Plan: | Ammerzoden wijziging 2022, Voorstraat 40 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1247-ON01 |
Initiatiefnemer is voornemens om aan Voorstraat achter nummer 40 te Ammerzoden een vrijstaande woning te realiseren. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit tuin bijbehorend bij nummer 40.
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Ammerzoden' is het voornemen niet bij recht toegestaan. Het geldend bestemmingsplan bevat in artikel 19.7.1 een wijzigingsbevoegdheid die de toevoeging van een extra woning mogelijk maakt. Op basis daarvan wordt de toevoeging van een woning mogelijk gemaakt, voorliggend plan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader voor de gewenste ontwikkeling.
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Ammerzoden en wordt begrensd door verschillende woningen gelegen aan de Voorstraat. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 490 m² en staat kadastraal bekend als gemeente Ammerzoden, sectie K, nummer 2366. Op afbeelding 1.1 en 1.2 wordt de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding, behorende bij dit wijzigingsplan.
Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied
Bestemmingsplan Ammerzoden
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Ammerzoden'. Dit bestemmingsplan is op 1 maart 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Wonen' is de realisatie van een woning uitsluitend mogelijk binnen een bouwvlak, deze is niet aanwezig binnen het plangebied. Daarnaast heeft het plangebied de gebiedsaanduiding 'wro-zone - bebouwd gebied'. Afbeelding 1.2 geeft de verbeelding weer van het vigerende bestemmingsplan.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Paraplubestemmingsplan Parkeren 2018
Op 6 juni 2018 is voor het gehele grondgebied van de gemeente Maasdriel een partiële herziening met de naam 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' vastgesteld.
In het 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen of veranderen van functie slechts wordt verleend als vaststaat dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de beleidsregels van het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' wordt gerealiseerd.
Parapluherziening verkamering woningen 2020
Op 8 oktober 2020 zijn voor alle bebouwde kommen binnen de gemeente Maasdriel een partiële herziening met de naam 'Parapluherziening verkamering woningen 2020' vastgesteld.
In het 'Parapluherziening verkamering woningen 2020' is bepaald dat het gebruiken van woningen ten behoeve van huisvesting van meer dan een huishouden strijdig is met het bestemmingsplan. Op deze wijze wordt verkamering niet bij recht mogelijk.
Het wijzigingsplan "Ammerzoden wijziging 2022, Voorstraat 40" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het plan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het plan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
De toelichting van dit plan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de plansystematiek en de opzet van de regels. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.
Ammerzoden ligt in het zuiden van de Bommelerwaard, ten noorden van de Maas. Rondom het dorp ligt het cultuurlandschap van de Meersloot: een oude Maasarm die onderbroken wordt door de buitengracht van kasteel Ammersoyen.
De lagere komgronden bestonden uit onvruchtbare en zware klei en waren lastig begaanbaar. Ze dienden als hooiland en heel soms als weiland of waren in gebruik voor de wilgenteelt. Samen met Kerkdriel was Ammerzoden tot in de twintigste eeuw het centrum van de mandenmakerij in de Bommelerwaard. Van wilgentenen werden manden gevlochten. Andere inkomsten kwamen uit het ‘juin pellen’, uitjes pellen en schoonmaken voordat die werden ingelegd.
In de jaren ‘60 en ‘70 van de twintigste eeuw vond ruilverkaveling en bodemverbetering plaats en werden nieuwe wegen aangelegd, waaronder de N831 en de N832. De verbeterde economische situatie, de bevolkingsgroei en infrastructuur zorgde ervoor dat de Ammerzodense industrie en dienstverlening groeide en professionaliseerde.
Het plangebied betreft een achtertuin behorend bij de woning gelegen aan Voorstraat 40. Het ligt in de kern van Ammerzoden nabij de Molendijk/bovendijk gelegen aan de Maas. In de directe omgeving van het plangebied zijn hoofdzakelijk woningen gelegen met als uitzondering Restaurant Het Oude Veehuis en de Jachthaven.
Het gebied wordt begrensd door woonpercelen waarvan een aantal reeds bebouwd en een aantal nog in ontwikkeling in het woningbouwplan De Hoef.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto bestaande situatie
Het voorliggende plan maakt de ontwikkeling van een vrijstaande woning mogelijk binnen het plangebied. De woning is gelegen op een perceel van circa 490 m2 met daarbinnen een bouwvlak van circa 100 m2. De bouwmogelijkheden binnen de bouwkavel sluiten aan op de geldende regels uit het bestemmingsplan Ammerzoden (en bijvoorbeeld van toepassing zijn op de naastgelegen woningen aan de Voorstraat 38 en 40).
