direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkdriel wijziging 2022, Kromsteeg 74
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1248-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Kerkdriel wijziging 2022, Kromsteeg 74" van de gemeente Maasdriel.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Kromsteeg – perceel R848 – is thans binnen de bestemming 'Wonen' de tuin behorende bij de woning aan de Kromsteeg 74 gesitueerd. De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van deze tuin één vrijstaande woning te realiseren.

Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan “Kerkdriel en Hoenzadriel 2013”, omdat er plaatse van het plangebied een bouwvlak ontbreekt. De gemeente Maasdriel heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 22.7.3 van het vigerende bestemmingsplan.

Om gebruik te kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid dient een wijzigingsplan te worden opgesteld. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt hieraan invulling gegeven.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer (plangebied rood omlijnd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1248-VG01_0001.png" TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1248-VG01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Maasdriel, sectie R, nummer 848. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 730 m². De gronden zijn particulier in eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel 2013", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 30 januari 2014. Daarnaast geldt het bestemmingsplan ''Paraplubestemmingsplan parkeren 2018'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 6 juni 2018.

1.3.1 Bestemmingsplan ''Kerkdriel en Hoenzadriel 2013''

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1248-VG01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'Wonen'. De gronden zijn onder meer bestemd voor wonen en aan huis verbonden beroepen. Ter plaatse van deze enkelbestemming geldt gedeeltelijk de bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Bijgebouwen mogen enkel binnen deze aanduiding worden opgericht.

Tevens bevat het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze dubbelbestemming verplicht archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.8.

1.3.2 Bestemmingsplan ''Paraplubestemmingsplan parkeren 2018''

Op 6 juni 2018 heeft de gemeente Maasdriel het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan parkeren 2018" vastgesteld, waarin het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd. Toepassing van het parkeerbeleid op onderhavig plan is opgenomen in paragraaf 3.2.

1.3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 22.7.3 van het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden toevoegen van een bouwvlak en bouwaanduidingen voor de bouw van extra woningen. Dit artikel is hierna overgenomen.

''22.7.3 Wijziging voor de bouw van extra woningen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met deze bestemming wijzigen teneinde de toevoeging van een bouwvlak en bouwaanduidingen voor de bouw van extra woningen mogelijk te maken, mits:

  • a. de benodigde onderzoeksgegevens beschikbaar zijn om een afweging aangaande de aanwezige waarden en belangen en milieu- en wateraspecten te kunnen maken teneinde een goede ruimtelijke ordening te kunnen waarborgen; uit de onderzoeksgegevens moet de geschiktheid van de gronden blijken voor de nieuwe functie;
  • b. de woningbouw past binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel;
  • c. de woningbouw inpasbaar is binnen het stedenbouwkundig beeld;
  • d. aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;
  • e. de haalbaarheid van de bestemmingswijziging ook financieel is aangetoond;
  • f. de regels van dit artikel onverminderd van toepassing blijven.''

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad a.   Het initiatief zorgt niet voor een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het woon- en leefmilieu. Dit blijkt ook uit hoofdstuk 5 waarin deze aspecten worden toegelicht.  
ad b.   Het initiatief is passend binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel, zie paragraaf 4.4.2  
ad c.   Het initiatief zorgt voor de realisatie van een vrijstaande woning, die qua situering aansluit op het bestaande stedenbouwkundig patroon. Dit blijkt ook uit de inrichtingsschets, bijgevoegd als bijlage 1 bij de toelichting.  
ad d.   De aangrenzende waarden en belangen worden niet onevenredig verstoord, zie hoofdstuk 5.  
ad e.   De haalbaarheid van de bestemmingswijziging is financieel aangetoond, zie ook hoofdstuk 6.  
ad f.   De regels van Artikel 22 van het vigerende bestemmingsplan zijn van toepassing verklaard.  

Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de directe omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1248-VG01_0004.png" PLANGEBIED EN DE DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Het plangebied is gelegen in de kern van Kerkdriel. Het dorp is ontstaan in de vroege middeleeuwen op een stroomrug van de maas. In de middeleeuwen werd begonnen met de aanleg van een continue bedijking van de Maas. Deze dijken verbonden de aan de Maas gelegen dorpen Kerkdriel en Hoenzadriel. Later ontstond ook lintbebouwing aan de dijk of langs de uitvalswegen naar de op hogere stroomruggen gelegen kernen. Kerkdriel behoort, samen met tien andere kernen, tot de Gelderse gemeente Maasdriel en is de hoofdplaats van de gemeente.

In Kerkdriel is sprake van geconcentreerde bewoning. In de kern wordt de overheersende woonfunctie van Kerkdriel afgewisseld door een scala aan bedrijven, winkels en voorzieningen. Het plangebied ligt aan de Kromsteeg, ten noordwesten van de kern van Kerkdriel. Ter hoogte van het plangebied zijn overwegend woningen gelegen. Deze woningen bestaan voornamelijk uit vrijstaande woningen.

2.2 Ontsluiting

Het plangebied ligt aan het vertakte deel van de Kromsteeg. De Kromsteeg is een lange straat in het noorden van Kerkdriel. De Kromsteeg begint ter hoogte van het kruispunt aan de Julianastraat en Graaf Ansfriedstraat en loopt richting het oosten van Kerkdriel door tot aan de Bulkseweg. De Kromsteeg wordt middels diverse zijstraten ontsloten. Aan het einde van de straat is er sprake van een vertakking van de Kromsteeg, waarbij het vertakte deel van de straat doodlopend is voor autoverkeer. Voor fietsers en voetgangers is de vertakking van de Kromsteeg verbonden met de Bulkseweg.

Ter plaatse van het plangebied is thans geen ontsluiting aanwezig.

2.3 Groen en water

Het plangebied is voorzien van groen in de vorm van een tuin. Er is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is het initiatief beschreven. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren, groen en water en duurzame en gezonde leefomgeving. Onderstaande afbeelding geeft de boogde toestand van het plangebied weer. De inrichtingsschets is ook opgenomen in bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1248-VG01_0005.jpg"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS BEOOGDE SITUATIE

3.1 Bebouwing en functies

Het planvoornemen betreft het realiseren van één vrijstaande woning in de tuin, behorende bij het perceel aan de Kromsteeg 74, waarbij een bouwvlak wordt toegevoegd aan de reeds bestaande woonbestemming.

De woning wordt gerealiseerd op de noordwestkant van het perceel, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande stedenbouwkundige opzet van de Kromsteeg. Ten behoeve van de ontsluiting van de nieuwe woning wordt een nieuwe inrit op de Kromsteeg gerealiseerd. Deze oprit biedt ruimte voor ten minste drie auto's.

De woning zal qua ontwerp afwijken van de overige woningen aan de Kromsteeg, daar de voorgevelrooilijn naar achteren verplaatst wordt. Hiermee wordt de vernauwde uitstraling van de uitloop van de Kromsteeg ter plaatse van het plangebied verwijdt. Qua maatvoeringen zal de woning daarintegen wel aansluiting zoeken met de overige woningen in de omgeving. Ook deze woningen bestaan uit zowel kapwoningen als woningen met een plat dak.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeersgeneratie

Het realiseren van één vrijstaande woning heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "Toekomstbestendig parkeren'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Maasdriel wordt aangeduid als 'niet stedelijk gebied', waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Maasdriel tot de 'rest van de bebouwde kom' behoort.

Om de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie van het plangebied te bepalen, wordt de vrijstaande woning aangeduid als 'Koop, huis, vrijstaand'. In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersgeneratie per etmaal uiteengezet voor dit onderdeel.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Koop, huis, vrijstaand   7,8 - 8,6 per woning   1 woning   7,8 - 8,6  
Totaal       7,8 - 8,6  

Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de beoogde situatie in een worst-casescenario, zorgt voor 9 motovoertuigbewegingen per etmaal.

