direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied wijziging 2023, Sint Odradastraat 49
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1255-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Buitengebied wijziging 2023, Sint Odradastraat 49" van de gemeente Maasdriel.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Sint Odradastraat 49 te Alem is een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig. De initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfsactiviteiten te beëindigen en alle voormalige bedrijfsgebouwen te slopen. Overeenkomstig de VAB-regeling is de initiatiefnemer daarnaast voornemens één woning extra te realiseren. Ook wenst de initiatiefnemer de huidige bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning. Gezien het feit dat de huidige bedrijfswoning niet aan de geurhinderzone van een reguliere woning kan voldoen, zal deze woning in westelijke richting verschoven worden.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Buitengebied herziening 2022, Reparatieplan''. Het vigerende bestemmingsplan bevat echter wel een wijzigingsbevoegdheid voor de bestemmingswijziging van het perceel (artikel 42.2). Daarvan wordt met dit wijzigingsplan gebruik van gemaakt.

Voorliggende toelichting bevat de ruimtelijke onderbouwing voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1255-ON01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1255-ON01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Maasdriel, sectie L, nummers 1298 en 1939. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 2.655 m². De gronden zijn particulier in eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen:

  • ''Buitengebied herziening 2022, Reparatieplan'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 13 oktober 2022;
  • ''Parapluherziening parkeren 2022'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 11 mei 2023.

Daarnaast ligt het ontwerpbestemmingsplan ''Parapluplan Klimaat 2023'' vanaf 4 oktober 2023 ter inzage. In het kader van dit wijzigingsplan zal dit ontwerpbestemmingsplan beschreven worden, maar wordt hier juridisch niet aan getoetst.

1.3.1 Bestemmingsplan ''Buitengebied herziening 2022, Reparatieplan''

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1255-ON01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden', 'Verkeer' en 'Water'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor:

Agrarisch met waarden   -   uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat bij een grondgebonden agrarisch bedrijf tevens een niet-grondgebonden veehouderijtak is toegestaan waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m², dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte;  
  -   een bedrijfswoning, met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan 1 per bouwvlak dan wel niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';  
  -   nevenactiviteiten;  
  -   aan huis verbonden beroepen.  
Verkeer   -   wegen;  
  -   fiets- en wandelpaden;  
  -   de ontsluiting van percelen;  
  -   parkeerterreinen.  
Water   -   watergangen, waterpartijen, natuurvriendelijke oevers, taluds, onderhoudspaden en kaden;  
  -   vaarwater ten behoeve van de scheep- en recreatievaart;  
  -   natuurvriendelijke oevers;  
  -   de berging en afvoer van water.  

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is een bouwvlak aanwezig, waarin de bedrijfswoning is gesitueerd. Daarnaast gelden binnen het plangebied gedeeltelijk de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - dijk 1' en 'vrijwaringszone - dijk 2', ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering. Tevens gelden ter plaatse van deze aanduidingen ook de regels van Waterschap Rivierenland, als beheerder van de waterkering.

Ter plaatse van het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - archeologie 3' en 'Waarde - archeologie 5'. Deze dubbelbestemmingen verplichten het uitvoeren van archeologische onderzoeken voorafgaand aan bepaalde bodemingrepen. Daarnaast geldt gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze dubbelbestemming zorgt voor regels bestemd voor de aanleg, het beheer en de bescherming van de waterkering. Ten slotte kent het plangebied gedeeltelijk de aanduiding 'Leiding - Riool' deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van een (ondergrondse) rioolleiding.

1.3.2 Bestemmingsplan ''Parapluherziening parkeren 2022''

Op 11 mei 2023 heeft de gemeente Maasdriel het bestemmingsplan "Parapluherziening parkeren 2022" vastgesteld, waarin het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd. Toepassing van het parkeerbeleid op onderhavig plan is opgenomen in paragraaf 3.2.

1.3.3 Bestemmingsplan ''Parapluplan Klimaat 2023''

Op 4 oktober 2023 is het ontwerpbestemmingsplan ''Parapluplan Klimaat 2023'' ter inzage gelegd. In dit paraplubestemmingsplan zal de regeling inzake een uniforme en dynamische waterbergingsopgave, boomnorm en groennorm juridisch planologisch verankerd worden.

Gezien het feit dat op dit moment het ontwerpbestemmingsplan nog geen juridische status heeft, zal in dit wijzigingsplan niet worden getoetst aan de inhoud. Desalniettemin wordt in paragraaf 3.4 nader ingegaan op de energietransitie en de klimaatbestendigheid van het planvoornemen.

1.3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 42.2 van het bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden wijzigen van de gronden ten behoeve van de functies die zijn genoemd in het 'Handreiking hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied' of haar rechtsopvolger. Dit artikel is hierna overgenomen.

''42.2 Functieverandering

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' te wijzigen ten behoeve van de functies die zijn genoemd in het 'Handreiking hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied' of haar rechtsopvolger, met dien verstande dat:

  • a. de wijziging mag niet worden toegepast ter plaatse van de aanduidingen
    • 1. 'overige zone - gelders natuurnetwerk';
    • 2. 'overige zone - groene ontwikkelingszone';
    • 3. 'specifieke vorm van agrarisch - uiterwaard';
  • b. voldaan wordt aan de randvoorwaarden en uitgangspunten die zijn gesteld in het 'Handreiking hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied', welke op 30 maart 2017 is vastgesteld door de gemeenteraad, of haar rechtsopvolger.''

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad a.   Onderhavig initiatief is niet gelegen ter plaatse van de genoemde aanduidingen.  
ad b.   Onderhavig initiatief voldoet aan de randvoorwaarden en uitgangspunten die zijn gesteld in het 'Handreiking hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied' dit is nader toegelicht in paragraaf 4.3.1.  

Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1255-ON01_0004.jpg"

PLANGEBIED EN DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Het dorp Alem was gelegen binnen een Maasmeander op een stroomrug. De plaats heeft een kapittelkerk gekend die gewijd was aan de Heilige Odrada, die er begraven is. Het lichaam van Odrada werd naar Alem gebracht en er werd een basiliek gebouwd ter verering van Odrada.

Van 1811 tot 1821 was Alem een zelfstandige gemeente. Van 1821 tot 1958 maakte de plaats deel uit van de Noord-Brabantse gemeente Alem, Maren en Kessel. Toen deze gemeente werd opgeheven, kwam Alem in de Gelderse gemeente Maasdriel te liggen. De andere dorpen Maren en Kessel werden bij de gemeente Lith gevoegd.

Tot begin jaren dertig van de twintigste eeuw lag Alem aan de zuidelijke, Brabantse kant van de Maas (Maasland). Als gevolg van het kanaliseren van de Maas omstreeks 1935, kwam Alem op de noordelijke oever te liggen.

Sinds de kanalisering is Alem via een dam verbonden met de Maasdijk tussen Rossum en Kerkdriel en vormt zodoende een schiereiland.

Het eiland van Alem wordt aan de noordwestzijde ontsloten door de Jan Klingenweg. De ruimtelijke beleving van het eiland is aan deze zijde niet zo groot, omdat

  • de weg ingesloten ligt in een Robiniabos en de visuele relatie met de maasmeander en uiterwaarden niet wordt ervaren, en;
  • richting het dorp aan de zuidzijde van de weg een sportcomplex is opgericht in de oorspronkelijke maasmeander het Alemsche Gat.

De planlocatie is gelegen aan de Sint Odradastraat. Het binnendijks gebied, gelegen op de oeverwal direct achter de dijk, heeft een zeer lage bebouwingsdichtheid. Het grondgebruik is weidebouw en akkerbouw. De directe omgeving van de planlocatie bestaat derhalve voornamelijk uit weilanden.

2.2 Ontsluiting

Onderhavig plangebied heeft in de huidige situatie twee ontsluitingen op de Sint Odradastraat. De Sint Odradastraat bezit een ontsluitende functie voor de kern Alem in de richting van de Veerweg.