De bouwkavel wordt via de straat Molenerf ontsloten naar de Voorstraat. Parkeren vindt plaats op eigen terrein, dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.11.
Afbeelding 2.2: Beoogde situatie plangebied
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is geen sprake van een lokale ontwikkeling waarmee Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In voorliggend plan wordt 1 woning gerealiseerd. Dit zijn minder dan 11 woningen, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling niet aangetoond hoeft te worden. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Ammerzoden en buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) of Natura 2000-gebieden. De omgevingsverordening stelt voor de locatie van de nieuwe woningen geen nadere regels. Het plan past daarmee binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland.
De programmering van de woningbouw vraagt om (sub)regionale afstemming. De provincie Gelderland stelt dit ook als voorwaarde om nieuwe bouwplannen uit te kunnen voeren. In 2015 is een regionale woonagenda opgesteld. Hierin zijn verschillende thema's uitgewerkt tot actiepunten, zijnde een 'agenda' voor de komende jaren. Thema's zijn onder andere een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, goede huisvesting voor arbeidsmigranten en statushouders, verbetering van de bestaande woningvoorraad en zorg gerelateerde woningen. Het regionale woningbehoeftenonderzoek Rivierenland is een van de onderzoeken die als onderlegger dienen voor de regionale woonagenda.
Op 2 september 2016 is de regionale woningbouwprogrammering Rivierenland verschenen. De regionale woningbouwprogrammering is één van de thema's uit de Woonagenda regio Rivierenland.
De gemeenten van de regio Rivierenland hebben zich ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma 2015 – 2025 op te stellen. Hierbij zijn alle projecten geïnventariseerd en getoetst aan de kwalitatieve afspraken uit de woonagenda's. Het doel van de programmering is om voldoende woningaanbod voor de komende jaren te creëren.
In de woningbouwprogrammering is aangegeven dat in de regio Rivierenland een toevoeging van 10.500 woningen nodig is voor de periode 2015-2024. Voor de gemeente Maasdriel is een toevoeging van 1.100 woningen aangegeven in diezelfde periode.
Het regionale woonbeleid vormt een kader om sturing te geven aan de bouw van nieuwe woningen. Omdat er met het plan slechts sprake is van het toevoegen van een enkele woning wordt doorverwezen naar het gemeentelijke beleid van de gemeente Maasdriel, hierin is ruimte voor zogenaamde 'niet projectmatige woningen' opgenomen.
De Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel (2011) betreft, zowel inhoudelijk als juridisch-planologisch een actualisatie van de gemeentelijke StructuurvisiePlus 2004-2015. De Structuurvisie voldoet aan de eisen die aan gemeentelijke structuurvisies gesteld worden in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en vertaalt de nieuwste beleidsmatige visies en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde 'ruimtelijk casco'), met bijbehorend uitvoeringsprogramma (het 'projectenplan'). Op basis van het zogenoemde 'projectenplan' heeft het plangebied geen specifieke aanduiding. Op basis van het 'ruimtelijk casco' heeft het plangebied geen specifieke aanduiding.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de bestaande bebouwde kom en ligt daarmee binnen de bestaande bebouwingscontouren van deze kern. Het bouwinitiatief van één woning dient in maat en schaal te passen bij de bestaande karakteristieken in de bebouwingt. De nieuwe woning vult een lege plek in het dorp in en is daarom inpasbaar. Dit plan voldoet daarom aan de Structuurvisie gemeente Maasdriel.
In april 2016 is het Woningbouwprogramma 2015-2025 vastgesteld. Tot 1 januari 2020 is 50% van de 1.063 woningen opgenomen in het woningbouwprogramma gerealiseerd. Om de woningbouwproductie in deze periode met een grote woningdruk op stoom te houden is op 10 december 2020 het Woningbouwprogramma 2021-2030 vastgesteld door de gemeenteraad van Maasdriel. De woningbouwopgave waaraan met het woningbouwprogramma 2021-2030 invulling wordt gegeven, komt voort uit de Regionale Woonagenda Rivierenland 2021-2030.