Conclusie

De verkeersaantrekkende werking van het voorliggende plan bedraagt, 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit betekent een relatief geringe toename van het verkeer op de straat Kromsteeg. De capaciteit van de Kromsteeg en omliggende straten is voldoende om het verkeer te kunnen verwerken.

3.2.2 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor het goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Maasdriel heeft de 'Nota Parkeernormen van 2020' vastgesteld.

Voor dit initiatief geldt dat met de realisatie van één woning minimaal 3,0 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Dit kan op eigen terrein worden gerealiseerd, zoals op de inrichtingsschets, bijgevoegd in bijlage 1, is weergegeven. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde normen. De uiteindelijke toetsing vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag. Toetsing aan de gemeentelijke parkeernormen is hiertoe geborgd in de regels.

3.2.3 Ontsluiting

Het voorliggende plan zorgt voor één extra ontsluiting op de Kromsteeg. Aangezien het plangebied is gelegen aan een, voor autoverkeer doodlopende weg, zorgt het toevoegen van één extra ontsluiting niet voor verstoring van de doorstroming.

3.3 Groen en water

Het plangebied is in de beoogde situatie voorzien van een achtertuin met een groene inrichting. Ook de voortuin en de zijkanten van de woning zal worden voorzien van een groene inrichting waar de initiatiefnemer zorg voor draagt. In de beoogde situatie is geen oppervlaktewater voorzien.

Om de groenstructuren langs de erfgrenzen vast te leggen is een beplantingsplan opgesteld, zie bijlage 2. Hierin is opgenomen dat de hagen langs de erfgrenzen worden uitgevoerd als 'gewone beuk', waarbij de haag voor de voorgevelgrens maximaal 80 centimeter hoog is en achter de voorgevelgrens maximaal 1,80 meter hoog is.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Het voorliggende plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woning wordt 'aardgasvrij' gebouwd;
  • er wordt gebruik gemaakt van aardwarmte, warmte-koude opslag, lucht warmte-koude opslag, of andere vormen van duurzame energie;
  • de woning wordt volgens het 0-op-de-meter- / BENG-principe gebouwd;

3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Het voorliggende plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • groen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vasthouden van water en het tegengaan van hittestress;

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • regionaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.


De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en inmiddels in werking treden. In de NOVI benoemt het Rijk benoemt 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de maatschappelijke opgaven en de rol van het Rijk in het uitvoeren van deze opgaven. De maatschappelijke opgaven zijn in vier prioriteiten samengevat:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Bovendien is de druk op de fysieke leefomgeving in Nederland groot, waardoor verschillende belangen betreft ruimtelijke ontwikkelingen nu en dan botsen. Hoewel wordt gestreefd het implementeren van de diverse belangen, is dit niet altijd mogelijk. Soms dienen scherpe keuzes gemaakt worden en moeten belangen afgewogen worden. Om dit te bewerkstelligen omvat de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinatie van functies gaan vóór enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


Voorliggend plan voorziet in een nieuwe ruimtelijke kwaliteit binnen de kern van Kerkdriel en draagt daarmee bij aan een goede woon-en leefomgeving in Kerkdriel. Het initiatief draagt onder meer bij aan de energietransitie en de klimaatadaptieve aanpak en sluit aan bij het beleid omtrent 'Sterke en gezonde steden en regio's'.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor het project zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft derhalve ook geen toetsing aan het Barro plaats te vinden.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning. Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie bestaat uit een visie en verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt tussen zes regio's. De gemeente Maasdriel behoort tot de regio Rivierenland. In de omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied. De provincie probeert het fysieke aspect met het sociale aspect te combineren en zet hiermee onder meer in op duurzame verstedelijking.

Analyse

Het initiatief dat voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning heeft een positief effect op een aantrekkelijk vestigingsklimaat en de leefomgeving, omdat dit initiatief naast het toevoegen van een extra woning ook rekening houdt met de bestaande structuren omtrent de kwaliteit van de natuur, water en landschap.

