direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuidelijke ontsluitingsroute Maasdriel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1275-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In 2008 is geconstateerd dat er knelpunten worden ervaren op de N831 binnen de bebouwde kom van Velddriel, de Wordenseweg en in de kern Kerkdriel. Er is sprake van hinder door geluid en luchtverontreiniging en de oversteekbaarheid van de huidige ontsluitingsweg voor fietsers en voetgangers. Ook is de verkeersveiligheid niet optimaal. Omdat er in de gemeente nieuwbouwprojecten op de planning stonden, werd de opgave van een goede ontsluiting actueler. In 2008 werd de volgende opgave gedefinieerd:

  • De ruimtelijke ontwikkelingen hebben een goede ontsluiting richting het provinciale en landelijke wegennet nodig.
  • Het vrachtverkeer richting champignoncluster heeft een goede ontsluiting op de provinciale weg nodig.
  • De bereikbaarheid van het centrum van Kerkdriel mag niet verslechteren.
  • De recreatieve voorzieningen aan de oostzijde van Kerkdriel (Zandmeren) moeten goed bereikbaar blijven.

In het mobiliteitsplan 2020 'Verkeer op de juiste plaats' is de voorkeur uitgesproken voor een verkeerskundige oplossing voor een nieuw te realiseren verkeersroute tussen De Geerden en Kerkdriel Zuid. Deze oplossing leidt tot een afname van de verkeersdruk op drukke punten, een goede ontsluiting, afname van overlast door verkeer, meer veiligheid en minder vrachtverkeer op de Paterstraat.

In de periode van 2008 tot nu zijn er diverse onderzoeken gedaan naar de haalbaarheid van de ontsluitingsweg en de impact en de effecten van de mogelijke routes. Ook zijn er stappen gezet in de verwerving van percelen met het oog op de aanleg van een ontsluitingsroute.

Na uitgebreid onderzoek naar de haalbaarheid en de plek van de Zuidelijke Ontsluitingsroute (afgekort ZOR), heeft de gemeenteraad op 9 december 2021 ingestemd met het voorkeurstracé. Op 13 januari 2022 stelde de raad de lijst met percelen vast die mogelijk nodig zijn voor het gekozen voorkeurstracé. Ook is het voorkeursrecht gevestigd op grond van de Wvg (dd. Besluit raad). Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld aan de hand het voorlopig technisch ontwerp van het tracé dd. 30 juni 2023. Dit ontwerp is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 1).

De vigerende bestemmingsplannen ter plaatse van het voorkeurstracé laten de functie 'Verkeer' niet toe. Daarom is een herziening van deze bestemmingsplannen noodzakelijk. Met dit bestemmingsplan wordt het voorkeurstracé op de verbeelding opgenomen en worden nieuwe planregels voor het gebied gegeven en wordt de functie mogelijk gemaakt.

De ZOR is primair bedoeld om de leefbaarheid en veiligheid in de kernen Kerkdriel en Velddriel te verbeteren door zoveel mogelijk verkeer over de nieuwe route (grotendeels) buiten de bebouwde kom af te wikkelen. Tegelijkertijd zorgt het planvoornemen voor een goede ontsluiting voor toekomstige woningbouwplannen en hebben het recreatiegebied De Zandmeren en het champignoncluster baat bij deze nieuwe ontsluiting.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in de Bommelerwaard, ten zuiden van Velddriel en Kerkdriel. Een rivierenlandschap gevormd door de dynamiek van de rivieren de Waal en de Maas.Kenmerkend zijn de hoger gelegen oeverwallen, de lagere komgronden en de uiterwaarden langs de rivieren. In onderstaande afbeelding is het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied

1.3 Vigerende plannen

Ter plaatse van het planvoornemen gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Buitengebied herziening 2022, Reparatieplan (vastgesteld op 13 oktober 2022);
  • Kerkdriel en Hoenzadriel 2013 (vastgesteld op 30 januari 2014);
  • Kerkdriel herziening 2020, Bussenerweg 1a (vastgesteld op 8 oktober 2020).

Daarnaast geldt helemaal aan de westkant van het plangebied (ter plaatse van de nieuwe rotonde) Herziening inpassingsplan en reparatie inpassingsplan tuinbouw Bommelerwaard (vastgesteld op 8 februari 2023).

Op basis van bovenstaande bestemmingsplannen is het plangebied grotendeels bestemd als 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden', 'Agrarisch - Tuinbouw', 'Water' en 'Verkeer'. Op enkele locaties doorkruist het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Gemengd - Voormalige (agrarische) bedijfsbebouwing'.

Voor delen van het plangebied zijn de volgende dubbelbestemmingen van toepassing:

  • Waarde - Archeologie 3
  • Waarde - Archeologie 4
  • Waarde - Archeologie 5
  • Waarde - Archeologie 6
  • Waarde - Archeologie 7
  • Leiding
  • Waterstaat - Waterkering
  • Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

en de volgende gebiedsaanduidingen:

  • Vrijwaringszone - molenbiotoop
  • Vrijwaringszone - radar
  • Vrijwaringszone - dijk 2
  • Vrijwaringszone - dijk 1
  • Overige zone - reserveconcentratiegebied
  • wetgevingszone wijzigingsgebied 1

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het planvoornemen en de uitgangspunten. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie en gemeente Maasdriel uiteengezet. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving

van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en het (voor)overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Historie

Op historisch kaartmateriaal is zichtbaar dat de oude kernen van Velddriel en Kerkdriel en de akkerlanden zijn gelegen op de hogere gelegen delen ten noorden van de Maas. De Laarstraat en Paterstraat zijn reeds in 1900 aanwezig. Ook de kruisende wegen Wertstraat (later Wertsteeg) en Kivits Hamsche Straat (later Kievitsham) zijn omstreeks 1900 reeds aanwezig. Het tracé van deze wegen is in de loop van de tijd nauwelijks veranderd. De lager gelegen delen zijn van oudsher in gebruik als weiland. Op de overgang van hoger naar lager gelegen gebied zijn de percelen ingericht voor tuinbouw en/of fruitboomgaarden.

Het landschap met smalle langgerekte percelen verandert in de periode 1950 - 1970. Door ruilverkaveling neemt de omvang van de agrarische percelen toe en worden veel watergangen gedempt. De afwatering vindt plaats via de Drielsche Wetering welke in oostelijke richting wordt uitgebreid. Het gebied rondom Kerkdriel groeit vanaf 1955 uit tot een belangrijk centrum van de champignoncultuur in Nederland. Hierdoor zijn betrekkelijk veel champignon-/paddenstoelenkwekerijen aanwezig (geweest).

Vanaf 1980 neemt de bebouwing in Kerkdriel in zuidelijke richting toe. In periode 1980 - 1990 neemt het areaal fruitboomgaarden af en deze percelen worden in gebruik genomen als (glas)tuinbouwgrond. Enkele percelen blijven echter tot op heden in gebruik als fruitboomgaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0002.png" Figuur 2.1: Jaartal 1900 (Bron Topotijdreis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0003.png"

Figuur 2.2: Jaartal 1950 (Bron Topotijdreis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0004.png"

Figuur 2.3: Jaartal 1980 (Bron Topotijdreis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0005.png"

Figuur 2.4: Jaartal 2000 (Bron Topotijdreis)

2.2 Ruimtelijke structuur

Landschapstypen

Het tracé doorsnijdt, c.q. raakt drie landschapstypen:

Landschappelijke kenmerken oeverwal en stroomrug

  • Een halfopen tot dichte structuur;
  • Onregelmatige blokverkaveling bestaande uit een kleinschalig mozaïek van (laagstam)boomgaarden, bebouwing, glastuinbouw, kwekerijen, weilanden en akkers.

Landschappelijke kenmerken komgronden

  • Open karakter, weidegebieden, lange rijen populieren langs de wegen en erfbeplanting bij de verspreid gelegen boerderijen.
  • Drielsche broek: strokenverkaveling met oost-west georiën-teerde wegen (o.a. Laarstraat, Drielse Veldweg) en rechte waterlopen.
  • Het Drielsche Broek is nog tamelijk open, maar slibt dicht door de aanwezigheid van wegbeplantingen, laagstamboomgaarden, champignonkwekerijen en boerderijen.

Landschappelijke kenmerken rivier en Maasuiterwaarden

  • Een open structuur met grotere maten, nagenoeg geen bebouwing aanwezig met uitzondering van steenfabrieken, campings en jachthavens.
  • Bij Kerkdriel zijn de uiterwaarden vergraven (jachthaven, recreatiepark, zwemstranden) waardoor hier de ruimtelijke continuïteit en karakteristiek van de uiterwaarden worden verstoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0006.png"

Figuur 2.5: Landschapstypen

Ontsluiting

De dorpen Kerkdriel en Velddriel worden ontsloten door de oude wegen op de oeverwal en stroomrug met daarlangs lintbebouwing. De N831 is in zijn huidige vorm ontstaan door het verleggen en strekken van de oude wegstructuur in Velddriel in de jaren '60 van de vorige eeuw. Door het komgebied lopen enkele oost-west gerichte verbindingen tussen de oude linten, zoals Wordenseweg/Kerkstraat, Laarstraat/Paterstraat en de Drielsche Veldweg.

Bebouwing

Kerkdriel en Velddriel zijn naar elkaar toegegroeid. De openheid tussen de beide kernen is goeddeels verdwenen, op één plek op de Wordenseweg is er nog wel zicht op het landschap. Enkele boerderijen en de champignonbedrijven zijn gelegen in de kom.

Water

Kenmerkend is een fijnmazig slotenstelsel. Ten noorden van de Drielsche Wetering is dit noord-zuid gericht en ten zuiden van de Drielsche Wetering is dit oost-west gericht. De Drielsche Wetering/Hoofdwetering verzorgt met enkele andere grotere watergangen de afvoer van water uit het gebied. Enkele grotere wateroppervlakken liggen in het komgebied.

Groen

Het plangebied betreft overwegend graslanden en enkele akkers. Tevens zijn er enkele laagstamboomgaarden op de overgang van de oeverwal en de komgronden. Daarnaast is er transparante laanbeplanting langs (delen) van wegen en zijn er enkele knotwilgen langs watergangen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0007.png"

Figuur 2.6: Drielsche Wetering

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0008.png"

Figuur 2.7: Landschapsbeeld komgebied

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Het planvoornemen

Het ontwerp is opgenomen in bijlage 1. Hieronder worden de verkeerskundige uitgangspunten beschreven.

Verkeerskundige uitgangspunten

Algemeen

  • De ZOR vormt de verbinding tussen de N831 en de kern Kerkdriel en recreatiegebied de Zandmeren
  • Het is een route buiten de bebouwde kom (bubeko) vanaf de N831 (ter hoogte van de Sassertweg) tot aan de Kievitsham en de optimalisatie van het tracé Kievitsham – Paterstraat – Zandstraat (tot aan de Geersteeg) binnen de bebouwde kom (bibeko).
  • Het gehele tracé is erftoegangsweg
    • 1. Van N831 tot Kievitsham 60km/u (buiten de bebouwde kom)
    • 2. Van Kievitsham tot Geersteeg 30km/u (binnen de bebouwde kom)
  • De weg wordt niet opengesteld voor (brom)fietsers. Landbouwverkeer is wel toegestaan.