2.3 Groen en water

Onderhavig plangebied bevat in de huidige situatie slechts opgaand groen, in de vorm van struikgewas en enkele solitaire bomen, op de perceelsgrenzen. Daarnaast is binnen het plangebied ook sprake van oppervlaktewater. Op de noordwestelijke perceelsgrens lopen de door het waterschap aangemerkte waterwegen A007965 en A007969.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Onderstaande afbeelding geeft de beoogde toestand van het plangebied weer, zie ook bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1255-ON01_0005.png"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

Het initiatief bestaat uit de sloop van 1.186 m² bedrijfsbebouwing op de locatie aan de Sint Odradastraat 49. Overeenkomstig aan de VAB-regeling kan hiervoor in de plaats één extra vrijstaande woning worden gerealiseerd. De extra woning bestaat uit één laag met een kap, waarbij de goot- en bouwhoogte aansluiten bij de bestaande woning.

De extra woning komt ten westen van de bestaande woning, waarbij de woning centraal op het perceel wordt gerealiseerd. Hierbij wordt aangesloten aan de eisen van het Waterschap om achter de bouwgrens te blijven. Voor het peil van de woning wordt aangesloten bij de regelgeving uit het bestemmingsplan ''Well herziening 2021, Wellsedijk 26''. Rekening houdend met het profiel van vrije ruimte ligt de bestaande stal (meest westelijk gelegen stal), daar waar de nieuwbouw plaats vindt, te laag. Er is een marge van 15 centimeter noodzakelijk.

Naast de realisatie van één extra vrijstaande woning zal de bestaande bedrijfswoning functioneel omgezet worden naar een reguliere burgerwoning. Deze woning staat echter op slechts 8 meter van de vigerende agrarische vergunning van het adres Sint Odradastraat 51. Omdat de minimale afstand in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij 25 meter is dient deze woning in westelijke richting met ten minste 17 meter te worden opgeschoven. Op bovenstaande afbeelding is weergegeven dat middels de nieuwe positionering voldaan wordt aan de minimale afstand van 25 meter (rode arcering).

Daarnaast zal op het oostelijke deel van het perceel (tussen de te verschuiven woning en de perceelsgrens) een juridische regeling in de regels behorende bij dit wijzigingsplan worden opgenomen ('milieuzone - gevoelige objecten uitgesloten'), waarin gevoelige objecten worden uitgesloten. Hiermee wordt juridisch geborgd dat de huidige agrarische vergunning van het adres Sint Odradastraat 51 gerespecteerd wordt.

De woonpercelen zullen worden voorzien van een landschappelijke inpassing. Deze landschappelijke inpassing is nader toegelicht in paragraaf 3.3 en bijgevoegd als bijlage 2.

Waterschap

De extra woning wordt gerealiseerd binnen de beschermingszone (maar buiten de kernzone) van de aanwezige dijk. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de beschermingszone.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeersgeneratie

Oorspronkelijke situatie

In de oorspronkelijke situatie was er sprake van een agrarische bestemming. De verkeersaantrekkende werking is normaliter te bepalen aan de hand van de bedrijfswerkzaamheden. Over de agrarische bedrijfsvoering zijn echter geen cijfers bekend. Het aantal verkeersbewegingen in de oorspronkelijke situatie is dan ook berekend op basis van een schatting. Gemiddeld kwamen er 6 vrachtwagens per week voor het transporteren van voer, dieren en mest. Dit leidde tot gemiddeld 12 verkeersbewegingen per week. Daarnaast kwamen er verschillende bezoekers (gemiddeld 4 per week) op locatie (dierenartsen, controleurs, etc.) die leidden tot een gemiddelde van 8 verkeersbewegingen per week. Ten slotte was de bedrijfswoning in gebruik ten behoeve van de agrarische bestemming. Deze woning (koop, vrijstaand) leidt tot gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per dag.

In totaal was er dus sprake van 77,4 verkeersbewegingen per week, ofwel 11 verkeersbewegingen per dag.

Nieuwe situatie

De realisatie van één extra woning heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Maasdriel wordt aangeduid als niet stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Maasdriel tot het buitengebied behoort.

In de nieuwe situatie wordt binnen het plangebied één extra grondgebonden woning gerealiseerd. De woningen vallen, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel koop, vrijstaand. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Vrijstaande koopwoning   8,2 per woning   2 woningen   16,4  
Totaal       16,4  

Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de woningen gemiddeld zorgen voor 16 verkeersbewegingen per etmaal.

Conclusie

De verkeersaantrekkende werking van dit initiatief bedraagt gemiddeld 5 verkeersbewegingen per etmaal. De Sint Odradastraat heeft een relatief lage verkeersintensiteit. Dit betekent dat de verkeersafwikkeling van onderhavig plan zonder meer via de Sint Odradastraat en omliggende wegen kan plaatsvinden.

3.2.2 Ontsluiting

Het voorliggende initiatief zorgt niet voor een extra ontsluiting op de Sint Odradastraat, omdat er in de huidige situatie al twee ontsluiting aanwezig zijn. De meest oostelijke ontsluiting wordt in westelijke richting opgeschoven. Een verschuiving van deze inrit, met een maximale breedte van 4,5 meter, leidt niet tot verkeerskundige belemmeringen.

3.2.3 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Maasdriel heeft het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren 2022'' vastgesteld. Van toepassing zijn de normen die gehanteerd worden in de 'Nota Parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel'.

Voor onderhavig initiatief geldt dat beide woningen (nieuwbouw en verschuiving) moeten zijn voorzien van minimaal 2,3 (= 3) parkeerplaatsen. Twee van de drie parkeerplaatsen moeten zonder belemmeringen, vrij bereikbaar zijn vanaf de openbare weg. Deze parkeerplaatsen kunnen, zoals op de inrichtingsschets is weergegeven, gerealiseerd worden op eigen terrein. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde normen uit de 'Nota Parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel'.

3.3 Groen en water

De locatie van de beoogde ontwikkeling is gelegen langs een van de vele oude meanders van de Maas. Door de kanalisering van de Maas tot begin jaren 30 is het dorp Alem uiteindelijk op de noordelijke oever komen te liggen. Het dorp ligt nu als een schiereiland tussen enerzijds de oude loop van de Maas en anderzijds de jongere, gekanaliseerde loop van de Maas (zie onderstaande uitsneden voor een beeld in 1900 en 2022).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1255-ON01_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1255-ON01_0007.png"  
1900   2022  

Waar het in plangebied 1900 nog onderdeel uitmaakte van het Brabantse landschap, maakt het tegenwoordig deel uit van gemeente Maasdriel binnen de Bommelerwaard.

De Bommelerwaard is een 'riviereiland' tussen de Waal en de Maas in. De ligging tussen de twee rivieren in wordt sterk weerspiegelt in het aanwezige landschap. Zo zijn nog altijd sporen te vinden van oude rivierbeddingen, dijkdoorbraken en stroomruggen. Langs de uiterwaarden van de Maas zijn over grote lengte bakenbomen te zien en aan de westelijke kant van het eiland zijn delen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie te bewonderen.

Het landschap van de Bommelerwaard bezit veel openheid en doorzichten afgewisseld met een netwerk van dijkjes. In het open landschap kan men bomen als solitair aantreffen op de hoeken van een perceel of langs sloten. Langs de dijken zijn (agrarische) woningen aan de voorzijde van het perceel gesitueerd. De woningen in het buitengebied worden veelal aan de achterzijde door groen beschermd tegen de wind en zicht vanuit het landschap. Aan de erfzijde zijn de woningen zichtbaar vanaf de dijk. De perceelsgrenzen volgen ter hoogte van Alem nog een onregelmatiger patroon omdat in het verleden het landschap leidend is geweest voor de inrichting. De loop van de rivier en kleinere waterlopen in het gebied, de kleibodem en hoogteverschillen bepaalden vaak wat mogelijk was.

