Plan: | Rossum en Hurwenen herziening 2023, Hogeweg nabij 26 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1278-ON01 |
Gegeven de stijgende vraag naar kwalitatief hoogwaardige woonzorgvoorzieningen, is initiatiefnemer voornemens een thans onbebouwd agrarisch perceel nabij de Hogeweg 26 in Rossum tot ontwikkeling te brengen en hier dergelijke woonzorg te realiseren. Het beoogde programma bestaat uit een dubbel woonhuis met 48 onzelfstandige wooneenheden met 24-uurszorg ten behoeve van mensen met dementie, een kleinschalig medisch centrum met vijf behandelkamers en op de verdiepingen twaalf wooneenheden voor huisvesting van een specifieke doelgroep en tenslotte een tweetal vrijstaande woningen in het bebouwingslint van de Hogeweg. Het plangebied ligt op de overgang van het dorp naar het platteland en wordt derhalve landschappelijk en groen ingepast, met oog voor het karakterstieke landschap. Daarmee wordt het dorp Rossum aan de westzijde passend afgerond. Voorts wordt met de ontwikkeling aangesloten op de naastgelegen ontwikkeling van de woonwijk 'Appelgaerde'.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen, omdat een dergelijk programma niet past binnen de regels van de huidige agrarische bestemming. Om de gewenste ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is landelijk gelegen aan de rand van de bebouwde dorpskern nabij de Hogeweg 26 in Rossum. De locatie vormt een schakelpunt tussen dorp en platteland. Ten noorden en westen van het plangebied laat de directe omgeving zich dan ook kenmerken als agrarisch gebied met onder meer fruitboomgaarden. Ten oosten van het plangebied grenst het plangebied aan de toekomstige woonwijk 'Appelgaerde' en daarmee aan de kern Rossum. Tot slot ligt ten zuiden van het plangebied de woonwijk 'Weteringshoek' welke in 2015 mogelijk is gemaakt.
Meer specifiek is de planlocatie gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Rossum, sectie E, perceel 421. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ruim 14.000 m2.
In de onderstaande figuren zijn de ligging van het plangebied en een impressie van het woningbouwplan Appelgaerde weergegeven.
Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Maps)
Impressie naastgelegen woningbouwplan Appelgaerde (bron: appelgaerde.nl)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen 'Buitengebied herziening 2022, Reparatieplan' (noordwestelijk deel) en 'Rossum en Hurwenen' (zuidoostelijk deel). Deze bestemmingsplannen zijn vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel op respectievelijk 13 oktober 2022 en 27 januari 2011. Tevens gelden er de volgende paraplubestemmingsplannen:
In voorgenoemde bestemmingsplannen kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden' (noordwestelijk deel) en 'Agrarisch' (zuidoostelijk deel). Verder geldt op grond van deze bestemmingsplannen voor delen van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' en de gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - leiding' en 'wro-zone - bebouwd gebied'.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2022, Reparatieplan' met aanduiding
plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Rossum en Hurwenen' met aanduiding plangebied (bron:
ruimtelijkeplannen.nl)
Conclusie
Onderhavig initiatief is in strijd met de vigerende bestemmingsplannen, omdat het gewenste programma niet past binnen de regels van de huidige agrarische bestemming.
Het bestemmingsplan 'Rossum en Hurwenen herziening 2023, Hogeweg nabij 26' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Op de historische kaarten is te zien hoe Rossum in de afgelopen eeuw richting het oosten gegroeid is. Het plangebied is duidelijk zichtbaar, met de voor het buitengebied kenmerkende smalle en diepe afmeting.
Uitsnede historische kaarten met aanduiding plangebied (bron: topotijdreis.nl)
In de bestaande situatie is het plangebied onbebouwd en kent het een functie als agrarisch (bouw)land waarop maïs wordt verbouwd.
De stedenbouwkundige opzet van onderhavig plan is geïnspireerd op de traditionele erfbebouwing in de omgeving. Het traditionele erf wordt stedebouwkundig ingezet om de overgang tussen dorp en platteland te borgen, met het hoofdhuis aan de weg en het woonzorgcentrum met zijn grotere schaal als herinterpretatie van het schuurvolume. De tuin en de parkstrook zorgen voor een natuurlijke aansluiting op het landschap. Met een dergelijke opzet wordt voorts een goede overgang tussen dorp en platteland geborgd. Het betreft een voortzetting van het karakteristieke landschap met het zorgcentrum als schakel tussen dorp en platteland.
Impressie stedenbouwkundige opzet geïnspireerd op traditionele erfbebouwing (bron: Arcom B.V.)
Impressie toekomstige situatie plangebied gezien vanaf de Hogeweg (bron: Arcom B.V.)
Het beoogde programma bestaat uit:
De hoofdhuizen aan de Hogeweg sluiten aan op de bestaande stedenbouwkundige structuur. Het medisch centrum ligt daar direct achter en is goed bereikbaar en zichtbaar vanaf de Hogeweg. Het woonzorgcentrum in de vorm van een dubbel woonhuis ligt als schuurvolume achter op het kavel, aan een ruime tuin en parkstrook die aansluit op het omliggende landschap.
Toekomstige ruimtelijke opzet plangebied (bron: Arcom B.V.)
Toekomstige ruimtelijke opzet plangebied in relatie tot de omgeving (bron: Arcom B.V.)
Ten behoeve van de ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 1).
Voor het dubbele woonhuis ligt de nadruk op de schuurvormige kap, maar wel met bewerkingen. De beoogde uitsparingen, knikken en overstekken maken de woonhuizen afleesbaar en geven een menselijke schaal. Dit laatste geldt ook voor de beoogde karakteristieke kap met lage gootlijn.
Functieconcept dubbel woonhuis (bron: Arcom B.V.)
De algemene woonruimten op de koppen van het dubbele woonhuis krijgen een goede relatie met de tuin, ruime terrassen en extra vrije hoogte daar waar nodig. De meeste onzelfstandige wooneenheden liggen aan de tuinzijden, en bieden door de situering in een inspringend volume veel privacy met een luwe ontspannen aansluiting op de omliggende tuin.
Vormconcept dubbel woonhuis (bron: Arcom B.V.)
Wat betreft materiaalgebruik wordt aangesloten op de agrarische omgeving. Voor de gemeenschappelijke ruimtes wordt transparantie nagestreeft met de toepassing van (o.a.) glas. Dit maakt het geheel ruimtelijk en geeft veel licht.
Referenties nieuwbouw (bron: Arcom B.V.)
Impressie toekomstige situatie plangebied gezien vanuit noordwesten (bron: Arcom B.V.)
Het plangebied wordt ontsloten middels een aansluiting op de doorgaande Hogeweg. In de lengterichting van het plangebied komt een doodlopende weg met keerlus voor auto- en fietsverkeer. Separaat, maar grotendeels parallel hieraan komt een pad voor voetgangers. Het parkeren wordt met 63 parkeerplaatsen volledig opgelost op eigen terrein. De parkeerplaatsen worden groen uitgevoerd middels waterdoorlatende grasbetontegels.
Toekomstige situatie verkeer en parkeren plangebied (bron: Arcom B.V.)
De beoogde groen-blauwe structuur in onderhavig plan zorgt voor een mooie aansluiting van het dorp op het landelijk gebied en biedt kansen voor natuurontwikkeling. In het plan is ruim 800 m2 waterberging opgenomen in de vorm van een karakteristieke sloot met zachte natuurlijke oever. Conform naastgelegen plan Appelgaerde watert onderhavig plangebied af op de A-watergang die het plangebied aan noordwestelijke zijde begrenst. Langs het water komt een slenterpad. Voorts is in het plan ruimte voorzien voor 28 bomen en 8.600 m2 groen in de vorm van gemeenschappelijke tuin en parkstrook. Zie verder voor klimaat en duurzaamheid paragraaf 4.13.2.
Overzichtstekening groen-blauwe structuur (bron: Arcom B.V.)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Doorwerking in het onderhavige plan
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief bestaat uit een dubbel woonhuis met 48 onzelfstandige wooneenheden met 24-uurszorg ten behoeve van mensen met dementie, een kleinschalig medisch centrum met vijf behandelkamers en op de verdiepingen twaalf wooneenheden voor huisvesting van een specifieke doelgroep en tenslotte een tweetal vrijstaande woningen in het bebouwingslint van de Hogeweg. Daarmee is er in dit geval sprake van een stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk.
Behoefte
Zoals blijkt uit paragraaf 3.3.1 is voorliggend plan niet opgenomen in het regionale woningbouwprogramma. Wel kan het plan worden gecategoriseerd als een kansrijk plan voor de korte termijn. Door de kleinschalige omvang van het plan doet zij geen afbreuk aan de woningbouw gerelateerde doelstellingen van de regio Rivierenland.
Zoals onderbouwd vanuit de Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025 in paragraaf 3.4.2 en de Woonzorgvisie Bommelerwaard 2020-2024 in paragraaf 3.4.3 voorziet het plan met het beoogde, gevarieerde programma van een dubbel woonhuis met 48 onzelfstandige wooneenheden met 24-uurszorg ten behoeve van mensen met dementie, een kleinschalig medisch centrum met vijf behandelkamers en op de verdiepingen twaalf wooneenheden voor huisvesting van een specifieke doelgroep in een actuele behoefte.