Rotonde

  • Het tracé wordt middels een turborotonde aangesloten op de N831, waarbij op de provinciale weg voor en na de aansluiting twee op- en afgaande stroken aanwezig zijn. De ZOR zelf (en de aansluiting er recht tegenover) krijgen elk één op- en afgaande strook.
  • De aanwezige fietspaden langs de N831 kruisen de zijwegen gelijkvloers. Er komt geen oversteek voor fietsers over de N831 ter plaatse van de rotonde.
  • Op het moment dat de ZOR wordt aangesloten op de rotonde op de N831, worden de aansluitingen van de Sellikstraat, de Valkstraat, de Sassertweg en de Veilingweg afgesloten van de N831. De Veilingweg wordt via een parallelweg aangesloten op de westelijke 4e aansluiting van de rotonde.

Tracé buiten de bebouwde kom

  • Het tracé kruist de wegen Hamstraat, Kooiheuvelweg, Oostenbroekweg, Wertsteeg en Bussenerweg
    • 1. Vier van de vijf bestaande wegen (Hamstraat, Kooiheuvelweg, Oostenbroekweg en Wertsteeg) worden gelijkvloers en tweezijdig op de ZOR aangesloten.
    • 2. De Bussenerweg wordt niet aangesloten op de ZOR, maar kruist deze gelijkvloers.
  • Kruispunten worden uitgevoerd met plateaus, bij rechtstanden buiten de bebouwde kom groter dan 500m worden solitaire remmers geplaatst.
  • De ZOR wordt gerealiseerd als een erftoegangsweg met voorrang. Dit betreft voor de 4 aan te sluiten zijwegen pér kruispunt geregelde voorrang met behulp van borden B06 & B04. Het wordt géén voorrangsweg aangeduid met bord B01.
  • Bij de kruising van de weg met de Bussenerweg wordt op de 4 richtingen met bord D4 aangegeven dat er alleen gekruist mag worden.

Tracé binnen de bebouwde kom

Binnen de bebouwde kom blijft de huidige kruising Leijensteinstraat-Paterstraat-Kievitsham behouden.

Verlichting

  • Binnen de bebouwde kom is verlichting aanwezig, waar nodig wordt deze aangepast.
  • Buiten de bebouwde kom wordt verlichting geplaatst bij kruispunten met bestaande wegen.

Geluidwerende maatregelen

  • nader te bepalen aan de hand van onderzoek.

3.2 Nut en noodzaak

De gemeente Maasdriel is uitstekend en mooi gelegen in het open landschap van de Bommelerwaard, centraal aan de A2 en dicht bij 's-Hertogenbosch met haar voorzieningen. Dit vormt de basis om in onze aantrekkelijke gemeente te wonen, werken, en recreëren. Voor onze inwoners is het van belang dat we een leefbare gemeente blijven waar je rustig kunt wonen, die goed bereikbaar is, waar ondernemers zich graag willen vestigen en toeristen graag willen verblijven.

Al lange tijd wordt in de gemeente Maasdriel gesproken over het realiseren van een nieuwe weg ten zuiden van de kernen Kerkdriel en Velddriel. Sinds 2008 heeft de gemeente diverse onderzoeken laten uitvoeren t.a.v. verkeersontwikkeling en doorstroming. Hieruit is gebleken dat de verbetermogelijkheden van de bestaande infrastructuur onvoldoende zijn om het verkeersvraagstuk duurzaam-veilig op te lossen.

Door de tijd heen heeft de beoogde route verschillende namen gedragen, zoals Zandmerenroute en Champignonroute. Deze twee namen geven iets weer van het 'waarom' van de route. Maar de route dient meer dan het ontsluiten van recreatiegebied De Zandmeren of het duurzaam-veilig bereikbaar maken van de in het gebied aanwezige champignonkwekerijen. De route is primair bedoeld om de leefbaarheid en veiligheid in de kernen Kerkdriel en Velddriel te verbeteren door zoveel mogelijk (doorgaand) verkeer over een nieuwe route (grotendeels) buiten de bebouwde kom af te wikkelen. Tegelijkertijd maakt het in de toekomst extra woningbouw mogelijk en hebben recreatiegebied De Zandmeren en het champignoncluster baat bij deze nieuwe route. Om de route los te trekken van een van de vele doelen die de weg gaat dienen, is gekozen voor een meer neutrale naam: de Zuidelijke Ontsluitingsroute, afgekort ZOR. Een weg bedoeld voor inwoners, ondernemers en toeristen.

Besluitvorming

Ondertussen heeft de nodige gemeentelijke besluitvorming plaatsgevonden rond de ZOR:

  • 1. In 2009 heeft de raad het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' vastgesteld, De ZOR kreeg hierin ook een plek.
  • 2. In 2019 heeft de gemeente een nieuw GVVP vastgesteld met ook daarin weer een grote plek voor de ZOR.
  • 3. In het bestuursakkoord 2018-2022 is over de ZOR de volgende tekst opgenomen: Mede als gevolg van de economische groei is in een aantal dorpen door de verkeersdrukte in toenemende mate sprake van verkeersoverlast. Wij willen een goede en toekomstbestendige ontsluitingsroute om Kerkdriel-Zuid en Velddriel te ontlasten van onnodige verkeersoverlast.
  • 4. Op 9 december 2021 zijn enkele besluiten genomen om te komen tot realisatie van de ZOR:
    • a. Er is besloten om te kiezen voor optie 2A; een route buiten de bebouwde kom vanaf de N831 (ter hoogte van de Sassertweg) tot aan de Kievitsham en de optimalisatie van het tracé Kievitsham – Paterstraat – Zandstraat (tot aan de Geersteeg).
    • b. Er is besloten om op 109 percelen de WVG te vestigen; eigenaren zijn vanaf 15 januari 2022 verplicht om bij verkoopplannen hun perceel eerst aan de gemeente aan te bieden.
    • c. Er is in totaal € 5 miljoen aan voorbereidingskrediet beschikbaar gesteld om te komen tot realisatie van deze nieuwe ontsluitingsroute.

De raadsbesluiten van december 2021 vormen de basis voor de verdere projectuitwerking. De verschillende varianten zijn zorgvuldig afgewogen, deze afweging is toegevoegd aan bijlage 2.

3.3 Landschappelijke inpassing

Het landschappelijk inpassingsplan is toegevoegd aan bijlage 3. Daarin zijn ook dwarsdoorsnedes zichtbaar. De belangrijkste ontwerpuitgangspunten zijn:

  • Doel is om het tracé op een rustige wijze ruimtelijk in het landschap op te nemen, waarbij de weg met toebehorende bermstroken en sloten een als vanzelfsprekende vormgeving krijgen, passend in de omgeving.
  • Hierbij zijn zichtlijnen vanuit de ZOR op het omringende landschap van belang, maar evenzeer vanuit het landschap op de ZOR (bewoners, passanten).
  • Om dit te bereiken wordt afgezien van een begeleiding van laanbeplanting van het tracé zodat de weg vanaf een afstand niet opvalt in het landschap.
  • De kruisende lokale wegen hebben juist wel een begeleidende laanbeplanting. Dit draagt bij aan de verbijzondering van de knooppunten met de ZOR en op die wijze aan de oriëntatie van de weggebruiker.
  • Het knooppunt van de rotonde van de N831 met de ZOR dient herkenbaar te zijn als keuzemoment voor de reiziger waarbij de doorgaande route het oude ontsluitingslint naar de kernen Velddriel en Kerkdriel blijft volgen, en de afslag een snellere optie is door het open komgebied naar Kerkdriel en de Zandmeren.
  • De bermen krijgen een extensief beheer. Hierdoor krijgen bloemen en kruiden de kans om tot bloei te komen en wordende bermen zo waardevolle linten in het landschap voor bijen, vlinders en overige insecten. De eerste 50 cm bermbreedte aansluitend op de weg wordt intensief gemaaid of krijgt mogelijk een rammelstrook van grasstenen.
  • Het is niet gewenst dat enkele grote bebouwingsmassa's van bedrijven en een grootschalig parkeerterrein parallel aan de ZOR de beleving van het landschap vanaf de ZOR verstoren. Hoogopgaande beplanting kan voor inpassing van deze elementen zorgen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot

2050. Met de vaststelling van de NOVI is haar voorganger (de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) vervallen. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio's
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Met de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Toetsing planvoornemen

De ontwikkeling van de ZOR levert een bijdrage aan de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied, een verbeterde bereikbaarheid en leefomgevingskwaliteit. Het initiatief draagt bij aan verbetering van de verkeersveiligheid en leefbaarheid bij de Kerkdriel en Velddriel.

Het initiatief past bij de principes van de NOVI.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Regelijk algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte – voorganger van de NOVI – is uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze uitwerking is opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Bkl wordt van kracht zodra de Omgevingswet in werking treedt en is dan de uitwerking in regelgeving van het beleid dat in de NOVI staat.

De nationale belangen die nu nog in het Barro worden geborgd betreffen onder meer onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen.

Toetsing planvoornemen

Kaart 4 (Grote rivieren) van het Barro geeft aan dat het meest oostelijke deel van het plangebied aangewezen is als rivierbed en stroomvoerend deel van het rivierbed.

Rivierbed

Op grond van het Barro gelden de volgende regels ten aanzien van rivierbed (artikel 2.4.3):

  • 1. Een bestemmingsplan wijst ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aan in het geval er sprake is van:
    • a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
    • b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
    • c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
    • d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
  • 2. Bij toepassing van het eerste lid worden resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen gecompenseerd.
  • 3. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.

Het plangebied ter plaatse van het rivierbed blijft grotendeels binnen de huidige verkeersbestemming. Er komt wel een keerwand binnen de huidige woonbestemming. Deze keerwand vormt echter geen belemmering voor het rivierbed. Het planvoornemen heeft geen negatieve effecten op de waterstand of het bergend vermogen van de rivier. Bovendien is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' ook in dit bestemmingsplan opgenomen.

Stoomvoerend deel rivierbed

Op grond van het Barro gelden de volgende regels ten aanzien van het stroomvoerend deel van het rivierbed (artikel 2.4.4.):

Onverminderd artikel 2.4.3 kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het stroomvoerend deel van het rivierbed ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan uitsluitend een wijziging mogelijk maken, voor zover daarbij een of meer van de volgende activiteiten worden mogelijk gemaakt:

  • a. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken;
  • b. de verwezenlijking van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- of recreatievaart;
  • c. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
  • d. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
  • e. de aanleg of wijziging van scheepswerven voor beroeps- of pleziervaartuigen en specifiek daaraan verbonden bedrijfsactiviteiten;
  • f. de verwezenlijking verbetering of het beheer van natuurterreinen;
  • g. de uitbreiding of wijziging van bestaande steenfabrieken;
  • h. de verwezenlijking van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie of extensieve uiterwaardrecreatie zijn verbonden;
  • i. de winning van oppervlaktedelfstoffen;
  • j. de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
  • k. activiteiten van een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
  • l. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing;
  • m. het behoud van bekende of te verwachten archeologische monumenten;
  • n. de verbetering van de waterkwaliteit
  • o. de verwezenlijking van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het agrarisch, landschappelijk of daarmee vergelijkbaar beheer van het rivierbed;
  • p. het behoud of herstel van cultuurhistorische landschapselementen;
  • q. de verduurzaming van de energievoorziening van bestaande voorzieningen in het rivierbed;
  • r. de opwekking van zonne- of windenergie en die activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd.