Zoals reeds in paragraaf 3.1 is benoemd zal onderhavig planvoornemen landschappelijk worden ingepast. Het kavel is gelegen tussen de dijk kernzone en een A-watergang met beschermingszone. Zowel op de dijk als langs de watergang zijn er beperkingen voor de aanplant van nieuwe beplanting. De bestaande beplanting blijft daarom zoveel mogelijk behouden.

Buiten de beschermingszones wordt de bestaande beplanting aangevuld met een aantal nieuwe knotbomen aan de achterzijde van het kavel om het zicht vanuit het landschap te filteren.

De afscherming richting de (bedrijfs)gebouwen van huisnummer 51 worden vormgegeven door een hoge haag aan de voorzijde en aanvullend bosplantsoen met bomen aan de achterzijde.

Een hoge haag vormt ook de scheiding tussen de twee nieuwe kavels. Zowel het assortiment van het bosplantsoen als de fruitbomen dragen bij aan de voedselvoorziening voor insecten en vogels.

Op onderstaande afbeelding en in bijlage 2 is een weergave van het landschappelijke inpassingsplan gegeven. Met de landschappelijke inpassing zullen de waterwegen van het waterschap onaangetast blijven. Het planvoornemen omvat geen aanleg van oppervlaktewater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1255-ON01_0008.png"

LANDSCHAPPELIJK INPASSINGSPLAN

Het beoogde plan speelt zover mogelijk in op de omgevingswaarden door nieuw groen toe te voegen op plekken waar dit relevant is. Het groen wat wordt toegevoegd aan het reeds bestaande groen schermt het terrein af van wind en zicht op de woningen vanuit het landschap zoals dat bij veel andere woningen ook het geval is. Hier worden uitsluitend gebiedseigen soorten voor gebruikt met waarde voor lokaal voorkomende vogels en insectensoorten.

Om de juridische borging van het landschappelijke inpassingsplan te borgen is er in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd;
  • de oriëntatie van de woningen is geoptimaliseerd voor zonne-energie (zongericht verkavelen);
  • er wordt gebruikt gemaakt van aardwarmte, warmte-koude opslag, lucht warmte-koude opslag, of andere vormen van duurzame energie;
  • de woningen worden volgens het BENG-principe gebouwd.

3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • regionaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.


De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en inmiddels in werking treden. In de NOVI benoemt het Rijk benoemt 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de maatschappelijke opgaven en de rol van het Rijk in het uitvoeren van deze opgaven. De maatschappelijke opgaven zijn in vier prioriteiten samengevat:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Bovendien is de druk op de fysieke leefomgeving in Nederland groot, waardoor verschillende belangen betreft ruimtelijke ontwikkelingen nu en dan botsen. Hoewel wordt gestreefd het implementeren van de diverse belangen, is dit niet altijd mogelijk. Soms dienen scherpe keuzes gemaakt worden en moeten belangen afgewogen worden. Om dit te bewerkstelligen omvat de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinatie van functies gaan vóór enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


Voorliggend plan voorziet in een nieuwe ruimtelijke kwaliteit binnen de gemeente Maasdriel en draagt daarmee bij aan een goede woon-en leefomgeving in Maasdriel. Het initiatief draagt onder meer bij aan de energietransitie en de klimaatadaptieve aanpak en sluit aan bij het beleid omtrent 'Sterke en gezonde steden en regio's'.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan zijn de belangen "Militaire terreinen en objecten" en "de grote rivieren" aan de orde. Beide belangen zijn beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 4.1.3). Als aan dat besluit wordt voldaan, wordt tevens aan de SVIR voldaan.

Conclusie
Het project is passend binnen de SVIR

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt op minder dan 75 km van het militaire vliegveld Volkel. Derhalve gelden bepaalde hoogtebeperkingen. In paragraaf 5.4 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat het bouwplan ruim onder de maximaal toegestane hoogte blijft. Het project vormt daardoor geen belemmering voor het nationale belang "Militaire terreinen en objecten".

Tevens ligt onderhavig plan in een gebied waarbinnen het belang ''de grote rivieren'' aan de orde is. Voor het plan is artikel 2.11.3 ''regels primaire waterkering en gronden in de beschermingszone'' van het Barro van toepassing. In paragraaf 5.3 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat het plan geen belemmering vormt voor het nationale belang ''de grote rivieren''.

Conclusie
Het project vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.

4.1.4 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van één extra vrijstaande woning. Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland', vastgesteld d.d. 19 december 2018 bestaat uit een visie en verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt tussen zes regio's. De gemeente Maasdriel behoort tot de regio Rivierenland. In de omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied. De provincie probeert het fysieke aspect met het sociale aspect te combineren en zet hiermee onder meer in op duurzame verstedelijking.

Analyse

Het initiatief, dat voorziet in de realisatie van één extra vrijstaande woning, heeft een positief effect op een aantrekkelijk vestigingsklimaat en de leefomgeving, omdat dit initiatief naast het toevoegen van een extra woning ook rekening houdt met de bestaande structuren omtrent de kwaliteit van de natuur, water en landschap.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de ''Omgevingsvisie Gelderland''.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 31 maart 2021 (geconsolideerde versie februari 2022) hebben Provinciale Staten de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De regels die nodig zijn om de ambities uit de Omgevingsvisie te realiseren, zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland. Het doel van de verordening is de provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie. Met de Omgevingsverordening stelt de provincie juridisch bindende regels aan bestemmingsplannen van gemeenten.

Ten aanzien van het aspect wonen, stelt artikel 2.2 van de Omgevingsverordening de

volgende regels:

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. Er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. De ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. Er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling; en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Analyse

In de Omgevingsverordening zijn voor het plangebied geen relevante aanduidingen opgenomen. De regels met betrekking tot glastuinbouw zijn niet relevant, vanwege het feit dat onderhavig planvoornemen geen betrekking heeft op een glastuinbouwbedrijf. De regels met betrekking tot het intrekgebied zijn niet relevant, vanwege het feit dat onderhavig planvoornemen geen betrekking heeft op de winning van fossiele energie en/of het tot stand brengen of handelingen verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie.

Daarnaast wordt, inzake artikel 2.65b (klimaatadaptatie), vereist dat de toelichting van een bestemmingsplan/wijzigingsplan beschrijft hoe de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In paragraaf 3.4 zijn deze aspecten thans behandeld en beschreven.

Het plan voorziet in de toevoeging van één extra vrijstaande woning. Het toevoegen van kleinschalige incidentele bouwplannen is passend binnen de regionale woonagenda. Dit is in paragraaf 4.3.2 verder uitgewerkt.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Regionaal niveau

4.3.1 Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied (VAB) Bommelerwaard

Op 6 juni 2008 is het Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied voor de regio Rivierenland vastgesteld. Op 5 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een besluitdocument vastgesteld, waar op een aantal onderdelen het regionale VAB beleid is aangevuld. In maart 2017 is het beleid geheel geactualiseerd door gemeenten Zaltbommel en Maasdriel.

Door hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied willen de samenwerkende gemeenten in de regio Rivierenland de vitaliteit en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied behouden en vergroten, zonder de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te beperken.

