direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ammerzoden wijziging 2023, Kerkstraat ong.
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1282-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om aan de Kerkstraat te Ammerzoden een vrijstaande woning te realiseren. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een grasveldje.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Ammerzoden' is het voornemen niet bij recht toegestaan. Het geldend bestemmingsplan bevat in artikel 19.7.1 een wijzigingsbevoegdheid die de toevoeging van een extra woning mogelijk maakt. Op basis daarvan wordt de toevoeging van een woning mogelijk gemaakt, voorliggend plan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader voor de gewenste ontwikkeling.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Ammerzoden en wordt begrensd door verschillende woningen gelegen aan de Mr. la Grostraat en zorgcentrum Het zonnelied. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 910 m² en staat kadastraal bekend als gemeente Ammerzoden, sectie K, nummer 3432. Op onderstaande afbeeldingen wordt de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding, behorende bij dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0001.jpeg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0002.jpeg"

1.3 Vigerend(e) bestemmingsplan(nen)

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Ammerzoden'. Dit bestemmingsplan is op 1 maart 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Wonen' is de realisatie van een woning uitsluitend mogelijk binnen een bouwvlak, deze is niet aanwezig binnen het plangebied. Daarnaast heeft het plangebied de gebiedsaanduiding 'wro-zone - bebouwd gebied'. Onderstaande afbeelding geeft de verbeelding weer van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0003.jpeg"

Paraplubestemmingsplan Parkeren 2018

Op 6 juni 2018 is voor het gehele grondgebied van de gemeente Maasdriel een partiële herziening met de naam 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' vastgesteld.

In het 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen of veranderen van functie slechts wordt verleend als vaststaat dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de beleidsregels van de Nota Parkeernormen 2020 wordt gerealiseerd.

Parapluherziening verkamering woningen 2020

Op 8 oktober 2020 zijn voor alle bebouwde kommen binnen de gemeente Maasdriel een partiële herziening met de naam 'Parapluherziening verkamering woningen 2020' vastgesteld.

In het 'Parapluherziening verkamering woningen 2020' is bepaald dat het gebruiken van woningen ten behoeve van huisvesting van meer dan een huishouden strijdig is met het bestemmingsplan. Op deze wijze wordt verkamering niet bij recht mogelijk.

1.4 Leeswijzer toelichting

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het aanwezige beleidskader behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en volgen de randvoorwaarden die voortkomen uit planologische- en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie plangebied

Ammerzoden ligt in het zuiden van de Bommelerwaard, ten noorden van de Maas. Rondom het dorp ligt het cultuurlandschap van de Meersloot: een oude Maasarm die onderbroken wordt door de buitengracht van kasteel Ammersoyen.

De lagere komgronden bestonden uit onvruchtbare en zware klei en waren lastig begaanbaar. Ze dienden als hooiland en heel soms als weiland of waren in gebruik voor de wilgenteelt. Samen met Kerkdriel was Ammerzoden tot in de twintigste eeuw het centrum van de mandenmakerij in de Bommelerwaard. Van wilgentenen werden manden gevlochten. Andere inkomsten kwamen uit het ‘juin pellen’, uitjes pellen en schoonmaken voordat die werden ingelegd.

In de jaren ‘60 en ‘70 van de twintigste eeuw vond ruilverkaveling en bodemverbetering plaats en werden nieuwe wegen aangelegd, waaronder de N831 en de N832. De verbeterde economische situatie, de bevolkingsgroei en infrastructuur zorgde ervoor dat de Ammerzodense industrie en dienstverlening groeide en professionaliseerde.

Het plangebied betreft een inbreidingslocatie, gelegen ten oosten van Het Zonnelied. De bebouwing in de omgeving is gevarieerd en bestaat uit vrijstaande woningen. Op navolgende foto's is de huidige situatie in het plangebied te zien vanaf de straat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0004.jpg"

Foto vanuit westelijke richting (zijde van Het Zonnelied)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0005.jpg"

Foto vanuit het noorden, ontsluiting van het perceel

2.2 Toekomstige situatie plangebied

Het onderhavige wijzigingsplan biedt ruimte voor een vrijstaande woning met erf binnen het plangebied. De woning is gelegen op een perceel van circa 910 m2 met daarbinnen een bouwvlak van circa 120 m2. De bouwmogelijkheden binnen de bouwkavel sluiten aan op de geldende regels uit het bestemmingsplan Ammerzoden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0006.png"

Het plan is om de oprit aan de noordzijde van het perceel te laten aansluiten, deze 3 parkeerplaatsen hebben al reeds een recht van overpad voor het perceel in de oude situatie. Het plan is om deze ontsluiting te handhaven en hier er uitrit van de woning de situeren. Parkeren vindt plaats op eigen terrein, dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.5.1.2. De parkeerplaatsen worden gesitueerd aan de zijkant van de woning, bij de entree (inrit). Daarmee wordt de woning ontsloten via het parkeerterrein van Het Zonnelied, welke (schriftelijk) heeft ingestemd met de ontwikkeling.
De nieuwe woning krijgt een volume met één laag en een kap, zodat deze in lijn ligt met de omliggende woningbouw en dorpse structuur. De goothoogte zal ca. 4,0m1 bedragen en de nokhoogte 9,0m1.Het bouwvlak van ca 10 x 12m is afgestemd op de omliggende bebouwing en de grootte van het perceel. Het bouwvlak wordt gepositioneerd in het midden van het kavel, met aan de zijkanten ca.7,7m1 tot de perceelsgrens. De voorgevelrooilijn heeft een afstand van 10,0meter vanaf de linker perceelgrens.

De nieuwe vrijstaande woning bestaat uit één bouwlaag met een dwarskap. Dit sluit aan bij de omliggende woningen. De woning krijgt een hoofdvolume met de kopgevel richting het westen, naar het verzorgingstehuis gericht. De voorgevel zou dan georiënteerd kunnen worden richting het zuiden, aansluitend op de steeg aan de zijde van de Cello.

Voor de riolering en nutsvoorzieningen wordt aangesloten op Mr Lagrostraat via het perceel van Mr. Lagrostraat 11, hiervoor hebben de eigenaren schriftelijk toestemming verleend en zal zakelijk recht worden gevestigd.