Conclusie

Het plan past binnen de Omgevingsvisie Gelderland.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerde versie per 1 januari 2018) stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

In de omgevingsverordening is opgenomen dat: "nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts [worden] toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen voor de betreffende regio".

Op dit moment werkt de regio Rivierenland, waar de gemeente Maasdriel deel van uitmaakt, aan het opstellen van de regionale Woonagenda. Belangrijk onderdeel hierin is het opstellen van een kwantitatief en kwalitatief regionaal woningbouwprogramma. Op 30 mei 2016 zijn er afspraken gemaakt tussen regio en provincie over het de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015-2024. Deze afspraken zijn op 13 juli 2016 door Gedeputeerde Staten formeel bekrachtigd.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Regionaal niveau

4.3.1 Regionale woonagenda

De provincie Gelderland geeft in de Omgevingsverordening aan dat van de regio's wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een 'regionale woonagenda'. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. Het is feitelijk een regionaal actieprogramma. In de regionale woonagenda zijn de volgende thema's opgenomen:

  • 1. Regionaal woningbouwprogramma
  • 2. Bestaande woningvoorraad
  • 3. Wonen en zorg
  • 4. Doorstroming
  • 5. Arbeidsmigranten
  • 6. Verblijfsgerechtigden
  • 7. Woonlasten en betaalbaarheid
  • 8. Flexibele tijdelijke woonvormen

Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2.1.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.

4.3.2 Regionaal woningbouwprogramma Rivierenland

De gemeenten van Regio Rivierenland, waaronder de gemeente Maasdriel, hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en jaarlijks actualiseren van een regionaal woningbouwprogramma. Op 30 mei 2016 hebben de provincie en de regio(gemeenten) afspraken gemaakt over de Kwantitatieve Opgave Wonen voor de periode 2015-2024. Gedeputeerde Staten hebben deze afspraken op 12 juli 2016 vastgesteld.

Analyse

Het initiatief betreft het realiseren van één vrijstaande woning en draagt, ondanks de beperkte omvang, bij aan het regionaal woningbouwprogramma Rivierenland.

Conclusie

Het initiatief past binnen het 'Regionaal Woningbouwprogramma Regio Rivierenland'

4.4 Gemeentelijk niveau

4.4.1 Structuurvisie en plan-MER Maasdriel

Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.

Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorend uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven.

Analyse

Het plangebied is aangeduid als 'bestaand(e) kern'. Herstructurerings- en intensiveringsprocessen zijn in beginsel niet overal mogelijk, maar kunnen uitsluitend plaatsvinden op hiervoor geschikte locaties. De duidelijke structuur en de variatie van verschillende buurten en wijken dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Waardevolle open plekken dienen vrij te blijven van bebouwing. Er dient rekening gehouden te worden met karakteristieke doorkijken naar het landschap, de aanwezigheid van monumenten en de structuur van het rivierenlandschap. Wonen is mogelijk in de kernen en linten. Voorliggend project bestaat uit de realisatie van één vrijstaande woning. In de Structuurvisie en plan-MER Maasdriel is het volgende bepaald ten aanzien van het bouwen van nieuwe woningen:

''Nieuwe woningbouwlocaties kunnen worden gevonden zowel binnen als buiten de bebouwingscontour. Kwaliteit staat hierbij voorop, meer dan het strakke keurslijf van de bebouwingscontouren”

Uit onderstaande uitsnede van de Structuurvisie blijkt dat het plangebied binnen de bebouwingscontouren en de bestaande kern is gelegen. Vanuit milieuoptiek dienen tot 2020 bij voorkeur eerst de woningbouwprojecten binnen de bebouwingscontouren van de kernen Hedel, Ammerzoden, Kerkdriel en Velddriel te worden gerealiseerd. Het voornemen dat is te typeren als een herontwikkeling van een inbreidingslocatie, is niet in strijd met het beleid uit de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1248-VG01_0006.png"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE

Conclusie

Het initiatief past binnen de 'Structuurvisie en plan MER-Maasdriel'.