Er zijn een aantal uitgangspunten waaraan hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied in alle gevallen moet voldoen. Dit betreffen:

  • de regeling voor functieverandering is alleen van toepassing op vrijkomende en vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied die met een vergunning is opgericht en minstens vijf jaar rechtmatig is gebruikt (d.w.z. conform de bestemming uit het vigerende bestemmingsplan);
  • de regeling voor functieverandering geldt voor recent vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen (waarvan de bestemming al is omgezet in bijvoorbeeld een woonbestemming). In dit beleidskader is voor beide soorten bebouwing het begrip vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied van toepassing;
  • bij functieverandering moet uiteraard worden voldaan aan alle geldende wet- en regelgeving op het gebied van o.a. geluid, luchtkwaliteit, natuur en flora- en fauna;
  • functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen mag niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  • bij functieverandering moet de bestaande infrastructuur toereikend zijn voor de nieuwe functie. Nieuwe functies mogen dan ook geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
  • nieuwe bebouwing wordt alleen toegestaan wanneer deze op een goede landschappelijke en stedenbouwkundige wijze kan worden ingepast in het buitengebied;
  • buitenopslag van goederen en stalling buiten is niet toegestaan;
  • detailhandel is slechts toegestaan voor kleinschalige verkoop van ter plaatse geproduceerde of streekeigen producten waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
  • functieverandering wordt geëffectueerd door aanpassing van de agrarische bestemming binnen afzienbare termijn;
  • overige gronden, die niet tot de nieuwe functie behoren, krijgen een agrarische bestemming zonder bouwvlak;
  • indien sprake is van een wijziging in een bedrijfsmatige functie dient de bedrijfslogistiek, waaronder laad- en losactiviteiten en parkeren worden verstaan, geheel op eigen erf te worden afgewikkeld dan wel plaats te vinden;
  • de gemeente kan een eigen systeem van extra verevening hanteren.

Bij sloop van 500-2.500 m² bedrijfsbebouwing mag ter compensatie 1 vrijstaande woning tot maximaal 750 m³ worden gerealiseerd. Uitgangspunt is dat nieuwbouw plaatsvindt op het perceel waar ook de sloop plaatsvindt. Soms zijn daartoe aantoonbaar geen mogelijkheden of is een andere locatie ruimtelijk gezien een goed alternatief. In deze gevallen kan de nieuwbouw ook op een andere locatie/perceel binnen de Bommelerwaard plaatsvinden, mits daarbij een, vanuit het oogpunt van ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit, goed plan wordt overlegd.

Analyse

Het initiatief bestaat uit de realisatie van één extra vrijstaande woning aan de Sint Odradastraat, overeenkomstig de VAB-regeling, waarbij de huidige bedrijfswoning wordt verschoven in westelijke richting en wordt omgeschakeld naar een reguliere woning. Dit past binnen het regionaal beleid, omdat middels onderhavig plan 1.186 m² aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.

Conclusie

Onderhavig plan past binnen het 'Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied (VAB) Bommelerwaard'.

4.3.2 Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030

De Regionale Woonagenda Rivierenland 2020–2030 is een gezamenlijk product van de gemeenten Buren, Culemborg, Maasdriel, NederBetuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal en Zaltbommel.

De Regionale Woonagenda 2020-2030 heeft een looptijd van 10 jaar die start in 2020. In de Woonagenda is het regionaal kwantitatief woningbouwprogramma gepresenteerd naast de primos prognose 2020 en de prognose van het Planbureau voor de Leefomgeving (hoge variant). De daadwerkelijke realisatie van nieuwbouwwoningen en de ontwikkeling van de plancapaciteit per gemeente worden jaarlijks gemonitord in de regionale woningbouwmonitor. Dit maakt het mogelijk ontwikkelingen nauwkeurig te volgen en indien nodig bij te sturen.

Analyse

Voorliggend plan is in de regionale woningbouwmonitor meegenomen, wat betekent dat het regionaal is afgestemd.

Conclusie

Onderhavig plan past binnen de 'Regionale Woonagenda Rivierenland 2020–2030'.

4.4 Gemeentelijk niveau

4.4.1 Structuurvisie en plan-MER Maasdriel

Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.

Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorend uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1255-ON01_0009.jpg"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE

Analyse

Onderhavig plangebied is aangeduid als oeverwallen. Door het slopen van de bedrijfsbebouwing in de zone oeverwallen en het in beperkter omvang terug bouwen van de gesloopte vierkante meters wordt een bijdrage geleverd aan de landschappelijke kwaliteit. Daarnaast wordt onderhavig planvoornemen landschappelijk ingepast, nader toegelicht in paragraaf 3.3 en zichtbaar in bijlage 2.

Conclusie

Het initiatief past binnen de 'Structuurvisie en plan MER-Maasdriel'.

4.4.2 Woningbouwprogramma 2021-2030

Met het woningbouwprogramma 2021-2030, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 december 2020, dat voorziet in de realisatie van 988 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar. De geprognotiseerde woningbehoefte, de bandbreedte van 700 tot 1250 woningen, is vastgelegd in de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 en vormt daarmee de onderbouwing voor de Ladder voor duurzame verstedelijking, die vereist is voor het in procedure brengen van bestemmingsplannen.

De gemeente Maasdriel is van mening dat het woningbouwprogramma 2021-2030 mogelijkheden biedt om de komende jaren hier een bijdrage aan te leveren. Alle woningbouwplannen die de status ‘H’ (hard) hebben, zijn plannen die op grond van vastgestelde bestemmingsplannen in voorbereiding zijn om op korte termijn van start te gaan of zijn al in uitvoering. De woningbouwplannen met de status ‘Z’ (zacht) zijn plannen in verschillende fases van voorbereiding. Voor enkele plannen is de bestemmingsplanprocedure vrijwel afgerond. Voor andere plannen is meer en soms veel meer voorbereiding nodig om tot een gedragen en uitvoerbaar woningbouwplan te komen.

Woningbehoefte versus woningbouwinitiatieven

Maasdriel is een ondernemende gemeente. Dat blijkt ook op het gebied van woningbouw. Initiatiefnemers benaderen de gemeente met kleine en grote woningbouwinitiatieven. De verwachte woningbouwbehoefte biedt geen ruimte om deze initiatieven allemaal te realiseren. Dat betekent dat de gemeente bij binnenkomende initiatieven een eerste screening maakt op de wenselijkheid van een woningbouwinitiatief.

Om dit proces duidelijker te stroomlijnen heeft het college een procedure opgesteld waarmee nieuwe woningbouwinitiatieven kunnen worden afgewogen. Deze systematiek is een eerste stap op weg om efficiënt te focussen op kansrijke, wenselijke en kwalitatieve ontwikkelingen.

Afwegingssystematiek woningbouwplannen Maasdriel

Om een selectie te maken van de kansrijke, wenselijke en kwalitatief goede woningbouwplannen heeft de gemeente Maasdriel een procedure opgesteld. Het college van burgemeester heeft deze procedure vastgesteld. Samen met de initiatiefnemers van de geselecteerde plannen wil de gemeente focussen om deze plannen binnen een afgesproken periode tot ontwikkeling te brengen. De afwegingssystematiek bestaat uit de volgende fases:

  • 1. Screening;
  • 2. Afwegingsronde;
  • 3. Projectprotocol;
  • 4. Anterieure overeenkomst.

Kleine woningbouwontwikkelingen

Woningbouwontwikkelingen tot maximaal 5 woningen hoeven niet mee te doen in de jaarlijkse afwegingsronde. Voor deze woningen is in het woningbouwprogramma een reservering opgenomen van 150 woningen. Hierin zijn enkele locaties opgenomen, waar harde plancapaciteit beschikbaar is om direct aan de slag te gaan. Daarnaast kunnen in deze categorie woningbouwplannen als gevolg van voormalige agrarische bedrijven (VAB)-ontwikkelingen worden opgenomen en herstructureringen en herontwikkelingen, met maximaal 5 extra woningen.

Analyse

Het college stelt het belangrijk te vinden dat er permanent kan worden teruggevallen op een soort van buffer (kleine woningbouwontwikkelingen) ten behoeve van kleine planinitiatieven, omdat deze in een duidelijke behoefte voorzien. Te denken valt hierbij aan de VAB-regeling (vrijkomende agrarische bebouwing). De realisatie van de woning in ruil voor de sloop van bedrijfsgebouwen op grond van het VAB-beleid past derhalve in het meest actuele woningbouwprogramma van gemeente Maasdriel en de regionale afspraken over regio totalen.

