4 Woonvisie Bommelerwaard 2021 - 2025

Toetsingskader

De Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025 is in juli 2021 vastgesteld. Deze nieuwe visie is de opvolger van de visie die van 2016 tot 2020 van toepassing was. Destijds was de visie vooral gerelateerd aan autonome groei. In de afgelopen jaren is de woningmarkt echter in rap tempo verandert, waardoor de koers van de nieuwe Woonvisie ook gewijzigd is. De Woonvisie is het kader voor de prestatieafspraken met de corporaties, vormt de verbinding met andere beleidsterreinen, zoals duurzaamheid, leefbaarheid, wonen en zorg en vormt het kader van gemeentelijke beleidsuitgangspunten voor initiatiefnemers.

De regio Rivierenland is aantrekkelijk vanwege de centrale ligging, goede verbindingen en afwisseling aan woonmilieus met groen, ruimte en een relatief betaalbare woningvoorraad. Dit zorgt voor een toenemende druk op de woningmarkt. Dit wordt ook ervaren binnen de Bommelerwaard. Daarom is het van belang de kernwaarden en identiteit van onze gemeenten en kernen in stand te houden en te zoeken naar de juiste balans tussen het bieden van een passend woonperspectief voor de inwoners, voorzien in de woonbehoefte van elders en behoud van de ruimtelijke kwaliteiten van de Bommelerwaard.

In de visie wordt beschreven dat de in de gemeente Maasdriel de komende 5 jaar circa 700 nieuwe woningen gebouwd moeten worden. Om de versnelling te realiseren willen de gemeente, naast de plannen die in het woningbouwprogramma zijn opgenomen, ook andere locaties onderzoeken. Deze locaties kunnen bijdragen aan versnelling van de woningbouw. Daarbij stelt de gemeente in haar visie dat woningzoekenden voldoende keuze moeten hebben. Dit betekent een woningbouwopgave in alle kernen van de Bommelerwaard. Daarbij is het wenselijk om wijken en buurten te creëren met verschillende soorten woningen. Zowel wat betreft betaalbaarheid (prijsklasse, huur/koop) als de bewoning (ouderen, gezinnen, starters). Op basis van het woningbehoefte onderzoek in 2018 gaat de gemeente voor de komende jaren uit van het volgende woningbouwprogramma:

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0013.png"

Beoordeling

Onderhavig plan voorziet in de realisatie van zowel sociale huurwoningen (4), sociale koopwoningen (5) als middeldure en dure koopwoningen in de vrije sector (22). Gesteld kan worden dat het plan niet geheel aan de in de woonvisie gestelde differentiatie voldoet. Er worden niet voldoende (30%+15%=45%) sociale huurwoningen of sociale koopwoningen gerealiseerd. Ten behoeve van de financiële haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de planontwikkeling is echter bovenstaande indicatieve woningbouwprogrammering overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente. Samen met het plangebied van de Paddenstoelenbuurt zijn in de directe omgeving van het plangebied bovendien al meerdere sociale huurwoningen aanwezig. Conform artikel 6.3.3 uit het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt" dient immers minimaal 20% en maximaal 30% van de opgerichte woningen (maximaal 187) gebruikt te worden als sociale huurwoning. Dit betekent een aantal van minimaal 38 en maximaal 56 sociale huurwoningen. Samen met voorliggend bouwplan wordt derhalve gezorgd voor een goede differentiatie in het plangebied en haar omgeving.

Op de in dit plan te realiseren woningen is bovendien de 'Doelgroepenverordening gemeente Maasdriel 2021' van toepassing. Deze doelgroepenverordening vormt een instrument om het (betaalbaarheids)beleid uit de Woonvisie te kunnen waarmaken. Met onderhavig plan is sprake van sociale huur- en koopwoningen volgens de doelgroepenverordening. Het realiseren van deze woningen is geborgd in artikel 6.3.3 van onderhavig bestemmingsplan. Hierin is opgenomen dat 4 woningen gebruikt dienen te worden als sociale huurwoning (13%) en 5 woningen gebruikt dienen te worden als sociale koopwoning (16%). Tussen initiatiefnemer en gemeente is overeengekomen dat afgeweken wordt van de maximale von prijs van een sociale koopwoning van €200.000,- conform de dgv. Hiervoor wordt met onderhavig bestemmingsplan ten behoeve van de financiële haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de planontwikkeling een maximale von prijs van €250.000,- gehanteerd (prijspeil 2021).

Conclusie

Het onderhavige plan is passend binnen de gemeentelijke woonvisie.

 

3.4.5 Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2021-2030

Toetsingskader

In februari 2022 is het geactualiseerde Woningbouwprogramma 2021-2030 vastgesteld. De woningbouwopgave waaraan met het woningbouwprogramma 2021-2030 invulling wordt gegeven, komt voort uit de Regionale Woonagenda Rivierenland 2021-2030. Voor de gemeente Maasdriel is in de regionale woonagenda bepaald dat er een opgave is om tussen de 700 en 1.250 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad, om daarmee te kunnen voorzien in de geprognotiseerde vraag voor de komende tien jaar.

Een deel van de plannen is 'hard', dat wil zeggen dat ze op grond van een vastgesteld bestemmingsplan in voorbereiding zijn om op korte termijn van start te gaan of reeds al in uitvoering. De woningbouwplannen met een 'zachte' status zijn plannen in verschillende fases van voorbereiding.

Binnenkomende woningbouwinitiatieven worden getoetst naar wenselijkheid en aan een screening onderworpen. Hierbij wordt gekeken naar de behoefte in de verschillende kernen, naar de ruimtelijke kwaliteit van het plan en naar de toegevoegde waarde van een plan.

Beoordeling

Met het Woningbouwprogramma 2021-2030, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar. Binnen dit woningbouwprogramma is onderhavig plangebied als woningbouwinitiatief aangemerkt, de te realiseren woningen zijn daarmee al meegenomen bij de plancapaciteit. Daarmee past het plan binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0014.png"

Conclusie

Het onderhavige plan is passend binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.

3.4.6 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan Maasdriel 2019 (GVVP)

Toetsingskader

In het GVVP zijn ten aanzien van parkeren de volgende opgaven en basisprincipes opgesteld:

  • Realiseren van voldoende parkeergelegenheid op basis van actuele publicatie aangaande parkeerkencijfers van het CROW, zonder dat de leefbaarheid onder druk wordt gezet;
  • Het uitgangspunt bij bedrijven is dat vrachtwagen parkeren, parkeren voor bezoekers en werknemers, laden en lossen en manoeuvreren plaatsvindt op eigen terrein. Dit komt ten goede aan de verkeersveiligheid en voorkomt overlast in de openbare ruimte;
  • Het uitgangspunt bij woningen is dat bij woning typologieën die dit toelaten parkeren op eigen terrein plaats vindt. Parkeerruimte voor bezoekers wordt in de openbare ruimte gerealiseerd;
  • Aandacht voor voldoende (overkapte) fietsenstallingen in de centrumgebieden, ingepast op een ruimtelijk kwalitatief aanvaardbare wijze.

