Plan: | Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard wijziging 2021, H.C. de Jonghweg 15a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1222-VG01 |
Aan de H.C. de Jonghweg 15a te Rossum, kadastraal bekend als gemeente Rossum, sectie E, nummer 1027 zullen de bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en worden de champignoncellen gesloopt. In ruil voor de sloop van de bedrijfsgebouwen en functiewijziging aan de HC de Jonghweg 15a te Rossum is er op grond van het zogenaamde VAB-beleid een mogelijkheid om een woning te realiseren. Door de sloop van alle bedrijfsbebouwing met een minimum oppervlakte zoals in het beleid genoemd en de volledige bedrijfsbeeindiging mag zodoende een vrijstaande woning worden gerealiseerd. Het is vanwege de beperkte perceelsbreedte stedenbouwkundig niet goed mogelijk om een woning toe te voegen op het perceel aan de HC de Jonghweg 15a. Voor de locatie aan de HC de Jonghweg 15a wordt met voorliggend wijzigingsplan het gebruik van de voormalige bedrijfswoning voor reguliere (burger)bewoning toegelaten.
Omdat er aan de HC de Jonghweg 15a ruimtelijk geen mogelijkheden zijn voor uitvoering van de mogelijkheid van het realiseren van een nieuwe woning, is er gekeken of er een andere locatie beschikbaar kon worden gevonden om een VAB-woning te realiseren. Deze locatie is gevonden aan de Hoge Heiligenweg ong. in Ammerzoden. De perceelseigenaar wil daaraan meewerken. Op dit perceel bevindt zich een weiland. Met behulp van een wijzigingsplan wordt de realisatie van de nieuwe woning aan de Hoge Heiligenweg ong. planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.
Het voorliggende wijzigingsplan voor de H.C. de Jonghweg 15a en het wijzigingsplan voor de Hoge Heiligenweg ong. worden parallel opgesteld en in procedure gebracht.
Het plangebied ligt aan de H.C. de Jonghweg, in het buitengebied van Rossum, gemeente Maasdriel. Het plangebied is een gedeelte van het kadastraal perceel bekend gemeente Rossum, sectie E nummer 1027 met de bestemming 'Agrarisch' en een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paddenstoelenteelt'.
Het plangebied wordt aan twee zijden begrensd door weilanden en aan de noordwestzijde door de H.C. de Jonghweg. De zuidzijde van het plangebied wordt bepaald door de grens van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paddenstoelenteelt'.
Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.
Voor de planlocatie gelden:
Op grond van het bovengenoemde inpassingsplan geldt ter plaatse de bestemming 'Agrarisch'. Binnen de bestemming is maximaal één bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing voor een paddenstoelenteeltbedrijf toegestaan. Het plangebied kent een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 7'. Dit betekent dat de gronden mede zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden.
In het bestemmingsplan ‘Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard’ is in artikel 28.4 een wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van de gebruikswijziging van een agrarisch bouwperceel opgenomen.
Mits aan alle bijbehorende voorwaarden (waaronder die uit het VAB-beleid) wordt voldaan, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om middels een procedure ex artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening medewerking te verlenen om de bestemming ‘Agrarisch’ om te zetten in de bestemming "Wonen". Op deze manier kan de bedrijfswoning planologisch worden omgezet naar burgerwoning.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het aanwezige beleidskader behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en volgen de randvoorwaarden die voortkomen uit planologische- en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.
Aan de H.C. de Jonghweg zijn gelegen diverse tuinbouwbedrijven met bedrijfswoningen. Vooral in de oostzijde zijn veel fruitboomgaarden aanwezig. De H.C. de Jonghweg heeft ter hoogte van het plangebied een klinkerverharding met aan beide zijden een vrijliggend fietspad, een smalle watergangen en bomenrijen.
De bestaande bebouwing ter hoogte van het plangebied kenmerkt zich door vrijstaande woningen met een ruime stedenbouwkundige opzet.
Het plangebied bestaat uit een perceel van 4600 m² met één bedrijfsgebouw, bedrijfswoning en erf. Het bedrijfsgebouw met een oppervlakte van 987m2 wordt gebruikt voor de champignonteelt.
De bedrijfswoning blijft bestaan en wordt aangewend voor niet-agrarische woondoeleinden. De woning wordt opgeknapt. Er is geen sprake van bouwactiviteiten.
Met gebruikmaking van de VAB regeling worden voormalige bedrijfsgebouwen aan de achterzijde van de bedrijfswoning gesloopt. Het behouden en ingebruiknemen van een gedeelte bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van 100m2 is toelaatbaar op grond van Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard.
Het deel van het bouwvlak waar de bedrijfsgebouwen zijn gesloopt wordt omgezet in de agrarische gebiedsbestemming. Het functieaanduidingsvlak voor paddenstoelenteelt is verwijderd. De bedrijfsverharding wordt verwijderd buiten het gedeelte dat als erf bij de woning behouden blijft.
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben de centrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.
Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Onderhavig projectgebied is niet gelegen binnen de in de door het rijk aangeduide gebieden met een nationaal belang. De SVIR en Barro hebben zodoende geen consequenties voor dit plan.
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Gezien het planvoornemen de functiewijziging van een bestaand bedrijf naar wonen betreft, met een afname van bebouwing, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is derhalve niet van toepassing op dit plan. Daarnaast is er geen sprake van een lokale ontwikkeling waar nationale belangen, zoals verwoord in de SVIR en verankerd in het Barro, mee zijn gemoeid.
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie en -verordening, vastgesteld in 2014, worden tweemaal per jaar geactualiseerd.
Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening vastgesteld.
In de Omgevingsvisie zijn doelen benoemd met betrekking tot de versterking van de economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels.
In de Omgevingsvisie wordt niet langer strikt vastgelegd wat wel en wat niet mag, maar is ruimte voor initiatieven in een veranderende omgeving. De hoofdthema's zijn:
De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. In de Omgevingsvisie wordt een sterker accent gelegd op de stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Zowel in de stedelijke gebieden als op het vitaal platteland ligt de focus voornamelijk op de kwaliteit van het bestaande. De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Bij nieuwbouw in het landelijk en stedelijk gebied is daarbij per geval een goede afweging van belang.