Conclusie

Het plan past binnen het 'Woningbouwprogramma 2021-2030'.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Tritium Advies uit Arkel een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodem- en asbestonderzoek Sint Odradastraat 49 te Alem" (2 november 2020, 2004/230/RH, versie 0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.

Tritium Advies concludeert dat de onderzoeksresultaten met betrekking tot asbest mogelijk beperkingen opleveren ten aanzien van de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen en de herontwikkeling van de locatie. Ten aanzien van de overige onderzochte parameters bestaan er naar mening van Tritium Advies geen belemmeringen voor deze aanvraag en de voorgenomen herontwikkeling.

Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de herontwikkeling van de locatie de omvang van de

aangetoonde verontreiniging met asbest in de grond ter plaatse van de druppelzones van de

asbestverdachte daken middels een nader onderzoek vast te stellen en te saneren.

Tritium Advies uit Arkel heeft dit aspect nader onderzocht middels een nader asbestonderzoek: rapport: ''Nader bodemonderzoek asbest Sint Odradastraat 49 te Alem'' (16 februari 2021, 2010/262/RH). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.

Tritium Advies concludeert dat uit de resultaten van onderhavig onderzoek blijkt dat ter plaatse van twee druppelzones (deellocaties C en D) meer dan 100 mg/kg d.s. aan asbest is aangetoond. Het aangetoonde asbest is afkomstig van eroderende asbesthoudende dakplaten. Gelet op de ouderdom van de bebouwing en de aard van verontreiniging, wordt verwacht dat de verontreiniging voor 1 juli 1993 is veroorzaakt. Ter plaatse van de deellocaties C en D is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De omvang van de asbestverontreiniging bij de centraal gelegen schuur (deellocatie C) wordt geraamd op 4,4 m³ en de asbestverontreiniging bij de oostelijke schuur (deellocatie D) wordt geraamd op 5,0 m³. Bij de overige onderzochte daken met asbesthoudende dakbedekking is in de kern (druppelzones) geen asbest aangetoond boven de interventiewaarde.

Uit de risicobeoordeling blijkt dat geen sprake is van onaanvaardbare risico's. Dit betekent dat door het bevoegde gezag Wet bodembescherming geen saneringstijdstip zal worden vastgesteld in de beschikking ernst en spoed.

De onderzoeksresultaten vormen (vooralsnog) een belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen en het voorgenomen gebruik van de locatie als wonen met tuin. Geadviseerd wordt het geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest voorafgaand aan de herinrichting te saneren. Hiervoor dient een BUS-melding te worden opgesteld. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, dat de geconstateerde verontreiniging voor aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gesaneerd.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de niet-agrarische bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richtafstand   werkelijke afstand  
Veerweg 1c, Alem: opslag   52109.B   2   30 m   300 m  
Veerweg 3d, Alem: Loonwerkbedrijf   016.1   3.1   50 m   70 m  
Meerenstraat 5, Alem: aannemersbedrijf   41.2   3.1   50 m   330 m  
Sint Odradastraat 61, Alem:
Waterzuiveringsinstallatie  
36.A2   3.1   50 m   620 m  

Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende niet-agrarische bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt met betrekking tot de niet-agrarische bedrijven geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1255-ON01_0010.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Volgens de risicokaart zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan. Ten zuidwesten van het plangebied ligt een buisleiding. Het betreft aardgastransportleiding van leidingbeheerder Gasunie (nr. A-527-05) De afstand tussen deze aardgastransportleiding en de bestaande bedrijfswoning bedraagt circa 120 meter.

Aanvullend op de risicokaart is tevens de risicoatlas hoofdvaarwegen Nederland geraadpleegd. Uit deze risicoatlas, opgesteld door AVIV in opdracht van Rijkswaterstaat, volgt dat de 10-6 contour voor de Maas op de oever ligt behoudens een enkele plaats in Rotterdam. Daarmee is deze transportroute geen belemmering in het kader van externe veiligheid voor dit plan.

Aardgastransportleiding

De leiding heeft een diameter van 457 mm en een druk van 66 bar. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar ligt niet buiten de leiding. Het plaatsgebonden risico hoeft daarom niet te worden beoordeeld.

Het invloedsgebied van de leiding reikt tot 240 meter aan weerszijden van de leiding. De 100%- letaliteitsafstand ligt op 110 meter van de leiding. Het plangebied ligt buiten de 100%-letaliteitsafstand. In het kader van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig. Deze bestaat uit:

  • 1. een vermelding van de personendichtheid in de bestaande en nieuwe situatie;
  • 2. een beschrijving van het groepsrisico per kilometer buisleiding;
  • 3. een vermelding van de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Hieronder is de verantwoording uitgewerkt.

Personendichtheid in bestaande en nieuwe situatie

De personendichtheid binnen het invloedsgebied ter hoogte van het plangebied is zeer laag. Binnen de meest relevante zone (het 100%-letaliteitsgebied) van een trajectdeel van 1 km lengte ter hoogte van het plangebied liggen geen (agrarische) woningen. De personendichtheid binnen het invloedsgebied van het relevante trajectdeel is niet hoger dan één persoon per hectare.

Door de realisatie van één extra woning neemt de personendichtheid in zeer geringe mate toe. Op basis van standaard kengetallen (2,4 personen per woning met 50% aanwezigheid overdag en 100% aanwezigheid 's nachts) kan worden uitgegaan van een toename van maximaal 3 personen.

Groepsrisico per kilometer buisleiding

Het groepsriscio wordt vaak berekend met het rekenprogramma CAROLA. Echter gelet op de zeer lage personendichtheid binnen het invloedsgebied (in de huidige situatie) is het groepsrisico vanwege het trajectdeel nabij het plangebied verwaarloosbaar en zal daarom niet zichtbaar zijn in de CAROLAgrafiek waarin de hoogte van het groepsrisico wordt weergegeven. Omdat de nieuwe woningen buiten de 100%-letaliteitsgrens worden gerealiseerd, zullen deze ook niet zichtbaar (in de grafiek) bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico.

Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid

De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid moet in de gelegenheid worden gesteld om te adviseren over deze onderwerpen. Dit volgt uit artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op 3 januari 2022 is het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) ontvangen met de uitwerking van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het advies is hier opgenomen.

Voor de zelfredzaamheid is het scenario van een fakkelbrand maatgevend. Zo'n scenario treedt alleen op bij een calamiteit waarbij de hogedruk aardgastransportleiding beschadigd raakt en gas ontsnapt. In het meest ongunstige geval kan niet uitgesloten worden dat de desbetreffende woningen door de hittestraling gaan branden, waarbij ontvluchting van de woningen niet meer mogelijk is.

Voor het plangebied is het schuilen in gebouwen waarschijnlijk de beste optie voor zelfredding. Verder dient in geval van een calamiteit tijdig te worden gewaarschuwd. Dit gebeurt normaliter door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem). Een fakkelbrand is echter ook zichtbaar, hoorbaar en de hittestraling is duidelijk voelbaar voor aanwezigen, waardoor de effectieve strategie voor zelfredzaamheid door aanwezigen juist kan worden ingeschat.

Ook bij de beoordeling van de bestrijdbaarheid is een fakkelbrand maatgevend. Bestrijding van deze gasontsnapping door de hulpdiensten is niet mogelijk. Hiervoor is het noodzakelijk dat de leidingbeheerder Gasunie de leiding inblokt (afsluit). Na dit inblokken zal echter nog geruime tijd gas vrij blijven komen. Bij ontsteking leidt dit tot een fakkelbrand. De inzet van de hulpdiensten zal dan gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van secundaire branden. Gezien de omvang van het te verwachten effectgebied zal over het algemeen de inzet van een brandweercompagnie (ongeveer honderd man brandweerpersoneel en bijbehorend materieel) noodzakelijk zijn. Volgens de landelijke richtlijn vergt het formeren van een brandweercompagnie 45 minuten.

Gezien de hoeveelheid personeel, materieel en de omvang van het te verwachten effectgebied dienen de bereikbaarheid en de blus/koelwatervoorzieningen vooral op gebiedsniveau te worden beoordeeld.