Tenslotte volgt uit de toetsing aan de Omgevingsvisie Bommelerwaard 2021 in paragraaf 3.4.1 dat het initiatief enerzijds invulling geeft aan de woningbouwopgave in de kern Rossum (o.a. met tweetal vrijstaande woningen) en anderzijds aan de stijgende vraag naar kwalitatief hoogwaardige woonzorgvoorzieningen (o.a. zorg voor dementerenden).
Bestaand stedelijk gebied
Nu de behoefte is aangetoond dient beoordeeld te worden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In het Bro is bestaand stedelijke gebied als volgt vastgelegd:
‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.’
Voor onderhavig plangebied is geen sprake van een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, daar deze momenteel onbebouwd is. Het plangebied ligt dus buiten bestaand stedelijk gebied. Dit aangezien het stedelijk gebied geen ruimte biedt voor de ontwikkeling van woonzorg als begrepen in onderhavig plan. De vraag naar woon(zorg)ruimte is simpelweg te groot om aan te kunnen voldoen binnen het bestaand stedelijk gebied. Uitbreiding aan rand van Rossum tegen het stedelijk gebied is daarom de meest logische optie. Het plangebied sluit direct aan op het (toekomstige) bestaand stedelijk gebied, onder meer gelet op de ontwikkeling van de toekomstige woonwijk 'Appelgaerde'.
Het plangebied als gelegen ten noorden van de Hogeweg en is binnen het vigerend bestemmingsplan 'Rossum en Hurwenen' grotendeels aangeduid met 'wro - zone - bebouwd gebied' ter indicatie voor toekomstige uitbreiding van bebouwing. Het plangebied en de beoogde ontwikkeling sluiten aan op de toekomstige nieuwbouw van de wijk 'Appelgaerde' en overige bestaande (lint)bebouwing langs de Hogeweg. Hiermee is het een logische locatie voor nieuwbouw.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is de laddertoets doorlopen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Het woord 'gaaf' heeft twee betekenissen. Gaaf betekent mooi, en gaat over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel mooi en ongeschonden is. Gaaf verwijst ook naar wat nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat bij de verschillende provinciale uitdagingen centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een economisch krachtig Gelderland. Met behulp van de volgende zeven ambities wordt richting gegeven aan de focuspunten:
De ambities op het gebied van woon- en leefomgeving zijn in een aparte paragraaf toegelicht. Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekellijk te houden is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan de gezondheid. Goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. Er wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland. Bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied is het uitgangspunt. Het liefst wordt er getransformeerd, maar als het nodig is wordt uitbreiding aan de rand van steden of dorpen toegestaan.
Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootse deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Deze moeten worden verduurzaamd, en bij nieuwe woningen wordt duurzaamheid meteen toegepast. Om tot voldoende aanbod te komen gaat de provincie in gesprek met de Gelderse regio's, en worden regionale afspraken gemaakt over een goede balanstussen de vraag en het aanbod van woningen.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Onderhavig plan ziet op de realisatie van woonzorgvoorzieningen. Het beoogde programma bestaat uit een dubbel woonhuis met 48 onzelfstandige wooneenheden met 24-uurszorg ten behoeve van mensen met dementie, een kleinschalig medisch centrum met vijf behandelkamers en op de verdiepingen twaalf wooneenheden voor huisvesting van een specifieke doelgroep en tenslotte een tweetal vrijstaande woningen in het bebouwingslint van de Hogeweg. De behoefte aan de ontwikkeling is aangetoond in de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.3). In het plan wordt op verschillende wijzen invulling gegeven aan natuur, duurzaamheid en klimaatadaptatie (zie Hoofdstuk 2). Het plan past binnen de Omgevingsvisie van provincie Gelderland.
De geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland van januari 2023 bevat alle vastgestelde actualisaties sinds het moederplan door Provinciale Staten is vastgesteld op 24 september 2014. De omgevingsverordening is het juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen en het is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om de provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Doorwerking in het onderhavige plan
Daar voorliggend bestemmingsplan de bouw van nieuwe (zorg)woningen mogelijk maakt is artikel 2.2. van toepassing. Dit betreft een instructieregel. Dit zijn regels die door decentrale overheden in acht moeten worden genomen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)
Verder is het plangebied gelegen binnen het volgende specifieke aangeduide gebied op de kaart: glastuinbouwbedrijf buiten het glastuinbouwontwikkelingsgebied. De (verdere) ontwikkeling van een glastuinbouwbedrijf is dientengevolge ingeperkt.
Het plangebied ligt niet binnen specifiek aangeduide gebieden op de kaarten landbouw, natuur, landschap, water, erfgoed en veilige leefomgeving.
Het aspect klimaatadaptatie is beschreven in paragraaf 4.13.
Conclusie
Onderhavig plan ziet op de realisatie van woon(zorg)voorzieningen. Het beoogde programma bestaat uit een dubbel woonhuis met 48 onzelfstandige wooneenheden met 24-uurszorg ten behoeve van mensen met dementie, een kleinschalig medisch centrum met vijf behandelkamers en op de verdiepingen twaalf wooneenheden voor huisvesting van een specifieke doelgroep en tenslotte een tweetal vrijstaande woningen in het bebouwingslint van de Hogeweg. Er wordt geen glastuinbouwbedrijf gerealiseerd. De behoefte aan de ontwikkeling is aangetoond in de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.3). De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de regionale woonagenda. Voorliggend plan is niet strijdig met het bepaalde in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.
De provincie Gelderland geeft in de Omgevingsverordening aan dat van de regio's wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een 'regionale woonagenda'. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. In de Regionale Woonagenda 2020 -2030 zijn vijf thema's uitgewerkt waarop de acht regio gemeenten de komende jaren willen samenwerken. Deze thema's zijn:
Naast de inhoudelijke thema's, bevat de regionale woonagenda ook een woningbouwprogramma voor de komende tien jaar. Hierin staan per gemeente bandbreedtes voor het aantal toe te voegen woningen. In totaal verwacht de regio Rivierenland in de periode 2020-2030 tussen 7.900 en 12.500 nieuwe woningen te realiseren, om te voorzien in de regionale woningbehoefte. Voor Maasdriel komt deze opgave neer op de realisatie van 1.250 woningen. De opgave is fors. Net als in veel delen van Nederland zullen er nieuwe woningen bij moeten komen om de druk op de woningmarkt te verlichten.
Regionaal Woningbouwprogramma Regio Rivierenland
Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.
De gemeenten van Regio Rivierenland, waaronder de gemeente Maasdriel, hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en jaarlijks actualiseren van een regionaal woningbouwprogramma. In de regionale woonagenda is voor de periode 2020-2030 een opgave van in totaal tussen de 7.900 en 12.550 nieuwe woningen opgenomen. Voor Maasdriel komt deze opgave neer op de realisatie van 1.250 tot 2000 woningen.
Toetsing van projecten
Alle in het Regionaal Woningbouwprogramma opgenomen projecten zijn getoetst op drie punten:
Indeling projecten
De projecten zijn - na op de drie punten getoetst te zijn - ingedeeld in drie categorieën, te weten:
De projecten uit de categorieën 1 en 2 vormen het Regionale Woningbouwprogramma Rivierenland.
Doorwerking in het onderhavige plan
Voorliggend plan is relatief recent tot stand gekomen en is niet opgenomen in de regionale woningbouwprogrammering. Navolgend wordt het plan getoetst op de bovenstaande punten. Voorop staat dat het planvoornemen geen afbreuk doet aan de in het programma gestelde doelstellingen.
Toetsing aan bovenstaande punten toont aan dat onderhavig plan concreet te realiseren is en voorziet in de huidige woonbehoefte. Op basis van deze toetsing kan het planvoornemen worden ingedeeld in de categorie 'Kansrijke plannen en/of korte termijn (realisatie binnen vijf jaar)'. Het plan sluit aan op de actuele markvraag en kent een harde plancapaciteit. Tevens ligt het plangebied binnen de gebiedsaanduiding ‘wro-zone – bebouwd gebied’ in het vigerend bestemmingsplan ‘Rossum en Hurwenen’, waarin is aangegeven dat uitbreiding van bebouwing is toegestaan. Er is enkel nog de wijziging van het planologische regime noodzakelijk, voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Na vaststelling van dit bestemmingsplan zijn er geen belemmeringen meer die de realisatie van de wooneenheden tegen zal houden.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat, ondanks dat voorliggend plan niet is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma, zij kan worden gecategoriseerd als een kansrijk plan voor de korte termijn. Door de kleinschalige omvang van het plan doet zij geen afbreuk aan de woningbouw gerelateerde doelstellingen van de regio Rivierenland. Met het mogelijk maken van 48 zorgkamers voor dementerenden en 12 wooneenheden voor een bijzondere doelgroep voorziet dit plan bovendien in de actuele behoefte aan zorgwoningen. De ontwikkeling scoort daarom goed ten opzichte van het woningbouwprogramma.
Op 13 oktober 2022 is de omgevingsvisie 'Bommelerwaard' vastgesteld, deze visie gaat over de woon- en leefomgeving van Maasdriel en Zaltbommel en de mensen die daarin samenleven, werken, ondernemen en verblijven. De omgevingsvisie is opgesteld na gesprekken met inwoners, organisaties, andere overheden, samenwerkingspartners, betrokken partijen en andere belangstellenden. Nieuwe plannen en ideeën, maar ook nieuw gemeentelijk beleid, moeten aansluiten op de omgevingsvisie. De visie is vastgesteld voor de toekomst waarbij men vooruit kijkt naar 2040.