De provincie wil en durft hierin te variëren: grote ontwikkelingen dienen in principe in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden, maar kleinschaligere ontwikkelingen zijn ook in het landelijk gebied mogelijk, mits de ontwikkeling iets toevoegt ('een plus is'). De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is een belangrijk hulpmiddel om tot een goede locatiekeuze te komen. Deze ladder is gebaseerd op de rijksladder voor duurzame verstedelijking en is een richtinggevend instrument om te komen tot goed gemotiveerde ruimtelijke keuzes. In de Omgevingsverordening, vastgesteld op 24 september 2014, is vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt aangegeven dat er sprake is van een actuele behoefte waarin wordt voorzien. Vervolgens geldt de volgende voorkeursvolgorde:
Voor woningbouwlocaties geldt aanvullend dat de woningen dienen te passen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de regio respectievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.
In het Streekplan 2005 waren zoekzone en rode contouren de provinciale leidraad waar verstedelijking vanuit het provinciaal belang mag plaatsvinden. Met de komst van de Omgevingsvisie Gelderland zijn niet meer de contouren maar een beleidsprincipe leidend, waaruit moet blijken dat met de nieuwe ontwikkeling sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Belangrijke criteria voor duurzame verstedelijking is dat stedelijke ontwikkelingen zoveel als mogelijk plaatsvinden in stedelijke gebieden. Voorkomen dient te worden dat voor een ontwikkeling uitbreiding ruimte wordt gebruikt terwijl dit binnen het bestaand gebied op te lossen is.
Ingevolge de omgevingsvisie Gelderland, dienen functieveranderingen in het buitengebied te voldoen aan het beleidskader 'hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied' van de regio rivierenland. De toets van het planvoornemen aan het regionale beleidskader is weergegeven in paragraaf 3.3.1 van deze toelichting. Uit deze paragraaf komt naar voren dat het planvoornemen voldoet aan genoemd beleid.
Een omgevingsverordening is een juridische vastlegging van de provinciale omgevingsvisie. In de geactualiseerde Omgevingsverordening Gelderland van december 2018, staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. De verordening voorziet niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels over onderwerpen die van provinciaal belang zijn:
Al deze kwaliteiten wil de provincie behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken, zonder de leefbaarheid van het gebied aan te tasten. Alleen door een goed samenspel tussen grondgebruikers en overheden kan een duurzaam landgebruik en een aantrekkelijk landschap worden gerealiseerd.
Voor het plangebied zijn geen specifieke waarden aangewezen. Er wordt geen woning toegevoegd met voorliggend wijzigingsplan. In de Omgevingsverordening zijn evenmin specifieke regels opgenomen voor functiewijziging.
Op 6 juni 2008 is het Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied voor de regio Rivierenland vastgesteld. Op 5 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een besluitdocument vastgesteld, waar op een aantal onderdelen het regionale VAB beleid is aangevuld. In maart 2017 is het beleid geheel geactualiseerd door gemeenten Zaltbommel en Maasdriel.
Door hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied willen de samenwerkende gemeenten in de regio Rivierenland de vitaliteit en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied behouden en vergroten, zonder de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te beperken.
Er zijn een aantal uitgangspunten waaraan hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied in alle gevallen moet voldoen. Dit betreffen:
Bij sloop van 400-1600 m2 bedrijfsbebouwing die in gebruik was voor de paddestoelenteelt mag ter compensatie 1 vrijstaande woning tot maximaal 750 m3 worden gerealiseerd.
Uitgangspunt is dat nieuwbouw plaatsvindt op het perceel waar ook de sloop plaatsvindt. Soms zijn daartoe aantoonbaar geen mogelijkheden of is een andere locatie ruimtelijk gezien een goed alternatief. In deze gevallen kan de nieuwbouw ook op een andere locatie/perceel binnen de Bommelerwaard plaatsvinden, mits daarbij een, vanuit het oogpunt van ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit, goed plan wordt overlegd.
Aan de H.C. de Jonghweg 15a zullen voormalige champignoncellen met een oppervlakte van 987m2 worden gesloopt, eventueel uitgezonderd een gedeelte dat als bijgebouw kan worden behouden.
De volgende punten worden aangehaald, waarmee wordt aangetoond dat met het planvoornemen, waarbij één woning worden toegevoegd aan de Hoge Heiligenweg te Ammerzoden, wordt voldaan aan deze beleidsnotitie:
De Structuurvisie Plus, die is vastgesteld op 8 april 2004, geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2014. Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.
Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorende uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven. Voor wat betreft de mogelijkheden nieuwe woningen te realiseren zijn de analyse en visie per dorpskern uit de Structuurvisie Plus uit 2004 en de zoekgebieden voor toekomstige woningbouw (de zogenoemde "rode contour") als uitgangspunt gehanteerd.
Het plangebied is aangeduid als bestaande kern/ lint en oeverwallen. Het is gewenst de grootschalige bedrijven voor glastuinbouw en paddenstoelenteelt op de oeverwallen te verplaatsen naar de gebieden die zijn aangeduid als ‘herstructureringsgebied glastuinbouw’ of ‘afweegbaar gebied voor glastuinbouw’. Het uiteindelijke doel is de oeverwallen buiten deze gebieden nagenoeg vrij van kassen en paddenstoelencellen te krijgen.
Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie. Door het slopen van de bedrijfsbebouwing voor paddenstoelenteelt en het elders terug bouwen van de gesloopte vierkante meters wordt een bijdrage geleverd aan de landschappelijke kwaliteit.
De voorgestelde gebruikswijziging van het bouwperceel is getoetst aan de voorwaarden, behorende bij de wijzigingsbevoegdheid, zoals deze vermeld zijn in artikel 29.4 van het Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard.
Het initiatief bestaat uit het wijzigen van de bestemming ‘Agrarisch’ in de bestemming ‘Wonen’, om zodoende de bedrijfswoning te kunnen gebruiken voor burgerbewoning. De champignonkwekerij wordt gesloopt.
De voorwaarden die in artikel 29.4 zijn opgenomen, luiden als volgt (met erachter cursief de verantwoording):
De bestaande champignonkwekerij wordt beeindigd.