4.4.2 Actualisatie Herijking Maasdriel Woningbouwprogramma tot 2025

Op 14 april 2016 stelde de gemeenteraad van Maasdriel het woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2015-2025 vast. Tot 2015 gold in Gelderland (en Regio Rivierenland) het Kwp3: Kwalitatief Woningbouwprogramma 2010-2019. Vanaf 2015 werkt de provincie niet meer met een Kwp maar met een 'woonagenda'. Deze woonagenda bevat onderwerpen waarover de gemeenten in de regio afspraken met elkaar en met de provincie willen maken.

In 2014 heeft de provincie de gemeenten in Regio Rivierenland laten weten dat de planning van het aantal woningen de behoefte van de bevolkingsprognoses overstijgt. In juli 2015 heeft de provincie besloten dat gemeenten daarom niet meer met nieuwe plannen bij de provincie hoeven te komen.

De gemeenten van Regio Rivierenland hebben zich vervolgens ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op te stellen. Hierbij is tegelijkertijd gewerkt aan het inventariseren van alle projecten, een methodiek voor de kwalitatieve toetsing van projecten en afspraken voor het actueel houden van het regionale woningbouwprogramma. De toetsing van alle projecten heeft inmiddels plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in het regionale woningbouwprogramma 2015-2025.

Het (concept)woningbouwprogramma omvat nu 1.063 woningen. Hiervan zijn bijna 100 woningen pas na 2025 gepland. Daarnaast is er nog een reservecapaciteit (zachte, onzekere plannen) van ongeveer 470 woningen. In de toekomst moet (nog meer) op de kwalitatieve samenstelling van de projecten gestuurd moeten worden zodat voldaan wordt aan de behoeften.

Analyse

Onderhavig initiatief voorziet in het oprichten van één vrijstaande woning op een binnenstedelijke locatie. Hiermee wordt er een minimale bijdrage geleverd aan het uitbreiden van de woningvoorraad, passend binnen het gemeentelijk beleid.

Conclusie

Het project past binnen de 'Actualisatie herijking Maasdriel Woningbouwprogramma tot 2025'.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Bodemkwaliteit

5.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.2 Analyse


Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft NIPA milieutechniek b.v. uit Oss een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodem- en asbestonderzoek Kromsteeg 74, Kerkdriel" (26 juli 2021, N216896). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.

NIPA milieutechniek b.v. concludeert dat zowel de toplaag van de vaste bodem niet verontreinigd is met de onderzochte parameters. In de puinhoudende ondergrond zijn licht verhoogde gehaltes aan koper, zink en PAK aangetoond. De aangetoonde gehaltes hangen waarschijnlijk samen met de aangetroffen bijmengingen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond dat waarschijnlijk een natuurlijke oorsprong heeft. Uit het asbestonderzoek blijkt dat de puinhoudende bodem geen asbest bevat.

Het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek is niet noodzakelijk en zijn tegen de beoogde ontwikkeling geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aan te voeren.

5.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan

De feitelijke afstand van de perceelsgrens van het kavel van de nieuwe woning tot de bestemmingsgrens van het gebied met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein -3' bedraagt circa 95m voor AE Sound Group en bouwgroep Goesten en 120 meter voor caravanspecialist De Schutskooi.

Op grond van deze afstand kan niet worden gesteld dat op basis van het bestemmingsplan een veilige afstand is gewaarborgd ten opzichte deze bedrijven uitgaande van de gebiedstypering 'rustige woonwijk'.

Ingenieursburo Ulehake uit Oss heeft, om het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' inzichtelijke te maken, een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd, rapport: ''Realisatie woning Kromsteeg 74 Kerkdriel (gemeente Maasdriel), Akoestisch onderzoek - Omliggende bedrijven'' (7 maart 2023, RAP-02B). Dit onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd.