Beoordeling

In het in paragraaf 2.3.1 beschreven stedenbouwkundig plan is voldoende ruimte gereserveerd binnen het plangebied ten behoeve van parkeervoorzieningen. In paragraaf 2.3.3 heeft nadere toetsing plaatsgevonden aan de geldende parkeernormen zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel’. Hiermee is inzichtelijk gemaakt dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Realisatie van de benodigde parkeerplaatsen is tot slot gewaarborgd in de regels in artikel 13.1. Hiermee wordt aangesloten bij de basisprincipes uit het GVVP.

Conclusie

Het onderhavige plan is passend binnen het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan Maasdriel 2019.

3.4.7 Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026

Toetsingskader

In het Water en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026 van de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel geeft de Bommelerwaard aan hoe invulling wordt gegeven aan de zorgplichten uit de Wet milieubeheer en de Waterwet. Het beleidskader richt zich op de kenmerken veilig, functioneel, heel en schoon. Het beleidskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit de onderdelen, stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater. Als vijfde onderdeel is hier klimaatadaptatie aan toegevoegd vanwege de grote raakvlakken met het stedelijk waterbeheer.

Beoordeling

In bijlage C van het Water en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026 wordt specifiek ingegaan op het hemelwaterbeleid van de gemeente Maasdriel. Om (nog) duurzamer om te gaan met hemelwater worden de volgende doelen nagestreefd:

  • scheiden van schone en vuile waterstromen;
  • beperken van de hoeveelheid ingezameld hemelwater op het gemengde stelsel;
  • verbieden van het afvoeren van hemelwater op drukriolering;
  • beperken van risico's tijdens extreme neerslag.

De voorkeursvolgorde 'omgang met hemelwater en ander afvalwater aan de bron' binnen de gemeente Maasdriel, gebaseerd op het landelijke hemelwaterbeleid, is als volgt:

  • vasthouden op daken, bergingen als regentonnen/schuttingen nuttig gebruiken;
  • op maaiveld infiltreren waar mogelijk;
  • ondergronds ondiep infiltreren via een particuliere voorziening;
  • verwerken in het oppervlaktewater.

In paragraaf 4.3 is aan de hand van de door BOOT opgestelde watertoets de waterparagraaf opgesteld. Rapportage hiervan is als Bijlage 6 opgenomen. Hierin is tevens een toelichting gegeven op welke wijze voldaan kan worden aan de waterbergingseisen. Op basis van de geldende uitgangspunten van de gemeente dient 280 m³ waterberging gerealiseerd te worden. Deze berging wordt gerealiseerd met de toepassing van verschillende voorzieningen. Door middel van het bepaalde in artikel 13.2 is gewaarborgd dat bij verdere planuitwerking wordt voorzien in voldoende waterberging. Derhalve wordt geconcludeerd dat de waterhuishouding binnen het plangebied wordt gerespecteerd.

Conclusie

Het onderhavige plan is passend binnen het Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten

4.1 Algemeen

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten. Navolgend wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als (separate) bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

In het kader van het bestemmingsplan “Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt” heeft reeds voor enkele delen van het plangebied een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Kadastrale percelen 3447 en 3770 (gedeeltelijk) kennen reeds op basis hiervan een woonfunctie en zijn derhalve geschikt voor de beoogde functie van onderhavig bestemmingsplan.

Het oostelijk deel van het plangebied (percelen N2398, N2399 en N2401) is door Verhoeven Milieutechniek B.V. onderzocht in het bodem- en asbestonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 2 Bodem- en asbestonderzoek. Voor de gronden van het plangebied ter plaatse van Veersteeg 1 is in 2022 door Hoste Milieutechniek BV een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd voor de kadastrale percelen 1900 en 1901. Rapportage hiervan is als Bijlage 3 Aanvullend bodemonderzoek bij deze toelichting gevoegd. Aanleiding tot het uitvoeren van dit aanvullend bodemonderzoek zijn de uitkomsten van eerder bodemonderzoek in het kader van het kader van het bestemmingsplan “Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt” en de voorgenomen herinrichting van het terrein. Doel van het aanvullend onderzoek is het vaststellen van de omvang van de grondverontreiniging van de aangetoonde formaldehyde-verontreiniging nabij de bezinkput en tussen de bebouwing. Uit het onderzoek blijkt dat de bodem plaatselijk verontreinigd is met formaldehyde. Er is een waarde vlak nabij maar net boven de detectielimiet gemeten bij boring 302. De verontreiniging is aangetoond ter hoogte van de bezinkput / boring 302 in de kleilaag van 2,00 tot 2,70 m-mv. De omvang van de aangetoonde verontreiniging is circa 29 m2.

Gezien de beperkte omvang van de aangetoonde verontreiniging, de diepte van de aangetoonde verontreiniging en het ontbreken van verspreidings- en of blootstellingsrisico’s wordt geconcludeerd dat op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek geen sprake is van een “geval van ernstige bodemverontreiniging”. Het toekomstig gebruik bij de voorgenomen herinrichting van het terrein (groenstrook) van de locatie waar de formaldehyde verontreiniging is aangetoond is tevens niet risicovol. In het kader van de geplande herinrichting zijn derhalve geen sanerende maatregelen nodig met betrekking tot de parameter formaldehyde.

Ten aanzien van de verontreinigde spot met formaldehyde heeft de Omgevingsdienst Rivierenland geadviseerd in verband met de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten alle bedrijfsgerelateerde verontreinigingen te saneren. In dit geval wordt de verontreiniging met Formaldehyde als een bedrijfsgerelateerde verontreiniging beschouwd. Echter, aangezien er geen werkzaamheden zullen plaatsvinden ter plaatse of nabij de verontreiniging met formaldehyde is er geen bezwaar om de ontwikkeling door te laten gaan, onder voorwaarde dat jaarlijks een monitoring van het grondwater uitgevoerd moet worden volgens een door de ODR goedgekeurde monitoringsplan. Als blijkt dat de verontreiniging met formaldehyde zich verspreidt naar de percelen met een woonbestemming of naar percelen van derden, dan moet het terugvalscenario uit het monitoringsplan ten uitvoer worden gebracht.