De agrarische voorzieningen worden verwijderd. De bedrijfsgebouwen worden gesloopt (uitgezonderd een gedeelte van 100m2 dat blijvend als bijgebouw in gebruik mag worden genomen) en de bedrijfsverharding wordt verwijderd. De bestemming wordt gewijzigd naar Wonen en via een privaatrechtelijke overeenkomst alsmede voorwaardelijke verplichting (zie 7.2 ) wordt geborgd dat de bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Indien initiatiefnemer een groter oppervlak wil behouden kan daarvoor uitsluitend via een separate omgevingsvergunningprocedure op grond van een binnenplanse afwijkingsbepaling in het Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard medewerking aan worden verleend.
De Hinderwetvergunning werd in 1989 verleend. Tot op heden is de kwekerij in bedrijf. Zodoende is het meer dan vijf jaar in bedrijf geweest.
Er is geen sprake van nieuwbouw op de slooplocatie. De VAB-woning wordt elders gerealiseerd omdat het ruimtelijk-stedenbouwkundige niet goed mogelijk is om op deze locatie een extra woning in te passen. Het perceel is veel te smal om een woning naast de (voormalige) bedrijfswoning te plaatsen en het plaatsen de nieuwe woning achter de (voormalige) bedrijfswoning is stedenbouwkundig onwenselijk.
De gronden zijn niet aangeduid als 'overige zone - intensiveringsgebied' en 'overige zone - reserveconcentratiegebied'. Er is sprake van extensiveringsbied.
Het is niet reeel om te veronderstellen dat er nog een volwaardige agrarische bedrijfsvoering zal plaatsvinden, hiervoor is te weinig vraag naar dit type bedrijvigheid.
De 987 m2 bedrijfsgebouwen, uitgezonderd een gedeelte van 100m2 dat op grond van het Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard als bijgebouw in gebruik mag worden genomen moet worden gesloopt. Het behouden en ingebruiknemen van een groter gedeelte is uitsluitend toelaatbaar met een aanvraag omgevingsvergunning op grond van Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard, artikel 12.3.3 onder b. Het deel van het functieaanduidingsvlak waar de bedrijfsgebouwen worden gesloopt wordt omgezet in de agrarische gebiedsbestemming zonder functieaanduidingsvlak. Via een privaatrechtelijke overeenkomst alsmede voorwaardelijke verplichting is geborgd dat de bedrijfsgebouwen worden gesloopt.
1. mag, naast de voormalige bedrijfswoning, na sloop, vervangende nieuwbouw ten behoeve van een woongebouw plaatsvinden overeenkomstig de opgenomen maatvoering in de tabel.
Er wordt een woning (geen woongebouw) toegevoegd aan de Hoge Heiligenweg in Ammerzoden met een inhoud van maximaal 750 m3.
met dien verstande, dat de oppervlakte van een nieuw woongebouw maximaal 50% mag bedragen van de oppervlakte van de gesloopte bedrijfsgebouwen;
2 t/m 7: Is niet van toepassing omdat er geen sprake is van een woongebouw
8. dient het nieuwe woongebouw of woning en de bijgebouwen landschappelijk en stedenbouwkundig verantwoord ingepast te worden;
Er wordt een woning gerealiseerd waarvoor een bestemmingsplanprocedure wordt doorlopen en een beplantingsplan is opgesteld;
9. zijn na wijziging, in aanvulling op de voorwaarden zoals genoemd onder 1 t/m 2, de regels voor 'Wonen' van toepassing;
Behalve de bedrijfsgebouwen wordt de verharding verwijderd. De bestemming ter plaatse van de bedrijfswoning en het bijbehorende erf wordt gewijzigd naar Wonen. De regels voor Wonen zijn opgenomen in voorliggende wijzigingsplan.
10. in afwijking onder 9 mag indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en dit minder is dan 500 m² mag 60% van de gesloopte bebouwing teruggebouwd worden als bijgebouw tot maximaal 200 m².
Er is sprake van meer dan 500 m2 sloopoppervlakte.
De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn in artikel 3 grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object. Deze grenswaarden worden weergegeven in odour units per kubieke meter (ouE/m³). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging binnen of buiten concentratiegebieden en de bebouwde kom.
Verder worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object in de Wet geurhinder en veehouderij.
Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij afwijken, binnen bepaalde grenzen (artikel 6 van de wet).
Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een gebiedsvisie en vervolgens de geurverordening vastgesteld, zoals bedoeld in de Wgv. De verordening is op 3 maart 2011 in werking getreden.
In onderstaande tabel zijn de vaste afstanden opgenomen.
minimale afstand tot veehouderij [m] | ||
geurgevoelig object binnen bebouwde kom |
geurgevoelig object buiten bebouwde kom |
|
geurgevoelig object van andere of (voormalige) veehouderij (art. 3 lid 2, Wgv) |
100 | 50 |
veehouderij met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld (art. 4 lid 1, Wgv) |
100* | 50* |
buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object (art. 5 lid 1, Wgv) | 50 | 25 |
*In afwijking van de waarden (afstanden), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wet geurhinder en veehouderij gelden:
De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt voor veehouderijen met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten.
De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een veehouderij waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratie gebied of een niet-concentratie gebied. Op basis van artikel 3 en 6 van de Wet geurhinder en veehouderij gelden de in de volgende tabel weergegeven wettelijke waarden (norm) voor de geurbelasting en bijbehorende bandbreedtes voor een gemeentelijke verordening.
binnen bebouwde kom | buiten bebouwde kom | |||||
Geurbelasting [ouE/m3] | min | norm | max | min | norm | max |
concentratiegebied | 0,1 | 3 | 14 | 3 | 14 | 35 |
niet-concentratiegebied | 0,1 | 2 | 8 | 2 | 8 | 20 |
Indien de berekende geurbelasting lager is dan de van toepassing zijnde norm, staat dit de realisatie van een nieuw geurgevoelig object niet in de weg.
De gemeente Maasdriel is conform bijlage 1 van de Meststoffenwet gelegen buiten een concentratiegebied. Voor niet-concentratiegebieden geldt als standaard norm 2 OU/m3 voor locaties binnen de bebouwde kom en 8 OU/m3 voor locaties buiten de bebouwde kom. Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom, waardoor conform artikel 3, lid 1b van de Wgv een geurbelasting van 8 odour units (ouE/m³) op een gevoelig object is toegestaan.
Er gelden op basis van de gemeentelijke geurverordening geen afwijkende geurnormen omdat het plan niet is gelegen binnen de afgebakende kernen. Voor het plan geldt derhalve een maximale geurbelasting van 8 ouE/m³.
