Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hedel bedrijventerrein De Kampen herziening 2022, Baronieweg 15
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0263.BP1263-VG01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 Plan
het bestemmingsplan Hedel bedrijventerrein De Kampen herziening 2022, Baronieweg 15 met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1263-VG01 van de gemeente Maasdriel;
 
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 Aan- of uitbouw
een ruimte die aan het hoofdgebouw is gebouwd, die functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw, maar die ruimtelijk een ondergeschikte aanvulling vormt op het hoofdgebouw.
 
1.4 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.6 Bedrijf
een inrichting, waarbinnen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden vergelijkbaar met of zoals opgenomen in bijlage B. van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (16 april 2009).
 
1.7 Bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
 
1.8 Bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor één persoon, gezin of andere groep van personen, van wie huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.
 
1.9 Begane grond
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
 
1.10 Bedrijventerrein
terrein, waarop hoofdzakelijk de vestiging van bedrijven is toegestaan.
 
1.11 Bestaand
  1. bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;
  2. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan.
1.12 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.13 Bevoegd gezag
bestuursorgaan dat ingevolge de Wabo bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
 
1.14 Bijgebouw
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.
 
1.15 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.16 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.17 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder en de ruimte(n) in de kap.
 
1.18 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.19 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.20 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen of ander materiaal die, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.21 Detailhandel
het bedrijfsmatig, ter plaatse, voor verkoop aanbieden en/of uitstallen, het verkopen en afleveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.22 Detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels, alsmede tuincentra en bouwmarkten, die vanwege de omvang en de aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling.
 
1.23 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.24 Geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting bij welke volgens de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld.
 
1.25 Hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
 
1.26 Huishouden
een persoon of groep personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling;
 
1.27 Kamerverhuur
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij keuken, toilet, badkamer en douche als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt;
 
1.28 Kelder
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.
 
1.29 Nevenactiviteit
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.
 
1.30 (openbare) nutsvoorziening
een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
 
1.31 Overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één gesloten wand.
 
1.32 Portiek
overdekte ruimte voor de ingang van een gebouw of leidend naar de ingang van een gebouw.
 
1.33 Reclamezuil
zuil bedoeld voor het aanplakken van of anderszins afbeelden van reclame-uitingen.
 
1.34 Risicovolle inrichting
een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.
 
1.35 Seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.36 Serre
een overwegend uit glas bestaande overdekte gesloten uitbouw, die tenminste aan twee zijden transparant van karakter is.
 
1.37 Standplaats
een openbare (voor het publiek toegankelijke) en in de openlucht gelegen plaats voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, waarbij gebruik wordt gemaakt van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen, een stal of een tafel.
 
1.38 Tijdelijke werknemer
werknemer die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een bedrijf werkzaam is om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.
 
1.39 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de meest gezichtsbepalende gevel.
 
1.40 Webwinkel
een bedrijf dat zich toelegt op het (doen) thuisleveren van goederen op schriftelijke, telefonische of elektronische order van klanten en dat op de bedrijfslocatie geen directe contactmogelijkheden (balie, showroom, afhaalcentrum) met klanten biedt.
 
1.41 Wonen
het huisvesten van een huishouden in een woning/wooneenheid;
 
1.42 Woning
een (gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend mag worden gebruikt voor de huisvesting van één huishouden;
 
1.43 Wooneenheid
een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat uitsluitend mag worden gebruikt voor de huisvesting van één huishouden;
 
1.44 Zelfstandig kantoor
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het verrichten van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij de dienstverlening niet ten dienste staat van en verbonden is aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormt.
 
1.45 Zorg- of begeleidingsafhankelijke bewoning
twee of meerdere personen, die geen huishouden vormen, maar in een situatie of traject afhankelijk van zorg- en begeleiding, zoals bedoeld in de Woonzorgvisie, voor een bepaalde periode of regulier gezamenlijk in een woning of woonvorm wonen, waarbij iedereen minimaal beschikt over een eigen onzelfstandige wooneenheid (kamer) en er sprake is van een aantal gemeenschappelijke voorzieningen.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Indien krachtens dit plan een meting moet worden verricht dan moet de volgende wijze van meten worden toegepast:
 
2.1 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, klimaatbehandelingsinstallaties, liftopbouwen, stoffilters, valbeveiligingen overeenkomstig het Bouwbesluit en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.6 Het bebouwingspercentage
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd.
 