De omgevingsvisie Bommelerwaard richt zich op 13 kernopgaven die vallen onder de volgende thema’s:
Kernopgaven Maasdriel Omgevingsvisie 2040
Op basis van bovenstaande kernopgaven en de visiekaart zijn voor de kern Rossum met name relevant:
Doorwerking in het onderhavige plan
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van woonzorgvoorzieningen mogelijk. Het beoogde programma bestaat uit een dubbel woonhuis met 48 onzelfstandige wooneenheden met 24-uurszorg ten behoeve van mensen met dementie, een kleinschalig medisch centrum met vijf behandelkamers en op de verdiepingen twaalf wooneenheden voor huisvesting van een specifieke doelgroep en tenslotte een tweetal vrijstaande woningen in het bebouwingslint van de Hogeweg. Het geheel wordt landschappelijk en groen ingepast, met oog voor het karakteristieke landschap.
Ten aanzien van het initiatief is vooral het thema 'wonen, welzijn en voorzieningen' relevant. De opgave is hier enerzijds een kwantitatief en kwalitatief verantwoorde groei van het woningaanbod en anderzijds het hebben van voldoende bereikbare zorg-, welzijns- en overige voorzieningen voor alle inwoners van de kernen binnen de gemeente.
Het initiatief geeft enerzijds invulling aan de woningopgave in de kern Rossum (o.a. met tweetal vrijstaande woningen) en anderzijds aan de stijgende vraag naar kwalitatief hoogwaardige woonzorgvoorzieningen (o.a. zorg voor dementerenden). Met het plan wordt voorzien in de woningbehoefte van specifieke doelgroepen.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan draagt bij aan de in de Omgevingsvisie vastgestelde ambities en kernopgaven. De gemeentelijke Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
De gemeente Maasdriel heeft samen met de gemeente Zaltbommel de Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025 opgesteld. De visie is op 8 juli 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie zetten de gemeenten hun ambities uiteen uit op het gebied van wonen. Centrale thema's van de Woonvisie zijn:
Ten aanzien van wonen en zorg is de ambitie is dat de inwoners die zelfstandig willen wonen en een zorgvraag hebben, in de Bommelerwaard kunnen blijven wonen. En dan zoveel mogelijk in eigen wijk of kern. Daarvoor is de realisatie van een breed palet van woonvormen gewenst, met veel variatie tussen gewoon zelfstandig wonen en intramuraal wonen en de daarbij passende zorg.
Er wordt vermeld dat er naast ouderen ook andere doelgroepen zijn die een passende woning met passende zorg en begeleiding nodig hebben in de Bommelerwaard. Het gaat daarbij niet alleen om uitbreiding van het aanbod maar ook om een kwaliteitsslag. Voor degenen die uitstromen uit beschermd wonen of maatschappelijke opvang kunnen kleine zelfstandig wooneenheden een geschikte woonvorm zijn, deels bij elkaar in de buurt. Aan de andere kant kan het van belang zijn om kwetsbare doelgroepen zelfstandig te huisvesten in de omgeving waar zij hun netwerk hebben. In kernen met veel eengezinswoningen is het daarvoor bijvoorbeeld mogelijk om bestaande eengezinswoningen, bij voorkeur een hoekwoning, om te bouwen tot een benedenen bovenwoning.
In de Woonvisie wordt ook verwezen naar de Woonzorgvisie Bommelerwaard 2020-2024 die eind 2019 door de gemeenteraden is vastgesteld. Uitgangspunt daarin is dat de wensen en mogelijkheden van de inwoner centraal staan. Het gaat om een passende plek (woning) in de samenleving met ondersteuning (zorg) die zo passend, dichtbij en licht mogelijk is. De mogelijke varianten van zorg moeten flexibel geleverd kunnen worden. Vanuit de woonzorgvisie wordt jaarlijks een uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin worden concrete projecten benoemd en gemonitord.
Doorwerking in het onderhavige plan
Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van een collectieve voorziening voor wonen met zorg in aansluiting op de bebouwde dorpskern van Rossum. Het beoogde, gevarieerde programma bestaat uit een dubbel woonhuis met 48 onzelfstandige wooneenheden met 24-uurszorg ten behoeve van mensen met dementie, een kleinschalig medisch centrum met vijf behandelkamers en op de verdiepingen twaalf wooneenheden voor huisvesting van een specifieke doelgroep en tenslotte een tweetal vrijstaande woningen in het bebouwingslint van de Hogeweg. Gelet op de specifieke doelgroep van dementerenden is een afzonderlijke woonzorgvoorziening in een vertrouwde omgeving gewenst. Met de woningen voor een bijzondere doelgroep kan afhankelijk van de actuele behoefte een kwetsbare doelgroep zelfstandig, lokaal woonruimte worden geboden. Ten aanzien van het medisch centrum wordt opgemerkt dat het hier gaat om eventuele verplaatsing van bestaande praktijk(en) om zo met clustering tot efficiëntere zorg te komen. Met het programma sluit het plan aan bij de voorgenoemde specifieke gemeentelijke ambities op gebied van wonen en zorg. Zie ook paragraaf 3.4.3 voor de woonzorgvisie.
Conclusie
Het initiatief draagt bij aan de in de woonvisie beschreven ambities en past daarmee binnen het beleidskader. Het planvoornemen past binnen de doelstellingen van de Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025.
De gemeente Maasdriel heeft samen met de gemeente Zaltbommel en drie woningcorporaties de Woonzorgvisie Bommelerwaard 2020-2024 opgesteld. Dit betreft een actualisatie van de woonzorgvisie uit 2013. De visie is op 7 november 2019 door de gemeenteraad vastgesteld.
De belangrijkste thema’s in de Woonzorgvisie zijn nog steeds langer zelfstandig thuis wonen en werken vanuit woonservicepunten. Door landelijke ontwikkelingen komt daar een belangrijke doelgroep bij: kwetsbare mensen die zo zelfstandig mogelijk in de wijk wonen en zorg nodig hebben.
De verwachting voor inwoners die steeds ouder worden is dat de zorgvraag door de jaren heen toeneemt. Voor beide partijen is het van belang dat ook lichte eerstelijnszorg vanuit de zorgverzekeraar beschikbaar is. Gewenst is een combinatie van eerstelijnszorg zoals:
En tweedelijnszorg zoals;
Opgemerkt wordt dat de bovenstaande voorzieningen op dit moment in voldoende mate aanwezig in alle woonservicepunten. Echter, bij een aantal van de genoemde voorzieningen ontstaat druk door een dreigend personeelstekort. Er is geen noodzaak tot het aantrekken van meer zorg dichtbij, maar wel moet overwogen worden om nabije zorg anders in te vullen en te organiseren. Hierbij kan gedacht worden aan 24-uurs beschikbaarheid voor ggz omdat deze zorg op een laagdrempelige manier vaak nodig is buiten kantooruren.
De Woonzorgvisie gaat ook in op de beschikbaarheid van een variatie en woningen en contracten. Uitgangspunt is dat de inwoner kan (blijven) wonen waar hij wil. Hierbij moet de zorgvraag niet leidend zijn, de zorg moet in principe naar de zorgvrager toe komen. Als het voor de cliënt passend is, moet het mogelijk zijn om wonen en zorg te combineren. Hierbij kan gedacht worden aan instellingszorg met 24-uurs zorg en toezicht.
Ten aanzien van soorten woningen woningen wordt gewezen het feit dat het niet alleen gaat om een uitbreiding van het aantal woningen, maar ook om een kwaliteitsslag. Daarbij wordt ook opgemerkt dat een zelfstandige woonruimte in een woonwijk niet voor iedereen die uitstroomt uit een instelling geschikt is. Er moet dan ook gekeken worden naar de mogelijkheid van vormen van zelfstandig wonen aan de rand van een woonwijk of in het buitengebied.
Woonzorgvraagstukken worden gebiedsgericht benaderd. Daarbij wordt een indeling gehanteerd in woonservicepunten. Onderhavige planlocatie in Rossum behoort daarbij tot Woonservicepunt Zuidoost Bommelerwaard. Voor dit woonservicepunt wordt onder meer opgemerkt dat het theoretische overschot van onzelfstandige plekken voor inwoners met een somatische vraag uit match Vraag & Aanbod wordt betwijfeld door de betrokken organisaties. Er is in ieder geval ook behoefte aan kleinschalige huisvesting voor inwoners met psychische problematiek en/of een licht verstandelijke beperking.
Doorwerking in het onderhavige plan
Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van een collectieve voorziening voor wonen met zorg in aansluiting op de bebouwde dorpskern van Rossum. Het beoogde, gevarieerde programma bestaat uit een dubbel woonhuis met 48 onzelfstandige wooneenheden met 24-uurszorg ten behoeve van mensen met dementie, een kleinschalig medisch centrum met vijf behandelkamers en op de verdiepingen twaalf wooneenheden voor huisvesting van een specifieke doelgroep en tenslotte een tweetal vrijstaande woningen in het bebouwingslint van de Hogeweg. Gelet op de specifieke doelgroep van dementerenden is een afzonderlijke woonzorgvoorziening in een vertrouwde omgeving gewenst. Met de woningen voor een bijzondere doelgroep kan afhankelijk van de actuele behoefte een kwetsbare doelgroep zelfstandig, lokaal woonruimte worden geboden. Ten aanzien van het medisch centrum wordt opgemerkt dat het hier gaat om eventuele verplaatsing van bestaande praktijk(en) om zo met clustering tot efficiëntere zorg te komen. Met het programma sluit het plan aan bij de voorgenoemde specifieke gemeentelijke ambities op gebied van wonen en zorg.