Het beeldkwaliteitplan is opgenomen in Bijlage 1.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Bij kleinschalige ontwikkelingen op lokaal niveau dient rekening gehouden te worden met een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan is een kleinschalig initiatief passend binnen de nationale omgevingsvisie NOVI.

Betekenis voor het project

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. Uit hoofdstuk 4 blijkt dat de genoemde milieuaspecten geen belemmering vormen voor het planvoornemen. Verder is het plan niet in strijd met de NOVI.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.

3.1.2.1 Conclusie

De onderhavige ontwikkeling betreft de toevoeging van één woning in de kern Ammerzoden, gemeente Maasdriel. De ontwikkeling is als kleinschalig aan te merken. Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit het Barro. Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten te verwachten.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.


De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".


Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In het Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

3.1.3.1 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een initiatief vanuit de markt ten behoeve van de vraag naar eengezinswoningen. Deze ontwikkeling wordt opgevangen in een bestaand stedelijk gebied en voegt slechts één woning toe binnen de bestaande bebouwingsgebied. Toetsing aan het woningbouwprogramma is niet nodig wanneer het plan klein van omvang is. Toetsing aan de ladder is in dit geval dan ook niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie en -verordening, vastgesteld in 2014, worden tweemaal per jaar geactualiseerd.

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de huidige Omgevingsvisie Gelderland door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn doelen benoemd met betrekking tot de versterking van de economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. In januari 2019 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.

Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels.

In de Omgevingsvisie wordt niet langer strikt vastgelegd wat wel en wat niet mag, maar is ruimte voor initiatieven in een veranderende omgeving. De hoofdthema's zijn:

  • Dynamisch: economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie, bereikbaarheid;
  • Mooi: natuur, landschap, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit;
  • Divers: regionale diversiteit, andere werkwijze.

De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. In de Omgevingsvisie wordt een sterker accent gelegd op de stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Zowel in de stedelijke gebieden als op het vitaal platteland ligt de focus voornamelijk op de kwaliteit van het bestaande. De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Bij nieuwbouw in het landelijk en stedelijk gebied is daarbij per geval een goede afweging van belang.


De provincie wil en durft hierin te variëren: grote ontwikkelingen dienen in principe in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden, maar kleinschaligere ontwikkelingen zijn ook in het landelijk gebied mogelijk, mits de ontwikkeling iets toevoegt ('een plus is'). De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is een belangrijk hulpmiddel om tot een goede locatiekeuze te komen. Deze ladder is gebaseerd op de rijksladder voor duurzame verstedelijking en is een richtinggevend instrument om te komen tot goed gemotiveerde ruimtelijke keuzes. In de Omgevingsverordening, vastgesteld op 24 september 2014, is vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt aangegeven dat er sprake is van een actuele behoefte waarin wordt voorzien. Vervolgens geldt de volgende voorkeursvolgorde:

  • 1. opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door hergebruik van bestaande gebouwen, herstructurering of transformatie;
  • 2. opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door nieuwbouw op beschikbare gronden;
  • 3. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio door hergebruik van bestaande gebouwen, herstructurering of transformatie;
  • 4. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio op een locatie aansluitend aan het stedelijk gebied, die passend is of wordt ontsloten;
  • 5. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio op een locatie die niet aansluit aan het stedelijk gebied, maar die passend is of wordt ontsloten.

3.2.1.1 Doorwerking planvoornemen

Het initiatief sluit door nieuwbouw binnen bestaand bebouwd gebied uitstekend aan op de doelen van de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Een omgevingsverordening is een juridische vastlegging van de provinciale omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening Gelderland van 16 oktober 2014, vastgesteld naar aanleiding van de omgevingsvisie, en geactualiseerd in december 2017, staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. In januari 2019 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.

De regels in een omgevingsverordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied of delen daarvan. In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels over onderwerpen die van provinciaal belang zijn:

  • verstedelijking
  • wonen
  • detailhandel
  • recreatiewoningen en -parken
  • glastuinbouw
  • waterwingebied
  • grondwaterbeschermingsgebied
  • oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening
  • ecologische hoofdstructuur
  • waardevol open gebied
  • nationaal landschap.

Al deze kwaliteiten wil de provincie behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken, zonder de leefbaarheid van het gebied aan te tasten. Alleen door een goed samenspel tussen grondgebruikers en overheden kan een duurzaam landgebruik en een aantrekkelijk landschap worden gerealiseerd.

Sinds februari 2022 is artikel 2.65 lid b in de Omgevingsverordening opgenomen aangaande Klimaatadaptatie. Eerder stond dit als ambitie in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vraagt de provincie om een toelichting op de maatregelen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.Het gaat hierbij om risico’s als waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Met betrekking tot waterveiligheid en wateroverlast zijn normen vastgesteld in de waterverordeningen.Ruimtelijke ontwikkelingen en weersextremen zijn hierop van grote invloed. Het is daarom van belangrijk dat het waterschap betrokken wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

3.2.2.1 Doorwerking planvoornemen

Voor het plangebied zijn geen specifieke waarden aangewezen. In de Verordening zijn evenmin regels opgenomen voor woningbouwontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied.

In dit kader is relevant het meest actuele woningbouwprogramma (2021-2030 (vastgesteld 10 december 2020). Ontwikkelingen van maximaal 5 woningen passen binnen de reservering voor particuliere initiatieven, kleine woningbouwplannen en herstructureringen en hiervoor kunnen direct de afspraken gemaakt worden om de benodigde ruimtelijke procedure op te starten.De realisatie van een woning past derhalve in het meest actuele woningbouwprogramma van gemeente Maasdriel en de regionale afspraken over regio totalen.

3.3 Gemeentelijk en regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Bommelerwaard

In de omgevingsvisie Bommelerwaard hebben de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel beschreven hoe de Bommelerwaard er in de toekomst uitziet en hoe ervoor gezorgd wordt dat de Bommelerwaard nu en in de toekomst een aantrekkelijke omgeving blijft om in te wonen, werken, winkelen en recreëren.De Omgevingsvisie Bommelerwaard is op donderdag 13 oktober 2022 vastgesteld door de raad van Maasdriel en op donderdag 20 oktober in Zaltbommel.