In 2023 is door Hoste Milieutechniek BV een eerste ronde grondwatermonitoring uitgevoerd. Rapportage hiervan is als Bijlage 4 Monitoring grondwater opgenomen. Aanleiding voor deze grondwatermonitoring zijn de gestelde eisen vanuit de Omgevingsdienst Rivierenland omtrent een op locatie aanwezige verontreiniging met Formaldehyde. Doelstelling van de grondwatermonitoring is het monitoren van de mate en omvang van de grondwaterverontreiniging met Formaldehyde op locatie. In mei 2023 is het grondwater uit de peilbuizen PB205b en Pb302c bemonsterd en geanalyseerd op formaldehyde. In beide grondwatermonsters is geen formaldehyde aangetoond. De resultaten geven geen aanleiding tot het treffen van maatregelen en/of aanpassingen in het monitoringsschema. Aanbevolen wordt om conform monitoringsplan de volgende monitoringsronde medio mei 2024 uit te voeren.

Ten aanzien van de beoogde sloop van de aanwezige bedrijfspanden aan de Veersteeg 1 is in 2018 een asbestinventarisatie uitgevoerd en in 2023 geactualiseerd. Rapportage hiervan is als Bijlage 5 Asbestinventarisatie gevoegd bij onderhavige toelichting. Hieruit volgt dat geadviseerd wordt bij toekomstige sloop van de onderzochte bedrijfspanden de aangetroffen asbesthoudende toepassingen te saneren en de sanering te laten uitvoeren door een gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf. Er bestaat daarbij geen redelijk vermoeden op de aanwezigheid van verborgen asbesthoudende materialen in de bedrijfspanden. Derhalve wordt een aanvullende inventarisatie niet noodzakelijk geacht.

Ten aanzien van de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen op de locatie Veersteeg 19 wordt overwogen dat feitelijk geen verandering plaatsvindt. De voormalige agrarische bedrijfswoning wordt hiermee omgezet naar een reguliere burgerwoning. Deze woning met tuin is altijd al ter plaatse gesitueerd geweest. Deze gronden zijn niet in gebruik geweest ten behoeve van agrarische doeleinden. Met onderhavige bestemmingswijziging vindt ten opzichte van de omliggende bestemmingen een logische invulling plaats van het perceel.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit in voldoende mate is vastgesteld. Indien rekening wordt gehouden met bovenstaande maatregelen ten aanzien van formaldehyde en asbest is de bodem ter plaatse van het plangebied geschikt voor de beoogde functie van onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Waterparagraaf

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid

Het algemene waterbeleid dat op het plangebied van toepassing is, staat beschreven in het Waterbeleid in de 21e eeuw (WB21) van de rijksoverheid, de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland van de provincie en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van waterschap Rivierenland. Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige chemische en ecologische waterkwaliteit).

Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:

  • Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren);
  • Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).

De trits voor waterkwantiteit betekent dat neerslag bij voorkeur wordt vastgehouden op de plaats waar het valt. Indien vasthouden niet mogelijk is, wordt neerslag geborgen in oppervlaktewater. De trits voor waterkwaliteit houdt in dat gestreefd moet worden naar het voorkomen van verontreinigingen. Indien schoonhouden niet mogelijk is, worden schone en vervuilende bronnen gescheiden.

De Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, onderdeel van het Deltaprogramma 2015, schrijft voor dat rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimtelijke omgeving moeten opnemen in het beleid. Doel van de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie is het sturen van het veranderingsproces om het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van Nederland een vanzelfsprekend onderdeel te maken van ruimtelijke (her)ontwikkeling. Hierbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat bij (her)ontwikkelingen geen extra risico op schade en slachtoffers mag ontstaan voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is.

Het Waterbeheerprogramma van het waterschap Rivierenland beschrijft wat het waterschap in de planperiode 2022-2027wil bereiken en hoe ze dat wil doen. Verder beschikt waterschap Rivierenland over een verordening: Keur Waterschap Rivierenland.Hierin staan de geboden en verboden voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, ondersteunende kunstwerken en grondwater. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan vergunning worden aangevraagd. Voor het versneld afvoeren van hemelwater richting een oppervlaktewaterlichaam door een toename aan verhard oppervlak geldt vanuit de Keur Waterschap Rivierenland een verbod. Vrijstelling op het verbod wordt verleend wanneer de toename van verharding gecompenseerd wordt in waterbergingsvoorzieningen of in oppervlaktewater.

Beoordeling

Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is in oktober 2023 door BOOT een watertoets uitgevoerd. Rapportage hiervan is als Bijlage 6 Watertoets opgenomen.

Uit deze watertoets volgt dat de maaiveldhoogte binnen het plangebied varieert van circa NAP +3,80 m langs de Veersteeg tot circa NAP +4,00 m aan de oostzijde van het plangebied. Het maaiveld binnen het plangebied is daarbij vrij vlak. Ten oosten van het plangebied is een dijk aanwezig met een hoogte van circa NAP +8,30 m. Aan de noordzijde van het plangebied zijn enkele C-watergangen aanwezig. Daarnaast zijn ten zuiden- en westen diverse overige watergangen aanwezig. De noordoosthoek van het plangebied ligt bijna volledig binnen de beschermingszone en buitenbeschermingszone van de waterkering langs de Maas.

In de huidige situatie is aan de westzijde binnen het plangebied bestaande gemeentelijke vrijverval riolering aanwezig. Dit betreft een streng gemengd water van beton ø250 mm. Hierop zijn enkele woningen langs de Berm op aangesloten. Daarnaast ligt ook in de Veersteeg gemengde riolering en is voor de te ontwikkelen woonwijk de Paddenstoelenbuurt een rioolplan opgesteld met daarin een vrijverval rioolstelsel en een rioolgemaal die het vuilwater naar het gemeentelijk rioolstelsel verpompt. Hierop kan vanuit het plangebied onder vrij verval worden aangesloten.

Uit de rapportage volgt daarnaast dat door de ontwikkelingen binnen het plangebied in de toekomstige situatie het verhard oppervlak binnen het plangebied 5.820 m² bedraagt. Op basis van de geldende uitgangspunten van de gemeente dient hiervoor 254 m³ waterberging gerealiseerd te worden. Deze berging wordt gerealiseerd met de toepassing van verschillende voorzieningen. De totale benodigde waterberging wordt gecompenseerd door middel van krratten op eigen terrein (128 m³), uitbreiding wateroppervlak noordzijde binnen plangebied (12 m³) en berging in wadi en regentuinen (114 m³). Door middel van het bepaalde in artikel 13.2 is gewaarborgd dat bij verdere planuitwerking wordt voorzien in voldoende waterberging.