Conclusie
Het initiatief draagt bij aan de in de woonzorgvisie beschreven ambities en past daarmee binnen het beleidskader. Het planvoornemen past binnen de doelstellingen van de Woonzorgvisie Bommelerwaard 2020-2024.
De gemeenteraad van Maasdriel heeft in april 2009 het Mobiliteitsplan Maasdriel 2020 vastgesteld. Ter actualisatie van dit plan is in 2019 het Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan Maasdriel (GVVP) vastgesteld. Hiermee werkt de gemeente aan een uniforme basiskwaliteit van het verkeer- en vervoerssysteem. Het document bevat een beeld van de huidige stand van het verkeers- en vervoersysteem, een nieuwe visie op de toekomstige mobiliteit en een daarbij behorend uitvoeringsprogramma. Specifiek wordt onder meer ingegaan op de categorisering van wegen en mobiliteit binnen woongebieden en werkgebieden, met bijbehorende opgaven en basis(inrichtings)principes.
Conclusie
De verdere (civieltechnische) uitwerking van de plannen zal plaatsvinden in afstemming met de gemeente. Hierbij zal het gestelde in het GVVP worden meegenomen. Zie voor de toelichting op het aspect verkeer en parkeren paragraaf 4.5.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Zorgplicht
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Stikstofdepositie
Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), welke in juli 2015 van kracht werd, berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit tot een significante toename leidde van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden. Deze waarden bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunning plichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Dit betekent dat ook relatief kleinschalige projecten zorgvuldig dienen te worden getoetst op hun stikstofdepositie, om zo aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep).
Met de meest recente versie van AERIUS Calculator kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de gebruikersfase als de realisatiefase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.
Door Bureau Buitenwaard is een ecologische quickscan uitgevoerd (Bijlage 2). Ten aanzien van gebiedsbescherming luidt de conclusie:
"Het plangebied ligt buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden. Gelet op de ligging van het plangebied en aard van de voorgenomen ontwikkeling worden geen negatieve effecten van bijvoorbeeld licht, trillingen of geluid op Natura 2000-instandhoudingsdoelen of habitatrichtlijnsoorten verwacht.
Om inzicht te verkrijgen in eventuele stikstof emissie kan indien nodig een AERIUS-calculatie uitgevoerd worden.
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Nader onderzoek en/of toetsing in het kader van het NNN zijn daarom niet van toepassing.
In het plangebied zijn geen bomen aanwezig waardoor het onderdeel bescherming van houtopstanden in de Wnb niet van toepassing."
Stikstofdepositie
Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.
Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met de AERIUS-calculator. In de berekening zijn zowel de realisatiefase als de nieuwe gebruikersfase meegenomen. De rapportage is opgenomen als Bijlage 3. Uit de berekening blijkt dat er voor wat betreft het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
Door Bureau Buitenwaard is een ecologische quickscan uitgevoerd (Bijlage 2). Ten aanzien van soortbescherming luidt de conclusie:
"Het onderdeel soortbescherming is voor een aantal soort(groep)en van toepassing bij uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling. Er kunnen negatieve effecten optreden voor de in tabel 2 genoemde beschermde soorten en/of functies.
Er is geen nader onderzoek naar de aanwezigheid van de in tabel 2 genoemde soort(groep)en noodzakelijk. Wel zijn in het kader van de algemene zorgplicht, in verband met mogelijk aanwezige beschermde gebiedsfuncties rondom het plangebied en om vestiging van beschermde soorten te voorkomen onderstaande voorzorgsmaatregelen van toepassing:
Voorzorgsmaatregelen vleermuizen
Om verstoring van eventueel rondom het plangebied aanwezige vliegroutes te voorkomen dient tijdens de bouw en in de toekomstige situatie terughoudend te worden omgegaan met verlichting. Wanneer verlichting gebruikt wordt dient deze object gericht te zijn zodat uitstraling naar de omgeving wordt voorkomen.
Voorzorgsmaatregelen broedvogels (inclusief categorie 5)
Bij uitvoering van werkzaamheden tijdens het broedseizoen (globaal 15 maart – 15 augustus) dient vestiging van algemene broedvogels te worden voorkomen door regelmatige verstoring, het plaatsen van afschrikmiddelen en/of het kort houden van de vegetatie noodzakelijk.
Voor aanvang van de werkzaamheden (tijdens het broedseizoen) dient vooraf door een ecologisch deskundige een broedvogel controle te worden uitgevoerd. Hierbij dient aandacht te zijn voor de aanwezigheid van territoriale akkervogels en eventuele broedvogels in de randen van het plangebied.
Wanneer een broedgeval wordt aangetroffen, kan een verstoringsvrije zone worden aangewezen waarbinnen gedurende de periode dat het nest in gebruik is niet wordt gewerkt. De omvang van deze zone is afhankelijk van de verstoringsgevoeligheid van de soort en wordt door een ter zake kundige vastgesteld.
Voorzorgsmaatregelen amfibieën
Om de spontane vestiging van rugstreeppadden uit te sluiten dient de tijdelijke vorming van regenwater plassen en poelen op het terrein te worden voorkomen. Dit kan door te zorgen voor een goede afwatering (profilering of aanleg ontwateringsgreppels) of het direct na vorming leegpompen van een geïnundeerde laagte.
Gevolgen verdere planvorming en uitvoering van het voornemen
De uitvoeringsperiode (start) van de werkzaamheden wordt mede bepaald door bovenstaande voorzorgsmaatregelen.
Het verlichtingsplan dient mogelijk te worden aangepast vanuit bovenstaande randvoorwaarden."
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat onderhavig initiatief uitvoerbaar is vanuit de Wet natuurbescherming. Initiatiefnemer conformeert zich aan de voorgeschreven voorzorgsmaatregelen in het kader van de algemene zorgplicht.
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Door Vink Milieutechnisch Adviesbureau is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). De conclusie van dit onderzoek luidt als volgt:
"Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie niet of slechts licht verontreinigd is en derhalve de hypothese 'onverdacht' geldt.
Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt het volgende:
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdacht' formeel verworpen dient te worden. De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn echter niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend."
Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect bodem ten overstaan van onderhavige ontwikkeling.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Het landschap en met name de percelering rondom Rossum en Herwenen hebben een historisch karakter. Dit volgt uit de BommelerWaardenkaart behorend bij de Omgevingsvisie. Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd. In de toekomstige situatie zal hier bebouwing worden opgericht. De ontwikkeling vindt plaats binnen de grenzen van een bestaande kadastraal perceel; de percelering wordt dan ook niet aangetast. Met de ontwikkeling vindt geen (significante) inbreuk plaats op de cultuurhistorische waarden ter plekke.
Uitsnede BommelerWaardenkaart met aanduiding plangebied
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Maasdriel ligt het plangebied in de beleidszone 'Waarde - archeologie 6'. Archeologisch onderzoek is nodig bij bouwwerkzaamden dieper dan 30 cm en met een oppervlakte groter dan 5000 m2. De nu voorliggende planontwikkeling overschrijdt deze vrijstellingsgrenzen.
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Maasdriel met aanduiding plangebied
Onderhavig plangebied is begrepen binnen het onderzoeksgebied van eerder uitgevoerd archeologisch bureauonderzoek uit 2009. Echter is voor kadastraal perceel 421 destijds geen booronderzoek uitgevoerd. Zodoende is geadviseerd alsnog een inventariserend veldonderzoek uit te voeren voor onderhavig plangebied.
Het inventariserend veldonderzoek is op dit moment in uitvoering. De resultaten worden voor vaststelling opgenomen in onderhavig plan.
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Wel zullen de archeologische vrijstellingsgrenzen worden overschreden. De resultaten van het inventariserend veldonderzoek archeologie zullen voor vaststelling worden opgenomen in onderhavig plan. Voor nu is ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 6' overgenomen.
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.
Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Luchtkwaliteit ter plaatse
Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De waarden zijn afkomstig van de digitale Atlas Leefomgeving van de Rijksoverheid.
Stof | Jaar 2020 | Grenswaarde | Advieswaarde | |
NO2 | 12,6 µg/m3 | 40 µg/m3 | 10 µg/m3 | |
PM10 | 15,9 µg/m3 | 40 µg/m3 | 15 µg/m3 | |
PM2,5 | 9,1 µg/m3 | 20 µg/m3 | 5 µg/m3 |
Waarden in het plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit
Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5. De huidige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede ontsluiting van belang. Daarnaast dient voorzien te worden in voldoende parkeerplaatsen. Onderstaand worden eerst de mobiliteitseffecten in beeld gebracht. Vervolgens volgt een overzicht van het parkeren.
Het plangebied zal via 2 ontsluitingen op de Hogeweg worden ontsloten. Gelet op het karakter van de Hogeweg is door Adviesbureau Omega een memo opgesteld ten aanzien van het aspect verkeer (Bijlage 5). De conclusies en aanbeveling van het memo luiden als volgt:
"Conclusie 1
Verkeerstellingen
Conclusie 2
De berekende intensiteit van 886 motorvoertuigen per etmaal voldoet ruimschoots aan de door het CROW gestelde maximale capaciteitseisen van de Hogeweg.
Conclusie 3
Conclusie 3 is opgesteld in combinatie met het naastgelegen project Appelgaerde. Volgens de berekeningen voor het Appelgaerde-project is het maximale aantal motorvoertuigen per etmaal op een weekdag 899,2. Door deze om te rekenen naar een werkdag, vermenigvuldigd met een factor van 1,11, komt het totaal op 999 motorvoertuigen per etmaal.