Voor de gemeente Maasdriel is in de regionale woonagenda bepaald dat er een opgave is om tussen de 700 en 1.250 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad, om daarmee te kunnen voorzien in de geprognotiseerde vraag voor de komende tien jaar. Met het woningbouwprogramma 2021-2030 dat voorziet in de realisatie van 988 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar.
Een deel hiervan is 'hard', dat wil zeggen dat ze op grond van een vastgesteld bestemmingsplan in voorbereiding zijn om op korte termijn van start te gaan of reeds al in uitvoering. De woningbouwplannen met de status ‘Z’ (zacht) zijn plannen in verschillende fases van voorbereiding.
Binnenkomende initiatieven worden getoetst naar wenselijkheid en aan een screening onderworpen. Hierbij wordt gekeken naar de behoefte in de verschillende kernen, naar de ruimtelijke kwaliteit van het plan en naar de toegevoegde waarde van een plan.
Planspecifiek
In dit plan wordt 1 nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. De toevoeging valt daarom ruim binnen het woningbouwprogramma. Er wordt derhalve voldaan aan het gemeentelijk woningbouwprogramma gemeente Maasdriel.
In juli 2021 is de Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025 vastgesteld. Deze nieuwe visie is de opvolger van de visie die van 2016 tot 2020 van toepassing was, destijds was de visie vooral gerelateerd aan autonome groei. In de afgelopen jaren is de woningmarkt in rap tempo verandert, dit betekent dat ook de koers van de nieuwe Woonvisie anders is. De visie richt zich op 5 thema's die in onderstaande figuur zijn samengevat.
Afbeelding 3.1 De vijf centrale thema's in de Woonvisie 2021-2025
In de visie wordt beschreven dat de in de gemeente Maasdriel de komende 5 jaar circa 700 nieuwe woningen gebouwd moeten worden. Om de versnelling te realiseren willen de gemeente, naast de plannen die in het woningbouwprogramma zijn opgenomen, ook andere locaties onderzoeken. Deze locaties kunnen bijdragen aan versnelling van de woningbouw.
Daarbij stelt de gemeente in haar visie dat woningzoekenden voldoende keuze moeten hebben. Dit betekent een woningbouwopgave in alle kernen van de Bommelerwaard. Daarbij is het wenselijk om wijken en buurten te creëren met verschillende soorten woningen. Zowel wat betreft betaalbaarheid (prijsklasse, huur/koop) als de bewoning (ouderen, gezinnen, starters). Op basis van het woningbehoefte onderzoek in 2018 gaat de gemeente voor de komende jaren uit van het volgende woningbouwprogramma:
Afbeelding 3.2: Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel
Doorwerking onderhavige plan
Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 1 vrijstaande woning. Gesteld kan worden dat het plan niet geheel aan de in de woonvisie gestelde differentiatie voldoet. Er worden geen (30%+15%=45%) sociale huurwoningen of betaalbare koopwoningen gerealiseerd. Gezien de geringe toevoeging van 1 woning is het logisch dat de differentiatie niet haalbaar is. De ontwikkeling past echter wel binnen de woningbouwafspraken van de gemeente als geheel en specifiek voor de kern Ammerzoden.
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende type woningen, de realisatie van 1 vrijstaande woning is een passende aanvulling op het bestaande aanbod.
Toetsingskader
In het coalitieakkoord staan de ambities van Maasdriel op het gebied van duurzaamheid op hoofdlijnen aangegeven. De ambities zijn nader uitgewerkt in het 'Duurzaamheidsprogramma 2017-2020, dat in juli 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het programma beschrijft de plannen en wensen van het gemeentebestuur.
In het programma zijn activiteiten en projecten geformuleerd, waarbij is aangegeven welke capaciteit en financiële middelen nodig zijn om deze uit te voeren in de komende jaren. De notitie geeft een concrete aanpak voor de belangrijkste duurzaamheidsthema's op het gebied van klimaat en energie in gemeente Maasdriel, namelijk;
Beoordeling
In dit duurzaamheidsprogramma zijn verschillende maatregelen opgenomen voor de periode 2017-2020. Deze korte termijn maatregelen dragen bij aan de ambities in het bestuursakkoord en maken de weg vrij voor meer maatregelen en meer regionale / intergemeentelijke samenwerking en dragen daarmee uiteindelijk bij aan de lange termijn visie: een duurzamere gemeente, die voldoet aan de wettelijke regelgeving op het terrein van duurzaamheid, waarin het prettig wonen, werken en recreëren is, nú en in de toekomst. De gemeente doet wat ze zelf kan en heeft daarbij een voorbeeldfunctie. Maasdriel is voor duurzaamheid. Met de ontwikkeling in onderhavig plangebied wordt een verdere stap gezet naar deze wens. Hieronder de voornaamste duurzame uitgangspunten:
Conclusie
Het aspect duurzaamheid is in onderhavig plan gewaarborgd.