De geurhinder die feitelijk in een bepaald gebied op kan treden wordt bepaald door zowel de achtergrondbelasting als de voorgrondbelasting in dat gebied. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd.
Voorgrondbelasting
Onderzocht is welke veehouderijen in de omgeving aanwezig zijn waarvoor de vaste afstanden gelden.
Op 72 m afstand ligt de dichtstbijzijnde veehouderij aan de HC de Jonghweg 20. Deze afstand is groter dan de minimale afstand die geldt vanuit de wetgeving (Wet geurhinder en veehouderij of Activiteitenbesluit milieubeheer, art. 4 lid 1), alsmede de gemeentelijke geurverordening. De afstand vanuit deze wetgeving en de geurverordening van Maasdriel is, zoals in 4.1.1.1 aangegeven, 25 meter. Deze veehouderij wordt derhalve niet belemmerd door de ontwikkeling. Alle andere veehouderijen waarvoor vaste afstanden gelden liggen op grotere afstand en worden derhalve evenmin belemmerd.
De woning moet tevens minimaal 25 meter afstand zijn gelegen van een buitengevel van enig dierenverblijf (Wet geurhinder en veehouderij of Activiteitenbesluit milieubeheer, art. 5 lid 1). Binnen de afstand van 25 meter rondom het plangebied zijn geen (andere) dierenverblijven op kortere afstand aanwezig. Het dichtstbijzijnde dierenverblijf is op 72m afstand.
Voor diercategorieën met een geuremissiefactor dient binnen een straat van 2 kilometer rond het plangebied beoordeeld worden. De veehouderij HC de Jonghweg 18 is reeds gewijzigd naar Wonen. In de omgeving van de planlocatie zijn op korte afstand de volgende veehouderijen met diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld:
Adres | Afstand tot plan (emissiepunt) | Diercategorie (datum beschikking) |
HC de Jonghweg 12 Rossum | 183 m | geiten (2013) |
Molenstraat 37 Hurwenen | 350 m | geiten (2009) |
Deze intensieve veehouderijen hebben door de ligging ten opzichte van de reeds bestaande woningen geen uitbreidingsmogelijkheden wat betreft het aspect geur in de richting van het plangebied.
De bestaande bedrijfswoning behoort niet toe aan een veehouderij en wordt dus op gelijke wijze beschermt als een niet-bedrijfswoning. Het planologisch veranderen van een bedrijfswoning (niet veehouderij) naar een gewone woning zonder dat daarbij gebouwd wordt, kan derhalve niet leiden tot een andere belemmering dan reeds aanwezig.
Achtergrondbelasting
In de omgeving zijn diverse agrarische bedrijven gelegen, waarvan men doorgaans weet dat deze geur veroorzaken. Dat is ook kenmerkend voor het gebied. Met het voorgenomen plan wordt geen woning toegevoegd, maar slechts de functie van één woning wordt gewijzigd zodat bewoning door burgers mogelijk wordt. Het aantal gehinderden neemt niet toe. Omdat de bedrijfswoning reeds aanwezig is en bewoond mag worden doet de achtergrond belasting er niet toe.
Aan de vaste afstanden kan ruimschoots worden voldaan. Met het voorgenomen plan wordt geen woning toegevoegd, maar wordt slechts de functie van één bestaande bedrijfswoning (niet veehouderij) gewijzigd zodat gewone bewoning mogelijk wordt, zodat leegstand wordt voorkomen. Omlggende bedrijven worden niet gehinderd.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).
Een bedrijfswoning is een geluidsgevoelig object waarop de Wgh al van toepassing is. Er is derhalve geen sprake van het toevoegen van een geluidsgevoelig object. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is niet benodigd.
Het aspect geluid wegverkeerslawaai staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan (of wijzigingsplan) vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Aeres Milieu B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de slooplocatie, zie Bijlage 1, gecombineerd met het onderzoek voor de bouwlocatie aan de Hoge Heiligenweg te Ammerzoden.
Bij de veldwerkzaamheden zijn bijmengingen met menggranulaat, puin, baksteen, kolen en kooldeeltjes waargenomen. Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond licht verhoogd is met nikkel. In de ondergrond zijn geen verhogingen aangetoond. Het freatisch grondwater is licht verhoogd met barium.
Naar aanleiding van het aangetoonde sterk verhoogde gehalte aan minerale olie in de bovengrond van twee boorpunten (boorpunt 19 en 20) ter plaatse van de betonplaten tijdens het in 2018 uitgevoerde verkennend bodemonderzoek (Linge Milieu rapport met kenmerk 18-2091 d.d. 3 augustus 2018) is een afperkend onderzoek uitgevoerd naar de aard en omvang van de verontreiniging met minerale olie.
Er is tevens aanvullend onderzoek uitgevoerd naar asbest in grond conform NEN 5707. De rapportage is opgenomen in Bijlage 2.
Op basis van de beschikbare onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat in het geanalyseerde grondmengmonster
van het asbest in bodem onderzoek geen verhoogde asbestconcentraties zijn aangetoond. De deellocatie kan derhalve als
onverdacht worden beschouwd op het voorkomen van asbest in de bodem.
In de geanalyseerde grondmonsters voor de verticale en horizontale afperking zijn geen verhoogde gehalten aan minerale olie aangetroffen. Op basis van de resultaten van het aanvullend onderzoek kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van de
betonplaten geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie. Het sterk verhoogde gehalte aan minerale olie dat in 2018 is vastgesteld betreft een puntverontreiniging van beperkte omvang. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, wordt geadviseerd om de grond ter plaatse van de boorpunten 19 en 20 separaat te ontgraven en af te voeren naar een erkend verwerker. De omvang van deze puntverontreiniging betreft naar alle waarschijnlijkheid niet meer dan 1 à 2 kuub.
De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling (woningbouw).
De resultaten van dit verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een inrichting die valt onder het Bevi, moeten worden aangehouden.
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risico aanvaarding.
Een bedrijfswoning is (reeds) een beperkt kwetsbaar object. De beoogde functiewijziging van bedrijfswoning naar een particuliere woning leidt niet tot een verandering van de kwetsbaarheid van het object.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:
- het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Bevi;
- de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
- het invloedsgebied van een relevante transportweg of een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is voor het plangebied vanwege de nabijgelegen hogedruk aardgasleiding van de Gasunie (W-531-03).