Het plangebied ter plaatse van het stroomvoerend deel van het rivierbed is toegestaan op grond van artikel 2.4.4. van het Barro, omdat de recreatieve voorzieningen aan de oostzijde van Kerkdriel (Zandmeren) goed bereikbaar moeten blijven (zie lid h).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0009.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0010.png"

Figuur 4.1: Uitsnede Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Radarverstoringsgebied

Kaart 6 van het Rarro laat zien dat het meest westelijke deel van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied behorende bij radarstation Herwijnen ligt (groen aangegeven in onderstaande afbeelding). Ter plaatse van deze zone gelden bouwhoogte beperkingen ten aanzien van bouwwerken. Met dit planvoornemen worden geen bouwwerken gerealiseerd. Het plan heeft geen negatieve effecten op de werking van de radar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0011.png"

Figuur 4.2: Radarverstoringsgebied behorende bij radarstation Herwijnen (in groen aangegeven)

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Provinciale Staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 maart 2019. Het doel van de Omgevingsvisie is: een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland, vanuit het verleden én met het oog op de toekomst. De provincie is als middenbestuur een belangrijke schakel bij het bereiken van deze doelstellingen en wil op een aantal manieren waarde toevoegen:

  • met een brede blik kijken naar de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving;
  • stimuleren van ontwikkelingen enerzijds en beschermen van waarden anderzijds;
  • focussen op duurzaamheid, onderlinge verbondenheid en een economisch krachtig Gelderland;
  • door middel van zeven ambities verder verdiepen van de focus.

De zeven ambities van de provincie zien op de volgende thema's: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Per ambitie is de provinciale aanpak beschreven.

Toetsing planvoornemen

De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening bevat concrete regels, waaraan het initiatief wordt getoetst. Het planvoornemen draagt met name bij aan de bereikbaarheid en een gezonde woon- en leefomgeving. Door landschappelijk inpassing van de weg, draagt het plan ook bij aan de kwaliteit van de Gelderse leefomgeving.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten van Gelderland hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening of verordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt regelmatig geactualiseerd. De meest recente versie van de Omgevingsverordening dateert van 21 december 2022.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Toetsing planvoornemen

In het plangebied geldt alleen de specifieke aanduiding van een molenbiotoop. De overige thema's van de omgevingsverordening raken het plangebied niet. In de omgevingsverordening is aangegeven dat een bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk maakt voor gronden binnen een Molenbiotoop als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt.

In het vigerende bestemmingsplan “Kerkdriel en Hoenzadriel 2013” is bepaald, dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' primair bestemd zijn voor de aanleg en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element. Het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting is verboden zonder omgevingsvergunning. Op en in de gronden, die voorzien zijn van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' mag de bouwhoogte van nieuw op te richten bouwwerken binnen een afstand van:

  • 100 meter van de molen niet meer bedragen dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen, zijnde 4,70 m;
  • 100 tot 400 meter van de molen niet meer bedragen dan 1/100 van die afstand tussen bouwwerk en de betreffende molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek van die molen

De ZOR wordt landschappelijk ingepast (zie ook paragraaf 3.3). Er wordt dus nieuwe beplanting aangebracht. In figuur 4.4 is de landschappelijke inpassing binnen de molenbiotoop zichtbaar. Binnen een straal van 300 meter afstand van de molen wordt geen nieuwe beplanting mogelijk gemaakt. Binnen de straal van 300 meter is alleen bestaande beplanting zichtbaar. Tussen 300 en 400 meter afstand van de molen wordt wel nieuwe beplanting aangebracht (namelijk bomen en struweel). Op basis van de regels binnen de molenbiotoop betekent dit het volgende:

  • op 300 meter afstand van de molen is beplanting in volgroeide staat toegestaan tot een hoogte van 7.40 meter.
  • op 350 meter afstand van de molen is beplanting in volgroeide staat toegestaan tot een hoogte van 8.05 meter.
  • op 400 meter afstand van de molen is beplanting in volgroeide staat toegestaan tot een hoogte van 8.70 meter.

De nieuwe beplanting in volgroeide staat, binnen de straal van 300 tot 400 meter van de molen, zal niet hoger worden dan bovengenoemde toegestane hoogtes. Geconcludeerd wordt dat de molenbiotoop geen belemmering vormt voor de realisatie van het planvoornemen.

Ter bescherming van de windvang en de belevingswaarde van de molen is op de verbeelding en in de juridische regeling van dit bestemmingsplan ook de 'vrijwaringszone – molenbiotoop' opgenomen op gronden rondom de molen, waarin beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de oprichting van nieuwe bebouwing en aanplant van hoog opgaande begroeiing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0012.png"  

Figuur 4.3: Molenbiotoop (bron: kaart 10 'Regels Erfgoed' van de omgevingsverordening)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0013.png"

Figuur 4.4: Molenbiotoop afstanden en landschappelijk inpassingsplan

Klimaatadaptatie

In de omgevingsverordeing is het volgende opgenomen in artikel 2.65b over klimaatadaptatie:

  • 1. Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
  • 2. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
    • a. waterveiligheid;
    • b. wateroverlast;
    • c. droogte; en
    • d. hitte.
  • 3. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.

Beoordeling en conclusie

De ZOR wordt landschappelijk ingepast voor verhoging van de ruimtelijke kwaliteit en biodiversiteit, maar ook helpt het aanbrengen van groen tegen hittestress. De landschappelijke inpassing is zichtbaar in bijlage 3.

Daarnaast is waterberging nodig ter compensatie van het verhard oppervlak van de nieuwe weg. Eventueel benodigde dempingen van sloten ienen per peilvak te worden gecompenseerd met nieuw oppervlaktewater (conform de geldende eisen van het waterschap Rivierenland). Er komen bermsloten langs de ZOR met een B-status. Uitzondering hierop vormt de reeds aanwezige A-watergang in het gebied, de Drielsche Hoofdwetering. Deze behoudt zijn A-status. In paragraaf 5.8 is de berekening van de waterbergingscompensatie inzichtelijk gemaakt en in bijlage 7 is het waterhuishoudkundig plan opgenomen. Hieruit blijkt dat in 3 van de 4 peilgebieden er sprake is van een ruime overcompensatie en het plan dus voldoende waterbergend vermogen heeft. Alleen in peilgebied BOM517 is er sprake van een bergingstekort van 80 m2. Dit deel ligt binnen de bebouwde kom en er is geen ruimte om watergangen aan te leggen. Daarnaast is de opgave hier zeer gering. Het ontwerp ter plaatse is een aanpassing van het huidige wegontwerp. Het hemelwater vanaf dit deel van de weg wordt met kolken aangesloten op bestaande riolering. Omdat ook een deel van deze weg ter plaatse wordt afgekoppeld van de riolering en zal lozen op de watergangen in peilgebied BOM516 is er netto een afname van de druk op het hemelwaterstelsel. Het risico op wateroverlast wordt hiermee verminderd.

Er heeft afstemming plaatsgevonden met het Waterschap Rivierenland over het waterhuishoudkundig plan.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Bommelerwaard

De omgevingsvisie Bommelerwaard is op 13 oktober 2022 vastgesteld. De omgevingsvisie ‘Bommelerwaard’ gaat over onze woon- en leefomgeving en de mensen die daarin samenleven, werken, ondernemen en verblijven. Het gaat bijvoorbeeld over woningen, bedrijven, wegen, water, bodem en lucht. Maar ook landschap, natuur, gezondheid, veiligheid, klimaat en cultureel erfgoed vallen eronder. De gemeenten Zaltbommel en Maasdriel kiezen ervoor om samen een omgevingsvisie op te stellen.

In de visie is kernopgave 6 opgenomen: We stimuleren voornamelijk duurzame vormen van mobiliteit, waaronder OV, voet- en fietsverkeer en elektrisch vervoer.

Een goede en veilige bereikbaarheid is daarbij van essentieel belang. De gemeente zet daarom in op een optimaal bereikbare gemeente, waarbij ze energiebewuste keuzes makkelijker willen maken, bijvoorbeeld door snelfietsroutes. Ook zorgen we voor goede autoverbindingen en parkeergelegenheden. 

De aanleg van de zuidelijke ontsluitingsroute in Kerkdriel is als specifieke verkeersopgave benoemd in de visie. In de visiekaart is het voorlopige tracé van de ZOR zichtbaar als grijze lijn (zie onderstaande uitsnede). Voor Maasdriel is de realisatie van de zuidelijke ontsluitingsroute belangrijk. De route is primair bedoeld om de leefbaarheid en veiligheid in de kernen Kerkdriel en Velddriel te verbeteren door zoveel mogelijk (doorgaand) verkeer over een nieuwe route (grotendeels) buiten de bebouwde kom af te wikkelen. De woonstraten in de kernen Kerkdriel en Velddriel worden op die manier door de ZOR ontlast, waardoor bijgedragen wordt aan een veilige, schone, en gezonde leefomgeving in deze kernen.

Tegelijkertijd draagt de ZOR bij aan een goede en veilige bereikbaarheid voor de nieuwe woongebieden en hebben recreatiegebied De Zandmeren en het champignoncluster baat bij deze nieuwe route.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0014.png"

Figuur 4.5: Uitsnede visiekaart (bron: Omgevingsvisie Bommelerwaard)

Conclusie

Het planvoornemen is in lijn met de Omgevingsvisie Bommelerwaard.

4.3.2 Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (GVVP)

Met het gemeentelijk verkeer en vervoersplan (GVVP) wordt de lijn uitgezet waarin de gemeente de komende jaren wil bewegen. De doelstelling voor dit GVVP is als volgt geformuleerd:

Het opstellen van een breed gedragen en integraal GVVP, voorzien van een beeld van de huidige stand van het verkeers- en vervoersysteem, een nieuwe visie op de toekomstige mobiliteit en een daarbij behorend uitvoeringsprogramma.

In de GVVP zijn infrastructurele ontwikkelingen opgenomen in het uitvoeringsprogramma. De realisatie van een toekomstbestendige zuidelijke ontsluitingsroute voor Velddriel en het zuiden van Kerkdriel is genoemd als een van de belangrijkste infrastructurele ontwikkelingen in de GVVP.

Conclusie

Het planvoornemen is in lijn met de GVVP.

4.3.3 Masterplan Maas

De Zandmeren biedt kansen voor meer recreatie voor inwoners en toeristen. Daarom investeert de gemeente in de Zandmeren en tillen ze samen met ondernemers en andere betrokken De Zandmeren en recreatie in de gemeente stap voor stap naar een hoger plan. Het Masterplan Maas bevat de informatie over de plannen die de gemeente heeft voor recreatie langs de Maas. De Zandmeren is hier onderdeel van. De ontsluitingsroute van Kerdriel-Zuid en Velddriel is benoemd als project in het Masterplan als toekomstige ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.

Hierbij geldt de omvang van een project als richtwaarde, en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is vrijwel altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten, zoals het initiatief in dit plan, beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.