Concluderend volgt uit de watertoets dat de ontwikkeling op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten in zowel ruimte als tijd hydrologisch positief is uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

Om verdere invulling te geven aan een duurzaam waterbeheer, kan tijdens de uitvoerfase rekening gehouden worden met duurzaam bouwen. In de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen: Woningbouw nieuwbouw, Woningbouw beheer en Utiliteitsbouw is een tweetal maatregelen (S/U237 en S/U444) opgenomen die onder meer betrekking hebben op het verminderen van de emissie van milieubelastende stoffen naar het van daken afgevoerde hemelwater. Bij nieuwbouw wordt geadviseerd gebruik te maken van niet-uitloogbare bouwmaterialen in verband met de waterkwaliteit. Dit houdt in dat toepassing van materialen voor daken, dakgoten en hemelafvoeren zoals zink, koper, lood etc. wordt afgeraden, tenzij de materialen zijn voorzien van een coating.

Tot slot wordt ten aanzien van de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen op de locatie Veersteeg 19 overwogen dat feitelijk met betrekking tot de waterhuishouding binnen het perceel geen verandering plaatsvindt. De voormalige agrarische bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere burgerwoning. Deze woning met tuin is altijd al ter plaatse gesitueerd geweest.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de waterhuishouding binnen het plangebied wordt gerespecteerd.

4.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beoordeling

Uit de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland volgt dat binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. De historische lijn, gelegen ten oosten van het plangebied, betreft de Kloosterstraat, welke overgaat in de Berm. Dit betreft een waardevolle ringdijk, zodanig aangeduid op de cultuurhistorische kaart. Onderhavig planvoornemen voorziet niet in wijzigingen aan deze lijnstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0015.png"

Uitsnede kaart 'Kaart historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' ter hoogte van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

In 1992 ondertekenden een aantal Europese lidstaten waaronder Nederland in Valletta het Verdrag van Malta Dit Europese verdrag is erop gericht het archeologische erfgoed beter te beschermen (officieel heeft het verdrag dan ook ‘Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed’). Door het aantal grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen wordt het archeologisch erfgoed in toenemende mate bedreigd. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta luiden:

  • Streven naar behoud ter plaatse (‘in situ’) van archeologische waarden. Conservering van archeologische resten kan het beste in de bodem.
  • Het tijdig rekening houden met aanwezige of te verwachten archeologische resten bij ruimtelijke ontwikkelingen.
  • De verstoorder betaalt de kosten voor archeologisch onderzoek als in situ behoud niet mogelijk is. De verstoorder wordt hiermee gestimuleerd om naar alternatieven te zoeken voor de ontwikkeling.

Het Nederlandse parlement bekrachtigde middels een goedkeuringswet in 1998 het verdrag.

Erfgoedwet en ruimtelijke plannen

De bekrachtiging van het Verdrag van Malta maakte de weg vrij om archeologisch erfgoed in wetgeving te verankeren. In oktober 2003 ging een eerste wijzigingsvoorstel naar de Tweede Kamer. Dit leidde uiteindelijk tot de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007. Deze wijzigingswet maakte het mogelijk onder meer delen van de toenmalige Monumentenwet 1988 aan te passen zodat overheden bij hun ruimtelijke plannen in het vervolg rekening houden met erfgoed in de bodem en alleen opgraven als behoud in de bodem niet mogelijk is. Aangezien een belangrijk deel van de ruimtelijke ontwikkeling via bestemmingsplannen en verordeningen bij gemeenten is neergelegd, zijn gemeentelijke overheden grotendeels belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed op haar grondgebied. Inmiddels is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet van kracht. Hierin wordt het behoud en beheer van Nederlands erfgoed in één integrale wet geregeld.

In de Omgevingswet wordt de omgang met erfgoed in de fysieke leefomgeving geregeld. Tot de inwerkingtreding van deze wet (voorzien per 1 januari 2023) blijven relevante passages uit de Monumentenwet middels overgangsrecht (hoofdstuk 9 Erfgoedwet) van toepassing. Zo is in hoofdstuk V, paragraaf 1 vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a t/m 41 Mw 1988). De gemeente kan in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7).

Gemeentelijk beleid

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wamz zijn Nederlandse gemeenten waaronder Maasdriel hun (potentiële) archeologische erfgoed in kaart gaan brengen en van een waardering voorzien. Maasdriel heeft sinds april 2013 eigen archeologiebeleid opgesteld. Het beleid bestaat uit een archeologische waarden- en verwachtingenkaart die als basis dient voor de gemeentelijke beleidskaart.

Beoordeling

Blijkens de gemeentelijke archeologische beleidskaart Maasdriel kennen de gronden binnen het plangebied verschillende archeologische beleidszones. Grotendeels kent het plangebied 'waarde - archeologie 5', de oostelijke rand 'waarde - archeologie 3' en de zuidrand 'waarde - archeologie 6', met resp. hoge, lage en middelmatige archeologische verwachting. De beleidsmatige vertaling daarvan gaat uit van een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en over een oppervlakte groter dan 500 m2 (beleidszone 3), 1.000 m2 (zone 5) of 5.000 m2 (zone 6). Het huidige plan overschrijdt deze grenswaarden. Derhalve heeft archeologisch adviesbureau RAAP in 2022 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd voor onderhavig plangebied. Rapportage daarvan is als Bijlage 7 Archeologisch vooronderzoek gevoegd bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0016.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Maasdriel met het plangebied aangeduid met een blauwe contour. Bron: RAAP, 2022.

Uit het archeologisch vooronderzoek is gebleken dat op basis van het bureauonderzoek voor onderhavig plangebied een middelhoge archeologische verwachting gold voor resten van bewoning en landgebruik vanaf de late bronstijd. Het plangebied grenst aan een vindplaats uit de late bronstijd t/m de middeleeuwen en ligt aan een kruispunt van historische wegen. Uit het veldonderzoek blijkt dat de bodemopbouw vrijwel intact is en dat er meerdere archeologisch relevante niveaus aanwezig zijn vanaf de basis van de bouwvoor tot in de top van geulafzettingen (circa 200 à 265 cm -mv; 1,61-1,38 m NAP). Zodoende kan de hoge archeologische verwachting op basis van het booronderzoek worden gehandhaafd. Enkel ter hoogte van de bestaande bebouwing en verharding kon op basis van de beschikbare gegevens niet worden vastgesteld in hoeverre de recente bebouwing tot een diepe bodemverstoring heeft geleid.

Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Derhalve wordt, om de gespecificeerde verwachting te toetsen, vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een karterende fase van een inventariserend veldonderzoek. Voorafgaand aan de uitvoering van een proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.