2.7 De diepte van een woning
de buitenwerks gemeten afstand tussen de voorgevel en de achtergevel van de woning.
 
2.8 Het peil
  1. in geaccidenteerd terrein (in de nabijheid van dijken): ten hoogste 15 cm boven het gemiddelde oorspronkelijke omliggende terrein;
  2. in vlak terrein, voor zover dat oorspronkelijk hoger ligt dan de kruin van de weg: ten hoogste 15 cm boven het oorspronkelijke terrein;
  3. in vlak terrein, voor zover dat oorspronkelijk lager ligt dan de kruin van de weg: ten hoogste 15 cm boven de kruin van de weg.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1 Algemeen
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
  1. bedrijven, ter plaatse van de aanduiding: 'bedrijf tot en met categorie 4.1': uit de categorieën
    1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1, als genoemd in Bijlage 1 Staat van inrichtingen, met uitzondering van:
    1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
    2. risicovolle inrichtingen, met uitzondering van bestaande risicovolle inrichtingen;
  2. silo's uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - silo';
  3. sprinklertanks uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein -
    sprinklertank';
  4. wegen en paden;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. watergangen, waterretentie, waterzuivering en -infiltratie.  
3.1.2 Detailhandel
Detailhandel is daarnaast toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij bedrijven, echter
uitsluitend in producten die ter plaatse worden vervaardigd, be- of verwerkt.
 
3.1.3 Kantoren
Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van bestaande locaties met
zelfstandige kantoorvestigingen. Kantoren zijn wel toegestaan voor zover deze ten dienste staan van
en verbonden zijn aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten.
 
3.1.4 Dienstverlening
Dienstverlening is niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van bestaande locaties waar sprake is van
vergunde dienstverlening. Dienstverlening is wel toegestaan voor zover dit ten dienste staat van en
verbonden is aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toegestane bouwwerken
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 3 lid 1 mogen uitsluitend de volgende bouwwerken worden
gebouwd ten dienste van de bestemming:
  1. bedrijfsgebouwen, uitsluitend binnen het bouwvlak;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. overkappingen, uitsluitend binnen het bouwvlak;
  4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 80%, mits daarbij voldoende ruimte beschikbaar blijft voor parkeren en laden en lossen overeenkomstig het bepaalde in artikel 12. Indien voor het betreffende bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' een afwijkend bebouwingspercentage is aangegeven, geldt dat bebouwingspercentage als maximum;
  5. voor zover de bestaande bedrijfsgebouwen niet voldoen aan het bepaalde onder d., is in afwijking hiervan het bestaande bebouwingspercentage van bedrijfsgebouwen toegestaan.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte mag maximaal 14 m bedragen, tenzij in de verbeelding een andere maximaal toegelaten bouwhoogte is weergegeven;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - silo', is een bouwhoogte van 17 m toegestaan;
  3. voor zover de bestaande bedrijfsgebouwen niet voldoen aan het bepaalde onder a., is in afwijking hiervan de bestaande bouwhoogte van bedrijfsgebouwen toegestaan.
3.2.3 Overkappingen
Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van overkappingen met een open constructie en pergola's bedraagt maximaal 6 m;
  2. de bebouwde oppervlakte van overkappingen mag per bouwperceel maximaal 50 m² bedragen, met dien verstande, dat het in artikel 3 lid 2.1 sub d bedoelde bebouwingspercentage niet mag worden overschreden.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. per bedrijf zijn maximaal drie vlaggenmasten toegestaan, met een maximale hoogte van 15 m;
  2. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 3 m;
  3. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m mag bedragen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - silo', zijn silo’s en bijbehorende bouwwerken met een maximale hoogte van 17 m toegestaan;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - sprinklertank', is een sprinklertank met een maximale hoogte van 12 meter toegestaan;
  6. de hoogte van reclamezuilen en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 3 m;
  7. voor zover de bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan niet voldoen aan het bepaalde onder a. tot en met e, zijn in afwijking hiervan de bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
3.3 Nadere eisen
 
Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen Burgemeester en Wethouders nadere eisen stellen aan:
  1. de afstand van de bebouwing tot de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  2. de situering van de voorgevels;
  3. de afscherming van zij- en/of achterterrein;
  4. de situering van de perceelsontsluiting, indien zulks noodzakelijk is:
    1. voor een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing in de omgeving en een waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    2. voor de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
3.4.1 Afwijken ten behoeve van het vergroten van de bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 onder a. teneinde de bouwhoogte te vergroten met maximaal 10 %, mits:
  1. de ondernemer aan kan tonen dat een grotere bouwhoogte vanwege de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  2. het stedenbouwkundige beeld niet wordt aangetast;
  3. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het woon- en leefklimaat.
3.4.2 Afwijken ten behoeve van een grotere hoogte van terreinafscheidingen
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 4.2 teneinde de maximaal toegestane hoogte van terreinafscheidingen te vergroten, waarbij:
  1. de hoogte van terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 3 meter mag bedragen;
  3. het stedenbouwkundige beeld niet wordt aangetast;
  4. de verkeersveiligheid niet in het geding komt.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Algemeen
  1. Het is verboden de binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' gelegen gronden en opstallen te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de bestemming. Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen voor:
    1. detailhandel, behoudens detailhandel in volumineuze goederen, detailhandel in de vorm van een benzineservicestation en detailhandel als nevenactiviteit van en gerelateerd aan het bedrijf;
    2. het geplaatst houden van kampeermiddelen;
    3. lawaaisporten;
    4. permanente bewoning, uitgezonderd in bedrijfswoningen;
  2. als een met de bestemming strijdig gebruik wordt aangemerkt: het gebruik van gronden en bouwwerken die leidt tot een stikstofdepositie (mol/ha/jaar) op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied die groter is dan de stikstofdepositie die in verband met activiteiten op die gronden en bouwwerken is opgenomen in bijlage 2 bij de regels.
3.5.2 Voorwaardelijke bepaling
Ten behoeve van het voorzien in voldoende waterberging gelden de volgende regels:
  1. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt slechts verleend na overleg met het waterschap afdoende is verzekerd dat wordt voorzien in voldoende waterberging;
  2. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning betrekking heeft, is slechts toegestaan wanneer voldoende waterberging in stand wordt gehouden;
  3. onder voldoende waterberging als genoemd onder a en b wordt verstaan dat wordt voldaan aan het hemelwaterbeleid genoemd in het vigerende WRP.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.6.1 Afwijken ten behoeve van een hogere categorie van bedrijven
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 onder a. teneinde bedrijven toe te staan uit een hogere categorie ter plaatse van de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 2' en/of 'bedrijf tot en met categorie 3.1', mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de milieubelasting van het betreffende bedrijf op de omgeving is niet groter dan de milieubelasting van een bedrijf dat ter plaatse op basis van deze regels zonder afwijking is toegestaan;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden plaats;
    er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;
  3. bedrijven uit maximaal categorie 3.2, als genoemd in Bijlage 1 Staat van inrichtingen, dan wel daarmee vergelijkbare bedrijven, zijn toegestaan.
3.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van toestaan vergelijkbare bedrijven
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel artikel 3 lid 1.1 onder a. teneinde bedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van inrichtingen maar naar aard en milieubelasting vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden plaats;
  2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden met deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Verkeer' ten behoeve van het verbeteren van de ontsluitingsstructuur, mits:
  1. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. uit onderzoek naar geluidhinder, bodemkwaliteit en luchtkwaliteit blijkt dat de gronden geschikt zijn voor de nieuwe functie;
  3. de regels van artikel 4 van toepassing worden verklaard.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
        
4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de archeologische waarden als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen worden de voorrangsregels uit artikel 4.1 en 4.2 in acht genomen.

4.2.2 Bouwen volgens de onderliggende bestemming
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

4.2.3 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor bouwen
Alvorens de omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologische deskundige van de gemeente Maasdriel of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige. Indien uit het in 4.2.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in 4.2.2 is niet van toepassing:
  1. indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. voor een bouwwerk waarbij geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn of met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m².
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Omgevingsvergunning
  1. het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 5 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning verleend door het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerken, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, ophogen alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
    3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
    4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    5. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
    6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  2. de omgevingsvergunning wordt verleend indien is gebleken dat de onder a. genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaam heden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  3. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  4. voor zover de onder a. genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  5. voor de verlening van de omgevingsvergunning vraagt het bevoegd gezag advies aan de archeologische deskundige van de gemeente Maasdriel of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige.
4.3.2 Uitzondering verbod
Het verbod als bedoeld in 4.3.1. is niet van toepassing:
  1. voor werken en werkzaamheden die de archeologische waarden niet onevenredig kunnen schaden, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te zijn aangetoond;
  2. wanneer de werken en werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  3. indien met de werken en werkzaamheden mag worden begonnen ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  4. bij werken en werkzaamheden die onderdeel uitmaken van een archeologisch onderzoek of daarop gericht zijn;
  5. bij werken en werkzaamheden op en in gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  6. bij het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen of ontgronden is vereist;
  7. voor werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  8. voor werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  9. voor werken en werkzaamheden waarbij geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn of met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m².
4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met deze bestemming wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
    1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  2. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingen te verschuiven.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
      
5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
 
5.2 Bouwregels

5.2.1 Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de archeologische waarden als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen worden de voorrangsregels uit artikel 5.1 en 5.2 in acht genomen.