De omgevingsvisie gaat over een groot aantal onderwerpen, onder te verdelen in de volgende kernthema's:

  • Klimaat, duurzaamheid en landschap
  • Landbouw, economie, toerisme en cultuurhistorie
  • Milieu, gezondheid en leefbaarheid
  • Wonen, welzijn en voorzieningen

Het plangebied is zowel op de waardenkaart als de visiekaart aangeduid als 'stad/ dorp'.
afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0007.jpeg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0008.jpeg"

De gebiedsgerichte opgaven hiervoor zijn:

  • Voldoende woningen realiseren voor alle doelgroepen.
  • Meer woningen voor specifieke doelgroepen, ouderen, jongeren, kwetsbare inwoners.
  • Verduurzaming van de woningvoorraad en van de mobiliteit.
  • Goede verdeling van voorzieningen over de kernen.
  • Inzetten op een groene, klimaatadaptieve openbare ruimte met ruimte voor sport, spel en ontmoeting.
  • Inzetten op leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en ondernemen.
  • Verplaatsing hinderlijke bedrijven uit kernen naar bedrijventerreinen.
  • Ruimte voor verduurzaming van erfgoed, op een manier die past bij het beschermde stads- en dorpsgezicht.
  • Samenwerking en promotie van alle (cultuurhistorisch) waardevolle elementen en structuren.

3.3.1.1 Doorwerking planvoornemen

Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de omgevingsvisie. De ontwikkeling maakt nieuwbouw mogelijk.

3.3.2 Regionale woonagenda 2020-2030

Vanaf 2015 wordt binnen de provincie Gelderland gewerkt met een regionale woonagenda, waarin de verschillende doelstellingen met betrekking tot de woningenvoorraad staan beschreven. In de woonagenda worden onder andere de volgende thema's behandeld: betaalbaarheid, statushouders, wonen en zorg en huisvesting buitenlandse arbeidskrachten. Hiervoor is in 2015 een Regionaal Woningbehoeftenonderzoek Regio Rivierenland uitgevoerd met een daaraan gekoppelde doorvertaling naar de kernen.

In de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 is aangegeven dat in de regio Rivierenland een toevoeging van minimaal 7900 en maximaal 12550 woningen nodig zijn in de periode 2020-2030. Voor de gemeente Maasdriel is de woningbouwopgave in deze periode minmaal 700 en maximaal 1250 woningen.

De gemeenten van de regio Rivierenland hebben zich vervolgens ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op te stellen. Dit vormt de kwantitatieve uitwerking van de opgestelde woonagenda's. Hierbij zijn alle projecten geïnventariseerd en getoetst aan de kwalitatieve afspraken uit de woonagenda's. Het regionaal woningbouwprogramma wordt hierna behandeld.

3.3.3 Woningbouwprogramma 2021-2030

Met het woningbouwprogramma 2021-2030, d.d. 10 december 2020, dat voorziet in de realisatie van 988 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar. De geprognotiseerde woningbehoefte, de bandbreedte van 700 tot 1250 woningen, is vastgelegd in de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 en vormt daarmee de onderbouwing voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Naast de projecten in het programma is er nog beperkte ruimte om mee te werken aan verzoeken voor woningbouw. Er is een maximum verbonden aan het aantal woningen waaraan medewerking verleend kan worden. Het gaat om 'diverse particulier' (tot max. 5 woningen) en dit zijn er in totaal maximaal 150 tot het jaar 2030.

Betreffende initiatief leidt tot het toevoegen van één woning.

Ontwikkelingen van maximaal 5 woningen passen binnen de reservering voor particuliere initiatieven, kleine woningbouwplannen en herstructureringen en hiervoor kunnen direct de afspraken gemaakt worden om de benodigde ruimtelijke procedure op te starten.

Dit wijzigingsplan voorziet in een planologische wijziging ten opzichte van het geldend bestemmingsplan waarbij 1 woning wordt mogelijk gemaakt. De realisatie van het plan is daarmee in overeenstemming met het gemeentelijke woningbouwprogramma.

3.3.4 Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025

De resultaten van het woningbehoefteonderzoek 2018 zijn verwerkt in de "Woonvisie Bommelerwaard". In deze visie trekken de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel waar mogelijk gezamenlijk op en stemmen de woonbehoeften op elkaar af. De centrale thema's van de woonvisie zijn:

  • Snel voldoende woningen
  • meer variatie
  • duurzame woningvoorraad
  • wonen en zorg
  • leefbaarheid

In de woonvisie hebben de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel de intentie uitgesproken om de woningenbouwplannen af te stemmen op de concrete behoefte van de burger. De gemeente Maasdriel heeft de ambitie om de systematiek van woningbouwprogrammering samen met de regio Rivierenland en de provincie Gelderland verder te ontwikkelen volgens de principes van het adaptief programmeren.

Het programma wordt in eerste instantie als uitgangspunt gehanteerd bij toetsing van nieuwe initiatieven van meer dan 10 woningen.

3.3.4.1 Doorwerking planvoornemen

Het plan tot realisatie van 2 woningen draagt bij aan de doelstelling om te voorzien in de lokale woonbehoefte.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Geurhinder
4.1.1.1 Wettelijk kader

De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn in artikel 3 grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object. Deze grenswaarden worden weergegeven in odour units per kubieke meter (ouE/m³). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging binnen of buiten concentratiegebieden en de bebouwde kom.

Verder worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object in de Wet geurhinder en veehouderij.

Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij afwijken, binnen bepaalde grenzen (artikel 6 van de wet).

Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een gebiedsvisie en vervolgens de geurverordening vastgesteld, zoals bedoeld in de Wgv. De verordening is op 3 maart 2011 in werking getreden.

In onderstaande tabel zijn de vaste afstanden opgenomen.

  minimale afstand tot veehouderij [m]  
  geurgevoelig object binnen
bebouwde kom  
geurgevoelig object buiten
bebouwde kom  
geurgevoelig object van andere of (voormalige)
veehouderij (art. 3 lid 2, Wgv)  
100   50  
veehouderij met een diercategorie waarvoor bij
ministeriële regeling geen geuremissiefactor is
vastgesteld (art. 4 lid 1, Wgv)  
100*   50  
buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object (art. 5 lid 1, Wgv)   50   25  

*In afwijking van de waarden (afstanden), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wet geurhinder en veehouderij gelden:

  • voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom: 50 meter
  • voor een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom: 25 meter.