Het totale aantal motorvoertuigen in de huidige situatie, inclusief de voorziene plannen voor perceel E421 en Appelgaerde, bedraagt 1291 motorvoertuigen per etmaal. Dit aantal is ruimschoots onder de door het CROW gestelde maximale capaciteitseisen van de Hogeweg.
Aanbeveling
Het uitwerken van de ontsluiting en afwikkeling van het verkeer richting de diverse wegen."
In de Nota Parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel is voor verschillende functies een parkeernorm vastgelegd. De Nota dient ter actualisatie van de parkeernomen die in 2009 zijn vastgelegd in de Mobiliteitsnota Maasdriel. In de parkeernota wordt verwezen naar CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' als uitgangspunt voor de parkeernormering. Verder wordt in de nota gesteld dat voor geheel gemeente Maasdriel de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en de stedelijke zone 'rest bebouwde kom' gelden.
Wat betreft de parkeernormen is voor de functie wonen in de parkeernota een tabel opgenomen met gemiddelde normen op basis van woningtypologie. Voor de overige functies dient in beginsel te worden aangesloten bij de hogere norm uit de voorgenoemde CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'.
Op grond van de gemeentelijke parkeernota en in nadere afstemming met de gemeente kan navolgende tabel worden gegeven voor de parkeerbehoefte in de toekomstige situatie.
Omschrijving | Norm | Aantal (st.) | Totaal |
Zorgkamers | 0,7 | 48 | 33,6 |
Wooneenheden voor bijzondere doelgroep | 0,7 | 12 | 8,4 |
Medisch centrum | 3,0 | 5 | 15 |
Vrijstaande woningen | 2,3 | 2 | 4,6 |
Totaal aantal parkeerplaatsen | 61,6 |
Tabel parkeren
Gelet op bovenstaande tabel zijn in totaal 62 parkeerplaatsen benodigd. Het initiatief voorziet op eigen terrein in 63 parkeerplaatsen. Er wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. De aanbevelingen met betrekking tot de ontsluiting worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het ontwerp.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Onderhavig plan ziet op de realisatie van woon(zorg)voorzieningen. Het beoogde programma bestaat uit een dubbel woonhuis met 48 onzelfstandige wooneenheden met 24-uurszorg ten behoeve van mensen met dementie, een kleinschalig medisch centrum met vijf behandelkamers en op de verdiepingen twaalf wooneenheden voor huisvesting van een specifieke doelgroep en tenslotte een tweetal vrijstaande woningen in het bebouwingslint van de Hogeweg. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt dergelijke woon(zorg)voorzieningen als zogenaamde geluidsgevoelig objecten. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij woningbouw binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Een uitzondering hierop zijn de wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een snelheidregiem van maximaal 30 km/h geldt.
Normstelling
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de locatie Hogeweg nabij 26 geldt op dit moment, als stedelijk gebied, een voorkeursgrenswaarde van 48dB en een maximale grenswaarde (ontheffingswaarde) van 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
Onderzoek
Gezien het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Hogeweg, H.C. de Jonghweg en de Wetering is door Alcedo B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). Uit dit onderzoek blijkt samengevat het volgende:
"Het geluid wordt getoetst aan de grenswaarden volgens de Wet geluidhinder. Uit het onderzoek blijkt dat bij de zorgwoningen en de wooneenheden bijzondere doelgroep dat de geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting bij de twee woningen aan de Hogeweg overschrijden de voorkeursgrenswaarde, maar zijn lager dan de maximale grenswaarde.
Voor deze twee wegen zijn geen maatregelen mogelijk en er is geen gemeentelijk geluidbeleid voor aanvullende voorwaarden voor het aanvragen van hogere waarden.
Vanwege de Hogeweg dienen de volgende hogere waarden te worden aangevraagd:
Omdat sprake is van een hogere geluidbelasting, moet volgens het Bouwbesluit 2012 ook een hogere geluidwering worden gerealiseerd. Dat is hier ook het geval. Bij het ontwerp van het gebouw en de aanvraag van de omgevingsvergunning moet daarom rekening worden gehouden met deze hogere geluidbelasting. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 59 dB.
Gebleken is dat onderhavige planontwikkeling niet gelegen is binnen de wettelijke zone van een spoorweg.
Gebleken is dat onderhavige planontwikkeling niet gelegen is binnen de wettelijke zone van een industrieterrein.
Gelijktijdig met onderhavig bestemmingsplan gaat het (ontwerp)-besluit hogere waarde in procedure in verband met de geluidbelasting van de Hogeweg. Wat betreft het geluid zal worden voldaan aan de wettelijk toegestane normen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen zal worden getoetst aan de norm uit het Bouwbesluit omtrent het binnenniveau van ten hoogste 33dB. Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De omgeving van het plangebied kan gelet op de beperkte functiemenging (overwegend wonen en agrarisch) gekarakteriseerd worden als rustig gebied.
De toekomstige nieuwe woon(zorg)functies leiden niet tot overlast op de omgeving. Wonen wordt namelijk niet gezien als een milieubelastende functie, wel betreft het een milieugevoelige functie.
Wat betreft het medisch centrum met op de verdieping wooneenheden voor een bijzondere doelgroep geldt dat hier sprake zal zijn van beoogde functiemenging. Conform de bijlage 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging' van VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' vallen artsenpraktijken en klinieken in categorie A. Het betreffen hier bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan. De beoogde activiteiten binnen het medisch centrum zullen zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Hier zal met de nieuwbouw aan worden voldaan. Er zal geen sprake zijn van (ontoelaatbare) overlast op de woningen en omgeving.
Wat betreft potentiële milieuhinder van naburige agrarische bedrijven wordt opgemerkt dat op ca. 40 meter ten noorden van het plangebied aan de H.C. de Jonghweg 9 een agrarisch bouwvlak is gelegen met de functieaanduiding 'glastuinbouw'. Een glastuinbouwbedrijf opereert conform voornoemde VNG-uitgave in milieucategorie 2. Het plangebied is niet gelegen binnen de bijbehorende richtafstand van 30 meter. Er ontstaan wederzijds geen belemmeringen. Verder liggen binnen de directe omgeving geen voor onderhavig plan relevante agrarische bedrijven/bouwvlakken.
Tenslotte ligt op ruim 30 meter ten noordoosten van het plangebied aan de Hogeweg 26 een niet-agrarische bedrijfsbestemming waar in beginsel een bedrijf tot maximaal milieucategorie 2 is toegestaan. Het plangebied is niet gelegen binnen de bijbehorende richtafstand van 30 meter. Er ontstaan wederzijds geen belemmeringen. Verder liggen binnen de directe omgeving geen voor onderhavig plan relevante niet-agrarische bedrijven/bouwvlakken.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt onderhavige ontwikkeling niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur, vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit is de Wgv met enkele nuance verschillen overgenomen. De Wgv is het toetsingskader voor de vergunningverlening van een omgevingsvergunning onderdeel milieu aan vergunningplichtige bedrijven en het Activiteitenbesluit is het toetsingskader voor de meldingsplichtige bedrijven. De Wgv is nader uitgewerkt in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv).
Bij nieuwe planologische projecten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de Wgv zijn voor verschillende dieren geuremissienormen opgenomen, die de maximale geurbelasting op een gevoelig object bepalen. Als de geuremissie van een dier niet bekend is, stelt de wet minimumafstanden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object. Als die geuremissie wel bekend is, dan moet de geurbelasting worden berekend. De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in geureenheden. De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale belasting die het bedrijf mag veroorzaken).
Op grond van art. 6 Wgv en art. 3.118 Activiteitenbesluit hebben gemeenten de bevoegdheid om een geurverordening op te stellen waarmee ze voor het aangewezen gebied een afwijkende norm stellen. De gemeente Maasdriel heeft op 16 december 2010 een geurverordening vastgesteld. Hierbinnen zijn de volgende afwijkende geurnormen vastgelegd:
De gewenste woningen en woon(zorg)voorzieningen zijn geurgevoelige objecten. Gezien de ligging nabij veehouderijen dient gemotiveerd te worden dat binnen het plangebied sprake zal zijn van een voldoende goed woon- en leefklimaat. Hiertoe is op dit moment een geuronderzoek in uitvoering. De resultaten worden voor vaststelling opgenomen in onderhavig plan.
PM
Wanneer gevoelige functies zoals woningen gerealiseerd worden in de nabijheid van agrarische percelen moet nagegaan worden welke regels er in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan gelden ten aanzien van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Op het moment dat het gebruik hiervan toegestaan is, moet er namelijk rekening gehouden worden met spuitzones. De spuitzone is de ruimte rondom een bepaald gebied waar gewassen bespoten worden. De hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel die in deze zones op de grond of in de lucht terecht ('drift' genaamd) kan komen kan van invloed zijn op de volksgezondheid.
In de praktijk wordt een spuitzone aangehouden van 50 meter, gemeten vanaf de grens van het bestemmingsvlak. Deze 50 meter geldt als een vaste richtafstand. Een kleinere afstand is mogelijk, mits goed onderbouwd.
In het onderhavige geval zijn de gronden ten westen en noorden van het plangebied bestemd als ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden’. Op de gronden ten westen en noordoosten van het plan is momenteel sprake van een fruitboomgaard (laagstam). Het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen is ter plaatse niet uitgesloten. De boomgaard ten westen van het plangebied grenst direct aan de beoogde tuinen. De kortste afstand tot de boomgaard ten noordoosten van het plangebied bedraagt circa 35 meter. Daarbij is er bovendien sprake van (toekomstige) tussenliggende bebouwing behorende bij het woningbouwplan ‘Appelgaerde’.