Bij deze leiding ligt de PR 10-6 contour niet buiten de hartlijn van de leidingen. Hierdoor wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde.
Op grond van art. 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) moet in dit geval worden ingegaan op:
- de hoogte van het groepsrisico (reeds aangegeven door ODR, toevoeging woning blijft < 0,1 oriëntatiewaarde);
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval in verband met een lekkage of breuk van de leiding; en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot de objecten binnen het plangebied.
Personendichtheid en hoogte groepsrisico
Er is hier echter geen sprake van toename van de personendichtheden in het invloedsgebied van de aardgasleiding , enkel van een functiewijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een particuliere woning. De Omgevingsdienst Rivierenland heeft bij de voorbereiding van voorliggend wijzigingsplan hierover opgemerkt dat Daarmee wordt echter nog niks gezegd over de huidige situatie (hoogte van het groepsrisico) en of deze mogelijk al "overbelast" is en of er eventuele te treffen maatregelen mogelijk en nodig zijn. Een groepsrisicoberekening met rekenprogramma Carola dient onderdeel uit te maken van de verantwoording van het groepsrisico. Advies Buisleidingen uit Bergen op Zoom heeft in het kader van de VAB-ontwikkeling op het nabijgelegen perceel een onderzoek (met Carola berekening) naar de invloed van de leiding op het voorgenomen bouwplan uitgevoerd (H.C. de Jonghweg 23 te Rossum, onderzoeksrapport van 14 december 2011). De relevante delen van de conclusies zijn hieronder opgenomen.
"Het groepsrisico van de hoge druk aardgastransportleiding is in de nieuwe situatie dusdanig laag dat deze niet zichtbaar is in de FN-curve." .... "Omdat het groepsrisico en de toename daarvan lager is dan 0,1 keer de oriënterende waarde kan volstaan worden met een beperkte verantwoordingsplicht. Het in deze rapportage bepaalde plaatsgebonden risico en groepsrisico door de voorgenomen ruimtelijk ontwikkeling zijn een onderdeel van deze verantwoordingsplicht."
De huidige situatie ter hoogte van de VAB-ontwikkeling is niet "overbelast". Op basis van dit onderzoek en gelet op het feit dat ter hoogte van huisnummer 15a een lagere bevolkingsdichtheid is dan de locatie van de VAB-ontwikkeling, kan een Carola berekening (specifiek voor deze planontwikkeling) achterwege blijven. Voor de onderstaande onderdelen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid is op 25 juni 2021 een advies van de veiligheidsregio ontvangen. Deze is onderstaand.
Bij ontsteking leidt dit tot een fakkelbrand. De inzet van de hulpdiensten zal dan gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van secundaire branden. Daarbij moet men er vanuit gaan dat de hulpdiensten de omgeving van de fakkelbrand maar heel beperkt of niet kunnen betreden vanwege de hoge stralingshitte.
Gezien de hoeveelheid personeel, materieel en de omvang van het te verwachten effectgebied dienen de bereikbaarheid en de blus/koelwatervoorzieningen vooral op gebiedsniveau te worden beoordeeld. Het grote aantal slachtoffers dat bij incidenten met hogedruk aardgastransportleidingen kan vallen, zal de capaciteit van de geneeskundige hulpverlening in veel gevallen te boven gaan.
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid
De planlocatie ligt in het 100% letaliteitsgebied. Als het maatscenario optreedt op zo'n kleine afstand van de planlocatie kan van zelfredzaamheid vrijwel geen sprake zijn. Dit omdat de hittestraling veel te groot is om er onbeschermd te verblijven. Ook de gebouwen worden aan zeer hoge hittestraling blootgesteld, waardoor deze na enige tijd mee gaan branden.
Hier kan de stralingsbelasting groter als 35 kW/m2 bedragen. Boven 15 kW/m2 is voor een normaal gebouw brandoverslag ook bij kortdurende aanstraling waarschijnlijk. Als de fakkelbrand wat verder van de planlocatie af optreedt is het schuilen in een gebouw in principe de beste oplossing.
In geval van een calamiteit dient er tijdig te worden gewaarschuwd. Dit gebeurt normaliter door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem). Een fakkelbrand is echter ook zichtbaar, hoorbaar en de hittestraling is duidelijk voelbaar voor aanwezigen, waardoor de effectieve strategie voor zelfredzaamheid door aanwezigen juist kan worden ingeschat. Op termijn zal dit WAS worden vervangen door NL-alert.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Calamiteiten met hogedruk aardgastransportleidingen doen zich alleen voor als een leiding beschadigd raakt en gas ontsnapt. Bij ontsteking leidt dit tot een fakkelbrand. Een fakkelbrand is daarbij het maatgevende scenario. De kans op een dergelijk scenario is uiterst klein maar niet geheel uit te sluiten.
Bestrijding van deze gasontsnapping door de hulpdiensten is niet mogelijk. Hiervoor is het noodzakelijk dat de leidingbeheerder (De Gasunie) de leiding inblokt (afsluit). Na dit inblokken zal echter nog geruime tijd gas vrij blijven komen. De inzet van de hulpdiensten zal dan gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van secundaire branden. Daarbij moet men er vanuit gaan dat de hulpdiensten de omgeving van de fakkelbrand maar heel beperkt of niet kunnen betreden vanwege de hoge stralingshitte. Gezien de omvang van het te verwachten effectgebied zal over het algemeen de inzet van een brandweercompagnie (ongeveer honderd man brandweerpersoneel en bijbehorend materieel) noodzakelijk zijn. Volgens de landelijke richtlijn vergt het formeren van een brandweercompagnie 45 minuten.
Gezien de hoeveelheid personeel, materieel en de omvang van het te verwachten effectgebied dienen de bereikbaarheid en de blus/koelwatervoorzieningen vooral op gebiedsniveau te worden beoordeeld. Hoewel dit locatiespecifiek is, zijn hier op voorhand geen grote problemen bekend of te verwachten. Het grote aantal slachtoffers dat bij incidenten met hogedruk aardgastransportleidingen kan vallen, zal de capaciteit van de geneeskundige hulpverlening in veel gevallen te boven gaan.