Ingenieursburo Ulehake concludeert dat de nieuwe woning op een zodanige afstand gerealiseerd wordt dat deze afstand groter is dan de richtafstand conform de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Op basis van deze afstanden is er geen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Uit nadere berekeningen volgt dat op basis van de representatieve kavelbronnen ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. De optredende geluidbelasting is zodanig dat de bedrijven tevens niet worden belemmerd in de voor hen beschikbare geluidruimte conform het Activiteitenbesluit.

Er kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes). Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1248-VG01_0007.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.

Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.

Transportroutes
Er liggen geen transportroutes die onder het Bevt vallen op korte afstand van het plangebied.

5.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.4 Geurhinder veehouderijen

5.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.4.2 Analyse

De gemeente Maasdriel heeft in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij eigen geurbeleid vastgesteld: 'Gebiedsvisie Geurhinder en veehouderij'. De verordening is op 3 maart 2011 in werking getreden. In afwijking van de waarden (afstanden), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wet geurhinder en veehouderij gelden:

  • voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom: 50 meter
  • voor een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom: 25 meter.

Woningen die voortkomen uit het VAB-beleid worden geschaard onder artikel 3 lid 2 van de Wgv, waardoor deze woningen, ten aanzien van het aspect geur, gelijk worden gesteld aan bedrijfswoningen. De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten. De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een intensieve veehouderij ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratiegebied of een niet concentratiegebied. De gemeente Maasdriel is gelegen in een zogenaamd niet-concentratiegebied. Voor niet-concentratiegebieden geldt als standaard norm 2 OU/m³ voor locaties binnen de bebouwde kom en 8 OU/m³ voor locaties buiten de bebouwde kom. Indien de berekende geur belasting lager is dan de van toepassing zijnde norm, staat dit de realisatie van een nieuw geurgevoelig object niet in de weg.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen relevante veehouderijen gelegen. Ter hoogte van het plangebied wordt voldaan aan de norm van 2 OU/m³.

5.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.5 Geluid

5.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Bulkseweg. Om de gevelbelasting op de nieuwe woning inzichtelijk te maken heeft Ingenieursburo Ulehake een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek - Geluidsbelasting Kromsteeg 74, Kerkdriel" (26 augustus 2021, RAP-01A). Het onderzoeksrapport is als bijlage 5 bijgevoegd.

De situatie met betrekking tot het aspect akoestiek is onderzocht. De geluidbelasting tot 7,5 meter hoogte blijkt lager dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. De geluidbelasting vanaf 7,5 meter of hoger is hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Wanneer de woning deze hoogte overschrijdt zal of een hogere waarde aangevraagd moeten worden, gezien de beperkte overschrijding is het te overwegen om het bouwvlak of bouwhoogte zodanig aan te passen dat een hogere waarde niet noodzakelijk is.

Onderhavig plan gaat uit van een woning die niet hoger is dan 7,5 meter. Mocht in de toekomst blijken dat dit niet reëel is, dan zal voorafgaand aan de bouwaanvraag een hogere waarde procedure doorlopen worden.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein.

5.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Voorliggend plan omvat één woning en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het project ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'R ,i; 15558980'.

Categorie   Grenswaarde   2019   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   20,7   19,6   13,4  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   18,9   18,7   16,1  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   11,4   11,7   9,2  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,8   6,7   6,1  

Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.7 Volksgezondheid

5.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor bij de ontwikkeling van of in de buurt van boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.7.2 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van een woning waar personen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.7.3 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van een woning waar kinderen gedurende langere tijd kunnen verblijven. Er wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 3 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.8 Archeologie

5.8.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.8.2 Analyse

Het plangebied kent, overeenkomstig de gemeentelijke archeologische beleidskaart, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Een uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1248-VG01_0008.jpg"

UITSNEDE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is archeologisch onderzoek verplicht ten behoeve van het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 centimeter. Het initiatief overschrijdt deze grenzen niet. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk.