Uit het gemeentelijk beleid blijkt dat het planvoornemen past binnen de gemeentelijke structuurvisie en het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel. Het planvoornemen voldoet daarmee aan het ruimtelijke beleid van de gemeente Maasdriel.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn
Type gebied: rustige woonwijk
Het plangebied ligt in een gebied dat in een omgeving met hoofdzakelijk woonfuncties en een enkel bedrijf in de directe nabijheid. Dergelijk gebied moeten aangewezen worden als rustige woonwijk. Dit betekent dat de richtafstanden niet verkleind mag worden.
Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie
De te realiseren woning betreft geen milieubelastende activiteit. Er hoeft derhalve niet te worden getoetst of omliggende milieugevoelige functies (milieu)last ondervinden van het onderhavige plan. Het onderhavige plan betreft wel een milieuhinder gevoelige functie. Er moet daarom worden beoordeeld of ter plaatse van het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende activiteiten in de bedrijfsvoering worden belemmerd.
Nabijgelegen milieubelastende activiteiten
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd zijn in de navolgende tabel alle nabijgelegen (milieubelastende) activiteiten weergegeven. Deze functies zijn in beeld gebracht op basis van het vigerende bestemmingsplan, luchtfoto's, streetview, kamer van koophandel en indien noodzakelijk vergunningen.
In tabel 2 zijn de in de omgeving gelegen activiteiten opgenomen met de feitelijke afstand tussen de betreffende activiteit en onderhavig plan. Daarnaast is de bijbehorende richtafstanden conform de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' ernaast gezet. De bijbehorende categorieën zijn weergegeven in tabel 3.
Tabel 2 feitelijke afstanden
Op basis van gegevens uit bovenstaande tabellen kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling ruim buiten de richtafstanden valt van nabijgelegen bedrijfsactiviteiten.
Ter plaatse van onderhavig plan kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en onderhavig plan vormt geen belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende milieubelastende activiteiten. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavig plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:
Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.
Op basis van de Wgv is de gemeente bevoegd af te wijken van de reguliere normen van de Wgv en voor het eigen grondgebied afwijkende geurnormen vast te stellen. De gemeente Maasdriel heeft hier gebruik van gemaakt door een eigen geurverordening vast te stellen.
De woning in het plangebied betreft een geurgevoelig object als bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven niet belemmerd worden als gevolg van de nieuwe woning. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woning een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.
Binnen een straal van 650 meter van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Omdat rondom het plangebied reeds andere geurgevoelige objecten zijn gelegen die belemmerend werken op omliggende agrarische bedrijven vormt de nieuwe woning geen belemmering voor bedrijven die gelegen zijn op een afstand groter dan 650 meter.
Andersom geldt hetzelfde, de bedrijven gelegen op ruime afstand van het plangebied, zullen geen hinder vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van omliggende wegen in beeld te brengen. Deze geluidsbelasting mag de voorkeursgrenswaarde niet overschrijden.
In artikel 76 Wgh is aangegeven dat bij woningen binnen een geluidzone van een weg moet worden aangetoond of wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB. In artikel 100a Wgh is aangegeven dat voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde kan worden vastgesteld met een maximale verhoging van 5 dB.
In de Wgh zijn regelingen opgenomen ten behoeve van geluid in de omgeving afkomstig van de drie geluidsbronnen wegen (met uitzondering van rijkswegen), spoorwegen (met uitzondering van hoofdspoorwegen) en industrielawaai. Deze geluidsbronnen hebben een geluidzone. Bij plannen waarbij binnen deze geluidszones een geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, of een uitbreiding plaatsvindt van een geluidsgevoelig object dient de geluidbelasting op dit object te worden getoetst. Voor voorliggend plan is alleen de geluidsbron wegverkeerslawaai relevant.
Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen rond diverse wegen (met uitzondering van Rijkswegen) geluidszones. Deze geluidszones liggen in ieder geval boven en onder de wegen en in de volgende stroken langs de wegen:
Aantal rijstroken | Weg binnen stedelijk gebied | Weg buiten stedelijk gebied of auto (snel)weg | |
1 of 2 | 200 meter | 250 meter | |
3 of 4 | 350 meter | 400 meter | |
5 of meer | 350 meter | 600 meter |
De afstand wordt gemeten aan weerszijde van de weg vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste strook. Wegen in een woonerf of waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur hebben geen geluidzone.
In het onderhavige plan wordt een gevoelig object gerealiseerd (de woning) binnen de onderzoekszone van de Voorstraat en Molendijk. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar gevelbelastingen is derhalve noodzakelijk. Ten behoeve van wegverkeerslawaai is er in april 2022 door Akoestisch Buro Tideman een akoestisch onderzoek uitgevoerd, deze is als toegevoegd als Bijlage 5. Hieronder is de conclusie van het onderzoek opgenomen.
Conclusie akoestisch onderzoek
Als gevolg van het wegverkeer over de beschouwde wegen worden de voorkeursgrenswaarden ter plaatse van het bouwvlak in onderhavig plangebied niet overschreden. Hiermee kan worden geconcludeerd dat sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'. Vervolg onderzoek en/of het aanvragen van een hogere grenswaarde is niet noodzakelijk.
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig, het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de wettelijke geluidszone een spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering.
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Ook ligt het bedrijf niet binnen een hinder contour van een omliggend bedrijf (zie paragraaf 4.1 Bedrijven en milieuzonering). Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering.
De Wgh vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan. De gemeten geluidsbelasting zal geen belemmeringen vormen voor de binnenwaarde gezien deze conform het bouwbesluit al voldoen aan het minimum. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit (de grond is als agrarische grond in gebruik geweest) past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd.
Omdat in onderhavig plan een woning wordt gerealiseerd en de bestemming wordt gewijzigd van agrarisch naar een gevoeliger woonbestemming is het noodzakelijk om aan te ronden dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de toekomstige woonfunctie. Ten behoeve van onderhavig plan is dan ook een bodemonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is de conclusie van het onderzoek weergegeven. De gehele rapportage is als bijlage opgenomen.
Ten behoeve van het onderhavige plan is gedurende maart 2022 een verkennend bodemonderzoek en nader onderzoek uitgevoerd door Lycens BV, deze is bijgevoegd als Bijlage 6. Ter plaatse van het onderzoeksgebied zijn enkele verhoogde gehalten aangetroffen van diverse zware metalen aangetroffen, deze zijn afkomstig van de ernstige bodemverontreiniging die reeds in het naastgelegen terrein zijn aangetroffen. Gezien de ernst van de verontreiniging dient deze gesaneerd te worden. Na sanering kan het plangebied vrijgegeven worden en kan de ontwikkeling gerealiseerd worden.
In het plangebied zijn enkele verhoogde gehalten aan diverse metalen aangetroffen. Uit vervolg onderzoek blijft dat sprake is van een saneringsplicht, de verontreiniging zal worden gesaneerd. Na de sanering voldoet de grond aan de normen, kan op de gronden worden gebouwd en vormt de kwaliteit van de bodem geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan. Sanering van de verontreiniging is wenselijk maar, ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan, niet noodzakelijk. De verontreiniging is voldoende onderzocht en dient gesaneerd te worden alvorens gebouwd wordt. Aangezien het een historische ernstige verontreiniging betreft is deProvincie Gelderland het bevoegd gezag. Ten behoeve van de saneringdient een saneringsplan of een melding in het kader van het BesluitUniforme Sanering (BUS) te worden ingediend bij het bevoegd gezag.
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
Met de realisatie van 1 woning wordt bovenstaande norm niet overschreden. De luchtkwaliteit wordt 'niet in betekende mate' verslechterd. Daarmee voldoet het plan aan de gestelde eisen uit de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Met behulp van de risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In figuur 4.2 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.