Sinds 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r. richtlijn' in werking. De richtlijn wijzigt de procedure en de inhoud van het MER en de m.e.r.-beoordeling, maar ook de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit heeft gevolgen voor de inhoud en procedure van ruimtelijke plannen. Voor activiteiten, die zijn opgenomen in onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. en waarvan de omvang beneden de in kolom 2 genoemde drempel ligt, geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling en de verplichting tot het nemen van een besluit dat aangeeft of het opstellen van een milieueffectrapport wel of niet vereist wordt.

Resultaten

In het plangebied wordt de realisatie van een nieuwe weg mogelijk gemaakt. De ontwikkeling dient getoetst te worden aan de Bijlage bij het Besluit m.e.r. In deze bijlage wordt onderscheid gemaakt in de aanleg van een weg met vier of meer rijstroken en de uitbreiding of wijziging van een weg met vier of meer rijstroken. De aanleg wordt genoemd in categorie C1.3 en de wijziging of uitbreiding wordt genoemd in C1.3 en in D1.2. Verder wordt de mogelijkheid genoemd tot verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot vierrijstroken of meer. Deze mogelijkheden worden genoemd in C1.3 en D1.2.

Voor een wijziging van een weg met vier of meer rijstroken of de verlegging of verbreding van een bestaande weg waarbij de drempel van D1.2 niet wordt overschreden, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gemaakt. Het project heeft betrekking op de wijziging/verlegging van een bestaande weg en de aanleg van een nieuwe weg, bestaande uit 2 rijstroken. Omdat de activiteit wel wordt genoemd, maar onder de ondergrens van de categorie blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling gemaakt. Deze is toegevoegd aan bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient de gemeente te beoordelen of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan dus tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen milieueffectrapportage noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een milieueffectrapportage worden opgesteld.

Uit de m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen aanleiding is om een MER rapport op te stellen en in procedure te brengen. Er is wel sprake van milieueffecten, zowel in de uitvoeringsfase als in de beoogde situatie na de realisatie van de Zuidelijke Ontsluitingsweg, maar deze zijn niet van zodanige omvang of impact dat hiervoor de noodzaak van een milieueffectrapportage ontstaat.

Conclusie

Omdat er geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten, het betreft een project op lokaal niveau van een beperkte omvang, is het opstellen van een MER niet noodzakelijk. Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasdriel heeft op 12 december 2023 besloten dat voor het project geen milieueffectrapport behoeft te worden opgesteld. Dit besluit is toegevoegd aan bijlage 4.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

Beleidsmatig kader

Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).

Methodiek

In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 5.1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.

Milieu-
categorie  
Richtafstanden in 'rustige woonwijk'   Richtafstanden in 'gemengd gebied'  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3   50-100 meter   30-50 meter  
4   200-300 meter   100-200 meter  
5   500-1.000 meter   300-700 meter  
6   1.500 meter   1.000 meter  

Tabel 5.1: Richtafstanden per milieucategorie.

De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.

Beoordeling

Met het planvoornemen, de aanleg van de ZOR, worden geen nieuwe bedrijfsactiviteiten gerealiseerd. Het plan vormt dus geen belemmering voor omliggende (gevoelige) bestemmingen. De situatie wordt zelfs beter op enkele plekken, omdat enkele bedrijven moeten wijken voor de ZOR.

Omgekeerd vormen de omliggende functies geen belemmering voor onderhavig planvoornemen, omdat het geen hindergevoelige functie is.

Conclusie

Het planvoornemen wordt niet belemmerd door het aspect bedrijven en milieuzonering.

5.3 Verkeer

Inleiding

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Onderzoek

Er heeft een afweging plaatsgevonden naar mogelijke varianten voor de ZOR, zie de in bijlage 2 opgenomen memo. Ook is in bijlage 1 van de m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 4) de verantwoording van de tracékeuze beschreven.

Conclusie

De ZOR is primair bedoeld om de leefbaarheid en veiligheid in de kernen Kerkdriel en Velddriel te verbeteren door zoveel mogelijk verkeer over de nieuwe route (grotendeels) buiten de bebouwde kom af te wikkelen. Tegelijkertijd zorgt het planvoornemen voor een goede ontsluiting voor toekomstige woningbouwplannen en hebben het recreatiegebied De Zandmeren en het champignoncluster baat bij deze nieuwe ontsluiting.

5.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.

Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.

Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).

Luchtkwaliteitseisen

Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Onderzoek

Voor het planvoornemen is een luchtkwaliteit onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 13 van de toelichting dit bestemmingsplan. De luchtkwaliteit ter plaatse van de woningen is onderzocht en getoetst. Hieruit blijkt dat zowel in de situatie zonder als in de situatie na plantrealisatie, de berekende concentraties, ten gevolge van het (extra) verkeer op de wegen ruim lager zijn dan de grenswaarden. De berekende concentraties zijn na planrealisatie gelijk aan, of iets lager dan, in de situatie zonder planrealisatie.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling vormt.

5.5 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Onderzoek

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieronder worden de bevindingen uit het onderzoek beschreven.

Nieuwe Zuidelijke Ontsluitingsroute (ZOR)

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting afkomstig van de nieuwe ZOR de voorkeurswaarde van 48 dB overschrijdt bij 33 woningen. De geluidbelasting bedraagt maximaal 59 dB (bij woningen in buitenstedelijk gebied). De maximaal toegestane waarden voor woningen in stedelijk gebied (63 dB) worden niet overschreden. Er is één woning in het buiten-stedelijk gebied waar de maximaal toegestane waarde van 58 dB overschreden wordt, te weten: de woning aan de Wertsteeg 8.

Door toepassing van een geluidreducerend wegdektype (bijvoorbeeld dunne deklagen B) kan de geluidbelasting bij maximaal 19 van de 33 woningen worden gereduceerd tot maximaal 48 dB. Afhankelijk van het gekozen geluidreducerend wegdektype, blijft bij:

  • 21 woningen sprake van een overschrijding als gekozen wordt voor SMA 0/5;
  • 16 woningen sprake van een overschrijding als gekozen wordt voor SMA NL8 G+;
  • 14 woningen sprake van een overschrijding als gekozen wordt voor dunne deklagen B.

Indien het reduceren van de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde van 48 dB met behulp van bron- en/of overdrachtsmaatregelen op bezwaren stuit van landschappelijke, verkeerskundige, financiële of stedenbouwkundige aard, is de aanleg van de nieuwe ZOR alleen mogelijk indien voor de betreffende geluidgevoelige bestemmingen hogere waarden zijn vastgesteld. Omdat bij één woning in het buitenstedelijk gebied de maximaal toegestane waarde van 58 dB overschreden wordt, zijn voor deze woning altijd maatregelen noodzakelijk om de geluidbelasting te reduceren tot maximaal 58 dB. Dit kan door toepassing van een geluidreducerend wegdektype.

Voor de woningen waarvoor een hogere waarde vastgesteld wordt, geldt dat uit gevelonderzoek moet blijken of aanvullende geluidreducerende maatregelen nodig zijn om het binnenniveau te laten voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB voor woningen.

Wijziging Provincialeweg N831

Vanwege de nieuwe aansluiting van de ZOR op de Provincialeweg, wordt de provincialeweg voorzien van een nieuwe rotonde. Ook de wegas van de Provincialeweg ten zuiden en ten noorden van de nieuwe rotonde wordt gewijzigd. Ten gevolge van de gewijzigde Provincialeweg neemt de geluidbelasting:

  • Met maximaal 1,44 dB toe. Deze toename wordt veroorzaakt door de verkeerstoename ten zuiden van de rotonde (circa 0,8 dB) en voor het overige deel door de wijziging van de Provincialeweg en de directe omgeving;
  • Met circa 1 dB af bij de woningen ten noorden van de nieuwe rotonde.

Er is ten gevolge van de wijziging van de Provincialeweg geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

Wijziging Wertsteeg

De Wertsteeg wordt gedeeltelijk gewijzigd door de aanleg van de ZOR. Er wordt er een kruising gerealiseerd voor de aansluiting op de ZOR. Door de verkeerstoename op de Wertsteeg, zal:

  • De geluidbelasting toenemen met maximaal 7,8 dB. De maximaal toegestane toename van 5 dB wordt overschreden. Deze toename wordt veroorzaakt door de verkeerstoename (7,6 dB) en doordat het aandeel vrachtverkeer in verhouding toeneemt na realisatie van de ZOR. De forse toename van het verkeer wordt hier veroorzaakt door de realisatie van een nieuwe woonwijk die ontsluit via de Wertsteeg. Daarnaast worden er met de realisatie van de ZOR meer harde bodemgebieden nabij de bestaande woningen gerealiseerd. De maximaal toegestane toename van 5 dB wordt bij vier woningen overschreden, te weten: de woningen aan de Wertsteeg 8, 9, 10 en 11;
  • Er sprake zijn van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder bij acht woningen, te weten: de woningen aan Wertsteeg 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11 en 12;
  • De geluidbelasting in 2040 bij de reconstructiewoningen de maximaal toegestane waarde van 58 dB (na aftrek, bij heersende geluidbelasting <= 53 dB), volgens de Wet geluidhinder niet overschrijden.

Omdat de maximaal toelaatbare toename van 5 dB bij vier woningen overschreden wordt, zijn maatregelen noodzakelijk. Door het toepassen van een geluidreducerend wegdek dat minimaal akoestisch gelijkwaardig is aan SMA NL8 G+, wordt de maximaal toelaatbare toename van 5 dB niet meer overschreden. Bij zeven woningen is dan nog sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, te weten: de woningen aan Wertsteeg 4, 5, 7, 8, 9, 10 en 11. Voor deze woningen moeten hogere waarden vastgesteld worden, uitgaande van dit wegdektype.

Door het toepassen van een geluidreducerend wegdek dat minimaal akoestisch gelijkwaardig is aan dunne deklagen B wordt nog ruim 1 dB extra geluidreductie gerealiseerd ten opzichte van het wegdektype SMA NL8 G+. Er is dan nog sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder bij de volgende vijf woningen, te weten: de woningen aan Wertsteeg 7, 8, 9, 10 en 11. Voor deze woningen moeten hogere waarden vastgesteld te worden, uitgaande van dit wegdektype.

Voor alle woningen waarvoor een hogere waarde vastgesteld wordt, geldt dat uit gevelonderzoek moet blijken of aanvullende geluidreducerende maatregelen nodig zijn om het binnenniveau te laten voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB voor woningen.

Wijziging Kievitsham

Vanwege de nieuwe aansluiting van de ZOR op de Kievitsham, wordt de wegas van het gezoneerde deel van de Kievitsham (60 km/uur) aan de noordzijde in westelijke richting verplaatst. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van de (gewijzigde) Kievitsham (60 km/uur deel) zowel in 2029 als in 2040 na realisatie van de ZOR, (ruim) lager zal zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB overeenkomstig de Wet geluidhinder. Dit betekent dat er geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder is voor de geluidsbelasting afkomstig van de Kievitsham (60 km/uur deel).

Overige te wijzigen wegen

Binnen het onderzoeksgebied van de Oostenbroekerweg liggen geen geluidgevoelige bestemmingen. Daarom is deze weg niet verder separaat onderzocht. Verder geldt dat de Veilingweg, de Hamstraat, de Kooikeuvelweg en de Oostenbroekweg (ten zuiden van de ZOR), na realisatie van de ZOR alleen voor de ontsluiting van de aanliggende bestemmingen dienen.