In theorie kan ter plaatse van het plangebied een grotere bodemingreep uitgevoerd worden. Door het overnemen van de archeologische dubbelbestemming uit het vigerende bestemmingsplan zijn eventuele waarden in voldoende mate beschermd.

Ondanks een zorgvuldige afweging kan echter nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij het bevoegd gezag.

5.8.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.9 Cultuurhistorie

5.9.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.9.2 Analyse

Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen beschermde monumenten aanwezig. Daarnaast zorgt het initiatief niet voor een verstoring van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Het uitvoeren van een cultuurhistorisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.9.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.10 Natuurwaarden

5.10.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.10.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Gelderland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op circa 3.200 meter afstand.

Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar.
Om de effecten van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport (19 augustus 2021, V01) is als bijlage 6 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat wordt voldaan aan de genoemde grenswaarde. Er is dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Soortenbescherming
Gelet op het bestaande gebruik en de mate van verstoring leidt het initiatief niet tot een ontwikkeling die de mogelijk aanwezige beschermde soorten verstoren. Wel wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het project omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is daarom geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.10.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.11 Waterparagraaf

5.11.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.11.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.11.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.11.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Regionaal Waterprogramma Gelderland 2021-2027
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Gelderland voor de periode 2021-2027. Dit beleidsdocument gaat in op de betrokkenheid van de provincie vanuit diverse invalshoeken in op het gebied van water: water en ondergrond, drinkwater, waterveiligheid en wateroverlast, natuur, waterkwaliteit.

5.11.2.3 Waterschap Rivierenland

Voorliggend plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Rivierenland. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap
    In dit plan is beschreven wat het waterschap wil bereiken en op welke manier. De aspecten van het beheer van waterkeringen, het watersysteem en de afvalwaterketen zijn in dit plan geïntegreerd.
  • Brochure Partners in Water
    In de brochure Partners in Water worden vier thema’s benoemd waaraan aandacht moet worden besteed in een watertoets: waterneutraal inrichten, schoon inrichten, veilig inrichten en bijzondere wateren en voorzieningen. In deze watertoets wordt hieraan op de volgende wijze invulling gegeven.
    • 1. Waterneutraal inrichten.
    • 2. Schoon inrichten.
    • 3. Veilig inrichten.
    • 4. Bijzondere wateren en voorzieningen.

5.11.2.4 Waterplan Bommelerwaard

Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benut is bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

5.11.2.5 Gemeentelijk niveau

Waterschap Rivierenland heeft samen met de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel een waterplan voor de stads- en dorpskernen in de Bommelerwaard opgesteld. Tijdens workshops hebben ook bewoners en belangenorganisaties hiervoor hun inbreng geleverd. Zowel het bestuur van het waterschap als de beide gemeenteraden stemden medio 2007 in met het waterplan en het bijbehorende maatregelenpakket. Belangrijke maatregelen in het waterplan zijn:

  • het aanleggen van meer open water, zodat regenwater beter opgevangen kan worden;
  • aanleg flauw aflopende oevers (zogenaamde natuurvriendelijke oevers). Deze bieden goede kansen voor planten en dieren en kunnen bovendien meer water bergen;
  • verbeteren en vergroten van duikers (grote buizen onder de weg die de ene sloot met de andere verbinden), zodat het water goed afgevoerd kan worden;
  • het beter doorspoelen van sloten. Stilstaand water is namelijk niet goed voor een gezond leefmilieu in de sloot;
  • afkoppelen van regenwater; gemeente koppelt relatief schone weg- en dakoppervlakken af van de riolering om riooloverstorten op het oppervlaktewatersysteem te beperken. Zo voorkomen we dat bij en flinke regenbui met regen vermengd rioolwater de straat op stroomt. Hierin dient in het bijzonder meegenomen te worden dat: T=10+10% op eigen perceel geborgen dient te worden en er aandacht is voor de ontwateringseisen.