Afbeelding 4.2: plangebied (aangeduid met een ster) in de Risicokaart (www.risicokaart.nl)
In de omgeving van het plangebied zijn 2 mogelijke risicobronnen aanwezig, namelijk:
Bij elk van deze externe factoren ligt het plangebied ruimschoots buiten de betreffende veiligheidscontour of het invloed gebied.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen vormen geen belemmeringen voor dit plan.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Ten behoeve van het aspect flora en fauna is in januari 2022 door Lycens een quickscan ecologie uitgevoerd. Hieronder volgt de conclusie. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3.
Quickscan ecologisch onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone geen externe werking kent. Een negatief effect van stikstof op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie uitgesloten worden. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridische beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Voor de aanwezige grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat de soorten niet (opzettelijk) gedood mogen worden. Om te voorkomen grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze worden verjaagd. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode. Indien gekozen wordt om te werken volgens een Gedragscode, dient voldaan te worden aan de gestelde eisen en voorwaarden. Eén van de voorwaarden is, dat gewerkt moet worden buiten de kwetsbare periode.
In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied foeragerende diersoorten, aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Houtopstanden
Er worden geen bomen gerooid en de bomen hebben geen betrekking op de Wet natuurbescherming, zoals beschreven in artikel 4.1 van de Wet. Er hoeft geen (omgevings-)vergunning te worden aangevraagd en de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van houtopstanden.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat negatieve effecten op beschermde soorten uitgesloten zijn. Geadviseerd wordt om werkzaamheden uit te voeren conform een Gedragscode.
Uit voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor de realisatie van het voorliggende plan.
De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Voor het plangebied geldt, op basis van het gemeentelijk archeologisch beleid uit 2013, een hoge verwachtingswaarde waarvoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien werkzaamheden dieper dan 30 cm en met een oppervlak groter dan 500 m2 worden uitgevoerd (zie afbeelding 4.3).
Afbeelding 4.3 uitsnede archeologische verwachtingskaart
Het voorliggende plan betreft de herbestemming van een gebied met een oppervlak van 490 m2, daarmee is de noodzaak om onderzoek uit te voeren uitgesloten.
Echter kunnen er nog mogelijke archeologische waarden in de grond aanwezig zijn, om die waarden te beschermen is de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' opgenomen in dit plan.
De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden met cultuurhistorie. Sinds 1 januari 2012 is een cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Het gaat daarbij om het in kaart brengen van archeologische, historisch stedenbouwkundige en historisch-geografische waarden en het beschrijven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten, in het op te stellen bestemmingsplan wordt omgegaan.
Ammerzoden is ontstaan op een oeverwal langs de Maas. Aan de rivier werd een donjon gebouwd, die later uitgroeide tot Kasteel Ammersoyen. De strategische ligging aan de grens tussen Brabant en Gelderland zorgde ervoor, dat Ammerzoden lang een zelfstandige positie als hoge heerlijkheid wist te bewaren. Aan drie zijden door de oude riviermeander ingekaderd ligt het compacte dorpsgebied. De oude kern van Ammerzoden ontwikkelde zich aan de oostzijde, rond de Voorstraat.
Tot aan de tweede wereldoorlog veranderde er weinig aan de ruimtelijke structuur van Ammerzoden. Het dorp groeide weliswaar, maar de omvang van de lintbebouwing bleef min of meer constant. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog ligt Ammerzoden in de frontlinie, gevormd door de Maas. Er wordt een zware strijd in het gebied gestreden waarbij weinig gebouwen in het dorp gespaard blijven.
Het projectgebied is door de jaren heen onbebouwd gebleven en hebben de gronden tot recent hun oorspronkelijk gebruik als weiland behouden.
Cultuurhistorische waarden in het plangebied
Op basis van de themakaarten ‘Gelderse cultuurhistorie’ en ‘historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie’ zijn de cultuurhistorische waarden in het plangebied geanalyseerd. Op beide kaarten zijn in en rondom het plangebied geen cultuurhistorische objecten, lijnelementen, historische landschappen en historische stedenbouw aangegeven. Vanuit het provinciale beleid zijn er geen cultuurhistorische waarden die met het bestemmingsplan beschermd moeten worden.
Er is geen specifiek gemeentelijk beleid ten aanzien van cultuurhistorie geformuleerd. Er worden voor wat betreft onderhavig bestemmingsplan geen specifieke eisen gesteld.