De verkeersintensiteiten op de hiervoor genoemde wegen zijn (ook) na de realisatie van de ZOR zeer gering (van nauwelijks verkeer tot maximaal 600 mvt/etmaal. Uitgezonderd de Veilingweg, maar hier liggen de woningen op ruime afstand van de weg). De geluidbelasting op de bestaande woningen ten gevolge van deze wegen is ruim lager dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. De voorgenoemde wegen zijn daarom verder niet separaat onderzocht. Wel zijn deze wegen meegenomen bij de berekeningen van de effecten buiten het plangebied en voor de cumulatie van het geluid, zodat een goed beeld ontstaat van de geluidbelasting ten gevolge van alle wegen.

Effecten ten gevolge van de wegen buiten het plangebied

Ten gevolge van de aanleg van de nieuwe ZOR neemt de geluidbelasting bij veel woningen binnen de kernen Velddriel en Kerkdriel af. Bij woningen in de omgeving van de Hintham 4 (noordelijk deel van de Hintham), de Paterstraat 16 (ten oosten van de Kievitsham/Leijensteinstraat) en de Leijensteinstraat 46 en 57 zal de gecumuleerde geluidbelasting iets hoger zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB (49-52 dB) en is er sprake van een toename van de geluidbelasting ten opzichte van de autonome situatie.

Vanwege de relatief geringe toename van de geluidbelastingen en/of relatief lage totale geluidbelastingen (49-52 dB) is de verwachting, dat het extra verkeer ten gevolge van de realisatie van de ZOR niet leidt tot extra geluidhinder bij de bewoners van de meeste bestaande woningen. De woningen aan deze 30 km/uur-weg zijn met de voorgevel naar de wegzijde georiënteerd. Hierdoor beschikken deze woningen over minimaal één geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte aan de achtergevel. Hierdoor zal bij deze woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Om de gecumuleerde geluidbelastingen te reduceren tot 48 dB (Leijensteinstraat) of te reduceren met 1 á 2 dB (noordelijk deel Hintham en Paterstraat ten oosten van de Kievitsham/ Leijensteinstraat) kunnen de huidige wegdekken vervangen worden door geluidreducerende wegdektypen. Bij de woningen langs het noordelijk deel van de Hintham en de Paterstraat ten oosten van de Kievitsham/Leijensteinstraat blijft, ook na toepassing van geluidreducerende wegdekken, sprake van een geringe toename van de geluidbelasting. Overige maatregelen om het geluid te reduceren, zijn voor deze woningen niet reëel of realiseerbaar.

Op basis van de Wet geluidhinder is de gemeente niet verplicht om (één van de) hiervoor genoemde maatregelen buiten het plangebied te treffen.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting afkomstig van de nieuwe ZOR de voorkeurswaarde van 48 dB overschrijdt voor een aantal woningen. Door toepassing van geluidreducerende maatregelen kan de geluidbelasting bij verschillende woningen worden gereduceerd.

Uit bovenstaande blijkt ook dat voor een aantal woningen een hogere waarden moet worden vastgesteld. Het ontwerp hogere waarden besluit is toegevoegd aan bijlage 5.

5.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.

In de landelijke wet- en regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water.

Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.

De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Via het plaatsgebonden risico wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd. Bij het groepsrisico wordt beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is.

Doorwerking plangebied

In het plangebied en de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle activiteiten of inrichtingen die een aandachtsgebied of een plaatsgebonden risicocontour hebben die raakvlak heeft met het plangebied. In de risicokaart (via www.atlasleefomgeving.nl) zijn geen relevante risicobronnen opgenomen. Er zijn geen buisleidingen gelegen in de nabije omgeving van het plangebied. Over de rijksweg A2 worden gevaarlijke stoffen getransporteerd, maar er is geen sprake van een risicocontour tot buiten de grenzen van de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0015.png"

Figuur 5.1: Uitsnede Atlasleefomgeving.nl – veiligheidsinformatie milieubelastende activiteiten

Het aandachtsgebied voor het Groepsrisico De nieuw te realiseren weggedeeltes zijn geen (beperkt) kwetsbare bestemming. Voor mogelijke risicobronnen in de omgeving vormt de aanleg van de weg geen beperking.

De Zuidelijke Ontsluitingsroute kan gebruikt worden voor het transport van gevaarlijke stoffen. Dit betreft regulier transport: er zal geen plaatsgebonden risicocontour buiten de begrenzing van de weg komen. In (de directe nabijheid van) het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen en/of objecten danwel routes van gevaarlijke stoffen, die mogelijk risico's kunnen opleveren voor de personen die zich in het plangebied bevinden. Voor het groepsrisico is er met de aanleg en ingebruikname van de Zuidelijke Ontsluitingsroute geen invloed.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.7 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Onderzoek

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 6. Dit rapport bevat de resultaten van het uitgevoerde verkennende milieuhygiënische water-, bodem- en asbestonderzoek. Hieronder zijn de conclusies van het onderzoek beschreven.

Conclusies bodem

Na uitvoering van het verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende.

  • Visueel is er een zwakke oliewaterreactie en matige oliegeur ter plaatse van boring 45-E003 (diepte 0,25 tot 0,50 m-mv, Uitingstraat 2) aangetoond. Verder zijn er sporadisch sporen kolen of baksteen waargenomen.
  • Over het algemeen zijn er in de boven- als de ondergrond geen tot lichte verontreinigingen (met name zware metalen) aangetoond.
  • Er is echter een sterke verontreiniging met koper ter plaatse van de bovengrond bij het (voormalig) kolenhok op het erf van de woning aan de Provincialeweg 131 (deellocatie 3) aangetoond. In onderliggende lagen en nabijgelegen boringen is nikkel niet tot licht verhoogd. Aangenomen wordt dat het een beperkte spot betreft. Ter plaatse van de overige verdachte deellocaties op deellocatie 3 (bovengrondse tank en mogelijke dump) zijn geen tot lichte verontreinigingen met metalen aangetoond. Ter plaatse van de mogelijke dump zijn visueel geen afwijkingen waargenomen die duiden op een dump.
  • Bij de deellocaties 4, 5, 11, 15, 18, 20, 27, 34, 40 en 45 zijn geen tot lichte verontreinigingen met zware metalen en/of bestrijdingsmiddelen aangetoond. Uit de analyseresultaten van pentachloorfenol blijkt dat er een lichte verhoging ten opzichte van de Achtergrondwaarde voor pentachloorfenol ter plaatse van de boringen 5-007, 008 en 010) op deellocatie 5 (Weiland behorend bij Hamstraat 3a) is aangetoond. Ter plaatse van de boringen 5-A001, 002, 003 en 005 op hetzelfde perceel is de Achtergrondwaarde niet overschreden.
  • Ter plaatse van de voormalige gedempte sloten op deellocatie 11 en 15 zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op het dempen met bodemvreemde materialen en aangenomen wordt dat de watergangen met gebiedseigengrond zijn gedempt. Ter plaatse van boring 11- GS004 is een laagje slib op een diepte van 0,9 tot 1,0 m-mv aangetoond. Er zijn geen tot lichte verontreinigingen met zware metalen aangetoond, met uitzondering van een sterke verontreiniging met nikkel ter plaatse van boring 15A-GS001 op een diepte van 1,5 tot 2,0 m-mv. In bovenliggende laag zijn geen tot lichte verontreinigingen aangetoond. Verdere afperking in de diepte heeft niet plaats kunnen vinden om dat deze verontreiniging zicht tot de maximale boordiepte bevindt. Onduidelijk is waar deze verontreiniging door veroorzaakt wordt.
  • Uit de toetsing van de analyseresultaten aan de toepassingsnormen (voor het toepassen van grond en baggerspecie) uit het Handelingskader PFAS blijkt dat de kwaliteit van de onderzochte bodem voor de stofgroep PFAS indicatief voldoet aan klasse Achtergrondwaarde.
  • Het grondwater in een groot deel van de peilbuizen is in het plangebied licht verontreinigd met barium en of xylenen (peilbuis A-EB004) en naftaleen (peilbuis 27-AB009). Het grondwater van de peilbuis op de deellocaties C, 15, 34 en 45 is niet verontreinigd. Mogelijk heeft deze verontreiniging met barium een natuurlijke oorzaak.
  • Indien de resultaten indicatief worden getoetst aan het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit varieert de kwaliteit van indicatief “achtergrondwaarde” tot “industrie”.

Conclusies waterbodem

Na uitvoering van het verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende.

  • Visueel zijn er geen bodemvreemde bijmengingen langs de oever danwel in het opgeboorde materiaal waargenomen.

Slib:

  • Uit de resultaten van het waterbodemonderzoek blijkt dat het slib van de watergangen op deellocaties B, 12, 13 en 14 voldoet bij toetsing aan T1 (toepassing op of in de bodem) voldoet aan de klasse Industrie.
  • Bij toepassing van het slib in een oppervlakte lichaam (T3) varieert de klasse Altijd toepasbaar tot klasse B, met uitzondering van het slib ter plaatse van deellocatie B aan Niet toepasbaar. De klassebepalende parameters zijn hier koper, zink en minerale olie.
  • Met uitzondering van slib ter plaatse van deellocatie B, dat niet verspreidbaar is, is het overige slib wel verspreidbaar op aangrenzend perceel (T5).
  • Uit de toetsing van de analyseresultaten aan de toepassingsnormen (voor het toepassen van grond en baggerspecie) uit het Handelingskader PFAS blijkt dat de kwaliteit van de onderzochte bodem voor de stofgroep PFAS indicatief voldoet aan klasse Achtergrondwaarde.

Waterbodem:

  • Uit de resultaten van het waterbodemonderzoek blijkt dat de vaste bodem van de watergangen op alle deellocaties bij toetsing aan T1 (toepassing op of in de bodem) voldoet aan de klasse Achtergrondwaarde.
  • Bij toepassing van het slib in een oppervlakte lichaam (T3) voldoet het aan klasse Altijd toepasbaar.
  • De vaste waterbodem van alle onderzochte waterbodems is verspreidbaarheid op aangrenzend perceel (T5).

Conclusies asbest

Druppelzones op de deellocatie 3 (Provincialeweg 131 en 2 (Uitingstraat 2):

  • In de onderzochte druppelzones van deellocatie 3 is zowel asbestmateriaal aangetroffen in de toplaag als in de onderliggende laag. In de fijne fractie zijn in alle onderzochte lagen (toplaag en onderliggende laag) hoge gehalten asbest aangetoond. Deze variëren van circa 34 tot 7.513 mg asbest/kg ds. De omvang, mate en ruimtelijke verdeling van asbest in de bodem zijn echter nog onvoldoende betrouwbaar bekend. Nader onderzoek is op beide locaties noodzakelijk.
  • Ter plaatse van de halfverharding en het puindepot op deellocatie 4 (Hamstraat 3a) is visueel en analytisch geen asbest aangetoond.