Op basis van het bovenstaande is het restrisico verantwoord te achten, omdat:

  • de woningen, bij een fakkelbrandscenario als gevolg van een breuk van de nabijgelegen aardgasleiding, in de meeste gevallen voldoende bescherming zullen bieden tegen de hittestraling;
  • de kans op een fakkelbrandscenario heel klein is;
  • er een zeer kleine kans is dat woningen binnen het plangebied door hittestraling gaan branden én ontvluchting vanuit de woningen vervolgens niet meer op een veilige wijze mogelijk is.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

De gemeente Maasdriel heeft in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij eigen geurbeleid vastgesteld: 'Gebiedsvisie Geurhinder en veehouderij'. De verordening is op 3 maart 2011 in werking getreden. In afwijking van de waarden (afstanden), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wet geurhinder en veehouderij gelden:

  • voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom: 50 meter
  • voor een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom: 25 meter.

Woningen die voortkomen uit het VAB-beleid worden geschaard onder artikel 3 lid 2 van de Wgv, waardoor deze woningen, ten aanzien van het aspect geur, gelijk worden gesteld aan bedrijfswoningen. De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten. De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een intensieve veehouderij ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratie gebied of een niet concentratie gebeid. De gemeente Maasdriel is gelegen in een zogenaamd niet-concentratiegebied. Voor niet-concentratiegebieden geldt als standaard norm 2 OU/m³ voor locaties binnen de bebouwde kom en 8 OU/m³ voor locaties buiten de bebouwde kom. Indien de berekende geur belasting lager is dan de van toepassing zijnde norm, staat dit de realisatie van een nieuw geurgevoelig object niet in de weg.

Om het aspect geur inzichtelijk te maken heeft Kragten een geuronderzoek uitgevoerd: rapport "Agrarisch geuronderzoek; Sint Odradastraat 49 te Alem" (28 oktober 2022, 20221028-VKL058-RAP-AGG 1.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.

Kragten concludeert dat:

Beoordeling milieurechten en planologische rechten

Milieurechten

Meerenstraat 11 en Veerweg 3.

Van aantasting van vergunde geurrechten kan slechts sprake zijn indien de nieuw te realiseren geurgevoelig object de maatgevende beperking vormen voor een veehouderij. In onderhavige situatie zijn op korte afstand van de veehouderijen bestaande geurgevoelige objecten gelegen die bepalend zijn. Geconcludeerd wordt dat de planontwikkeling geen inbreuk maakt op de bestaande milieurechten van de veehouderij aan Meerenstraat 11 en Veerweg 3.

Sint Odradastraat 51

Uit het onderzoek (en de inrichtingschets) blijkt dat de vaste afstand van 25 meter tussen dierenverblijven en geurgevoelige objecten binnen het plangebied wordt gerespecteerd. Geconcludeerd wordt dat de planontwikkeling geen inbreuk maakt op de bestaande milieurechten van de veehouderij.

Planologische rechten

Meerenstraat 11 en Veerweg 3.

Van aantasting van de planologische geurrechten kan slechts sprake zijn indien de nieuw te realiseren geurgevoelige objecten de maatgevende beperking vormen voor een veehouderij. In de onderhavige situatie zijn op korte afstand van de veehouderijen reeds bestaande geurgevoelige objecten gelegen die bepalend zijn. Geconcludeerd wordt dat de planontwikkeling geen inbreuk maakt op planologische geurruimte van de veehouderijen Meerenstraat 11 en Veerweg 3..

Sint Odradastraat 51

Uit het onderzoek (en de inrichtingschets) blijkt dat de afstand van 25 meter over een klein gedeelte van het bouwvlak van de veehouderij aan de Odradastraat 51 valt. Ter plaatse dit deel van het bouwvlak mogen er geen dierenverblijven worden gerealiseerd. Aangezien binnen dit vlak de bestaande bedrijfswoning van de veehouderij is gesitueerd en het om een zeer smalle strook gaat is het niet aannemelijk dat daar in de toekomst dierenverblijven worden gerealiseerd. Geconcludeerd wordt dat de planontwikkeling geen inbreuk maakt op planologische geurruimte van de veehouderij aan de Odradastraat 51.

Conclusie

De planontwikkeling maakt geen inbreuk op de milieurechten en planologische geurruimte van omliggende veehouderijen.

Beoordeling woon- en leefklimaat

De voorgrondgeurbelasting vanwege de veehouderijen, zonder vaste geurafstand, aan de Meerenstraat 11 en Veerweg 3 zijn berekend. De hoogste berekende voorgrondgeurbelasting bedraagt 0,2 OUE/m3 vanwege de veehouderij aan de Veerweg 3. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de voorgrondgeurbelasting te classificeren als 'zeer goed'.

De berekende achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 0,9 OUE/m3 ter plaatse van de woning. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondgeurbelasting conform de “Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij – Aanvulling: Bijlagen 6 en 7” te classificeren als 'zeer goed'.

Conform de vuistregel 'dat de voorgrondgeurbelasting maatgevend is indien die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondgeurbelasting' is in onderhavige situatie voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat de achtergrondgeurbelasting maatgevend voor de planontwikkeling aan de Sint Odradastraat 49. Het woon- en leefklimaat als gevolg van de achtergrondgeurbelasting is conform de “Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij – Aanvulling: Bijlagen 6 en 7” te kwalificeren als 'zeer goed'.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Sint Odradastraat. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Tritium uit Arkel een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (SRMI) Sint Odradastraat 49 te Alem" (2 december 2022; 2005/013/MD-01, versie A). Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 bijgevoegd.

Tritium concludeert dat voor de Sint Odradastraat geldt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeurgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde. Een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels wordt dan ook niet als noodzakelijk geacht. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat de toevoeging van een extra woning en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'N625 - Wildsedijk, 15855557'.

categorie   grenswaarde   2018   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   16,4   14,8   8,7  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   19,8   18,5   14,9  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   12,3   11,3   8,3  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   7,4   6,5   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor bij de ontwikkeling van of in de buurt van boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van één extra woning waar personen gedurende langere tijd verblijven. Binnen 50 meter rondom het plangebied zijn geen kwekerijen aanwezig of kunnen kwekerijen worden ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.3 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van één extra woning waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 3.200 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.4 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Vóór 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet. In een bestemmingsplan/wijzigingsplan dient vanuit dit perspectief aandacht te worden besteed aan archeologische aspecten.

De gemeente Maasdriel heeft een eigen archeologische beleidskaart. Onderstaand is hier een

uitsnede van opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1255-ON01_0011.jpg"

UITSNEDE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART

Het gemeentelijke archeologiebeleid is verwerkt in het vigerende bestemmingsplan ter plaatse. Voor onderhavig plangebied gelden twee dubbelbestemmingen archeologie, te weten: ‘Waarde – Archeologie 3’ en ‘Waarde – Archeologie 5’. Voor beide bestemmingen geldt dat archeologisch advies ingewonnen dient te worden alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend voor bouwwerkzaamheden waarbij grondingrepen plaatsvinden. Deze eis vervalt voor bouwwerken die gebruik maken van een bestaande fundering, ofwel waarbij geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn of met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m² (bij Waarde – Archeologie 5) dan wel 500 m² (bij Waarde – Archeologie 3).

5.2.1.2 Analyse

Onderhavig initiatief overschrijdt deze grenzen niet. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk. Door de instandhouding van de archeologische dubbelbestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan zijn eventuele waarden in voldoende mate beschermd.

Ondanks een zorgvuldige afweging kan echter nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hierna contact opgenomen te worden met de regioarcheoloog.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het vigerende bestemmingsplan kent de locatie de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden'. Uit oude kadasterkaarten volgt dat de locatie reeds enkele honderden jaren bebouwd is.