Voor de gronden waarvoor vervolgonderzoek noodzakelijk is, is een beschermende dubbelbestemming opgenomen. Dit betekent dat vóór verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen, door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat geen archeologische waarden verloren gaan. Behoud van eventuele archeologische waarden is daarmee verzekerd. Het archeologisch proefsleuvenonderzoek zal op een later moment worden uitgevoerd.

Conclusie

Totdat nader archeologisch proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd, welke pas na het slopen van bovengrondse bestaande opstallen uitgevoerd kan worden, blijft de archeologische dubbelbestemming (Artikel 7) en de voorwaardelijke verplichting tot archeologisch onderzoek (artikel 6.3.5) gehandhaafd. De ondergrondse sloop van funderingen moet archeologisch begeleid worden. Behoud van eventuele archeologische waarden is daarmee verzekerd.

4.6 Natuurgebieden

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.

Beoordeling

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft 'Rijntakken', welke is gelegen op een afstand van circa 3 km tot onderhavig plangebied. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Daar het plangebied niet grenst aan een Natura 2000-gebied, is van directe schade geen sprake. Mogelijk kan depositie van stikstof vanwege het planvoornemen wel negatieve gevolgen hebben voor omliggende Natura 2000-gebieden. Derhalve dient aan de hand van een berekening met het programma AERIUS de exacte mate van stikstofdepositie te worden bepaald.

In december 2023 is door Accent adviseurs voor onderhavige ontwikkeling een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. Rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 8 Stikstofdepositieonderzoek opgenomen. Uit de berekeningen blijkt dat in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is daarmee geen sprake van vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het plan.

Daarnaast maakt het plangebied geen deel uit van een beschermd gebied betreffende het Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone, Weidevogelgebied, Ganzenrustgebied of Beschermingszone natte landnatuur. Op een afstand van circa 540 meter ligt het Gelders Natuurnetwerk en op een afstand van circa 550 meter ligt de Groene Ontwikkelingszone. Op een afstand van circa 4,6 km ligt Weidevogelgebied. Ganzenrustgebied is gelegen op een afstand van circa 3,5 km van het plangebied. Op een afstand van circa 23,5 km ligt de Beschermingszone natte landnatuur. Ten aanzien van provinciaal aangewezen gebieden geldt dat externe werking geen toetsingskader is.

Conclusie 

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming. Planologisch juridisch gezien is het plan uitvoerbaar.

4.7 Flora en fauna

Toetsingskader

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

Door Blom Ecologie is in maart 2022 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 9 Quickscan Wet natuurbescherming gevoegd bij deze toelichting. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

Uit de quickscan volgt dat aanvullend onderzoek uitgevoerd dient te worden naar de bunzing en steenmarter. De aanwezigheid van verblijfplaatsen en foerageergebied van marterachtigen (bunzing en steenmarter) kan immers niet op basis van de uitgevoerde quickscan geheel uitgesloten worden. Derhalve dient een onderzoek plaats te vinden middels cameravallen en/of marterboxen gedurende 6 weken. De planlocatie is daarnaast mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen.

De te treffen maatregelen voor de werkzaamheden luiden daarbij als volgt:

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (algemene zorgplicht);
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Eventueel aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) voorafgaand aan de werkzaamheden gefaseerd verwijderen. Dit om grondgebonden dieren de kans te bieden zelfstandig de planlocatie te verlaten;
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden;
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel);
  • De kap- en sloopwerkzaamheden opstarten of uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (indicatief medio maart t/m medio juli). Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties van algemene broedvogels ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt te worden. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd die mogelijk resulteren in het wegnemen of verstoren van broedgevallen dient voor aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn.

In de periode juni-juli 2022 is door Blom Ecologie het aanvullend onderzoek naar de bunzing en steenmarter in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Rapportage hiervan is als Bijlage 10 Aanvullend onderzoek ecologie gevoegd bij deze toelichting. Tijdens het onderzoek zijn geen individuen en/of sporen van kleine marterachtigen en de steenmarter aangetroffen binnen het plangebied. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet benodigd.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.8 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:


 
Stedelijk   Buitenstedelijk  
Aantal rijstroken   Aantal meter aan weerszijden van de weg  
5 of meer   350 m   600 m  
3 of 4   350 m   400 m  
1 of 2   200 m   250 m  

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Beoordeling

Het plangebied is gelegen binnen de onderzoekszone van de Veersteeg, Berm, Kloostersteeg en Hoorzik. Omdat door middel van onderhavig bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, is in september 2023 door K+ Adviesgroep een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader. Rapportage daarvan is als Bijlage 11 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai gevoegd bij deze toelichting.

Uit het onderzoek blijkt de geluidsbelasting ten gevolge van de Kloosterstraat en de Hoorzik onder de voorkeursgrenswaarde ligt, waardoor de Wet geluidhinder ten gevolge van deze wegen geen restricties oplegt aan het plan. Als gevolg van het wegverkeer ter plaatse van de Veersteeg (53 dB) en de Berm (49 dB) wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale grenswaarde van 63 dB wordt echter nergens overschreden. Om de woningen te kunnen realiseren moeten daarom hogere geluidgrenswaarden worden vastgesteld. In onderhavige situatie kan als ontheffingscriterium gelden dat het nieuwbouwproject wordt gebouwd naast en tegenover bestaande woningen. Het treffen van maatregelen aan de bron in de vorm van een andere wegverharding zou tevens overwogen kunnen worden. Hiermee is een geluidreductie van maximaal 5 dB te realiseren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarnaast inzicht verkregen in de cumulatieve geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai. De gecumuleerde geluidbelasting bij de beoogde wooneenheden bedraagt ten hoogste 57 dB. De vereiste karakteristieke geluidwering bedraagt dan maximaal 57 – 33 = 24 dB. In het kader van nieuwbouw wordt een dergelijke gevelwering in vrijwel alle gevallen behaald. In de planregels is een regel (6.3.4) opgenomen die bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen alleen kan worden verleend indien middels een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels is aangetoond dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd kan worden. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de cumulatieve geluidbelasting een aanvaardbaar woon- en leefklimaat derhalve niet in de weg staat. Hiermee is gewaarborgd dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Als gevolg van de Veersteeg en de Berm wordt ter plaatse van enkele nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde overschreden. Voor deze woningen zijn hogere waarden aangevraagd. Gelet op de cumulatieve geluidbelasting is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied gewaarborgd.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Beoordeling

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:

  • Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
    Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
  • Het omgevingstype gemengd gebied
    Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in een gebied dat kan worden gekenmerkt als het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Richtafstanden tot het plangebied zoals aangegeven in de VNG-publicatie gelden derhalve onverkort.

Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van woningen mogelijk, waardoor ter plaatse gevoelige functies worden toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van een gevoelige functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijvigheid. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van deze bedrijvigheid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

De woningen binnen het plangebied bevinden zich nabij de richtafstand van enkele omliggende bedrijven. In september 2022 is derhalve door Antea Group een kwalitatieve milieubeoordeling opgesteld. Deze kwalitatieve geluidsbeoordeling heeft betrekking op de te verwachte hinder ten aanzien van geur, stof, geluid en gevaar ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten in de buurt van de projectlocatie. De memo is als Bijlage 12 Kwalitatieve milieubeoordeling gevoegd bij deze toelichting. Hieruit volgt dat op basis van de uitgevoerde analyse het aannemelijk is dat inpassing van het beoogde woningen ten aanzien van de milieukundige aspecten (waaronder geur, stof, geluid en gevaar) niet op bezwaren zal stuiten en hierdoor ten aanzien van deze aspecten inpasbaar is.

Ten aanzien de geluiduitstraling van Taste Sensations aan Veersteeg 2 is in oktober 2023 door K+ Adviesgroep een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd om na te gaan of de nieuwbouw aan de overzijde van de straat de bedrijfsvoering van Veersteeg 2 beperkt. Rapportage van dit onderzoek als Bijlage 13 Akoestisch onderzoek industrielawaai gevoegd bij deze toelichting. Navolgend zijn de belangrijkste conclusies en resultaten van het akoestisch onderzoek samengevat:

Langtijdgemiddelde geluidbelastingen

De optredende belasting bedraagt maximaal 40 dB(A) etmaalwaarde ter plaatse van alle onderzochte waarneempunten. Hiermee wordt voldaan aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit en stap 2 van de VNG brochure.

Maximale geluidniveaus

De optredende maximale geluidniveaus ten aanzien van de bevoorrading bedragen in de dagperiode ten hoogste 77 dB(A). Conform artikel 2.17 lid 1b van het Activiteitenbesluit mogen deze belastingen buiten beschouwing worden gelaten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt niet voldaan aan stap 3 van de VNG brochure. De maximale geluidsniveaus in de dagperiode voldoen aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit en stap 2 van de VNG brochure. De belasting bedraagt ten hoogste 56 dB(A), met uitzondering van bevoorradingsactiviteiten. Er wordt niet voldaan aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit en stap 3 van de VNG in de avond periode. Hier treden maximale geluidniveaus op van 77 dB(A). Deze worden veroorzaakt door het rijden/manoeuvreren van vrachtwagens. De overschrijding bedraagt ten hoogste 12 dB(A). Omdat deze overschrijding nauwelijks teniet gedaan kan worden, maar per 1 januari 2024 de Omgevingswet in werking treedt, en er daarbij een nieuw toetsingskader ingaat, wordt voorgesteld hierop vooruit te lopen. Vooruit kijkend naar de nieuwe standaardwaarde opgenomen in de Omgevingswet mag het maximaal geluidniveau veroorzaakt door het aandrijfgeluid van transportmiddelen in de avondperiode maximaal 70 dB(A) bedragen waarbij een binnenwaarde van 55 dB(A) dient te worden geborgd. Uitgaande van deze uitgangpunten dient de gevelgeluidwering in voorliggende situatie maximaal 22 dB te bedragen (77 dB(A) – 55 dB(A) = 22 dB). De betreffende woningen dienen, conform “Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai met kenmerk Rm220130aaA0.irfe_05 d.d. 21-09-2023” (opgenomen in Bijlage 11 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai) te worden voorzien van een gevelgeluidwering van minimaal 23 dB om te kunnen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit ten aanzien van wegverkeerslawaai. Op basis van de al benodigde gevelgeluidwering kan worden gesteld dat er binnen de woningen spraken is van een goed woon- en leefklimaat ook al vind er een overschrijding plaats van de geluideisen c.q. standaardwaarde.

Indirecte hinder

De voertuigen rijden via de openbare weg naar de inrichting. Deze voertuigbewegingen over de openbare weg vallen onder indirecte hinder. De voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) van de circulaire “Beoordeling geluidshinder wegverkeer in verband met de vergunningsverlening Wet Milieubeheer” wordt bij de onderzochte waarneempunten niet overschreden.

Conclusie

Omliggende bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Binnen het plangebied is ten aanzien van milieuzonering een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

4.10 Geurhinder en veehouderij

Toetsingskader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet worden gewaarborgd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat op plaatsen waar het vestigen van een (geur)gevoelig object mogelijk wordt gemaakt. Verder moet worden voorkomen dat bestaande veehouderijen onevenredig in hun belangen worden geschaad. Om de milieucontouren te bepalen moet worden uitgegaan van de 'omgekeerde werking' van de milieuregelgeving. In de bestemmingsplantoets wordt daardoor getoetst of ter plaatse van de te bestemmen geurgevoelige objecten voldaan zou kunnen worden aan de eisen die de milieuregelgeving stelt.

Beoordeling

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. De meest nabijgelegen veehouderij is gelegen aan de Hoorzik 29 te Kerkdriel. Op basis van de milieuvergunning worden ter plaatse vrouwelijk jongvee, melk- en kalfkoeien, schapen en vleesstieren gehouden. Er is sprake van de volgende veebezetting:

  • vrouwelijk jongvee: 45 dieren (A3);
  • vleesstieren: 10 dieren (A6);
  • melk- en kalfkoeien: 32 dieren (A1.6.1);
  • schapen: 12 dieren (B1).

Vaste afstanden

Voor vrouwelijk jongvee en melk- en kalfkoeien zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld. Voor deze dieren gelden afstandseisen. Daarom zijn voor deze veehouderij de afstandscontouren in beeld gebracht. De afstandscontouren zijn bepaald in een worst-case situatie, uitgaande van de rand van het te benutten bouwvlak. De afstandseis bedraagt op basis van de Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Maasdriel 50 meter voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. De afstand van het bouwvlak tot de rand van de beoogde woonbestemming bedraagt circa 650 meter. Gelet op deze afstand is een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd en wordt de veehouderij niet in haar belangen geschaad.

Voorgrondbelasting

Voor vleesstieren en schapen zijn in de Rgv geuremissiefactoren vastgesteld. De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid de standaardnormen aan te passen middels een gemeentelijke verordening. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de gemeente Maasdriel in haar geurverordening een aangepaste geurnorm heeft vastgesteld. Daarom gelden de standaard geurnormen voor uit onderstaande tabel. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom. Daarom bedraagt de geurnorm 2 ouE/m3.