5.2.2 Bouwen volgens de onderliggende bestemming
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

5.2.3 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor bouwen
Alvorens de omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologische deskundige van de gemeente Maasdriel of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige. Indien uit het in 5.2.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in 5.2.2 is niet van toepassing:
  1. indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. voor een bouwwerk waarbij geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn of met een oppervlakte kleiner dan 5.000 m².
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Omgevingsvergunning
  1. het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 6 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning verleend door het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerken, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, ophogen alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
    3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
    4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    5. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
    6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  2. de omgevingsvergunning wordt verleend indien is gebleken dat de onder a. genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaam heden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  3. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  4. voor zover de onder a. genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  5. voor de verlening van de omgevingsvergunning vraagt het bevoegd gezag advies aan de archeologische deskundige van de gemeente Maasdriel of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige.
5.3.2 Uitzondering verbod
Het verbod als bedoeld in 5.3.1. is niet van toepassing:
  1. voor werken en werkzaamheden die de archeologische waarden niet onevenredig kunnen schaden, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te zijn aangetoond;
  2. wanneer de werken en werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  3. indien met de werken en werkzaamheden mag worden begonnen ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  4. bij werken en werkzaamheden die onderdeel uitmaken van een archeologisch onderzoek of daarop gericht zijn;
  5. bij werken en werkzaamheden op en in gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  6. bij het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen of ontgronden is vereist;
  7. voor werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  8. voor werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  9. voor werken en werkzaamheden waarbij geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn of met een oppervlakte kleiner dan 5.000 m².
5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met deze bestemming wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
    1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  2. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingen te verschuiven.
Artikel 6 Waterstaat - Waterlopen
     
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat – Waterlopen’ aangewezen gronden, met inbegrip van een strook van 4 m aan weerszijden van de watergang, zijn primair bestemd tot aanleg en onderhoud van een watergang.
 
6.2 Bouwregels
 
Op of in de gronden als bedoeld in 6.1 zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van deze bestemming, met een maximale hoogte van 1 m.
 
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de watergang geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken beheerder van de watergang.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen de aanduiding 'bouwvlak' of de aanduiding 'bestemmingsvlak' worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en reclame-uitingen, buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 m wordt overschreden.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
9.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik van gronden/opstallen wordt in dit bestemmingsplan mede verstaan:
  1. het gebruik van bedrijfswoningen, dienstwoningen, woningen en/of wooneenheden anders dan voor de huisvesting van één huishouden, waaronder in ieder geval wordt begrepen kamerverhuur en het gebruik voor zorg- en begeleidingsafhankelijke bewoning;
  2. voor een seksinrichting;
  3. voor zelfstandige bewoning, waar het betreft vrijstaande bijgebouwen;
  4. voor het huisvesten van tijdelijke werknemers;
  5. als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  6. Het bepaalde onder sub b is niet van toepassing indien er sprake is van een op legale wijze tot stand gekomen gebruik door meer dan één huishouden, dan wel door een bestaande zorg- of begeleidingsafhankelijke bewoning.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Algemene afwijking tot 10%
 
Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, middels een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
 
10.2 Algemene afwijking openbare nutsvoorziening, openbaar vervoer of weg- en railverkeer
 
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van deze regels voor het oprichten van een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, het openbaar vervoer of het weg- en railverkeer, mits de bebouwde oppervlakte niet meer dan 25 m² en de hoogte niet meer dan 5 m bedraagt.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  2. bijlage 1 bij deze regels (Staat van bedrijfsactiviteiten) te wijzigen, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  3. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
Artikel 12 Overige regels
 
12.1 Parkeren
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels en bijlagen van het 'Nota Parkeernormen gemeente Maasdriel 2020' of diens opvolger wordt gerealiseerd;
  2. indien gedurende de planperiode de beleidsregels parkeren en/of bijlagen wijzigen, gelden de gewijzigde regels/bijlagen;
  3. een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel waarbij een behoefte bestaat voor ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat op het betreffende bouwperceel in voldoende mate ruimte voor het laden of lossen van goederen is of zal worden aangebracht.
12.2 Binnenplanse afwijking parkeren
 
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.1 indien:
  1. De nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien op een andere wijze; en/of
  2. Het ruimtelijk gezien niet wenselijk is de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte op eigen terrein te voorzien; en/of
  3. Er voldoende openbare parkeerplaatsen binnen een acceptabele afstand aanwezig zijn; en/of
  4. Er een parkeertelling aanwezig is die aantoont dat er voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig zijn die benut kunnen worden; en/of
  5. Aangetoond kan worden dat voldaan kan worden aan een lagere parkeernorm.
12.3 Voorwaarden voor omgevingsvergunningverlening
 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 12.2 wordt uitsluitend verleend indien:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. de ontwikkeling ruimtelijk en milieukundig gezien inpasbaar is.
12.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunningverlening
 
Aan omgevingsvergunningen als bedoeld in 12.2 kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals een instandhoudingsplicht van voldoende parkeergelegenheid.
 
12.5 Regelingen
  1. Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wettelijke regeling, dan geldt deze regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
  2. Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een beleidsregeling, dan geldt deze regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van indienen van een aanvraag omgevingsvergunning.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Hedel bedrijventerrein De Kampen herziening 2022, Baronieweg 15.