Gelet op het voorgaande ligt de beoogde gevoelige bestemming ter plaatse van het plangebied binnen 50 meter van de boomgaarden. Dit maakt dat een locatiespecifiek onderzoek naar spuitzones noodzakelijk is om het initiatief mogelijk te maken. Uit dit locatiespecifiek onderzoek moet blijken dat er ter plaatse van de verblijfsgebieden (tuinen inbegrepen) sprake is van een goed woon- en leefklimaat (geen onaanvaardbare risico’s vanwege gebruik van gewasbeschermingsmiddelen).
Door TecMaP is een onderzoek spuitzonering uitgevoerd (Bijlage 8). De conclusie en aanbevelingen luiden als volgt:
"Er heeft een locatiespecifiek spuitzone onderzoek plaatsgevonden naar de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen door drift vanwege aan het plangebied grenzende agrarisch bestemde gronden waarop sprake is van fruitboomgaarden (teelt van peren).
Uit diverse door derden uitgevoerde metingen van deposities en drift wordt het volgende herleid:
Uit bovenstaande blijkt dat op een afstand van 7 ½ meter van de laatste bomenrij sprake is van een dermate lage restconcentratie aan beschermingsmiddelen dat de maximaal acceptabele blootstellingsnormen niet worden niet overschreden. Hierbij is uitgegaan van de maximaal geregistreerde meetwaarden onder meewindcondities (worst-case scenario). Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (pesticiden) binnen 50 meter van de bestaande woonbestemming is volgens het bestemmingsplan niet toegestaan. Alleen tijdens opwaarts spuiten van pesticiden (niet verwarren met water met of zonder spore elementen) is een winterhaag noodzakelijk om drift op te vangen in de lagere hoogten in de richting (nieuwe) watergang. Hierbij zijn de meetresultaten gebruikt die zijn verkregen bij het opwaarts spuiten aan fruitbomen.
Uit voorzorg, ook vanwege het aspect cumulatie en blootstelling van kinderen, wordt geadviseerd om tussen de verblijfsgebieden en de boomgaard aanvullend afschermende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld in de vorm van een windhaag. Deze kan gerealiseerd worden in de voorziene groenbestemming (houtwal). Voor deze windhaag moet worden uitgegaan van de volgende eigenschappen:
Gelet op de tijd die naar verwachting benodigd is vooraleer het vanggewas een voldoende omvang en dichtheid heeft bereikt, kan in de planregeling rekening worden gehouden met tijdelijke maatregelen. Zo kan worden voorzien in de realisatie van een (gebouwd) scherm tot het moment waarop een haag de vereiste hoogte en dichtheid heeft verkregen. Het is ook een optie om beperkingen te stellen aan het gebruik van de buitenverblijfruimten in het plan (enkel gebruik als siertuin, geen verblijf in de vorm van terras of speelgelegenheid voor kinderen) totdat de haag is volgroeid.
De voorgestelde maatregelen dienen planologisch te worden geborgd."
Er is een onderzoek spuitzonering uitgevoerd. Naar aanleiding van dit onderzoek wordt uit voorzorg geadviseerd om tussen de verblijfsgebieden en de boomgaard, ter hoogte van de zuidwestelijke grens van het plangebied, aanvullend afschermende maatregelen te nemen.
In onderhavig bestemmingsplan zijn de voorgestelde maatregelen juridisch geborgd middels het opnemen van een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van het gebruik van de te realiseren wooneenheden voor dementerenden en het medisch centrum met wooneenheden voor de bijzondere doelgroep. De voorwaardelijke verplichting is niet van toepassing op de twee vrijstaande woningen in het bebouwingslint van de Hogeweg nu in het onderzoek spuitzonering is aangegeven dat de betreffende woningen buiten de 50 meter grens zijn gelegen, rekening houdend met de contour van bestaande woningen.
Op grond van het onderzoek zal hiermee sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Het aspect spuitzonering vormt met inachtneming van de voorwaardelijke verplichting geen belemmering voor onderhavig plan.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Gelet op de beoogde woon(zorg)functies passen binnen het plangebed geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten. Uit de signaleringskaart externe veiligheid blijkt, dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor vormt het plaatsgebonden risico van stationaire risicovolle activiteiten geen belemmering voor de planontwikkeling en is geen verantwoording van het groepsrisico nodig.
Uit de signaleringskaart externe veiligheid blijkt, dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in ieder geval worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.
Met oog op de ligging binnen het toxische invloedsgebied van de Waal heeft Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) in haar advies d.d. 21 juni 2023 aangegeven dat navolgende standaardverantwoording volstaat voor dit scenario.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
In een later advies van d.d. 16 november 2023 heeft de VRGZ nog aangegeven dat de bouwwerken, om de verblijfsduur in de bouwwerken te verlengen, bij een (dreigende) gifwolk voorzien dienen te worden van handmatig centraal afschakelbare ventilatie. Dit is middels een voorwaardelijke verplichting ook opgenomen in de regels van onderhavig plan.
Uit de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een relevante buisleiding, te weten de hogedruk aardgasleiding W-531-03. Deze buisleiding heeft een grootte van 7 inch en een werkdruk van 40 bar. Het maatgevend scenario is een grote fakkelbrand. Door een breuk van de leiding kan een grote fakkelbrand ontstaan van zo’n 60 meter hoogte. De 100% letaliteitsgrens voor deze hogedruk aardgastransportleiding ligt op maximaal 40 meter en de 1% letaliteitsgrens op maximaal 75 meter. In het advies van de VRGZ d.d. 21 juni 2023 wordt hier ook op ingegaan. Mede naar aanleiding van dit advies is door AVIV een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (Bijlage 9). Ten aanzien van de hogedruk aardgasleiding wordt geconcludeerd:
"Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
Groepsrisico
Het groepsrisico is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde en wijzigt niet door de planontwikkeling. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De beperkte verantwoording is uitgewerkt in hoofdstuk 5 en bijlage 3.
Belemmeringenstrook
De belemmeringenstrook legt geen beperkingen op aan het plangebied."
Ten aanzien van de beperkte verantwoording wordt in het onderzoek externe veiligheid ook verwezen naar het eerder genoemde advies van de VRGZ d.d. 21 juni 2023. Ten aanzien van de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn in dit advies verschillende concrete maatregelen en vereisten vermeld:
In een later advies van d.d. 16 november 2023 heeft de Veiligheidsregio aangegeven dat de volgende maatregelen minimaal nodig zijn en in ieder geval uitgevoerd dienen te worden:
Initiatiefnemer conformeert zich aan laatstgenoemde twee maatregelen. In de verdere uitwerking van de plannen en exploitatie van de voorziening zal met de voorgestelde adviezen rekening worden gehouden.
Tenslotte wordt nog(maals) opgemerkt dat met de huidige inrichting van het plangebied het gebouw buiten de 100% lethaliteitszone ligt en dat het groepsrisico (volgens advies VRGZ d.d. 16 november 2023) ruim onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt. Met het eventueel (richting het oosten) opschuiven van het gebouw wordt ook niet buiten de 1% lethaliteitszone gekomen dus dat heeft weinig effect. Met de huidige inrichting wordt ook de afstand tot de vrijstaande woningen van het naastgelegen plan (Appelgaerde) gewaarborgd.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van de vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied herziening 2022, Reparatieplan' en 'Rossum en Hurwenen' is op te maken dat er een planologisch relevante gasleiding ten zuidwesten op enige afstand parallel langs het plangebied loopt. Wat betreft de verantwoording omtrent het aspect externe veiligheid kan hier worden verwezen naar paragraaf 4.10 Externe veiligheid. Voor de verdere realisatie van het plan zal een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Waterschap Rivierenland
Met het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Waterschap Rivierenland zorgt voor veilige dijken en een evenwichtig watersysteem. Deze missie is het vertrekpunt voor alle activiteiten en projecten van Waterschap Rivierenland. De langetermijnvisie staat in de Watervisie 2050. Deze visie is in het WBP uitgewerkt met oplossingen, maatregelen en ideeën voor de korte termijn; een planperiode van zes jaar. Voor dit WBP is dat 2022-2027. De maatregelen worden gerealiseerd via projecten en in het reguliere beheer en onderhoud.
Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent onder meer op:
Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.
In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui).
Gemeente Maasdriel
Gemeenten Maasdriel en Zaltbommel hebben gezamenlijk het 'Water en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022 - 2026' opgesteld. Hierin geeft de Bommelerwaard aan hoe invulling wordt gegeven aan de zorgplichten uit de Wet milieubeheer en de Waterwet. Bijlage C gaat specifiek in op het hemelwaterbeleid van de gemeente Maasdriel. Om (nog) duurzamer om te gaan met hemelwater worden de volgende doelen nagestreefd:
De voorkeursvolgorde 'omgang met hemelwater en ander afvalwater aan de bron' binnen de gemeente Maasdriel, gebaseerd op het landelijke hemelwaterbeleid, is als volgt:
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Onderhavig plan ziet op de realisatie van woonzorgvoorzieningen. Het beoogde programma bestaat uit een dubbel woonhuis met 48 onzelfstandige wooneenheden met 24-uurszorg ten behoeve van mensen met dementie, een kleinschalig medisch centrum met vijf behandelkamers en op de verdiepingen twaalf wooneenheden voor huisvesting van een specifieke doelgroep en tenslotte een tweetal vrijstaande woningen in het bebouwingslint van de Hogeweg.
Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd (Bijlage 10). Hierna wordt nader ingegaan op de relevante wateraspecten.
(Geo-)hydrologische situatie
Wat betreft de bestaande (geo-)hydrologische situatie kan het volgende gesteld worden: Maaiveldpositie (t.o.v. NAP): 3.11 m / Grondwaterstand tussen 0,62 en 0,95m - MV / Oppervlaktepeil ZP: 2,40m NAP / WP: 2,15m NAP. Er is van nature voldoende ontwatering. Daarnaast worden maatregelen op eigen terrein getroffen, namelijk de aanleg van een karakteristieke sloot. Zoals hierna volgt kan worden voldaan aan de waterbergingsopgave.
Oppervlaktewater
In het plangebied zijn geen waterlopen gesitueerd. Uit de Legger van het Waterschap volgt dat het plangebied direct ten noordwesten wordt begrenst door een A-watergang en direct ten zuidoosten door een C-watergang.
Uitsnede Leggerkaart Waterschap Rivierenland met aanduiding kadastraal perceel 421
Watercompensatie
De te realiseren waterberging op basis van vuistregel vanuit Waterschap Rivierenland: oppervlakte * 0,0436 m3 = xxx m3. Te realiseren oppervlakte bij een peilstijging van het watervlak van 0,3m geeft de formule: m2 nieuw verhard * 43,6mm / 0,3 m = berging in m2.
Zoals volgt uit onderstaande berekening bedraagt de totaal aanwezige verharding in onderhavig plan ca. 5.350 m2. Dit betreft een reële berekening, waarbij ook rekening is gehouden met terassen, paadjes etc. Er is 777,53 m2 waterberging benodigd (5.350 * 43,6 / 0,3). In het plan is ca. 818 m2 waterberging opgenomen in de vorm van een karakteristieke sloot met zachte natuurlijke oever. Hiermee wordt voldaan aan de eisen.
Hemelwaterafvoer
Hemelwater zal zoveel mogelijk afgekoppeld worden op de te realiseren karakteristieke sloot / watergang. Conform naastgelegen plan Appelgaerde watert onderhavig plangebied met de te realiseren sloot af op de A-watergang die het plangebied aan noordwestelijke zijde begrenst. De bodem heeft ter plaatse van het plangebied voldoende waterbergend vermogen, waardoor dit ten tijde van zware regenval niet tot wateroverlast leidt. In het plangebied is in de bestaande situatie geen overlast door grondwater bekend. Verder wordt er geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.
Vuilwaterafvoer
De nieuwe bebouwing wordt voor wat betreft het afvalwater aangesloten op het gemeentelijk hoofdriool bij de Hogeweg. Hierbij wordt er geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Wat betreft de prognose van toename aan afvalwater: conform de Kennisbank Stedelijk Water wordt er een DWA piekproductie aangehouden van 12 liter per werknemer / inwoner per uur. De dag productie wordt verdeeld over 10 uur, waardoor de dagproductie op 120 liter per werknemer / inwoner per dag komt. Het maximaal aantal werknemers // inwoners is gebaseerd op een inschatting van 68 inwoners en 20 werknemers. Het totaal komt hierdoor uit op: 88 x 12 l/uur = 1,06 m³/uur. De dagproductie bedraagt 88 x 120 l/dag = 10,56 m³/dag.
In navolgende figuren zijn een overzichtstekening van de groen-blauwe structuur en tweetal indicatieve profielen opgenomen van de toekomstige, nieuwe situatie.
Overzichtstekening groen-blauwe structuur (bron: Arcom B.V.)
Indicatief profiel A nieuwe situatie (bron: Arcom B.V.)
Indicatief profiel B nieuwe situatie (bron: Arcom B.V.)
Er worden vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
In de deelvisie ‘Groen en Bomen’ van augustus 2019 (onderdeel van de omgevingsvisie Maasdriel) worden enkele doelen gesteld ten behoeve van duurzaamheid en klimaat.
Onderhavig plan geeft op verschillende manieren invulling aan beleidsdoelstelling op gebied van klimaat en duurzaamheid. Zo zal de nieuwe bebouwing in ieder geval voldoen aan de duurzaamheidseisen (o.a. geen gasaansluiting, goede isolatie) uit het Bouwbesluit, maar zijn er ook mogelijkheden tot het plaatsen van zonnepanelen op de daken. De beoogde groen-blauwe structuur in onderhavig plan zorgt voor een mooie aansluiting van het dorp op het landelijk gebied en biedt kansen voor natuurontwikkeling. Het water wordt, conform de vereisten, geborgen in het plangebied en vertraagd afgevoerd middels een karakteristieke sloot met zachte natuurlijke oever. In het plan is ruimte voorzien voor 28 bomen en 8600 m2 groen in de vorm van gemeenschappelijke tuin en parkstrook. Een en ander draagt bij aan het creëren van een aantrekkelijke leefomgeving voor dieren en insecten.
Voor het plangebied is ook nagedacht over natuurinclusief bouwen, biodiversiteit en ecologisch beheer. Het gebied kan daardoor worden gezien als een evenwichtig ecosysteem (zij het op kleine schaal) waar bewoners de natuur van dichtbij kunnen ontdekken en beleven. Verder draagt de natuurinclusieve inrichting van het gebied bij aan het tegengaan van hittestress, wateroverlast en heeft het een positieve werking op de menselijke gezondheid. Deze natuurinclusieve inrichting komt concreet tot uiting in onderstaande inrichtingsmaatregelen waarbij particulier eigendom niet geheel los van de openbare ruimte kan worden gezien, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een huismus nestelt immers in de woning, maar foerageert in de openbare ruimte.
Door in een vroeg stadium samen te werken met een ecoloog, zorgen we ervoor dat we juiste maatregelen nemen voor die dieren en planten die we op deze locatie kunnen verwachten. De beplanting zal bestaan uit zoveel mogelijk inheemse beplanting met in elk seizoen voedsel voor insecten, vlinders en vogels.
Het ecologisch beheer valt in dit plangebied voor een groot deel onder verantwoordelijkheid van de gemeente en zal uitgevoerd worden conform het gemeentelijkbeleid.
Bij grondroerende werkzaamheden leveren niet-gesprongen, onontplofte explosieven uit de Eerste of Tweede Wereldoorlog een gevaar op als ze worden verplaatst of aangeraakt. Bij het onverwachts aantreffen van niet-gesprongen explosieven tijdens graaf- of andere grondwerkzaamheden, kan dit zorgen voor gevaarlijke situaties voor werknemers en burgers in de nabije omgeving. Ook kan het zorgen voor vertraging bij het uitvoeren van werkzaamheden.
Onderstaand figuur toont een uitsnede van de bodembelastingkaart ten aanzien van niet-gesprongen explosieven. Hieruit blijkt dat het plangebied en de directe omgeving zijn gelegen in gebied dat verdacht is ten aanzien van geschutsmunitie (verschoten).
Het detectieonderzoek ten aanzien van niet-gesprongen explosieven wordt uitgevoerd op moment dat de maïs van het land is. De onderzoeksrapportage en -uitkomsten worden te zijner tijd opgenomen in deze paragraaf.
PM
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
Het initiatief ziet op de realisatie van een dubbel woonhuis met 48 onzelfstandige wooneenheden met 24-uurszorg ten behoeve van mensen met dementie, een kleinschalig medisch centrum met vijf behandelkamers en op de verdiepingen twaalf wooneenheden voor huisvesting van een specifieke doelgroep en tenslotte een tweetal vrijstaande woningen in het bebouwingslint van de Hogeweg. Er is sprake van een relatief geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen significante cumulatie is met andere projecten. De ontwikkeling ziet niet op productie van afvalstoffen en/of verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende functies.
Plaats van het project
Het plangebied is gelegen in aansluiting op de toekomstige uitbreidingswijk van de kern Rossum, 'Appelgaerde'. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat ligt op circa 1,4 kilometer afstand. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied. De ontwikkeling leidt verder niet tot een aantasting van historische, culturele of archeologische belangen.
Kenmerken van het potentiële effect
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op het milieu. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering, gelet op de omvang van het plangebied en ligging in aansluiting op een toekomstige uitbreidingswijk.
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
Gezondheid is in de ruimtelijke ordening steeds meer een thema. Er is echter geen specifieke wet- en regelgeving dan wel beleidskader voor het meenemen van het aspect gezondheid in bestemmingsplannen of andere ruimtelijke besluiten. Van belang is dat een ruimtelijk besluit voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Hiervoor is het belangrijk dat ter plaatse van de ruimtelijke ontwikkeling sprake is van een goed woon- en leefklimaat en bedrijven en dergelijke door een ruimtelijke ontwikkeling niet in hun belangen/bedrijfsvoering geschaad worden. In dit bestemmingsplan zijn diverse thema’s die van invloed zijn hierop, en daarmee mogelijk ook op de gezondheid, aan de orde gekomen. Aspecten die nog niet aan bod zijn gekomen, maar mogelijk wel van invloed zijn op de gezondheid van mens, dier en natuur komen in deze paragraaf aan de orde.
Geitenhouderijen
Binnen een straal van 2 km rondom het plangebied zijn stallen van geitenhouderijen aanwezig (op afstanden van circa 330 en 550 meter van het plangebied). Respectievelijk op adressen H.C. de Jonghweg 12 en Molenstraat 37.