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege een hogedruk aardgasleiding. In de 100% letaliteitszone zijn geen mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een breuk ter hoogte van het plangebied. Het restrisico bestaat uit de zeer kleine kans dat dodelijke slachtoffers kunnen vallen binnen het beoogde plangebied vanwege een fakkelbrand als gevolg van een breuk van de nabijgelegen hogedruk aardgasleiding.
Het bevoegd gezag dient zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico. Wat betreft de acceptatie van het restrisico dient ook het belang van de ontwikkeling meegewogen te worden. Vanwege de volgende argumenten wordt het bevoegd gezag voorgesteld om het restrisico te accepteren:
- Het berekende groepsrisico is laag en neemt door de beoogde ontwikkeling niet toe;
- De kans op een calamiteit met gevaarlijke stoffen bij de hogedruk aardgasleiding ter hoogte van het plangebied is zeer klein;
- Het plangebied voorziet niet in de aanwezigheid van groepen niet of verminderd zelfredzame personen;
- De bereikbaarheid voor hulpdiensten is redelijk/goed;
- Er zijn voldoende mogelijkheden om van de risicobron af te vluchten, dan wel te schuilen in gebouwen, en de aanwezige personen zijn daar redelijkerwijs ook toe in staat;
- Er is hier sprake van een bestaande woning.
In het kader van het aspect externe veiligheid hoeven geen nadere eisen aan het plan te worden gesteld.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
Omgevingstype
In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. De omgeving kan worden beschouwd als rustig buitengebied, zoals bedoeld in de VNG-brochure.
Categorie bedrijvigheid
In onderstaande tabel is weergegeven welke type inrichtingen in de omgeving van de locatie zijn gelegen, tot welke VNG-categorie deze behoren, wat de bijbehorende richtafstand is rekening houdende met omgevingstype 'gemengd buitengebied’. De kolom ‘werkelijke afstand’ is de afstand van de inrichtings-/bedrijfsgrens tot de gevel van de dichtstbijzijnde nieuwe woningen. Tevens is aangegeven wat het maatgevende aspect (geur, geluid of stof) is.
Adres | Omschrijving | VNG categorie | Richtafstand | Werkelijke afstand tot woningen | maatgevend aspect | |
HC de Jonghweg 21 | Hoveniersbedrijf | 2 | 30 m | 180 m | geur, geluid | |
HC de Jonghweg 19 | Aannemersbedrijf (bouw) | 3.1 | 50 m | 92 m | geluid | |
HC de Jonghweg 22 | Paddenstoelenteelt | 2 | 30 m | 105 m | geur | |
HC de Jonghweg 20 | Fokken en houden van rundvee | 3.2 | 100 m | 39 m | geur | |
HC de Jonghweg 16/ 16a | Groothandel in chemische grondstoffen en chemicaliën | 3.2 | 100 m | 106 m | gevaar |
Het agrarisch perceel aan HC de Jonghweg 16/16a is in gebruik genomen als groothandel in chemische grondstoffen. Omdat dit type bedrijf een grotere hinderafstand heeft dan het op grond van de bestemming toegelaten agrarische bedrijfsactiviteiten is in het kader van een goede ruimtelijke ordening getoetst aan de bij het feitelijk gevestigde bedrijf behorende richtafstanden. Aan de richtafstand voor gevaar wordt ruimschoots voldaan.
Het kadastraal perceel bekend HC de Jonghweg 20 is een agrarisch bedrijf. Aan de richtafstand voor geur wordt niet voldaan. De VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering geeft indicatieve afstanden tussen een gevoelig object en een (veehouderij)bedrijf. Uit de geurverordening van de gemeente Maasdriel (zie 4.1.1) volgen situatiespecifieke afstanden. Dan moeten deze afstanden aangehouden worden in plaats van de indicatieve afstanden uit de VNG-brochure. Rekening moet worden gehouden met de vaste afstand van 25 meter voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom (o.b.v. geurverordening Maasdriel) en een afstand van 25 meter vanaf de gevel van een dierenverblijf. De afstand van de grens van het bouwvlak tot het bouwvlak van de nieuwe woning is meer dan 25m.
Aan de richtafstanden wordt voldaan, uitgezonderd de VNG richtafstand ten opzichte van de locatie HC de Jonghweg 20 voor het aspect geur. Hier gelden evenwel de afstanden op grond van de geurverordening, waaraan wordt voldaan. Door de nieuwe bestemming Wonen worden enerzijds de bestaande bedrijven in de directe omgeving niet belemmerd in hun activiteiten en vergunde rechten. Tevens wordt anderzijds ter plaatse van het plangebied een voldoende woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend wijzigingsplan wordt uitgegaan van de functiewijziging naar Wonen.
Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling in het wijzigingsplan 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard wijziging 2021, H.C. de Jonghweg 15a' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit wijzigingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld, zoals fruitbomen, en nabij gelegen woningen1 .
In de ruimtelijke ordeningspraktijk bestaat een vuistregel om een afstand van 50 meter aan te houden. Het is een afstand dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State algemeen wordt toegepast en geaccepteerd wordt tussen percelen met open teelten en woningen2 .
Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden.
De woning is een spuitzone gevoelige object. Bij het beoordelen van de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermende middelen wordt gekeken naar de gezondheid van mensen en de kwaliteit van het oppervlaktewater.
De in de praktijk gehanteerde vuistregel van 50 meter is een indicatieve afstand. Dat wil zeggen dat er omstandigheden zijn waarin hiervan kan worden afgeweken. Voor de gemeente bestaat er een onderzoeksplicht naar de te hanteren afstand in de specifieke situatie. In de nabijheid van het plangebied zijn geen boomgaarden. Binnen de agrarische bestemming is het planologisch evenwel mogelijk om boomgaarden te hebben.
Ingevolge jurisprudentie over spuitzones hoeft niet in alle gevallen rekening te worden gehouden met agrarische gronden waar fruitbomen mogelijk zijn (zie uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524)).
Indien de wijziging van het gebruik van de agrarische gronden naar teelt met een spuitzone binnen de planperiode niet wordt voorzien en als de eigenaar/gebruiker van de gronden geen concreet voornemen heeft om de gronden als boomgaard te gebruiken is zo'n wijziging zodanig onwaarschijnlijk dat de raad bij de vaststelling van het wijzigingsplan dat woningbouw mogelijk maakt, geen rekening hoeft te houden met spuitzones.