Onverdachte deel:

  • Gezien slechts een beperkte visuele inspectie van het maaiveld heeft kunnen plaatsvinden, kan de hypothese “onverdacht” formeel gezien niet worden bevestigd. Echter, op basis van het onverdacht historische gebruik, de visuele beoordeling van de opgeboorde grond, waarbij slechts sporadisch puin en geen asbestverdachte materialen zijn waargenomen, zijn ons inziens geen redenen om de hypothese “asbest onverdacht” te verwerpen.
  • Er is met voldoende betrouwbaarheid vastgesteld dat op de locatie geen asbest in de bodem aanwezig is. Vervolgonderzoek en maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Aanbeveling verkennend bodemonderzoek

In het verkennend bodemonderzoek wordt aanbevolen om een nader onderzoek naar asbest ter plaatse van de druppelzones op de deellocaties 3 (Provincialeweg 3) en de Uitingstraat 2 (deellocatie 45) uit te voeren om de omvang vast te stellen. Verder wordt aanbevolen om het waargenomen asbest ter plaatse van de woning aan de Provincialeweg 131 te laten verwijderen door een daarvoor erkend bedrijf.

Conclusie

Over het algemeen zijn er in de boven- als de ondergrond geen tot lichte verontreinigingen (met name zware metalen) aangetoond. Daarnaast zijn ten aanzien van de waterbodem visueel geen bodemvreemde bijmengingen langs de oever danwel in het opgeboorde materiaal waargenomen.

Er is wel nader onderzoek nodig naar asbest ter plaatse van de druppelzones op de deellocaties 3 (Provincialeweg 3) en de Uitingstraat 2 (deellocatie 45) om de omvang vast te stellen.

5.8 Water

Wettelijk kader / inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Onderzoek

Voor het planvoornemen is een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dit is toegevoegd aan bijlage 7 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit afstemming met het waterschap zijn geen bijzondere aandachtspunten naar voren gekomen, die een belemmering voor de verdere uitwerking van de ZOR kunnen vormen. Wel gelden onderstaande uitgangspunten voor de ZOR vanuit de Keur van het waterschap Rivierenland en het Water- en rioleringsplan Bommelerwaard 2022 - 2026.

Beleid gemeente Maasdriel

Het Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026 benadrukt dat, hoewel de gemeente geen

wettelijke zorgplicht heeft voor oppervlaktewaterbeheer, zij verantwoordelijk is voor het onderhoud van

specifieke wateren. Het beleid concentreert zich op het waarborgen van oppervlaktewaterkwaliteit en het

verwerken van overtollig water, met streven naar capaciteit en waterberging die voldoen aan normen voor

stedelijk oppervlaktewater bij extreme neerslag. Waterkwaliteit wordt beïnvloed door diverse factoren, met vastgestelde doelen voor ecologische verbindingszones. Het beleid omvat tevens maatregelen voor urgente knelpunten, regelt eigendom en onderhoud van watergangen en staat afwijkingen toe in specifieke situaties.

Hoofddoelen van het plan zijn het waarborgen van de capaciteit en waterberging van het oppervlaktewater-systeem in stedelijk gebied en het handhaven van de waterkwaliteit. Overeenkomstig het Nationaal Bestuursakkoord Water streeft het plan naar afvoercapaciteit en waterberging binnen de bebouwde kom die voldoen aan de normen voor stedelijk oppervlaktewater, waarbij wateroverlast slechts eenmaal per honderd jaar optreedt bij extreme neerslag. Het benadrukt gedifferentieerd beheer, met variabele onderhoudsfrequenties op basis van risicoafwegingen en maatschappelijke, economische en ecologische waarde. Bovendien wordt aandacht besteed aan het vergroten van water- en klimaatbewustzijn bij inwoners en bedrijven, met communicatieactiviteiten gericht op het verminderen van afstromende neerslag, het vergroten van acceptatie voor water op straat, en het creëren van draagvlak voor rioleringsmaatregelen.

Beleid waterschap Rivierenland

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 is bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het

waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen,

waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een

verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

In de Watervisie 2050 van Waterschap Rivierenland staat centraal dat het waterschap streeft naar optimaal waterbeheer in samenhang met de leefomgeving. Deze visie richt zich op cruciale thema's voor het bereiken van optimaal waterbeheer en het creëren van een aangename leefomgeving. Het rivierengebied wordt bedreigd door groeiende bewoning en economische waarde. Dijkversterkingen worden flexibel gekoppeld aan ruimtelijke plannen, met voortdurend inzicht voor onbekende uitdagingen na 2050.

Essentieel is het inzicht in klimaatverandering en flexibel waterbeheer, met maatregelen zoals het

stimuleren van zuinig watergebruik, bufferopslag en ontwikkeling van regionale strategieën voor

waterveiligheid. Prioriteiten zijn eerlijke waterverdeling, grondwaterbeheer, bodemdalingpreventie en

aandacht voor de leefomgeving, met centrale samenwerking met partners en bewustwording over

waterkwaliteit.

In samenspraak met Waterschap Rivierenland en de gemeente Maasdriel is een Programma van Eisen

(PvE) vastgesteld voor het Voorlopig Ontwerp (VO) van de ZOR. In onderstaande tabellen zijn de belangrijkste uitgangspunten van dit PvE opgenomen.

Uitgangspunten grondwater

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0016.png"

Uitgangspunten vuilwaterriolering

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0017.png"

Uitgangspunten hemelwaterafvoer weg

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0018.png"

Uitgangspunten watersysteem

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0021.png"

Aanleghoogte weg

De hoogte van de weg is vastgesteld in overeenstemming met het theoretisch zomerpeil in de watergangen. In gevallen waar de hoogte van het bestaande maaiveld resulteert in een drooglegging van minder dan 1,0 m, wordt de weg opgehoogd. Er wordt geen (actieve) drainage toegepast waardoor wordt voldaan aan het beginsel van duurzaam waterbeheer.

Ontwerp hemelwaterstelsel

Het ontwerp van het watersysteem is opgesteld op basis van de bovengenoemde uitgangspunten. De nieuwe weg wordt aan beide zijden van de weg voorzien van bermsloten om het hemelwater te kunnen verwerken. Door de aanleg van deze watergangen wordt voldaan aan de waterbergingscompensatieplicht en is de afwatering van hemelwater van de weg gegarandeerd. De aanwezige peilgebieden worden gehandhaafd.

In samenspraak met het waterschap is besloten dat de nieuw aan te leggen bermsloten worden ingericht als B-watergang. Het profiel van deze B-watergangen wordt bepaald op basis van de ligging. Op locaties waar de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) 120 cm of meer onder het maaiveld ligt worden de B-watergangen droogvallend aangelegd (relatief ondiep). B-watergangen worden watervoerend aangelegd op die locaties waar de GLG 120 cm of minder onder het maaiveld ligt. Een uitzondering op deze regel is van toepassing wanneer de B-watergang een substantiële rol speelt in de aan- of afvoer van water; in dat geval behoudt deze zijn watervoerende status. De tweedeling in de uitvoering van de B-watergangen is gemaakt om hiermee de biodiversiteit in het gebied te vergroten en om waterkwantiteitsproblemen tijdens droge periodes tegen te gaan.

Een deel van het tracé ligt langs of kruist een A-watergang. Deze A-watergangen behouden hun status.

Dempingen van A-watergangen wordt volledig gecompenseerd. Alle watergangen worden voorzien van een bermpassage. Voor B-watergangen wordt een minimale breedte van 2,5 meter gehanteerd. Voor A-

watergangen geldt een minimale breedte van 4 meter. Bij de Kaderrichtlijn Water (KRW) watergang wordt een dubbel slootpatroon toegepast. Naast de KRW watergang zelf wordt in de bermpassage een extra zaksloot toegepast om de first flush op te vangen. De eerste neerslag die valt wordt hier vastgehouden en infiltreert in de bodem. De surplus aan het dan relatief schone hemelwater stroom af richting de KRW watergang.

Binnen de bebouwde kom van Kerkdriel wordt de weg geherstructureerd. Ter plaatse van de Kievietsdam

ligt nu een gemengd stelsel waar het hemelwater op afstroomt. In de nieuwe situatie wordt dit hemelwater afgekoppeld en zal deze met een nieuw aan te leggen hemelwaterstelsel afwateren op oppervlaktewater. De Paterstraat is recentelijk opnieuw aangelegd. Hier ligt al een gescheiden stelsel. De hemelwaterafvoer zal ook in de nieuwe situatie hierop afwateren.

Als gevolg van de aan te leggen de weg worden meerdere watergangen gedempt en duikers verwijderd. Dit onderbreekt het watersysteem waardoor de af- en aanvoerfunctie wordt belemmerd. In samenspraak met het waterschap is bekeken welke nieuwe kunstwerken noodzakelijk zijn om de doorstroming ook na aanleg van de weg te kunnen garanderen. Zo zijn op meerdere locaties nieuwe duikers voorzien.

Als gevolg van de wegwerkzaamheden wordt oppervlaktewater gedempt en wordt verhard oppervlak

toegevoegd. Als gevolg van de toename aan verharding zal hemelwater versneld afstromen naar het

watersysteem wat niet gewenst is. Om de versnelde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem te mitigeren dient extra waterberging te worden aangelegd. In totaal is voorzien in de aanleg van minimaal 436 m³ waterberging per hectare nieuw aangelegde verharding. Hiermee wordt voldaan aan de

compensatieverplichting. De te dempen watergangen worden één op één gecompenseerd door de aanleg van nieuwe watergangen. De waterbergingsopgave moet op peilvakniveau worden opgelost.

Waterbergingscompensatie

Bij de invulling van de waterbergingsopgave:

  • Moet er een sluitende waterbalans zijn per peilgebied;
  • Dient te dempen water volledig te worden gecompenseerd door de aanleg van nieuw oppervlaktewater;
  • Wordt de toename aan verharding gecompenseerd door de aanleg van extra waterberging;
  • Wordt te dempen A-water als A-water teruggebracht.

Dempen van oppervlaktewater: 

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het te dempen wateroppervlak, opgesplitst naar type watergang en uitgewerkt per peilgebied. Het waterhuishoudkundig ontwerp in bijlage 1 van het waterhuishoudkundigplan geeft een gedetailleerd overzicht van de watergangen die worden gedempt. Overeenkomstig de voorschriften uit de Keur wordt elke gedempte watergang in het ontwerp één op één (100%) gecompenseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0022.png"

Tabel: Te dempen oppervlak

Compensatie als gevolg van nieuw verhard oppervlak:

Als aanvulling op het gedempte wateroppervlak dient de toename van verharding te worden

gecompenseerd. De extra verharding wordt gecompenseerd door de aanleg van B-watergangen, waarbij

een minimum van 436 m³ open water per hectare nieuwe verharding wordt aangelegd (wat overeenkomt

met 43,6 mm open water per m² verharding). In onderstaande tabel wordt de berekende toename van verharding per peilgebied weergegeven.