De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt voor veehouderijen met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten.

De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een veehouderij waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratie gebied of een niet-concentratie gebied. Op basis van artikel 3 en 6 van de Wet geurhinder en veehouderij gelden de in de volgende tabel weergegeven wettelijke waarden (norm) voor de geurbelasting en bijbehorende bandbreedtes voor een gemeentelijke verordening.

  binnen bebouwde kom   buiten bebouwde kom  
Geurbelasting [ouE/m3]   min   norm   max   min   norm   max  
concentratiegebied   0,1   3   14   3   14   35  
niet-concentratiegebied   0,1   2   8   2   8   20  

Indien de berekende geurbelasting lager is dan de van toepassing zijnde norm, staat dit de realisatie van een nieuw geurgevoelig object niet in de weg.

De gemeente Maasdriel is conform bijlage 1 van de Meststoffenwet gelegen buiten een concentratiegebied. Voor niet-concentratiegebieden geldt als standaard norm 2 OU/m3 voor locaties binnen de bebouwde kom en 8 OU/m3 voor locaties buiten de bebouwde kom. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom, waardoor conform artikel 3, lid 1b van de Wgv een geurbelasting van 2 odour units (ouE/m³) op een gevoelig object is toegestaan.

4.1.1.2 Onderzoek

Om aan te tonen dat er in het plangebied wat betreft het aspect geur sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat, wordt gekeken naar agrarische bedrijven in de omgeving. In de omgeving van het plangebied bevinden zich echter geen agrarische bedrijven. Aan de vaste afstanden kan ruimschoots worden voldaan.

Daarnaast is het plangebied centraal in de kern Ammerzoden gelegen. Omliggende woningen zijn maatgevend; de nieuwe woning zal agrarische bedrijven niet belemmeren. Vanuit Ammerzoden zijn geen meldingen bekend ten aanzien van geurhinder als gevolg van de achtergrondbelasting. Gezien de centrale ligging van het initiatief en het ontbreken van klachten ten aanzien van geurhinder mag verwacht worden dat ook de achtergrondbelasting geen problemen oplevert t.a.v. het woon- en leefklimaat. Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.1.3 Conclusie

Aan de vaste afstanden kan ruimschoots worden voldaan. Gesteld kan worden dat ten aanzien van de bewoning van de nieuwe woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Het aspect geur vormt geen belemmering.

4.1.2 Geluid wegverkeer
4.1.2.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer.

In de Wet geluidhinder (artikel 74 lid 1) is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Uitgezonderd zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.

Zodra binnen deze geluidszones nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd dan wel aanpassing van wegen moet plaatsvinden, is akoestisch onderzoek vereist op grond van de Wet geluidhinder. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. Bij hogere grenswaarden dan de voorkeursgrenswaarde dan wel bij eerder vastgestelde hogere grenswaarden, maar niet hoger dan de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde, zal een nieuw ontheffingsbesluit in het kader van de toepassing van de Wet geluidhinder moeten worden genomen (De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie). Een ontheffingsbesluit kan worden genomen indien aan nadere randvoorwaarden van het gemeentelijke geluidhinderbeleid wordt voldaan.


De Wet geluidhinder is echter niet het enige instrument voor het ordenen van de omgevingskwaliteit. Inmiddels leert vaste jurisprudentie dat binnen zoneloze wegen (30 km/h-wegen) en buiten geluidzones (bv. onvoldoende of niet afgeschermde rijkswegen) op grond van de Wro in het kader van goede ruimtelijke ordening geluidonderzoeken toch noodzakelijk kunnen zijn en, vooral bij al aanwezige hoge geluidsbelastingen, afwegingen moeten worden gemaakt met betrekking tot het eventueel treffen van maatregelen.

4.1.2.2 Onderzoek

Er is geen sprake van het toevoegen van een geluidsgevoelig objecten (woning) in de zin van de Wet geluidhinder in de zone rondom een 50 km/ uur weg. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Uit de geluidkaart van het RIVM blijkt ook wel dat de geluidbelasting aanvaardbaar is, zie onderstaande kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0009.jpeg"

Voor het aspect wegverkeerslawaai is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.1.2.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.1.3 Bodem
4.1.3.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

4.1.3.2 Onderzoek

Aeres Milieu B.V. heeft opdracht gekregen voor het uitvoeren van een historisch bodemonderzoek binnen het plangebied (zie Bijlage 2).

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond (MM1) licht verhoogd is met cadmium, koper, kwik, lood, zink en som PCB.

De toplaag van het noordelijk terreindeel (MM3) is niet verhoogd met organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB’s) en de toplaag van het zuidelijk terreindeel (MM4) is licht verhoogd met alfa-endosulfan. De ondergrond (MM2) is licht verhoogd met kobalt en nikkel. Het freatisch grondwater is licht verhoogd met barium.

De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling (bouw woning).

4.1.3.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor vaststelling van voorliggend wijzigingsplan.

4.1.4 Externe veiligheid
4.1.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.


Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

4.1.4.2 Onderzoek

Binnen de bestemming "Wonen" van het plangebied worden geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten, beoogd. De vestiging van een Bevi-inrichting binnen het plangebied is daarmee niet aannemelijk/uitgesloten.

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen.Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid niet relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt tenslotte dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0010.png"

 

4.1.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is niet relevant. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

4.1.5 Bedrijven en milieuzonering
4.1.5.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

4.1.5.2 Onderzoek

Omgevingstype

In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De directe omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustige woonwijk, zoals bedoeld in de VNG-brochure.


Categorie bedrijvigheid

In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijven aanwezig, waaronder een aantal winkels en kleinschalige bedrijven aan de Kerkstraat (op onderstaande afbeelding [1]). De toegelaten functies zijn maximaal milieucategorie 2 waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. De afstand tussen de Kerkstraat en het plangebied is circa 100 meter zodat deze bedrijven niet worden beschouwd.

Aan de noordoostzijde (op afbeelding [2]) is op een perceel met detailhandelsbestemming een financiele holding gevestigd. Aan de bijbehorende richtafstand van 10 meter voor detailhandel (als ware dat hier gevestigd) wordt ruimschoots voldaan. Het feitelijk gevestigde bedrijf heeft evenmin een hindercontour die over het plangebied valt.