Bovenstaande is hier van toepassing en dus behoeft er geen rekening te worden gehouden met spuitzones. Er heeft namelijk met de eigenaren van omliggende gronden overleg plaatsgevonden en deze hebben aangegeven dat er geen plannen zijn om de gronden te gaan gebruiken als boomgaard.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Op de archeologische beleidskaart staat aangegeven waar en voor welke bodemverstoringen vrijstelling verleend wordt van archeologisch onderzoek. Daarvoor zijn negen categorieën archeologische waarden onderscheiden: Waarde-Archeologie 1 t/m 8 en geen Waarde- Archeologie. In de tabel is te zien welke vrijstelling per archeologische waarde geldt. De vrijstellingsgrenzen zijn uitgedrukt in een oppervlakte en een diepte. De onderzoekplicht geldt wanneer zowel de diepte- als ook de oppervlaktemaat door bodemingrepen wordt overschreden.
Er geldt voor het perceel waar de sloopwerken worden uitgevoerd een zeer hoge archeologische verwachting voor de periode Mesolithicum t/m Romeinse tijd (rivierduin). De ondergrenzen voor de onderzoeksplicht zijn bepaald op 30 cm diepte en 1000 m2. De verstoringsoppervlakte is minder dan 1000m2. Een archeologisch onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd. De archeologische dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 7 uit het moederplan blijft onverminderd van toepassing.
Er zijn geen werkzaamheden in het het plangebied voorzien met een grotere verstoringsoppervlakte dan 1000m2. Met een dubbelbestemming is geborgd dat bij eventuele werkzaamheden in de toekomst vervolgonderzoek wordt uitgevoerd. Daarmee vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Modernisering Monumentenzorg (2009)
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in een wijzigingsplan aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het wijzigingsplan.
Erfgoedwet (2016)
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Er zijn (in de omgeving van) het plangebied geen rijks- en gemeentelijke (gebouwde) monumenten of archeologische rijksmonumenten aanwezig. Het plan betreft de functiewijziging van een agrarisch bedrijf. Er is geen sprake van een monumentale status. Evenmin is er sprake van een cultuurhistorische waarde op grond van de cultuurhistorische waardenkaart Gelderland.
Omdat het plan uitsluitend functiewijziging van een bestaande woning en sloop van bedrijfsgebouwen omvat (zonder dat sprake is van een monumentale status) vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de ontwikkeling.
Nationaal Waterplan
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.
Het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Het rijksbeleid dat voortvloeit uit de voorstellen voor deze deltabeslissingen, is in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het Nationaal Waterplan 2009-2015 en opgenomen in het nieuwe Nationaal Waterplan voor de periode 2016–2021.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren over verschillende beleidsterreinen afspraken gemaakt die raakvlakken hebben met water, zoals afspraken over energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet en vernieuwde bestuurlijke verhoudingen (onder meer Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma). Deze afspraken zijn verwerkt in het Nationaal Waterplan. De betreffende beleidsdocumenten blijven van kracht.
Met de vaststelling van het NWP voldoet Nederland tevens aan de Europese eisen om actuele plannen en maatregelenprogramma’s op te stellen volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM).
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Beleid waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Watergangen
Binnen het plangebied ligt geen A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen beschermingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang.
Waterkwaliteit (algemeen)
Bij herbouw van woningen is er de kans om het rioolsysteem zodanig aan te passen dat hemelwater wordt afgekoppeld. Het uitgangspunt is dat er minimaal tot aan de erfgrens een gescheiden stelsel wordt aangelegd.
Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.
Riolering en zuiveringswerken
Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.
Er is sprake van een afname van het verharde oppervlak door nieuwbouw omdat er een groter oppervlak aan bebouwing wordt gesaneerd. Compensatie is daarom niet nodig.
Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd op 21 mei 2020 via de website www.dewatertoets.nl (zie Bijlage 3). Op basis van deze toets hoeft het plan niet meer voorgelegd te worden aan Waterschap Rivierenland.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.
De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard wijziging 2021, H.C. de Jonghweg 15a' het volgende gemeld.
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en natuurwaarden. In het kader van de Flora en faunawet dient een oriënterend onderzoek uitgevoerd te worden naar de mogelijke negatieve effecten voor beschermde flora en fauna.
Tevens dient onderzocht te worden of de beoogde ontwikkeling een negatief effect heeft op omliggende Natura2000 gebieden. Voor de dichtstbij gelegen Natura2000 gebieden is bepaald of effecten optreden.
Door Blom Ecologie is een quickscan en voortoets uitgevoerd waarvan de resultaten zijn opgenomen in Bijlage 4.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Gelders Natuurnetwerk. De sloopactiviteiten leiden derhalve aannemelijk niet tot optische- en geluidsverstoring of verstoring als gevolg van trillingen of plaatselijke ontwatering en dergelijke. De sloopactiviteiten te Rossum zijn beperkte ingrepen de aannemelijk leiden tot hoogstens een (zeer) beperkte toename van stikstofemmissie. Gelet op de aard van de ingrepen en de korte afstand tot een Natura2000 gebied met stikstofgevoelige habitats is een negatief effect op voorhand niet volledig uit te sluiten, een AERIUS berekening is noodzakelijk.
Uit het stikstofdepositie onderzoek in Bijlage 5 blijkt dat geen depositie optreedt.
Het wijzigingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Zowel in de Flora- en faunawet als in de nieuwe Wet natuurbescherming staan verbodsbepalingen: activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden.
Met de nieuwe wet wijzigt is wel de lijst van beschermde soorten gewijzigd. Waar de Flora- en faunawet uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
De bescherming van vaatplanten uit tabel 1 en tabel 2 is vervallen. Onder de Wet natuurbescherming worden nog 75 soorten vaatplanten beschermd, waaronder soorten die niet eerder werden beschermd.
Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.
Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing. Bij een ontheffingsaanvraag onder de nieuwe wet wordt nog steeds getoetst aan drie criteria:
Aangezien er op de locatie ingrepen uitgevoerd worden zijn negatieve effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen van strikt beschermde soorten denkbaar.
Ter plaatse is een quickscan uitgevoerd. Het doel van een quickscan is het opsporen van strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de natuurwetgeving en het bepalen of de aanvraag van een ontheffing noodzakelijk is.