Pluimvee- en varkenshouderijen
Binnen 1 km van het plangebied zijn geen pluimveehouderijen gelegen. Het plangebied is niet binnen 250 meter van overige veehouderijen gelegen.
Handreiking veehouderij en volksgezondheid
De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 (versie mei 2018) bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is. Het stappenplan kan worden gebruikt bij het afgeven van milieuvergunningen. Het stappenplan kan ook gebruikt worden voor bestemmingsplannen. Als er meerdere ‘ja’s’ uit volgen is het een overweging om bij de GGD een advies aan te vragen om de cumulatie te bespreken.
Stap 1
In deze stap moet beoordeeld worden of de ontwikkeling voldoet aan de endotoxine ‘richtafstand’ tussen een veehouderij en gevoelige bestemming. Het gaat daarbij om varkens- en pluimveehouderijen, waarvoor respectievelijk een afstand van circa 200 en 500 meter geldt. Binnen deze afstanden laten de metingen en berekeningen zien dat overschrijding van de door de Gezondheidsraad gegeven advieswaarde van 30 OU/m3 mogelijk is, als een ontwikkeling buiten deze afstanden zijn gelegen is het aannemelijk dat de waarde van 30 OU/m3 niet wordt overschreden. Er zijn binnen genoemde afstanden geen varkens- en pluimveehouderijen aanwezig. Uit bovenstaande blijkt dat de ontwikkeling voldoet aan de endotoxine ‘richtafstand’ tussen een veehouderij en gevoelige bestemming. GGD-advies is niet aan de orde, ga verder naar stap 2.
Stap 2
De ontwikkeling leidt niet tot een toename in de emissie voor geur en/of fijnstof en/of ammoniak. GGD-advies is niet aan de orde, ga verder naar stap 3a.
Stap 3a
In deze stap moet getoetst worden of in het plangebied voldaan wordt aan het wettelijke kader voor geurhinder. Een onderzoek geurhinder is hiertoe momenteel in uitvoering. Aangetoond dient te worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aan de hand van het wettelijk kader voor geur. Ten aanzien van het plan is een GGD-advies gevraagd. Ga verder naar stap 3b.
Stap 3b
In deze stap moet getoetst worden of in het plangebied voldaan wordt aan de gezondheidskundige advieswaarde voor geurhinder. Een onderzoek geurhinder is hiertoe momenteel in uitvoering. Gesteld kan worden dat tussen het plangebied en veehouderij in de wijde omgeving andere geurgevoelige objecten aanwezig die voor die veehouderij maatgevend zijn, de nieuwe geurgevoelige objecten in het plangebied belemmeren die veehouderijen dus niet in hun bedrijfsvoering. Ten aanzien van het plan is een GGD-advies gevraagd. Ga verder naar stap 4.
Stap 4a+b
Er zijn geen veehouderijen in relevante omgeving waar meer dan één diersoort wordt gehouden. Er zijn geen varkens- en/ of pluimveebedrijven in de buurt waarvan de afstand tussen de inrichtingsgrenzen minder dan 100 meter bedraagt. GGD-advies is niet aan de orde, ga verder naar stap 5.
Stap 5a
Binnen een afstand van 2 km van nieuwe woon- en verblijfsruimten zijn geitenhouderijen gelegen, namelijk op adressen H.C. de Jonghweg 12 en Molenstraat 37. Dit leidt tot GGD-advies. Check of stap 6 nog tot een GGD-advies leidt.
Stap 6
Er is geen sprake van mestbe- of verwerking als nevenactiviteit of als zelfstandige activiteit. Dit leidt niet tot GGD-advies.Check of stap 7 nog tot een GGD-advies leidt.
Stap 7
Bij omwonenden is geen sprake van ongerustheid over de volksgezondheid. Dit leidt niet tot GGD-advies.
Uit het doorlopen van het stappenplan blijkt aanleiding voor het aanvragen van een advies bij de GGD.
GGD Advies
Op basis van voorgaand stappenplan is GGD advies gevraagd. Op 17 november 2023 is een uitgebreid advies van de GGD ontvangen, dat op meer aspecten ingaat dan alleen de nabijgelegen geitenhouderijen.
Kort samengevat wordt door de GGD het volgende geadviseerd:
Luchtkwaliteit
Geluid:
Wat betreft het geluid zal worden voldaan aan de wettelijk toegestane normen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen zal worden getoetst aan de norm uit het Bouwbesluit omtrent het binnenniveau van ten hoogste 33dB. Bij de verdere planuitwerking kunnen bovenstaande adviezen worden meegenomen en waar mogelijk geïmplementeerd.
Agrarische geur:
De verwachting is dat aan deze adviesnormen kan worden voldaan. Een locatie- en planspecifiek geurhinder veehouderij is op dit moment nog in uitvoering (zie paragraaf 4.8).
Veehouderij:
De provincie volgt de lijn uit het VGO (veehouderij en gezondheid van omwonenden) en geeft aan dat de dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen een afweging moeten maken over het toevoegen van gevoelige functies binnen de 2-kilometerstraal rondom geitenhouderijen. Op minder dan 500 m van het plangebied ligt één geitenhouderij. De GGD adviseert om binnen 500 m geen nieuwe woningen te realiseren. Het advies van de GGD is meegenomen maar vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en het afwegen van de verschillende belangen is gemeend het belang voor deze ontwikkeling zwaarder te wegen.
Daarnaast is er sprake van een versnelde transitie in de veehouderij. De effecten zijn velerlei, maar betekenen in ieder geval dat behalve minder veehouderijen de impact van de resterende bedrijven op de omgeving drastisch zal verbeteren. Er is sprake van allerlei innovatieve ontwikkelingen die de emissie en immissie van aan gezondheid te relateren stoffen, zo niet geheel, dan toch in beduidende mate, zullen beperken. Als tijdelijke voorzorgsmaatregel heeft de provincie Gelderland in 2018 in de omgevingsverordening een zogenaamd “geitenverbod” opgenomen. Daardoor is nieuwe vestiging van geitenhouderij, het wijzigen van de veestapel naar geiten, dan wel een toename van het aantal te houden geiten verboden.
Bestrijdingsmiddelen:
Zover benodigd op grond van het uitgevoerde onderzoek spuitzonering is de toepassing van een afscheiding geborgd in de regels van onderhavig plan.
Bodemkwaliteit:
Klimaatadaptatie:
Bij de verdere planuitwerking kunnen bovenstaande adviezen worden meegenomen en waar mogelijk geïmplementeerd.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.
Het bestemmingsplan 'Rossum en Hurwenen herziening 2023, Hogeweg nabij 26' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Rossum en Hurwenen herziening 2023, Hogeweg nabij 26' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de enkelbestemmingen 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Verkeer' en 'Wonen'. Hieronder worden deze toegelicht.
Groen
De beoogde parkzone aan de zuid- en noordwestzijde van het plangebied is bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn onder meer groenvoorzieningen, water en paden toegestaan. Een deel van de bestemming 'Groen' kent de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen-windhaag', waarbij de gronden tevens bestemd zijn voor (tijdelijke) driftreducerende voorzieningen.
Maatschappelijk
De gronden ter hoogte van het toekomstige dubbele woonhuis voor dementerenden en ter hoogte van het medisch centrum met woningen voor een bijzondere doelgroep zijn voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk'. Ten behoeve van de 48 zorgkamers voor dementerenden is de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1' opgenomen. Hier is een woonzorgvoorziening bestaande uit maximaal 48 onzelfstandige woonruimten toegestaan. Voor het medisch centrum en de woningen voor de bijzondere doelgroep is de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 2' opgenomen, alwaar uitsluitend op de begane grond gezondheidszorg -en op de verdieping(en) wonen is toegestaan.
Voor de beoogde gebouwen is een bouwvlak aangegeven waarbinnen de gebouwen moeten worden opgericht. De maximale goot- en bouwhoogten zijn door middel van maatvoering op de verbeelding aangegeven.
Binnen de bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met oog op driftreductie ten aanzien van het gebruik van bestrijdingsmiddelen op nabijgelegen agrarisch teeltpercelen. Hiervoor is onder meer de aanduiding 'specifieke vorm van groen - windhaag' op de verbeelding opgenomen. Binnen deze aanduiding dient een windhaag te worden ingeplant en instand te worden gehouden overeenkomstig de specifieke aanbevelingen uit het onderzoek spuitzonering.
Verkeer
De interne ontsluitingsstructuur, parkeervoorzieningen en de hoofdontsluiting op de Hogeweg, zijn opgenomen binnen de bestemming 'Verkeer'.
Wonen
De beoogde twee reguliere vrijstaande woningen aan het lint langs de Hogeweg zijn voorzien van een woonbestemming. Middels een bouwvlak is aangegeven waarbinnen de gebouwen moeten worden opgericht. De maximale goot- en bouwhoogten zijn door middel van maatvoering op de verbeelding aangegeven.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst afgesloten met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald. Voorafgaand aan de planologische procedure wordt ook de planschade-overeenkomst getekend. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten en er is geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. Ook voor de gemeente zijn er geen kosten aan dit plan verbonden. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Initiatiefnemer heeft een inloopavond georganiseerd. Het verslag van deze avond is opgenomen als Bijlage 11.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is kennisgeving gedaan richting verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan. Opmerkingen vanuit Provincie Gelderland, Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ), Omgevingsdienst Rivierenland en de GGD zijn meegenomen en verwerkt in onderhavig plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van PM voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon eenieder een zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn wel/geen zienswijzen binnengekomen.