Ten noorden van het plangebied, op een afstand van zo'n 140m, is een bestemming Bedrijf toegekend (op afbeelding [3]). Dat is een groothandel in champignons aan Uilecotenweg 7. Een dergelijk bedrijf heeft een milieucategorie 3.1 met een daarbij behorende richtafstand van 50 meter.

Direct grenzend aan het plangebied is verpleeg- en zorghuis Het Zonnelied gevestigd (op afbeelding [4]). Aan de richtafstand van 30 meter voor geluid en 10 meter voor geur wordt niet voldaan. De hinder hangt met name samen met de parkeerplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0011.jpg"

Hierom is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3).

Op basis van het uitgevoerd akoestisch onderzoek naar de pieken van het openbare parkeerterrein kan worden geconcludeerd dat het mogelijk is om op de gekozen locatie een nieuwbouwwoning te ontwikkelen. Bij enkele waarneempunten, 1 t/m 3, worden de geluideisen van stap 2 van de VNG overschreden. Echter kan met de minimaal vereiste karakteristieke geluidwering volgens het Bouwbesluit worden voldaan aan de maximale binnenwaarde bij omliggende woningen ten aanzien van de LA,max Volgens het Activiteitenbesluit. Bij de overige waarneempunten wordt voldaan aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit. Om deze reden hoeven er bij de nieuwbouwwoning geen aanvullende eisen te worden getroffen. Als de Omgevingswet in werking treedt, worden de grenswaarden voor de piekniveaus ruimer. Aan die ruimere grenswaarde van 65 dB(A) in de nacht wordt dan wel voldaan. Het verpleeg- en verzorgingshuis wordt niet belemmerd in de parkeermogelijkheden door de bouw van de woning. Hierop wordt nader ingegaan in het akoestisch rapport. Daarbij is ook gekeken naar een recente uitbreiding van het verpleeg- en verzorgingshuis.

Geuremissiepunten zijn op ruim meer afstand dan 10 meter gelegen zodat gesteld kan worden dat het geuraspect niet relevant is.

4.1.5.3 Conclusie

Alle bedrijven in de omgeving, behalve verpleeg- en zorghuis Het Zonnelied, bevinden zich op meer dan voldoende afstand, immers aan de richtafstanden kan ruimschoots worden voldaan. De realisatie van de nieuwe woning zal de ontwikkelingsmogelijkheden van in de omgeving van het plangebied gelegen bedrijven niet belemmeren. Omdat aan de richtafstanden ruimschoots kan worden voldaan kan tevens gesteld worden dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de geluidhinder als gevolg van het parkeerterrein van verpleeg- en zorghuis Het Zonnelied is uit akoestisch onderzoek gebleken dat het mogelijk is om op de gekozen locatie een nieuwbouwwoning te ontwikkelen.

4.1.6 Luchtkwaliteit
4.1.6.1 Wettelijk kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.1.6.2 Onderzoek

Beoordeling luchtkwaliteit

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend wijzigingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van 1 nieuwe woning.

Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling in het wijzigingsplan 'Ammerzoden wijziging 2023, Kerkstraat ong.' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 (zeer fijnstof) van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de Atlas Leefomgeving - Luchtkwaliteit. De concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het plangebied betreffen respectievelijk: 12,7 µg/m3, 16 µg/m3 en 9 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt hiermee dus niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0012.png"

4.1.6.3 Conclusie

De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.

Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.


Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit wijzigingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).

4.1.7 Spuitzone boomgaarden
4.1.7.1 Wettelijk kader

Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld, zoals fruitbomen, en nabij gelegen woningen1 .

In de ruimtelijke ordeningspraktijk bestaat een vuistregel om een afstand van 50 meter aan te houden. Het is een afstand die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State algemeen wordt toegepast en geaccepteerd wordt tussen percelen met open teelten en woningen2 .


Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden.


De woning is het spuitzone gevoelige object. Hetgeen door het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, is daarbij bepalend. Bij het beoordelen van de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermende middelen wordt gekeken naar de gezondheid van mensen en de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het is redelijk daarbij uit te gaan van de woning en niet van de tuin.

4.1.7.2 Toetsing en conclusie

Er liggen geen agrarische percelen in de omgeving van het plangebied. Dit betekent dat de nieuwe woning niet binnen een (potentiele) spuitzone ligt. Er is dus geen locatie specifiek onderzoek naar spuitzones nodig, evenmin dienen er maatregelen getroffen te worden.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie
4.2.1.1 Wettelijk kader

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek en mogelijke opgravingen wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.

Erfgoedwet

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Omgevingswet

Na inwerkingtreding van de Omgevingswet vervangt het omgevingsplan het bestemmingsplan en de gemeentelijke verordeningen die over de fysieke leefomgeving gaan. Tot eind 2029 (of tot de datum waarop de gemeente overgaat naar het definitieve omgevingsplan) bundelt het tijdelijke omgevingsplan de regels die nu zijn opgenomen in het bestemmingsplan, de welstandsnota en een aantal regels over archeologie in de lokale erfgoed- of monumentenverordening. Regels uit de gemeentelijke erfgoed- of monumentenverordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, moeten in 2029 opgenomen zijn in het omgevingsplan.

4.2.1.2 Onderzoek

Op de archeologische beleidskaart staat aangegeven waar en voor welke bodemverstoringen vrijstelling wordt verleend van archeologisch onderzoek. Daarvoor zijn negen categorieën archeologische waarden onderscheiden: Waarde-Archeologie 1 t/m 8 en geen Waarde- Archeologie. In de tabel is te zien welke vrijstelling per archeologische waarde geldt. De vrijstellingsgrenzen zijn uitgedrukt in een oppervlakte en een diepte. De onderzoeksplicht geldt wanneer zowel de diepte- als ook de oppervlaktemaat door bodemingrepen wordt overschreden.

Ter plaatse geldt de categorie Waarde-Archeologie 3 en Waarde-Archeologie 5. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld en groter dan 500 m² respectievelijk 1000 m2 is een archeologisch onderzoek verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0013.jpeg"

Op basis van het uitgevoerd karterend veldonderzoek dat door Aeres Milieu is uitgevoerd (zie Bijlage 4) middels boringen kan worden gesteld dat er vanaf de beddingafzettingen van de Afgedamde Maas archeologische resten vanaf de laat Romeinse tijd kunnen worden aangetroffen. Vanaf de oeverwal en/of oeverafzettingen tot aan het maaiveld is een hoge verwachting gesteld voor resten uit de (late) middeleeuwen tot aan de nieuwe tijd.