Conclusies quickscan
Op de planlocatie komen mogelijk beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Er zijn geen essentieel leefgebied en/of verblijfplaatsen aanwezig van soorten die een jaarrond beschermde status genieten. Ten aanzien van overige beschermde flora en fauna geldt dat de planlocatie aannemelijk geen essentieel onderdeel is van het leefgebied en/of dat er vrijstelling geldt ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. De houtopstanden op de planlocatie vallen niet onder het regime van de Wet natuurbescherming. Het verwijderen hiervan dient te worden getoetst aan het beleid van de gemeente Maasdriel.
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
De beoogde ontwikkeling leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling aan de H.C. de Jonghweg 15a uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit wijzigingsplan maakt de functiewijziging van een agrarische bestemming naar wonen mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfswoning naar wonen mogelijk. Dit levert een nauwelijks andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Het plangebied wordt ontsloten op HC. de Jonghweg. De agrarische bedrijfsactiviteiten worden beeindigd.
Bij de berekening van het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie. Uitgaande van de richtlijnen voor verkeersgeneratie, zoals aangegeven in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW publicatie 317) bedraagt de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie 7,8 - 8,6 motorvoertuigen/etmaal voor de (vrijstaande koop)woningen, uitgaande van 'buitengebied'. Dat resulteert in 9 ritten per etmaal. In de huidige situatie bedraagt de verkeersgeneratie 3,9 - 5,7 motorvoertuigen/etmaal per 100 m2 bvo (bedrijf arbeidsextensief, bezoekersextensief). Dat resulteert in de huidige situatie in een totaal van 48 motorvoertuigen/ etmaal (exclusief bezoekers). Er is derhalve sprake van en forse afname van het aantal ritten ten opzichte van de autonome situatie.
Ten aanzien van het parkeren kan worden gesteld dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm van 3 parkeerplaatsen. De parkeeropgaaf kan voor de woning op eigen terrein worden gerealiseerd en de parkeernorm is in de regels geborgd.
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.
Onderdeel D van het Besluit m.e.r. bevat grotendeels dezelfde activiteiten als onderdeel C. Voor activiteiten, die boven de drempelwaarden van onderdeel D, maar beneden die van onderdeel C vallen, geldt niet een directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r.-beoordelingsplicht. In deze m.e.r.-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Voor activiteiten die beneden de indicatieve drempelwaarden van onderdeel D vallen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Dit houdt in dat voor elk besluit, plan of activiteit dat na 16 mei 2017 is ingediend, en betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, aandacht moet worden besteed aan m.e.r.
Omdat op deze locatie het bebouwd oppervlak niet toeneemt en de woonfunctie van de woning al bestaat, is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage.
Het hergebruik valt evenmin onder een andere categorie op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er geen sprake van een ‘aangewezen bouwplan’. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit wijzigingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderzins is verzekerd. De gemeente Maasdriel sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst en planschadeovereenkomst af.
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan het college van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan.
Van woensdag 4 augustus 2021 tot en met 15 september 2021 heeft het ontwerpwijzigingsplan en de daarbij horende stukken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Hierom kan het plan ongewijzigd worden vastgesteld.
Een bestemmingsplan of PIP en een daarop gebaseerd wijzigingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.
De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.
Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het wijzigingsplan toegelicht. Eerst wordt ingegaan op de verbeelding. Vervolgens wordt aangegeven op welke wijze de regels in algemene zin zijn opgebouwd en de bestemmingsartikelen in het bijzonder. Daarna wordt ingegaan op een aantal toetsingsaspecten.
Het onderhavige wijzigingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het plangebied. Dit wijzigingsplan sluit aan bij moederplan 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard' van de provincie Gelderland. Het plangebied van onderhavig wijzigingsplan heeft in het moederplan de bestemming "Agrarisch" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 7" en "Waarde - Archeologie 8".
Middels dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid conform artikel 29.4 van het inpassingsplan. In onderhavig geval wordt de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van de bedrijfswoning en bijbehorende achtererf gewijzigd in "Wonen" en het functieaanduidingsvlak 'specifieke vorm van agrarisch - paddenstoelenteelt' wordt geheel verwijderd.
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De opbouw is als volgt:
Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en bepalingen over de wijze van meten; deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels;
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen;
Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de antidubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels;
Hoofdstuk 4 tenslotte bevat het overgangsrecht en de slotregel met daarin de titel van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden opgebouwd (voor zover relevant voor het betreffende artikel):
In het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Agrarisch
De agrarische voorzieningen, zoals mestsilo's etcetera, zijn reeds verwijderd. De bedrijfsgebouwen zijn reeds deels gesloopt en de bedrijfsverharding wordt verwijderd. De gronden, die zijn gelegen buiten het toegekende woonbestemmingsvlak zijn voorzien van de geldende bestemming ‘Agrarisch’, waarbij het bouwvlak is verwijderd. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan. Via een privaatrechtelijke overeenkomst alsmede voorwaardelijke verplichting (zie 7.2) is geborgd dat de bedrijfsgebouwen blijvend worden geamoveerd.
Op de gronden met de bestemming Agrarisch is uitsluitend agrarisch grondgebruik toegestaan.
Wonen
De gronden binnen “Wonen” zijn bestemd voor woondoeleinden. Voor de situering en maatvoering van de woningen zijn er bepalingen opgenomen met betrekking tot onder andere situering en oppervlakte bijgebouwen, goot- en bouwhoogte van hoofdgebouw en bijgebouwen. Van de voormalige bedrijfsgebouwen mag een overblijvend gedeelte van 100 m2 als bijgebouw bij de woning in gebruik worden genomen. Indien initiatiefnemer een groter oppervlak wil behouden kan daarvoor uitsluitend via een separate omgevingsvergunningprocedure op grond van een binnenplanse afwijkingsbepaling in het Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard medewerking aan worden verleend
Archeologie
Conform het gemeentelijk archeologiebeleid is de voor dit plangebied van toepassing zijnde gemeentelijke modelregel toegepast.
Voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft een dermate geringe omvang, dat voor realisatie ervan geen nader onderzoek is vereist. Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden ook te beschermen tegen eventuele toekomstige grootschaligere ingrepen is een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 7’ en 'Waarde – Archeologie 8' opgenomen.