Op basis van de toename aan verharding is berekend hoeveel kubieke meters open water nodig is. Dit is

vervolgens vertaald naar een benodigd wateroppervlak op basis van een peilstijging van 30 centimeter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0023.png"

Tabel: Toename verhard oppervlak en compensatie in B-water

Totaal te realiseren waterberging:

Onderstaande tabel presenteert per peilgebied de volledige waterbergingsopgave. Het te realiseren oppervlak aan A-watergang omvat het oppervlak aan A-watergang dat gedempt wordt. Het te realiseren oppervlak aan B-watergang bestaat uit drie componenten:

  • Te dempen B-watergang (100% compensatie)
  • Te realiseren B-watergang als gevolg van nieuwe verharding
  • Oppervlakte van te dempen C-watergangen die gecompenseerd wordt door de aanleg van B-water

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0024.png"

Balans “opgave en realisatie” watergangen:

Onderstaande tabel geeft per peilgebied een overzicht van de waterbergingsopgave. Binnen de peilgebieden BOM514 t/m BOM516 wordt een aanzienlijke overcompensatie gerealiseerd. In peilgebied BOM517 is er sprake van een klein tekort aan watercompensatie. Dit komt voort uit het feit dat binnen de bebouwde kom moeilijk extra open water is te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0025.png"

Tabel: Balans opgave en realisatie watergangen

Bij de nadere uittwerking van het plangebied wordt in nauwe samenwerking met het waterschap en de

gemeente bekeken hoe om wordt gegaan met dit kleine tekort aan watercompensatie in peilgebied

BOM517. Indien noodzakelijk wordt elders in het plangebied de opgave alsnog ingevuld. In de peilgebieden waar nu sprake is van een overcompensatie kunnen wellicht een aantal B-watergangen worden teruggebracht naar c-watergangen. Vooralsnog is dit niet de insteek.

Waterkwaliteit

Naast voldoende water is ook water van voldoende kwaliteit een van de speerpunten van het beleid van het Waterschap. Om een goede waterkwaliteit te kunnen waarborgen worden alle A-watergangen voorzien van een bermpassage met een breedte van 4 meter en B-watergangen met een bermpassage van 2,5 meter. Deze bermpassages filteren een deel van het verontreinigende vuil uit het afstromende hemelwater. Ter plaatse van de KRW watergang wordt een extra greppel gegraven die het meest vervuilende deel van het hemelwater opvangt (first-flush). Dit water wordt hier vastgehouden en infiltreert. Rechtstreekse afstroming van dit hemelwater naar het KRW-lichaam wordt hiermee voorkomen.

De toepassing van zowel droogvallende als continu watervoerende B-watergangen draagt bij aan het

verbeteren van de biodiversiteit in het gebied, Tegelijkertijd draagt dit bij aan de verdrogingsproblematiek in het gebied.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.9 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming.

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.

Quick scan Wet natuurbescherming

Er is een quick scan natuurwetgeving voor de ZOR uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 8 van de toelichting van dit bestemmingsplan. In de quick scan wordt het volgende geconcludeerd.

Soortenbescherming

Uit de quickscan is gebleken dat het plangebied functies biedt voor de volgende beschermde soorten:

  • Diverse broedvogelsoorten met jaarrond beschermd nest
  • Diverse broedvogelsoorten met jaarrond beschermd nest onder categorie 5 met omgevingsscan
  • Diverse broedvogelsoorten zonder jaarrond beschermd nest
  • Gebouw- en boombewonende vleermuissoorten
  • Diverse beschermde grondgebonden zoogdiersoorten
  • Beschermde plantensoorten
  • Insecten; Teunisbloempijlstaart
  • Ongewervelden; Platte schijfhoren
  • Vissen; Grote modderkruiper
  • Algemeen voorkomende amfibieën

De voorgenomen ingreep leidt mogelijk tot negatieve effecten en daarmee tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb met betrekking tot de hiervoor benoemde soort(groep)en. Er is soortgericht onderzoek noodzakelijk, met uitzondering van niet jaarrond beschermde vogelsoorten en algemene amfibieën en algemene grondgebonden zoogdiersoorten, om het effect van de ZOR op deze beschermde natuurwaarden te kunnen beoordelen en te kunnen toetsen.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Directe effecten zijn daarmee uitgesloten. Een kans op significante negatieve effecten door stikstofdepositie vanuit de activiteiten in de aanlegfase op omliggende Natura 2000-gebieden is niet op voorhand uitgesloten. Daarom is een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 10 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Door stikstofemissies tijdens de aanlegfase is er stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/jaar berekend. Significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebieden zijn hiermee op voorhand niet uit te sluiten. Voor de gebruiksfase zijn er geen stikstofemissies berekend hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

De mogelijk significante negatieve gevolgen van de aanlegfase zijn in dit onderzoek vergeleken ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie wordt in dit onderzoek gevormd door diverse agrarische bestemmingen, die beëindigd worden. Agrarische activiteiten, zoals agrarische bodemexploitatie, binnen deze huidige bestemmingen, zijn hiermee in de toekomstige situatie uitgesloten.

Uit de AERIUS-verschilberekeningen volgt dat er, als gevolg van de aanlegfase ten opzichte van de referentiesituatie, geen hexagonen in Natura 2000-gebieden zijn met een berekend verschil hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Hiermee kunnen significante gevolgen op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de beoogde activiteiten, worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0026.png"

Figuur 5.2: Plangebied ten opzichte van Natura 2000

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied is niet in of direct nabij Natuurnetwerk Nederland gebied gelegen waarmee negatieve effecten zijn uitgesloten. Een nadere beoordeling aan de wezenlijke kenmerken en waarde van NNN is daarmee niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0027.png"

Figuur 5.3: Plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland.

Houtopstanden

Voor het planvoornemen worden 12 bomen gekapt. Hiervoor is geen kapmelding nodig.

Nader ecologisch onderzoek - onderdeel aquatische soorten

Uit bovengenoemde quick scan is gebleken dat de aanwezigheid van grote modderkruiper, waterspitsmuis en platte schijfhoren niet uitgesloten kan worden in het plangebied. Derhalve is een nader onderzoek naar deze drie soorten in 2023 uitgevoerd. Eind 2023 en in 2024 zal onderzoek naar de overige beschermde soorten zoals benoemd in de quickscan worden uitgevoerd.

In bijlage 9 staan de resultaten van het nader onderzoek naar deze drie soorten beschreven. Hieruit blijkt dat in geen van de bodemmonsters eDNA van waterspitsmuis is gedetecteerd. In watermonster GM.2 – 2009072 is van zowel grote modderkruiper als platte schijfhoren eDNA gedetecteerd. Daarmee is de aanwezigheid van grote modderkruiper en platte schijfhoren vastgesteld in de watergang 'Drielsche Wetering'. In de overige watermonsters is geen eDNA gedetecteerd van beide soorten.

De aanwezigheid van waterspitsmuis kan hiermee worden uitgesloten in he plangebied. De ingreep heeft wel een negatief effect op leefgebied en individuen van grote modderkruiper en platte schijfhoren en zal naar verwachting leiden tot overtreding van verbodsbepalingen uit de WnB/schadelijke handelingen (Omgevingswet).

Conclusie

Uit de quickscan is gebleken dat negatieve effecten optreden op de in het plangebied mogelijk aanwezige soorten. Een deel van deze overtredingen kan op voorhand worden voorkomen door de in het rapport beschreven mitigerende maatregelen voor broedvogels zonder jaarrond beschermd nest.

De mogelijke negatieve effecten en daarmee overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de overige in het gebied aanwezige en of te verwachten soorten zijn niet volledig op voorhand te mitigeren vanwege het ontbreken van afdoende inventarisatiegegevens om functies uit te kunnen sluiten dan wel vast te kunnen stellen. Ten aanzien van deze soorten dient eerst nader onderzoek te worden uitgevoerd alvorens de ingreep uit te kunnen voeren om volledig te kunnen bepalen of de voorgenomen ingreep leidt tot negatieve effecten en daarmee overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb. Dit nader ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd en wordt toegevoegd bij vaststelling van dit bestemmingsplan.

Uit het nader onderzoek naar aquatische soorten blijkt dat de ingreep wel een negatief effect heeft op leefgebied en individuen van grote modderkruiper en platte schijfhoren en zal naar verwachting leiden tot overtreding van verbodsbepalingen uit de WnB/schadelijke handelingen (Omgevingswet).

Verder volgt uit de AERIUS-verschilberekeningen dat er, als gevolg van de aanlegfase ten opzichte van de referentiesituatie, geen hexagonen in Natura 2000-gebieden zijn met een berekend verschil hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Hiermee kunnen significante gevolgen op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de beoogde activiteiten, worden uitgesloten.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting in 2019 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige danwel te verwachten monumenten.

arden.

Onderzoek

Archeologie

Er is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 11 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Uit het bureauonderzoek komt naar voren dat volgens de geomorfologische kaart het plangebied in een gebied ligt waar stroomgordels, crevasses, komgronden en een dijk voorkomt.

De bodem bestaat volgens de bodemkaart uit kalkhoudende en kalkarme poldervaaggronden. Op basis van het bureauonderzoek is de kans op het voorkomen van archeologische waarden uit de periode van de jager-verzamelaars (Mesolithicum-vroeg Neolithicum) op de rivierduinen hoog aangezien dit altijd al een hoger deel in het landschap was, dat aantrekkelijk was voor bewoning. De verwachting op het voorkomen van archeologische waarden uit de periode van de landbouwers (Bronstijd-Nieuwe tijd) is buiten de komgronden hoog.

Er wordt een archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd in het volledige tracé met uitzondering van de komgronden en de huidige wegen waar al eerder onderzoek is uitgevoerd. Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van een IVO-O (booronderzoek), verkennende fase.

Deze aanbevelingen vormen een advies dat getoetst is door de bevoegde overheid (gemeente Maasdriel). Zij stelt het volgende:

"Namens gemeente Maasdriel is regioarcheoloog Rivierenland akkoord met de resultaten en conclusies van dit onderzoek. Het besluit is genomen de aanbevelingen uit het rapport (het selectieadvies) in zijn geheel over te nemen. Voor de delen met de komgronden en de huidige wegen waar al eerder onderzoek is uitgevoerd die vrijgesteld zijn van vervolgonderzoek geldt de wettelijke meldingsplicht bij het doen van archeologische toevalsvondsten. De meldingsplicht archeologische toevalsvondst (art. 5.10 Erfgoedwet) en het doen van waarnemingen (art. 5.11 Erfgoedwet) blijven hier te allen tijde van kracht."

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0028.png"

Figuur 5.4: Advieskaart waarop met de gele lijn de delen zijn aangeduid waar vervolgonderzoek wordt geadviseerd.

Cultuurhistorie

Het plangebied gaat door een molenbiotoop. In de omgevingsverordening is aangegeven dat een bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk maakt voor gronden binnen een molenbiotoop als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt (zie hiervoor ook paragraaf 4.2.2).

De ZOR wordt landschappelijk ingepast (zie ook paragraaf 3.3). Er wordt dus nieuwe beplanting aangebracht. Binnen een straal van 300 meter afstand van de molen wordt geen nieuwe beplanting mogelijk gemaakt. Binnen de straal van 300 meter is alleen bestaande beplanting aanwezig. Tussen 300 en 400 meter afstand van de molen wordt wel nieuwe beplanting aangebracht (namelijk bomen en struweel). Op basis van de regels binnen de molenbiotoop betekent dit het volgende:

  • op 300 meter afstand van de molen is beplanting in volgroeide staat toegestaan tot een hoogte van 7.40 meter.
  • op 350 meter afstand van de molen is beplanting in volgroeide staat toegestaan tot een hoogte van 8.05 meter.
  • op 400 meter afstand van de molen is beplanting in volgroeide staat toegestaan tot een hoogte van 8.70 meter.