De diepteligging van de toekomstige bodemverstorende werkzaamheden is ten tijde van onderhavig onderzoek onbekend. Er kan vanuit worden gegaan dat de funderingen tenminste het potentiële archeologische niveau uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd bedreigen aangezien deze al vanaf het maaiveld worden verwacht.
Voor het plangebied wordt om bovenstaande redenen een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Bij voorkeur vindt dit onderzoek plaats in de vorm van een proefsleuvenonderzoek ten hoogte van het toekomstige bouwvlak. Voorafgaand aan een dergelijk onderzoek dient een Programma van Eisen te worden opgesteld en ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de bevoegde overheid (Gemeente Maasdriel).

4.2.1.3 Conclusie

Voor de graafwerkzaamheden voor de te realiseren woning dient nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

4.2.2 Cultuurhistorie
4.2.2.1 Wettelijk kader

Modernisering Monumentenzorg (2009)

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Erfgoedwet (2016)

De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

4.2.2.2 Onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling betreft de nieuwbouw van een woning. In de omgeving van het plangebied liggen enkele

gemeentelijke monumenten, waaronder de st. Willibrorduskerk. Echter direct grenzend aan het perceel zijn geen monumenten aanwezig. Er is ook geen sprake van een cultuurhistorische waarde op grond van de cultuurhistorische waardenkaart Gelderland. Evenmin is het plangebied aangeduid als beschermd dorpsgezicht of nabij gelegen een beschermd dorpsgezicht.

Er is geen sprake van een kenmerkende stedenbouwkundige structuur of verkaveling. De nieuwbouw heeft geen gevolgen voor de historisch-geografische structuur.

4.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en is opgesteld voor de planperiode 2016 - 2021. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 ‘Versterken, verbinden, vergroenen’ beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema’s: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

Water- en rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026

Vanuit de Wet Milieubeheer is het verplicht om een gemeentelijk rioleringsplan te hebben. Sinds 2012 stellen gemeente Maasdriel en gemeente Zaltbommel een water- en rioleringsplan op. Het Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026 met bijbehorend uitvoeringsprogramma en kostendekkingsplan is op 19 mei 2022 vastgesteld.

Bij (her)ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op de waterhuishoudkundige situatie moeten zowel de gemeente Maasdriel als het waterschap Rivierenland hun goedkeuring geven op de plannen.

De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat het watertoetsproces met de gemeente alsmede het waterschap doorlopen wordt. Indien wenselijk dan kan op wens en op initiatief van de initiatiefnemer een gezamenlijk proces doorlopen worden.

In afwijking met het waterschapsbeleid, komt het gemeentelijk beleid erop neer dat voor een T=10+10% situatie water geborgen dient te worden over 100% van het verhard oppervlak, voordat het geloosd wordt op het oppervlaktewater.

Om voldoende droge voeten te houden zijn er normen gesteld aan de minimale ontwatering en drooglegging.

De volgende ontwateringseisen worden gesteld bij nieuwbouw:

- woningen met kruipruimte 1 m;

- woningen zonder kruipruimte 0,30 m;

- tuinen en groenvoorzieningen 0,5m

Keur en beleidsregels

Het Waterschap Rivierenland heeft als regelgeving haar verordening “de Keur”. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. In de verordening “de Keur” is geregeld dat langs A- en B-waterlopen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. Dit houdt in dat binnen de beschermingszone van een A- of B-waterloop niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden mogen plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de watergang. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de waterlopen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

4.3.2 Onderzoek
4.3.2.1 Huidige situatie

Oppervlaktewater

Het plangebied is momenteel in gebruik als tuin. Er zijn geen waterkeringen in de directe omgeving aanwezig. Het plangebied bevindt zich in het stedelijk gebied. Binnen het plangebied ligt geen watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0014.png"

Riolering en hemelwater

In de omgeving van het plangebied komt een gemengd rioolsysteem voor. Een gemengd systeem voert zowel het afvalwater als het relatief schone regenwater via hetzelfde rioolstelsel af. Het systeem voert het afval- en regenwater uiteindelijk af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).

Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd.

Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Uitgangspunt is dat hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.

Grondwater

Het plangebied ligt in het peilgebied BOM503. Het zomerpeil bedraagt NAP +1,45m en het winterpeil NAP +1,35 m. De GLG is 2,88m -mv en de GHG is 1,46m -mv op basis van peilbuis B45A2480 in de Mr. La Grostraat, wat neerkomt op 1,84m +NAP.


Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied.

Klimaatadaptatie

De Klimaateffectatlas geeft een eerste indruk van hoe kwetsbaar verschillende gebieden in Nederland zijn voor wateroverlast, droogte, hitte en overstroming. Volgens de atlas zijn de risico's op droogtestress klein, voor ondergrondverdichting matig, geen tekorten aan oppervlaktewater en er is geen/ weinig bodemdaling.

Wel is er sprake van wateroverlast, zie hiervoor onderstaande figuur (1 in 100 jaar).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0015.png"

Hoogteligging

Er is een hoogtebepaling gedaan op basis van een AHN van het plangebied. Deze maaiveldhoogten in het plangebied zijn weergegeven in onderstaande figuur. Op basis van de informatie uit het Actueel Hoogtebestand Nederland over het maaiveld blijkt dat de maaiveldhoogte ongeveer NAP 3,3 m. bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1282-VG01_0016.png"

De gemiddelde maaiveldhoogte bedraagt ter plaatse van het plangebied circa NAP +3,66 meter (bron LHM4.1

Maaiveld).

4.3.2.2 Watertoets

Riolering

Het nieuwe perceel zal voor (huishoudelijk) afvalwater aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.

Grondwater

Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en het voorkomen van schade aan de Volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten. Zo nodig dient de drooglegging of ontwatering te worden verbeterd (bijvoorbeeld bij lage ligging plangebied of hoge grondwaterstanden).

Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwperceel boven het oppervlakte waterpeil ligt.

Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 m, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en

voor het bouwperceel een drooglegging van 1,3 m. Met een zomerpeil van 1,45 m betekent dit dat er ter plaatse van het

bouwvlak opgehoogd moet worden tot 2,45 m + NAP om aan de droogleggingseis te voldoen.

De GHG in het plangebied ligt ongeveer op 1,84m +NAP. Er geldt een ontwateringseis van 1 meter voor een woning met kruipruimte of 30 cm voor een woning zonder kruipruimte. Met een GHG van 1,84 m +NAP betekent dit dat er vanwege de ontwateringseis met een peilhoogte van 2,84 m +NAP aan de ontwateringseis wordt voldaan. Er hoeft niet opgehoogd te worden om te kunnen voldoen aan de drooglegging en ontwateringseisen.

Als peilhoogte van het huis wordt 3,60m +NAP gehanteerd, dit is 25cm hoger dan de weg aan de voorzijde van de woning.

Hemelwater

Het hemelwater dient op eigen terrein geborgen te worden. Als het daar niet verwerkt kan worden dan mag het vertraagd afgevoerd worden naar een watergang, mits de eigenaar van de watergang daar akkoord mee is.

Op het perceel rust reeds een bestemming Wonen die het gebruik als tuin (met erfverharding) toelaat. Het plan maakt de realisatie van een woning met bijgebouw toe binnen deze bestaande bestemming Wonen. Voor de berekening van de toename van verhard oppervlak op perceelniveau hanteert het Waterschap voor vrijstaande woningen als uitgangspunt 70% verharding. Het perceel is 910 m2 zodat de verhardingstoename berekend kan worden op 637 m2.

Doordat de toename van het verhard oppervlak groter is dan 500 m2, zijn op basis van het beleid van waterschap Rivierenland compenserende maatregelen verplicht. Voor een verhardingstoename <500m2 in stedelijk gebied geldt op grond van het beleid van het waterschap een eenmalige vrijstelling.

Voor een initiatief dat leidt tot een toename van de verharde oppervlakte van meer dan 500 m2, stelt gemeente Maasdriel als voorwaarde dat het hemelwater dat valt op de nieuwe verharde oppervlakte, dient te worden geborgen op eigen perceel, en daarna vertraagd kan worden afgevoerd via oppervlaktewater. Binnen het plangebied is echter geen mogelijkheid tot realisatie van functionele constructie. Zowel waterschap als gemeente hebben aangegeven dat de realisatie van grindkoffers als compenserende waterberging in dit geval niet is toegestaan. De initiatiefnemer heeft overlegd met het naastgelegen woonzorgcomplex Het Zonnelied en nu is afgesproken dat de regenwaterafvoer gescheiden zal plaatsvinden via het reeds aanwezige stelsel voor regenwaterafvoer dat langs de locatie loopt. Zie bijlage bij de Nota van zienswijzen in Bijlage 6.

4.3.2.3 Wateroverleg

Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd op 24 januari 2023 via de website www.dewatertoets.nl. Uit de watertoets blijkt dat de korte watertoetsprocedure moet worden gevolgd.

In deze fase van de planvorming (wijzigingsplan) kan volgens het waterschap worden volstaan met dit automatisch gegeneerd wateradvies.

Er heeft nader overleg plaatsgevonden met Waterschap Rivierenland. Het waterschap beoordeelt of het waterbelang voldoende gewaarborgd is.

Het plan is hiertoe aan het waterschap toegestuurd en deze heeft in oktober 2022 gereageerd. Dit heeft geleid tot wijzigingen in de waterparagraaf.

Ook heeft het waterschap naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan een informele reactie gegeven. Aangegeven is dat de realisatie van grindkoffers als compenserende waterberging in dit geval niet is toegestaan en dat de regenwaterafvoer gescheiden zal plaatsvinden via het reeds aanwezige stelsel voor regenwaterafvoer dat langs de locatie loopt.

4.4 Flora en Fauna

4.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.

De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten.

Het wijzigingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Per 1 januari 2017 is de voormalige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Er zijn circa 200 soorten niet langer beschermd en er zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht.

4.4.2 Onderzoek
4.4.2.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Natuurnetwerk Nederland (NNN). Binnen een straal van 3 kilometer is wel het Natuurnetwerk Nederland (zie onderstaande figuur) gelegen. Het plangebied ligt daarnaast buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is 'Rijntakken', dit gebied ligt op circa 6,5 km afstand van het plangebied. Op een afstand van circa 780 m ligt het Gelders Natuurnetwerk en op een afstand van circa 800 m ligt de Groene Ontwikkelingszone. Zowel in de gebruik- als aanlegfase wordt vanwege de afstand tot Natura2000 gebied en de beperkte omvang van het initiatief geen negatief (stikstof)effect door externe werking op Natura 2000 gebieden verwacht. Door de grote afstand tot N2000 en vanwege de omvang van het project is een AERIUS berekening niet nodig.

4.4.2.2 Soortenbescherming

De ruimtelijke ingrepen vinden plaats in een verstedelijkt gebied op een onbebouwd terrein zonder bomen en zonder sloten. Het terrein is in gebruik als gazon.

Op voorhand kan aantasting van beschermde dier- of plantensoorten worden voorkomen.

4.4.3 Conclusie

De Wet Natuurbescherming vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.5 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit wijzigingsplan maakt de functiewijziging van 'Wonen' naar 'Wonen' met bouwvlak mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.

4.5.1 Onderzoek

Dit wijzigingsplan maakt een extra woning mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.

4.5.1.1 Verkeersbewegingen

Het plan is om de oprit aan de noordzijde van het perceel te laten aansluiten. Het plan is om deze ontsluiting te handhaven en hier er uitrit van de woning de situeren.

Het toevoegen van 1 woning levert een ritgeneratie van circa 8 ritten per weekdag. De verwachting is dat deze zeer beperkte toename van verkeer niet tot problemen leidt.