5.11.3 Watersysteem
5.11.3.1 Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 5.1) blijkt dat ter plaatse sprake is van een kleibodem. De waterdoorlatendheid is slecht.

5.11.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.11.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied ligt op circa 1,75 meter onder NAP. De hoogte van het plangebied ligt op circa 4,0 meter boven NAP. Dit leidt ertoe dat het GHG dieper dan 5,5 m -mv ligt.

5.11.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.11.4 Hemelwater
5.11.4.1 Verhard oppervlak

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) in de huidige en nieuwe situatie. In de eerste kolom staat het type verharding. In de tweede kolom staat het verhard oppervlak van de bestaande situatie. De derde kolom geeft de afname van verhard oppervlak. De toename van verhard oppervlak staat in de vierde kolom. De laatste kolom geeft het verhard oppervlak van de nieuwe situatie (nieuw = bestaand - afname + toename).

omschrijving   bestaand   afname   toename   nieuw  
bebouwing   0   m2   -   m2   150   m2   150   m2  
bestrating   0   m2   -   m2   125   m2   125   m2  
totaal   0   m2   -   m2   275   m2   275   m2  

De totale toename van de verharding is 275 m2.

5.11.4.2 Berekening bergingscapaciteit

Kleine plannen hebben slechts een minimaal effect op de waterhuishouding. Voor plannen met minder dan 500 m² extra verharding in stedelijk gebied en minder dan 1.500 m² in landelijk gebied is daarom geen compenserende waterberging vereist. Als kleine plannen onderdeel uitmaken van een groter plan, dan geldt de compensatieplicht voor het totale oppervlak. Het voorliggende plan resulteert in een toename van het verharde oppervlak van 275 m². Compensatie is daarom niet nodig.

5.11.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening

Hoewel er geen compensatie vereist is, dient er in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel sprake te zijn van een goede bergingsvoorziening. Onderhavig plangebied is groot genoeg om het hemelwater op eigen terrein, middels infiltratie, te bergen. De exacte wijze waarop met hemelwater wordt omgegaan wordt uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunning

5.11.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Kromsteeg geloosd worden.

5.11.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.

5.12 Milieueffectrapportage

5.12.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Andere activiteiten zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

5.12.2 Analyse

De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.12.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een wijzigingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn..

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is daarmee 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk is de opzet van het wijzigingsplan opgenomen.

Voorliggend wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel 2013" (NL.IMRO.0263.BP1084-VG01), vastgesteld op 30 januari 2014. Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels.

Het plan omvat de toevoeging van een bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen'. In de planregels worden de planregels van het vigerende bestemmingsplan, het bestemmingsplan ''Paraplubestemmingsplan Parkeren 2018'' en het bestemmingsplan ''Parapluherziening verkamering woningen 2020'' van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan ten behoeve van zienswijzen
  • 3. Vaststelling door college van burgemeester en wethouders
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan ten behoeve van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.1 Terinzagelegging ontwerp wijzigingsplan

Het ontwerp wijzigingsplan heeft vanaf 28 juli 2022 gedurende een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Er zijn vier zienswijzen ingediend. Drie van de vier zienswijzen zijn binnen de wettelijke termijn ingekomen, c.q. verzonden en daarom ontvankelijk. De vierde zienswijze is buiten de wettelijke termijn binnengekomen, maar is toch meegenomen in de nota zienswijzen.

Naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen is het ontwerpbestemmingsplan op een drietal onderdelen aangepast. In de bijgevoegde Nota van zienswijzen (bijlage 7) is nader ingegaan op deze wijzigingen. Naast deze aanpassingen zijn twee ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze ambtshalve wijzigingen hebben betrekking op:

  • 1. het toevoegen van een landschappelijk inpassingsplan om de ruimtelijke afscherming te borgen.
  • 2. het opnemen van een regeling omtrent de waarborging van voldoende waterberging.

8.2 Vaststelling door college van burgemeester en wethouders

Het college heeft het wijzigingsplan op 10 januari 2023 formeel gewijzigd vastgesteld.