De nieuwe beplanting in volgroeide staat, binnen de straal van 300 tot 400 meter van de molen, zal niet hoger worden dan bovengenoemde toegestane hoogtes. Geconcludeerd wordt dat de molenbiotoop geen belemmering vormt voor de realisatie van het planvoornemen.

Ter bescherming van de windvang en de belevingswaarde van de molen is op de verbeelding en in de juridische regeling van dit bestemmingsplan ook de 'vrijwaringszone – molenbiotoop' opgenomen op gronden rondom de molen, waarin beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de oprichting van nieuwe bebouwing en aanplant van hoog opgaande begroeiing.

Conclusie

Het archeologisch vervolgonderzoek (incl. veldonderzoek) wordt uitgevoerd en bij de vaststelling van dit bestemmingsplan toegevoegd. Omdat het plangebied nog niet is vrijgegeven van archeologische waarden, zijn de dubbelbestemmingen voor archeologie opgenomen in de planregels.

Daarnaast vormt de molenbiotoop geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen. Ter bescherming van de windvang en de belevingswaarde van de molen is een vrijwaringszone opgenomen in de planregels en verbeelding.

5.11 Conventionele explosieven

Ter plaatse van het plangebied is een vooronderzoek naar conventionele explosieven uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 12 van de toelichting van dit bestemmingsplan. In de voor dit vooronderzoek geraadpleegde bronnen zijn diverse feitelijke indicaties voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten binnen het projectgebied aangetroffen.

Verdacht gebied geschutmunitie 37mm t/m 5.5 inch, verschoten (Geallieerd)

Het projectgebied lag maandenlang aan de frontlinie en is daarbij veelvuldig met artillerie beschoten. Op luchtfoto's zijn vele kraters die wijzen op inslagen van artilleriegeschut zichtbaar. Tevens zijn er bij de EOD veel meldingen binnengekomen van vondsten van artilleriegeschut in de omgeving. Hierom geldt het gehele projectgebied als verdacht op verschoten geschutmunitie.

Verdacht gebied afwerpmunitie, 250 lb en 500 lb, afgeworpen (Brits)

Aan de oostkant van het projectgebied, ter hoogte van de Zandstraat en de Hoenzadrielsedijk, is tevens een gebied verdacht op afgeworpen afwerpmunitie. Dit is het gevolg van kraters die wijzen op afwerpmunitie die op de luchtfoto's zichtbaar waren.

Advies

Voorafgaande aan het uitvoeren van de geplande werkzaamheden in verdacht gebied, is het volgende geadviseerd in het vooronderzoek: Aangezien het projectgebied verdacht is op meerdere hoofdsoorten OO en het projectgebied na de Tweede Wereldoorlog weinig geroerd is, wordt geadviseerd om een opsporingsproces te laten uitvoeren zoals beschreven in het CS-OOO. In het grootste deel van het projectgebied zal het gaan om oppervlaktedetectie. Echter, indien binnen het gebied verdacht op afwerpmunitie werkzaamheden plaatsvinden op een diepte groter dan 4,00m-MV, dient dieptedetectie toegepast te worden.

Het nader onderzoek naar conventionele explosieven wordt uitgevoerd vooruitlopend op de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Standaard en plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op

de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT).

6.2 Toelichting op de regels

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De voor groen aangewezen gronden zijn bestemd voor beplantingen, waaronder landschappelijke inpassing, het instandhouden, herstellen dan wel ontwikkelen van de ecologische, natuurlijke en landschappelijke waarden gericht op het territorium van beschermde diersoorten, paden, sport- en spelvoorzieningen, beeldende kunstwerken, waterhuishoudkundige voorzieningen, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen en overige voorzieningen van openbaar nut.

Er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

Artikel 4 Verkeer

De voor verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, fiets- en wandelpaden, oplaadpunt voor elektrische auto's, parkeerterreinen en de ontsluiting van percelen. Inclusief de daarbij behorende voorzieningen van openbaar nut, kunstwerken, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen, bermen en taluds.

Er mag uitsluiten worden gebouwd ten behoeve van de bestemming. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die regelt dat de ZOR slechts toelaatbaar is, indien vóór ingebruikname van de zuidelijke ontsluitingsroute een landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd zoals opgenomen in Bijlage 1 en deze duurzaam in stand wordt gehouden.

Artikel 5 Leiding

De voor leiding aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van een hogedruk gasvoedingsleiding, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas alsmede binnen een afstand van 4 meter ter weerszijden gemeten uit het hart van deze leiding.

Artikel 6 Leiding - Riool

De in dit artikel aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van een (ondergrondse) rioolleiding.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3, Artikel 8 Waarde - Archeologie 4, Artikel 9 Waarde - Archeologie 5 en Artikel 10 Waarde - Archeologie 6

Voor de archeologische dubbelbestemmingen is aangesloten op de planregels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2022, Reparatieplan' (vastgesteld 13-10-2022). In het bestemmingsplan is op basis van beleid, onderscheid gemaakt in verschillende dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie. Daarin is vastgelegd bij welke grondroeringen (minimale oppervlakte en diepte), voorafgaand archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Deze voorwaarden kunnen maatregelen betreffen ten behoeve van behoud van archeologische waarden in de bodem, het doen van opgravingen of begeleiding van de werkzaamheden door een archeoloog.

In de onderstaande tabel is per activiteit inzichtelijk gemaakt of er onderzoeksplicht geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1275-ON01_0029.png"

Het is niet zo dat voor alle omgevingsvergunningsplichtige activiteiten een onderzoeksplicht geldt. Slechts als beide vrijstellingsgrenzen (diepte en oppervlakte) worden overschreden, moet een initiatiefnemer onderzoek uitvoeren. Veelal wordt dat bepaald door middel van een inventariserend veldonderzoek. Afhankelijk van de uitkomsten uit dit onderzoek wordt bepaald of nader archeologisch onderzoek nodig is. Onderzoek is niet noodzakelijk als een ingreep binnen de vrijstellingsgrenzen valt.

Indien uit het onderzoek blijkt dat archeologische waarden niet aanwezig zijn of als aanwezige waarden veilig kunnen worden gesteld (door behoud in de bodem of opgravingen), wordt een omgevingsvergunning (mits voldaan aan de regels van de andere daar voorkomende bestemming) verleend. Een omgevingsvergunning wordt slechts geweigerd indien archeologische waarden worden verstoord, zonder dat het mogelijk is deze veilig te stellen (verplichting tot treffen technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem behouden kunnen worden, verplichting tot het doen van opgravingen en verplichting tot begeleiding door een deskundige). Het verrichten van onderzoek is het uitgangspunt bij de beoordeling of archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) nader onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.

Artikel 11 Waterstaat - Rivierbed, Artikel 12 Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed en Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

In het plangebied ligt een primaire waterkering. De dijk is voorzien van een dubbelbestemming waterstaat - Waterkering. De gronden zijn mede bestemd voor de aanleg, het beheer en de bescherming van de waterkering.

Om een veilige afvoer van en berging van rivierwater en het vergroten van de afvoercapaciteit van de rivier te waarborgen, is een deel van de gronden in het plangebied beschermd met behulp van de dubbelbestemmingen Waterstaat - Rivierbed en Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed. Op of in deze bestemde gronden mag onder voorwaarden worden gebouwd. Bovendien dient voor deze gronden een omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 14 Waterstaat - Waterlopen

De gronden met deze dubbelbestemming, met inbegrip van een strook van 4 m aan weerszijden van de watergang, zijn primair bestemd tot aanleg en onderhoud van een watergang. Op of in deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van deze bestemming, met een maximale hoogte van 1 m. Hiervan kan worden afgewerken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

In deze regels zijn algemene gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden. Op grond van de algemene gebruiksregels wordt algemeen ongewenst gebruik verboden.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor de molenbiotoop. Ter plaatse van deze aanduiding zijn gronden mede bestemd voor de vrije windgang van de molen. Daarnaast bevat dit artikel regels voor de vrijwaringszones van de waterkering. Dit is voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.

Ook is een aanduiding opgenomen voor waardevolle laanbeplanten. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud van deze waardevolle laanbeplanting.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 19 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van het verschuiven van de in het plan opgenomen grenzen van bouwvlakken, bestemmingsvlakken en aanduidingsvlakken met maximaal 10 meter, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden in dit artikel.

Artikel 20 Overige regels

In dit artikel is de voorrangsregeling voor de dubbelbestemmingen opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 22 Slotregel

Deze regel bevat de citeerregel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de economische (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Er is een raadsbesluit genomen op 9 december 2021 waarmee krediet beschikbaar is gesteld voor de ZOR.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat het plan financieel uitvoerbaar is.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en maatschappelijk overleg

Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Om vanuit verschillende hoeken input te krijgen, hebben we een meedenkgroep van 13 personen opgericht. De groep bestaat uit eigenaren (van woningen of van landbouwgrond op de route), direct omwonenden, leden van de dorpsraden van Kerkdriel en Velddriel, leden van Ondernemersvereniging De Zandmeren en een lid van de ZLTO. In november 2022 kwamen we voor het eerst bij elkaar om kennis te maken en de verwachtingen over en weer met elkaar te delen. Vanaf 2023 raadplegen we de meedenkgroep actief.

Wij hebben een gezamenlijk doel: samen werken we aan een veilig, bereikbaar én leefbaar Maasdriel. Dat doen we met de aanleg van de Zuidelijke Ontsluitingsroute. De stappen om deze ontsluitingsroute te maken, zetten we met elkaar: inwoners, ondernemers, andere belanghebbenden en de gemeente. Vanuit de verschillende belangen streven we het gezamenlijke doel na en zoeken we samen naar oplossingen.

De meedenkgroep heeft hierbij een raadplegende rol. Het gemeentebestuur blijft eindverantwoordelijk en neemt de uiteindelijke beslissingen. We vragen de meedenkgroep regelmatig om feedback en input over de stappen die we zetten. Bijvoorbeeld over hoe we inwoners en ondernemers kunnen betrekken, op welke manier we de nieuwe weg het best kunnen inpassen in het landschap en de kansen op het gebied van wonen.

Perceeleigenaren en direct omwonenden houden we circa vier keer per jaar op de hoogte van de ontwikkelingen van het project ZOR via persoonlijk contact en een nieuwsbrief. De verstuurde brieven zijn raadpleegbaar op de gemeentelijke website onder het kopje participatie van de ZOR.

Op maandag 11 september 2023 is een inloopbijenkomst georganiseerd in Kerkdriel waarvoor belangstellenden zijn uitgenodigd. In de nota van inspraak en overleg in bijlage 14 zijn de reacties van belangstellenden en de gegeven antwoorden van deze avond beschreven.

In de periode van 24 augustus tot en met 4 oktober 2023 zijn burgers en instanties in de gelegenheid gesteld om een inspraakreactie kenbaar te maken op het voorontwerp. In het kader van inspraak zijn 22 reacties binnengekomen. Deze reacties zijn samengevat en van een reactie voorzien in de nota van inspraak en overleg in bijlage 14.

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van vooroverleg zijn vier reacties binnengekomen, waaronder van Liander, Rijkswaterstaat, Provincie Gelderland en Waterschap Rivierenland. Deze reacties zijn samengevat in de nota inspraak en overleg in bijlage 14 en van een reactie voorzien.

Zienswijzen

Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken voor een ieder ter visie te liggen.

Pm - zienswijzen nota