4.5.1.2 Parkeren

Met een paraplubestemmingsplan parkeren heeft de gemeente Maasdriel voor haar grondgebied haar parkeerbeleid juridisch-planologisch vastgelegd. Ten aanzien van parkeren zijn in het mobiliteitsplan gemeentelijke parkeernormen vastgesteld voor ruimtelijke ontwikkelingen. Iedere ontwikkeling moet voorzien in voldoende parkeerplaatsen en goede fietsvoorzieningen. Daarmee wordt in ieder geval de eigen parkeerbehoefte van de ontwikkeling opgevangen. Indien sprake is van nieuwbouw of wijziging van gebruik plaatsvindt, zal de parkeerbehoefte in de vorm van een aantal benodigde parkeerplaatsen in beeld worden gebracht. De parkeerbehoefte wordt berekend aan de hand van parkeernormen. De parkeernormen zijn gekoppeld aan het type functie dat op de betreffende locatie wordt gerealiseerd.

Het beleid en de opgenomen parkeernormen zijn grotendeels gebaseerd op de CROW-publicatie 182 uit 2008. Inmiddels heeft de CROW in 2012 publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' uitgebracht met daarin recentere kngetallen ten aanzien van bijvoorbeeld het aspect parkeren. De gemeente Maasdriel heeft met de Nota Parkeernormen 2020 aan de hand van deze recentere kengetallen haar beleid een update gegeven. In het paraplubestemmingsplan is hierin voorzien door het opnemen van een zogenoemde 'dynamische regeling'.

Taanzien van het parkeren kan worden gesteld dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm van 3 parkeerplaatsen. Minstens 2 van de 3 parkeerplaatsen dienen zonder belemmeringen vrij bereikbaar te zijn vanaf de weg. De parkeerplaatsen zullen minimaal 5 x 2,5 meter moeten bedragen.

De parkeeropgave kan voor de woningen op eigen terrein worden gerealiseerd en de parkeernorm is in de regels geborgd.

4.6 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.
Het stedelijk ontwikkelingsproject is als activiteit 11.2 omschreven op de D-lijst bij het Besluit m.e.r. In de Nota van Toelichting bij het Besluit m.e.r. wordt deze activiteit als volgt omschreven: “Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.” Onder deze categorie kan dus een groot aantal ruimtelijke ontwikkelingen worden geschaard. Het is in de praktijk echter de vraag of elke stedelijke ontwikkeling, waaronder de kleinschalige, gezien moet worden als een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject.

Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer de aard, de omvang en de milieugevolgen van de stedelijke ontwikkeling zijn relevant. Als een ontwikkeling aanzienlijke negatieve milieugevolgen heeft - bij een uitbreiding is daar in de regel eerder sprake van dan bij sloop en herbouw - dan wijst dit op een stedelijk ontwikkelingsproject.

In dit geval is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject omdat:

  • het plangebied ligt in de bebouwde kom/kern van Ammerzoden, en;
  • het plangebied heeft momenteel al een 'stedelijke bestemming', namelijk wonen. Het betreft geen wijziging van bijvoorbeeld agrarisch, groen of natuur naar wonen;
  • het bebouwd oppervlakte neemt niet wezenlijk toe door dit plan.

Op basis hiervan, kan geconcludeerd worden dat een milieueffectbeoordeling achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Ook de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd, valt daaronder. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. 5.1.1 beoordeling.

5.1.1 Beoordeling

Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een 'aangewezen bouwplan'. Er is reden voor de gemeenteraad om een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie 'anderszins te verzekeren'. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit wijzigingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd door het afsluiten van een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een planschade overeenkomst gesloten, waarin de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten is vastgelegd.

5.1.2 Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan aan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-wijzigingsplan.


Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Hierover is verslag gelegd in Bijlage 5.

Zienswijzen

Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het ontwerpwijzigingsplan vanaf 27 december 2023 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is zijn geen zienswijzen naar voren gebracht. Wel een (informele) reactie, die is opgenomen in de Nota van zienswijzen (zie Bijlage 6).

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is de van toepassing verklaring van de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen in het wijzigingsplan opgenomen. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 3.

6.2 Toetsing plan aan wijzigingsregels

Voorliggend wijzigingsplan bevat de onderbouwing voor het wijzigen van de bestemming Wonen (zonder bouwvlak) naar Wonen (met een bouwvlak). De voorwaarden voor het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid zijn beschreven in artikel 19.7.1 van het bestemmingsplan 'Ammerzoden'. Dit artikel is hierna overgenomen.

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - bebouwd gebied' kunnen Burgemeester en wethouders de bebouwingsmogelijkheden van gronden met deze bestemming te wijzigen teneinde de toevoeging van een bouwvlak en bouwaanduidingen voor de bouw van extra woningen mogelijk te maken, mits:

  • a. de benodigde onderzoeksgegevens beschikbaar zijn om een afweging aangaande de aanwezige waarden en belangen en milieu- en wateraspecten te kunnen maken teneinde een goede ruimtelijke ordening te kunnen waarborgen; uit de onderzoeksgegevens moet de geschiktheid van de gronden blijken voor de nieuwe functie; Voorliggende toelichting gaat nader in op de relevante milieukundige en ruimtelijke aspecten.
  • b. de woningbouw past binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel; Voor een onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 3.3
  • c. de woningbouw inpasbaar is binnen het stedenbouwkundig beeld; De nieuwe woning krijgt een volume met één laag en een kap, zodat deze in lijn ligt met de omliggende woningbouw en dorpse structuur. De goothoogte zal ca. 4,0m1 bedragen en de nokhoogte 9,0m1.Het bouwvlak van ca 10 x 12m is afgestemd op de omliggende bebouwing en de grootte van het perceel. De nieuwe vrijstaande woning bestaat uit één bouwlaag met een dwarskap. Dit sluit aan bij de omliggende woningen.
  • d. aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad; Er is sprake van een inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. Een dergelijke ontwikkeling is passend. Verder wordt door voldoende ruimte tussen het bouwvlak en de zijdelingse perceelsgrenzen gezorgd voor het waarborgen van voldoende privacy en voorkomen van schaduwhinder. De ontwikkeling is kleinschalig en heeft zodoende weinig hinder voor de omgeving. Parkeren geschiedt op eigen terrein. Omliggende bedrijven worden niet gehinderd in ontwikkelingsmogelijkheden.
  • e. de haalbaarheid van de bestemmingswijziging ook financieel is aangetoond; Voor een onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 5.1
  • f. de regels van dit artikel onverminderd van toepassing blijven. Deze zijn in de regels van het wijzigingsplan van toepassing verklaard.

6.2.1 Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan de alle voorwaarden van artikel 10.6.2 wordt voldaan.