Ligging geurgevoelig object*   Binnen bebouwde kom   Buiten bebouwde kom  
Concentratiegebied   3 ouE/m3   14 ouE/m3  
Geen concentratiegebied   2 ouE/m3   8 ouE/m3  

* het plangebied ligt niet in een concentratiegebied

De geurnorm wordt ter plaatse van omliggende bestaande woningen reeds bereikt. De geurbelasting kan niet verder toenemen richting het plangebied. Met de realisatie van de nieuwe woningen wordt de veehouderij niet in haar belangen geschaad en is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat.

Achtergrondbelasting

De normen op grond van de Wgv gelden voor de geurbelasting van een individuele veehouderij. De (hoogste) geurbelasting van een individuele veehouderij op een geurgevoelig object wordt ook wel 'voorgrondbelasting' genoemd. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt 'achtergrondbelasting' genoemd. De Wgv kent geen normen voor de achtergrondbelasting of de mogelijkheid dergelijke normen te stellen. De achtergrondbelasting die optreedt of op kan treden is dan ook een gevolg van de aanwezige veehouderijen en de individuele geurbelasting. In het kader van het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2016, Wiekerseweg 6 e.o." (vastgesteld op 22 februari 2018) is de achtergrondbelasting van veehouderijen in de nabije omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Een uitsnede daarvan is navolgend opgenomen. Op basis van de berekende achtergrondbelasting is sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0017.png"

Geurcontouren achtergrondbelasting ontleend uit het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2016, Wiekerseweg 6 e.o."

Conclusie

Ten aanzien van geurhinder afkomstig van veehouderijen is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied gewaarborgd. Omgekeerd hindert onderhavig planvoornemen omliggende veehouderijen niet in hun bedrijfsvoering.

4.11 Externe veiligheid

4.11.1 Inrichtingen

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd.

De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met kleinschalige opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15 tot 10.000 kg) aan de Hoorzik 1 te Kerkdriel. De grens van de inrichting ligt op een afstand van circa 250 meter tot het plangebied. Er is sprake van een generieke PR 10-6 risicocontour welke niet tot binnen het plangebied reikt. Ter plaatse is het bedrijf Agib gevestigd. Dit is een groothandel in producten voor de melkveehouder. De producten die worden geleverd bestaan o.a. uit reiniging- en desinfectie middelen en bestrijdingsmiddelen. Er is geen sprake van een Bevi-inrichting. De werkelijke gevaarafstand die dient te worden aangehouden is 8 meter tussen het opslagcompartiment in het opslaggebouw van gevaarlijke stoffen en woningen van derden. De werkelijke afstand tussen het opslagcompartiment en het plangebied is circa 270 meter. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot de inrichting zijn er geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11.2 Transport over weg, water en spoor

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het Bevt horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen zijn de risicokaart en de bijlagen bij de Regeling basisnet geraadpleegd. De dichtsbijzijnde transportroute waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt betreft de Rijksweg A2, gelegen op een afstand van circa 3 kilometer. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour. Gelet op de ruime afstand van de weg tot het plangebied heeft het planvoornemen geen invloed op het groepsrisico. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect transport en externe veiligheid vormt geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling.

4.11.3 Buisleidingen

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de dichtstbijzijnde hogedrukbuisleiding is gelegen op een afstand van circa 1,2 kilometer tot het plangebied. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour. Gelet op de ruime afstand van de buisleiding tot het plangebied heeft het planvoornemen geen invloed op het groepsrisico. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.12 Niet-gesprongen explosieven

Toetsingskader

Het plangebied is gelegen in een gebied waar in de Tweede Wereldoorlog gevochten is. In het verleden hebben ruimingen plaatsgevonden, maar het is niet geheel uit te sluiten dat zich in de ondergrond nog niet-gesprongen explosieven bevinden.

Beoordeling

In 2016 is door Bodac een vooronderzoek opgesteld voor de Bommelerwaard, waarbinnen het plangebied is gelegen. Het doel van dit vooronderzoek is beoordelen of er indicaties zijn dat binnen de Bommelerwaard Conventionele Explosieven aanwezig zijn, en zo ja, om het op CE verdachte gebied in horizontale dimensie af te bakenen. De Bommelerwaard wordt gekwalificeerd als gedeeltelijk verdacht op de aanwezigheid van CE.

Bij de tot nu toe verrichte werkzaamheden in Kerkdiel Noord is het gemeentelijk protocol “Toevalsvondst niet gesprongen explosief (NGE) uit WOII” toegepast. Er zijn geen explosieven aangetroffen. Bij aanvang van grondroerende milieuonderzoeken uitgevoerd in het kader van onderhavig bestemmingsplan zijn in alle gevallen eerst de betreffende boor- en graafpunten vrijgeven van NGE's door een WSCS-OCE-gecertificeerd opsporingsbedrijf. Voor aanvang van de resterende (grond)werkzaamheden verdient het wederom aanbeveling om na te gaan of de betreffende locatie verdacht is op de aanwezigheid van explosieven en in voorkomende gevallen eventueel een nader (detectie)onderzoek te verrichten. In alle gevallen is het noodzakelijk om het gemeentelijk protocol na te leven.

Conclusie

Voorafgaand aan bodemingrepen blijft het aan te bevelen om, na het slopen van bestaande opstallen en na voorbereidende bureaustudies, onderzoek te doen naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven en munitieresten.

4.13 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer ('Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (Laatsgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer)).

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken (onder 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen).

Beoordeling

In of nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarvoor het nodig is de zone daarvan planologisch te regelen in het bestemmingsplan. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

 

4.14 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de toevoeging van maximaal 31 woningen binnen de kern Kerkdriel. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1.500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg is de Provincialeweg N831. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1288-ON01_0018.png"

Uitsnede luchtkwaliteitskaart. Met de gele ster is globaal het plangebied geduid. Bron: nsl-monitoring.nl, 2022.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

 

4.15 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
  • 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Op 7 juli 2017 is opnieuw een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat een aanmeldnotitie dient te worden opgesteld, op basis waarvan het bevoegd gezag dient te beoordelen of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen. In de aanmeldnotitie dienen de effecten van de onderhavige bestemmingswijziging door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld te worden gebracht.