Beschermde monumenten
In en rondom het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Er is geen bebouwing die in dit bestemmingsplan beschermd moet worden.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Het Nederlands beleid voor de waterveiligheid en zoetwatervoorziening staat in het 2e Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het kabinet streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe het waterschap dat wil doen. Het Waterbeheerprogramma is op 22 december 2015 ingegaan en heeft een looptijd van zes jaar. Met het Waterbeheerprogramma wordt de lijn van het vorige waterbeheerplan doorgezet.
In het Waterbeheerprogramma heeft het waterschap zich de volgende doelen gesteld:
In het Waterbeheersprogramma wordt de uitvoeringsstrategie om deze doelen te bereiken beschreven.
Naast het Waterbeheersprogramma beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het beleid van de gemeente Maasdriel hoe in plannen moet worden omgegaan met water en riolering is vastgelegd in het 'Water- en rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026'.
Bij nieuwbouw dient de wateropgave door de initiatiefnemer op eigen terrein ingevuld te worden. Particulieren zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het omgaan met vrijkomend hemelwater op hun eigen perceel. Indien dit redelijkerwijs niet gevraagd kan worden, kan de particulier het hemelwater vertraagd afvoeren naar het stelsel van de gemeente. Dit hemelwater moet gescheiden zijn van het huishoudelijk afvalwater.
Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Watertoets
Het waterschap Rivierenland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. Uit de watertoets volgt daarom de normale procedure. Het volledige digitale wateradvies is gevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting. Voor een volledig beeld wordt hiernaar verwezen. De belangrijkste wateraspecten (watercompensatie en waterveiligheid) zijn hieronder verder gemotiveerd.
Verhardoppervlak
In onderhavig plan wordt één woning gerealiseerd. Bij de realisatie van één woning wordt in onderhavig plan op basis van de regels uitgegaan van 150 m² grondoppervlak voor de woning met aanbouw en 120 m² verharding Het verhard oppervlak bedraagt hierdoor maximaal 270 m². Hiermee wordt circa 55% van het plangebied verhard.
Waterberging / compensatie
Voor opvang van het hemelwater hanteerd de gemeente een compensatie eis van T=10+10%. De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, het verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. Voor plannen kan de vuistregel van 664 m³ per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% bij watercompensatie in kunstmatige voorzieningen.
Voor berekening van de benodigde waterberging voor ruimtelijke ontwikkelingen is in principe de bui T=10+10% maatgevend. Daarbij geldt als vuistregel dat er 436 m3 waterberging nodig is per hectare verharding. Deze vuistregel wordt door de gemeente gehanteerd.
Binnen het plangebied worden bergingskratten gerealiseerd waarop het de verharding aangesloten zal worden om te kunnen voorzien in voldoende berging. De Leegloopvoorziening is 40mm in diameter. Deze zit onder het maaiveld en verbind de kratten met de hemelwaterriolering in het Molenerf. De overstortvoorziening zal boven maaiveld worden uitgevoerd. Dit volgens nader te bepalen overstortrooster.
De kratten zullen onder het oprit worden gerealiseerd zoals hieronder weergegeven, met in de hoek een inspectiepunt. De afmetingenen van de kratten bedraagt circa 7,5x4m en hoog 500mm (15m³). Dit geeft netto minstens 12m³ aan waterberging.
Grondwater
Het zomerpeil is gelegen op 1,45 m+NAP, Winterpeil is gelegen op 1,35 m+NAP en Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) op circa 1,30 m+NAP conform de uitgangspunten van het waterschap, uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat het GHG gelegen is op circa 3,5 m-mv. Ter plaatse ligt de grondwaterstand op basis van het bodemonderzoek voldoende diep onder het maaiveld. Hiermee is er afdoende ontwateringsdiepte, waarmee aan de normen met betrekking tot drooglegging kan worden voldaan.
Wateroverlast
Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en het voorkomen van schade aan de volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten. Gezien de lage ligging van het perceel worden het vloerpeil en de terreinhoogte afgestemd met de gemeente t.b.v. goede aansluiting op de omgeving en ter voorkoming wateroverlast.
Zo nodig dient de drooglegging of ontwatering te worden verbeterd (bijvoorbeeld bij door lage ligging plangebied of hoge grondwaterstanden het maaiveld te verhogen). Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlakte waterpeil ligt, hierbij wordt uitgegaan van het zomerpeil. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van zomerpeil + 1,3 meter. De hiervoor beschreven bergingskratten worden ruim boven het zomerpeil gerealiseerd waardoor dit geen belemmeringen moet opleveren.