Middels onderhavig planvoornemen wordt een voormalig agrarisch bedrijf gesaneerd waarbij de bestaande bedrijfswoning wordt verschoven in westelijke richten en wordt omgezet naar een reguliere burgerwoning. Daarnaast wordt ten westen van deze bestaande woning één extra reguliere burgerwoning gerealiseerd. De bestaande cultuurhistorische waarden (inheemse beplanting, dijkstructuur, omgang met water) zullen hierdoor behouden blijven en daar waar mogelijk versterkt worden.

Het behoudt en mogelijke versterking volgt uit het opgestelde beplantingsplan (in het kader van de landschappelijke inpassing). Hieruit volgt dat de landschappelijke inpassing zal bestaan uit:

  • de aanleg van nieuwe bomen (solitair- en als uitbreiding bestaande bomenrij met inheemse soorten);
  • de aanleg van fruitbomen (solitair, inheemse soort), en;
  • de aanleg van bosplantsoen (bestaande uit inheemse soorten aan te planten in verschoven verband).

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Gelderland. Het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied: Rijntakken ligt op circa 1.800 meter afstand.

Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Gezien de afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden en gelet op de omvang van de voorgenomen activiteiten kan voor de meeste externe effecten (zoals b.v. geluid) een negatief effect op voorhand worden uitgesloten. Enige uitzondering hierop betreft de kans op verzuring en/of vermesting als gevolg van stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar.

Om de effecten van onderhavig plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is door Kragten een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd, rapport: ''Stikstofdepositie onderzoek; Sint Odradastraat 49, Alem'' (24 oktober 2023, 20231024-VKL058-RAP-STD-2.1). Het onderzoeksrapport is als bijlage 7 bijgevoegd.

Kragten concludeert dat uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en tevens geen sprake is van een vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Middels een Quickscan natuurwaarden dient te worden onderzocht of er een belemmering is voor voorliggende ontwikkeling. Blom Ecologie uit Waardenburg heeft een quickscan natuurwaarden uitgevoerd: rapport "Quickscan Wet natuurbescherming St. Odradastraat 49 te Alem" (27 juli 2023, 2022-1111). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 8.

Blom Ecologie concludeert dat:

  • Voor de beoogde ruimtelijke ingreep dient aanvullend onderzoek naar bunzing en wezel uitgevoerd te worden. Een aanvullend onderzoek naar bunzing en wezel wordt uitgevoerd middels het plaatsen van wildcamera's gedurende zes weken in de actieve periode (maart t/m augustus) of gedurende twaalf weken buiten deze periode.
  • Voor de beoogde ruimtelijke ingreep dient aanvullend onderzoek naar huismus uitgevoerd te worden. Een aanvullend onderzoek naar huismus wordt uitgevoerd middels twee gerichte veldbezoeken in de periode 1 april t/m 15 mei, conform het Kennisdocument Huismus (BIJ12, 2017). Tijdens deze bezoeken zal tevens de aanwezigheid van nestlocaties van de boerenzwaluw in kaart worden gebracht.
  • Voor de beoogde ontwikkeling dient aanvullend onderzoek naar de kerkuil uitgevoerd te worden. Dit wordt uitgevoerd middels drie veldbezoeken in de periode 1 februari t/m 31 augustus, conform het Kennisdocument Kerkuil (BIJ12, 2017).
  • Voor de beoogde ontwikkeling dient aanvullend onderzoek naar de steenuil uitgevoerd te worden. Dit wordt uitgevoerd middels drie veldbezoeken in de periode 1 februari t/m 30 april, conform het Kennisdocument Steenuil (BIJ12, 2017).
  • Voor de beoogde ruimtelijke ingreep dient aanvullend onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd te worden. Een aanvullend onderzoek naar vleermuizen wordt uitgevoerd middels minimaal vijf gerichte veldbezoeken in de periode 15 april t/m 30 september, conform het meest actuele Vleermuisprotocol (NGB). Hiervan dienen drie rondes in het voorjaar en twee rondes in het najaar plaats te vinden. De potentie van de planlocatie voor verschillende typen verblijfplaatsen en vleermuissoorten wordt in tabel 3.1 en 3.2 uiteengezet. Er is geen sprake van aantasting van een mogelijk essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute.

De hierboven beschreven werkzaamheden (nader soortenonderzoek) zijn thans opgestart. Gezien het feit dat een gedeelte van deze onderzoeken jaarrond zijn, zal de rapportage niet eerder dan in november 2024 worden opgeleverd. Voorafgaand aan de vaststelling van dit wijzigingsplan zal derhalve het nader soortenonderzoek (met daarin eventuele compensatie en/of mitigatie) worden ingevoegd.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt vooralsnog planologische belemmeringen voor het plan. Doordat het college het wijzigingsplan niet eerder vaststelt dan nadat uit het nader soortenonderzoek is gebleken of de desbetreffende soorten zijn uitgesloten dan wel zijn te mitigeren/compenseren, is het plan vooralsnog uitvoerbaar.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Nationaal Water Programma 2022-2027
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Regionaal Waterprogramma Gelderland 2021-2027
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Gelderland voor de periode 2021-2027. Dit beleidsdocument gaat in op de betrokkenheid van de provincie vanuit diverse invalshoeken in op het gebied van water: water en ondergrond, drinkwater, waterveiligheid en wateroverlast, natuur, waterkwaliteit.

5.3.2.3 Waterschap Rivierenland

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Rivierenland. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2022-2027
    Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
  • Brochure Partners in Water
    In de brochure Partners in Water worden vier thema’s benoemd waaraan aandacht moet worden besteed in een watertoets: waterneutraal inrichten, schoon inrichten, veilig inrichten en bijzondere wateren en voorzieningen. In deze watertoets wordt hieraan op de volgende wijze invulling gegeven.
    • 1. Waterneutraal inrichten.
    • 2. Schoon inrichten.
    • 3. Veilig inrichten.
    • 4. Bijzondere wateren en voorzieningen.

5.3.2.4 Gemeentelijk niveau
  • Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026
    Het beleidskader richt zich op de kenmerken veilig, functioneel, heel en schoon. Het beleidskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit de onderdelen, stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater. Als vijfde onderdeel is hier klimaatadaptatie aan toegevoegd vanwege de grote raakvlakken met het stedelijk waterbeheer.

    De eerste drie onderdelen corresponderen met de drie wettelijke zorgplichten van de gemeente. Het vierde onderdeel is een gemeenschappelijke taak van gemeenten en waterschap voor schoon en voldoende water (in lijn met de Waterschapswet en Waterwet). De Wet milieubeheer, de Waterwet en de Gemeentewet bepalen elk voor een deel wat een gemeentes aan gemeentelijke watertaken moeten doen en hoe zij deze moeten organiseren.

    Vertrekpunt is het principe dat hemelwater schoon genoeg is voor een lokale verwerking in de bodem of afvoer naar oppervlaktewater. Bij nieuwbouw wordt stedelijk afval- en hemelwater gescheiden. Indien wijkreconstructies en rioolvervanging/verbetering aan de orde zijn, onderzoeken gemeente en waterschap voorafgaand de meest doelmatige manier van hemelwaterverwerking. Afkoppelen is geen doel op zich, maar een middel om een waterbestendige gemeente en een optimaal zuiveringsproces te bereiken.

    Nieuwbouw en ook her- en aanbouw van woningen en infrastructuur kan tot een toename van (afvoerend) verhard oppervlak leiden. Hierdoor ontstaat er een extra afvoer van hemelwater, om wateroverlast te voorkomen dienen er binnen het plangebied maatregelen genomen te worden om versnelde afvoer te voorkomen. In verband met de toename van verhard oppervlak, intensievere regenbuien en langere droogteperioden streeft de gemeente naar een situatie waarbij hemelwater zoveel mogelijk wordt vastgehouden waar het valt. Het is verboden om zonder toestemming van de gemeente neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen. Nieuw verhard oppervlak tot 500 m² moet bovengronds afstromend naar openbaar terrein. Bij meer nieuw verhard oppervlak moet dit afstromend hemelwater worden gecompenseerd door middel van een bergings- of infiltratievoorziening (hemelwatervoorziening) die vertraagd afvoert.