Beoordeling

Het planvoornemen gaat uit van het realiseren van een woongebied met maximaal 32 woningen. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief heeft slechts betrekking op de realisatie van maximaal 32 woningen. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Door middel van de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER. Het bevoegd gezag moet op grond van de vormvrije m.e.r.-beoordeling formeel het besluit nemen dat er geen milieueffectrapport opgesteld wordt in het kader van dit bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het bevoegd gezag het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden dan wel vaststellen van een plan of een besluit. In dit geval wordt door de gemeente Maasdriel, voorafgaand aan de besluitvorming over het ontwerp van het bestemmingsplan, een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Hierin wordt de conclusie uit bovenstaande toetsing overgenomen, dat het niet noodzakelijk is om voor voorliggend plan een m.e.r. te doorlopen, omdat belangrijke nadelige gevolgen zijn uit te sluiten.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Omgevingsverordening Gelderland. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Omgevingsverordening Gelderland. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling hebben twee uitgangspunten centraal gestaan. Ten eerste wordt voor het reeds ontwikkelde deel van het plangebied een consoliderende regeling opgenomen. Dit houdt in dat uitsluitend de bestaande situatie én bestaande rechten (ontstaan uit ontheffingen, vrijstellingen en omgevingsvergunningen) worden overgenomen. Daarnaast wordt nieuw beleid verwerkt. Ten tweede wordt voor het ontwikkelgebied binnen het plangebied een flexibele ontwikkelingsgerichte regeling opgenomen. Dit houdt in dat regels worden gesteld die het voorgenomen bouwplan mogelijk maken.

5.2 Opbouw van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Maasdriel gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor nieuw te ontwikkelen stedelijke gebieden.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.3 Opzet van de regels

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen 

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.

Groen

Binnen de bestemming ‘Groen’ mogen groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, erftoegangen en fiets- en voetpaden worden gerealiseerd. Tevens zijn deze gronden bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is geregeld in de bouwregels.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming geldt primair voor wegen, voet- en fietspaden ten behoeve van de verkeersontsluiting van de woningbouwlocaties. Tevens is binnen de bestemming ruimte voor parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen in de vorm van pleinen en dergelijke, nutsvoorzieningen (waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen), kunstwerken en voorzieningen van openbaar nut, zoals (ondergrondse) afvalcontainers en informatiezuilen.

Water

De verschillende watergangen in het plangebied hebben de bestemming 'Water' gekregen. De gronden met deze bestemming zijn primair aangewezen voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor kunstwerken, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen (waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen), inclusief de bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen, retentievoorzieningen e.d. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Wonen

Op de gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn grondgebonden woningen toegestaan. Binnen de bestemming ‘Wonen’ is wonen de hoofdfunctie. De planregels maken de bouw mogelijk van grondgebonden woningen. Op de verbeelding, behorende bij dit bestemmingsplan, is de aanduiding ‘bouwvlak’ opgenomen waarbinnen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen worden gerealiseerd. Het maximaal aantal te realiseren woningen is begrensd op 32.

In de regels worden eisen gesteld aan onder meer de goot- en bouwhoogte en andere maximale afmetingen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Voor erfafscheidingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde (bijvoorbeeld speeltoestellen) gelden afwijkende regels en hoogtematen.

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven zijn rechtstreeks toegestaan, mits wordt voldaan aan de in het artikel opgenomen specifieke gebruiksregels. Hierin staan voorwaarden met betrekking tot het oppervlak en parkeren.

Waarde - Archeologie

De gebieden waar archeologische resten worden verwacht of zijn vastgesteld zijn opgenomen op de verbeelding en aangeduid met een dubbelbestemming. Hieraan zijn regels gekoppeld met een regeling voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Daarin is vastgelegd bij welke grondroeringen (minimale oppervlakte en diepte), voorafgaand archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Deze voorwaarden kunnen maatregelen betreffen ten behoeve van behoud van archeologische waarden in de bodem, het doen van opgravingen of begeleiding van de werkzaamheden door een archeoloog.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk omvat zes artikelen:

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van bestaande bouwwerken, herbouw en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van verboden gebruik van gronden en gebouwen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen met betrekking tot de opgenomen bouw- en gebruiksregels.

Algemene wijzigingsregels

Dit artikel biedt de mogelijkheid om de grenzen van de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' te wijzigen ten behoeve van een andere inrichting van de openbare ruimte.

Overige regels

In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Overgangsrecht 

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo, overgenomen. Het betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel 

Als laatste is de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de exploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van woningen, derhalve is het plan exploitatieplanplichting. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. Initiatiefnemer sluit met de gemeente een anterieure overeenkomst af, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten, planschade en bovenwijkse voorzieningen wordt vastgelegd. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

6.4 Handhaving

Een gemeente die regels maakt, moet deze ook handhaven. Handhaven is zorgen dat de regels die een gemeente heeft gesteld worden nageleefd. De uitgangssituatie voor controle wordt gevormd door de regels van het bestemmingsplan. In onderhavig bestemmingsplan hebben alle percelen een bestemming gekregen, waaraan regels voor het bebouwen en gebruiken van die percelen zijn gekoppeld. De gemeente Maasdriel zal aan de hand van deze regels handhavend optreden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Omgevingsdialoog

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het project maatschappelijk draagvlak heeft. In september 2022 heeft in dit kader een eerste omgevingsdialoog plaatsgevonden met de direct omwonenden van het plangebied. Het gepresenteerde planvoornemen is hierbij positief ontvangen door de aanwezigen.

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan zal een tweede omgevingsdialoog gevoerd worden in de vorm van een openbare inloopavond. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting.

7.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de 'formele' procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft advies uitgebracht voor een optimalisering van veiligheidsaspecten binnen het plangebied. Uit het advies volgt dat het aspect externe veiligheid niet relevant is, de bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten voldoet en dat de bluswatervoorziening binnen het plangebied nog niet voldoet. In de nadere planuitwerking dient hier verdere invulling aan gegeven te worden.

De provincie Gelderland vraagt in haar vooroverlegreactie meer aandacht voor de provinciale belangen ten aanzien van wonen en klimaatadaptatie. In het ontwerp bestemmingsplan is derhalve ten aanzien van het wonen een verwijzing naar de regionale Woondeal Rivierenland opgenomen en ten aanzien van klimaatadaptatie is verwezen naar de Klimaatadaptatielregel uit de Omgevingsverordening.

Op basis van opmerkingen vanuit het waterschap Rivierenland ten aanzien van de waterhuishouding binnen het plangebied is de watertoets aangepast. De geactualiseerde watertoets is verwerkt in de toelichting en opgenomen in de bijlagen.

7.3 Zienswijzen

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wro juncto afdeling 3.4 Awb. Het plan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. De eventueel ingebrachte zienswijzen worden behandeld in een zienswijzenota. Hierin zullen tevens de eventuele wijzigingen ten opzichte van het ontwerp worden verwoord.

De resultaten van de tervisielegging zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting waarna het aan de gemeenteraad is om een besluit over vaststelling te nemen.