Waterkwaliteit - Duurzaam waterbeheer
Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan het grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem en/of het oppervlaktewater. Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken dient primair te worden voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen (zoals bv lood, koper en zink). Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering. Het water wordt opgevangen en via vrijverval aangesloten op de bestaande riolering.
Riolering
Geconstateerd wordt dat er geen belemmeringen zijn om de woning aan te kunnen sluiten op het bestaande gescheiden rioleringssysteem indien hiervoor toestemming is verkregen van de eigenaar.
Buitenbeschermingszone waterkering
Het plangebied is gelegen binnen de buitenbeschermingszone van de nabijgelegen primaire waterkering. Ter bescherming van de waterkering is de dubbelbestemming 'waterstaat - waterkering' opgenomen waarbinnen bepaalde bodemwerkzaamheden niet toegestaan zijn.
De woning inclusief funderingsbalken valt buiten het profiel van vrije ruimte, dit is nader weergegeven in Bijlage 2.
Gezien de omvang van de ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat het aspect water geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Uitgangspunt is dat de benodigde parkeerplaatsen daar waar mogelijk plaatsvindt op eigen terrein. Ten behoeve van het onderhavige plan is op basis van het te realiseren woningtype het aantal benodigde parkeerplaatsen conform het gemeentelijk parkeerbeleid berekend. Op basis van de 'Nota parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel' geldt voor deze locatie een parkeerbehoefte van 2,3 parkeerplekken.
Gezien de kavelindeling is er voldoende ruimte op eigen terrein om 2,3 parkeerplekken te realiseren.
De nieuwe woning wordt via Molenerf op Voorstraat ontsloten. Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de toename die met het planvoornemen zal ontstaan.
Om de verkeersgeneratie als gevolg van het onderhavige plan te berekenen is gebruik gemaakt van kencijfers van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren'. Onderstaand zijn de berekeningen weergegeven. Hierbij zijn als uitgangspunten genomen niet stedelijke gemeente, de zone rest bebouwde kom en het gemiddelde van de kencijfers uit het CROW.
Voor de het plan worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Tabel: verkeersgeneratie
rest bebouwde kom niet stedelijke gemeente | |||||
verkeersgeneratie per eenheid (gemiddeld) | aantal eenheden | Totaal | |||
Koop, vrijstaand | 8,2 | 1 | 8,2 |
Met de realisatie van het planvoornemen zal bij de bouw van een vrijstaande woning de verkeersgeneratie met 8,2 (afgerond naar boven) motorvoertuigen per etmaal toenemen. Gezien de inrichting van de Voorstraat gaat dit verkeer op deze weg vrijwel direct op in het heersende verkeersbeeld. Conform de NSL-Monitoringstool is geen sprake van congestie.
Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Het wijzigingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het plan is opgesteld conform de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2: De bestemmingsregels
In het bestemmingsplan komt de volgende enkelbestemming voor:
Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor woningen.
En de volgende dubbelbestemming:
Binnen deze dubbelbestemming zijn gronden naast de geldende enkelbestemming eveneens bestemd ter bescherming van de archeologische waarden.
Binnen deze dubbelbestemming zijn gronden naast de geldende enkelbestemming eveneens bestemd ter bescherming van de waterkering.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
Algemene aanduidingregels
In dit artikel staan specifieke aanduidingen beschreven die naast de bestemmingen gelden.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor gebruik dat bestond op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Slotregels
Tenslotte geeft de slotregel aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Participatie
Voorafgaande en gedruende de ruimtelijke procedure is door de initiatiefnemer contact gelegd met verschillende omwonende, het verslag hiervan is opgenomen als Bijlage 4.
In dit hoofdstuk is de procedure van het wijzigingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van wijzigingsplan 'Ammerzoden wijziging 2022, Voorstraat 40'.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De in dit kader relevante instanties worden in kennis gesteld van dit plan. Deze instanties hebben aangegeven wel/geen opmerkingen te hebben op voorliggend plan.
p.m.
De vaststellingsprocedure van het wijzigingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het wijzigingsplan is in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode zijn wel/geen zienswijzen kenbaar maken tegen het plan.
Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.