    De hemelwatervoorziening kan uitgevoerd worden als een watergang of wadi en de compensatienorm is 43,6 mm/m² (t=10+10%) voor alle nieuwe verhard oppervlak binnen het plangebied. Indien dit redelijkwijs niet haalbaar is kan in overleg met de gemeente van deze eis afgeweken worden. Sedumdaken mogen als niet verhard worden beschouwd.

5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 5.1.1) blijkt dat ter plaatse sprake is van een zandbodem. De waterdoorlatendheid is goed.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Op de noordwestelijke perceelsgrens lopen de door het waterschap aangemerkte waterwegen A007965 en A007969.

5.3.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt 40-80 cm -mv.

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Uit onderstaande afbeelding (bron: Waterschap Rivierenland) blijkt dat het plangebied in een gebied ligt waarin voor het waterschapsbelang 'Waterkering' een rol speelt. Door middel van het rekening houden met de verschillende geboden en verboden van de drie verschillende zones van de waterkering wordt de dijk in stand gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1255-ON01_0012.jpg"

WATERSCHAPSBELANG

Daarnaast ligt onderhavig plan in een gebied waarbinnen het belang ''de grote rivieren'' aan de orde is. Voor het plan is artikel 2.11.3 ''regels primaire waterkering en gronden in de beschermingszone'' van het Barro van toepassing. Dit artikel is hierna overgenomen.

''Artikel 2.11.3 - regels primaire waterkering en gronden in de beschermingszone

Met betrekking tot gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben, of een beschermingszone, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering."

Het plangebied is gelegen in zowel de kern-, beschermings- en buitenbeschermingszone van de waterkering. De nieuwe woningen worden gerealiseerd 'achter' de vastgestelde bouwgrens. Desondanks moet het ontwerp van de woningen voldoen aan de beleidsregels van Waterschap Rivierenland.

Bovendien behoudt deze zone de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De regels van deze dubbelbestemming strekken tot de bescherming, het instandhouden en het onderhoud van de primaire waterkering. Ook is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden van kracht. Hiermee wordt voldaan aan de regels van het Barro.

5.3.4 Watertoets

Door Kragten is een watertoets opgesteld, rapport: ''Watertoets Sint Odrdastraat 49 te Alem'' (6 november 2023, VKL058). De notitie is als bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen.

Kragten concludeert dat:

  • Aan de hand van luchtfoto's en obliekfoto's is het huidige verhard oppervlak in beeld gebracht. In de huidige situatie is er circa 1680 m2 verhard oppervlak op het terrein aanwezig.
  • In de toekomstige situatie wordt de bestaande bebouwing op het terrein gesloopt en worden er twee nieuwe woningen gebouwd. Beide woningen hebben een gezamenlijk verhard oppervlak van circa 265 m2. In het oostelijke perceel ligt een gedeelte van de kernzone in het perceel, namelijk circa 200 m2. In dit gedeelte wordt een oprit aangelegd om toegang te verlenen tot het perceel. De rest van het perceel wat in de kernzone van het dijklichaam is gelegen bestaat uit gras. Voor de verharding op de rest van het perceel is, aan de hand van het beleid van Waterschap Rivierenland, er vanuit gegaan dat circa 70 % van het perceel verhard wordt. Aangezien het oppervlak van de bebouwing op het perceel al bekend is, is er 70 % genomen over het resterend oppervlak van het perceel. Dit betekent dat er op het perceel, naast de bebouwing, nog circa ((2600 – 265*2)*0,7 =) 1500 m2 aan verhard oppervlak komt te liggen. Het totale verhard oppervlak op het perceel komt hierdoor neer op (265 + 1500 + 265 =) 2030 m2.
  • Volgens het Water- en rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026 dient er over het nieuw verharde oppervlak 43,6 mm berging aangebracht te worden. Dit resulteert in een bergingsopgave van circa (2030 * 0,0463 =) 94 m3.
  • Volgens het beleid van het waterschap dient dit te worden geborgen in 0,3 m peilstijging van het open water. Dit houdt in dat het extra aan te leggen oppervlaktewater een totaal oppervlak van circa (94 / 0,3 =) 313 m2 moeten hebben. Daarnaast is het belangrijk dat bij een A-watergang de watergang van insteek tot insteek niet breder wordt dan 8 meter voor gemakkelijk onderhoud van de watergang. De watergangen aan de noordzijde van het projectgebied hebben een breedte van circa 3,5 m.
  • Een manier waarop de berging in de watergangen kan worden geborgen is aan de noord en oostzijde van de bestaande watergang te verbreden om de bergingsopgave in te passen. Deze watergang heeft een lengte van circa 83 m, wat er op neer komt dat de watergang circa (313/ 83) = 3,8 m verbreed moet worden om de bergingsopgave in te passen. Dit betekent dat de maximale breedte van de sloot (3,8 + 3,5) = 7,3 m.

5.3.5 Afvalwater

Het perceel ligt in het buitengebied. Daarnaast zij er via Google Streetview geen putten in de straat te zien, dus de kans op een vrijvervalstelsel is erg klein. Het huidige perceel wordt waarschijnlijk afgewaterd met een persleiding (grootste kans) of het perceel heeft een IBA. Het perceel zal na de ontwikkeling op de bestaande voorziening worden geloosd. Daardoor is het belangrijk om te controleren of het huidige rioleringssysteem de verandering van de hoeveelheid afvalwater aan kan.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

5.4 Beperkingen in verband met militaire vliegvelden

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het militaire vliegveld Volkel. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Volkel en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:

  • 1. een geldszonering;
  • 2. een obstakelbeheergebied;
  • 3. een radarverstoringsgebied;
  • 4. een vogelbeheersgebied;
  • 5. een risicogebied vanwege de opslag van munitie.

Daarnaast gelden er beperkingen als gevolg van het industrielawaai op het vliegveldterrein, zoals opgenomen in de Wet geluidhinder. Voor onderhavig plangebied is alleen het radarverstoringsgebied van toepassing. De overige beperkingen worden buiten beschouwing gelaten.

5.4.1 Radarverstoringsgebied

Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:

  • een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP;
  • aanvullend voor windmolens buiten deze 15 kilometercontour een cirkel met een straal van 75 km gemeten vanaf de positie van de radar. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt hier een maximale hoogte van 114 meter boven NAP.

Het plangebied ligt op een afstand van 28,6 km tot het radarsysteem, dus op meer dan 15 km. Omdat onderhavig initiatief niet leidt tot de realisatie van een molen of windturbine is het radarverstoringsgebied niet van toepassing op het planvoornemen.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een wijzigingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

Daarnaast is middels het sluiten van een anterieure overeenkomst verzekerd dat eventuele planschade voor de rekening van de initiatiefnemer komt.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijk

6.3.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de direct omwonenden en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief (zie bijlage 10 van de toelichting). Hieruit volgt dat geen van de omwonenden bezwaren heeft tegen voorliggende ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk is de opzet van het wijzigingsplan opgenomen.

Voorliggend wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2022, Reparatieplan" (NL.IMRO.0263.BP1257-VG01), vastgesteld op 13 oktober 2022. Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels.

Het plan omvat de realisatie van één extra woning, conform de VAB-regeling. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning in westelijke richting opgeschoven en omgezet naar een burgerwoning. In de planregels worden de planregels van het vigerende bestemmingsplan en het bestemmingsplan ''Paraplubestemmingsplan Parkeren 2022'' van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan ten behoeve van zienswijzen
  • 3. Vaststelling door college van burgemeester en wethouders
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan ten behoeve van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.1 Terinzagelegging ontwerp wijzigingsplan

Het ontwerp wijzigingsplan wordt gedurende een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegd.