direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkdriel Noord Kersenbuurt herziening 2020, Veersteeg ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1211-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

1.1.1 Aanleiding

Aan de Veersteeg (ten westen van de woning aan de Veersteeg 41) te Kerkdriel is sprake van een bestaand bouwperceel. Het vigerende bestemmingsplan staat op deze locatie de realisatie van woningbouw toe. Het voornemen bestaat daarom om op deze plaats twee vrijstaande woningen te realiseren als onderdeel van de nieuwbouwwijk 'de Kersenbuurt'. Het daarvoor toegekende bouwvlak is echter in breedte te beperkend voor twee vrijstaande woningen. Het voornemen bestaat daarom het bouwvlak (en de woonbestemming) beperkt uit te breiden richting het westen (met circa 7 meter op het breedste punt), zodanig dat genoeg ruimte bestaat om op het perceel te voorzien in twee volwaardige vrijstaande woningen. Ten gevolge van de uitbreiding van het bouwvlak zal ook een voorziene ontsluitingsroute gelijkelijk opschuiven richting het westen en zal een voorziene watergang van vorm moeten worden veranderd.

1.1.2 Doel

Voor de gronden vigeert het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt" zoals vastgesteld op 12 november 2015. Om het bouwvlak en de woonbestemming te verbreden en de ontsluitingsroute en het water te verleggen, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Het onderhavige bestemmingsplan "Kerkdriel Noord Kersenbuurt herziening 2020, Veersteeg ong." voorziet in de juridisch-planologische basis voor de voorgenomen ontwikkeling. Het plan kent samengevat het doel het juridisch-planologisch mogelijk maken van de bovengenoemde ontwikkeling.

1.2 Ligging en plangrenzen

1.2.1 Ligging

Het plangebied is gelegen direct ten westen van de woning aan de Veersteeg 41 te Kerkdriel en ligt binnen het ontwikkelgebied 'Kerkdriel Noord'. Kerkdriel Noord is een woningbouwgebied ten noordwesten van de kern Kerkdriel in de gemeente Maasdriel. De uitvoering van de woningbouw is opgedeeld in twee fasen. Fase 1 betreft de westzijde van het woongebied, de Kersenbuurt genoemd en is inmiddels in uitvoering. Fase 2 is het oostelijke deel en komt na fase 1 tot ontwikkeling. Het plangebied maakt onderdeel uit van fase 1.

1.2.2 Begrenzing

Het plangebied ligt globaal tussen de weg de Veersteeg (ten noorden van het plangebied) en de Meikersstraat (ten zuiden van het plangebied). Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Maasdriel, sectie N, perceelnummer 3765 (gedeeltelijk), 3033 en 1902 (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0001.png"

Satellietfoto plangebied en omgeving. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Toetsingskader

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord, herziening 2015, Kersenbuurt" zoals vastgesteld op 12 november 2015. In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Wonen', 'Groen', 'Water', en 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0002.png"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan, met de begrenzing van het plangebied rood omkaderd. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.

Beoordeling

Het planvoornemen gaat uit van de bouw van twee vrijstaande woningen binnen de bestemming 'Wonen', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn o.a. bestemd voor wonen. Binnen de woonbestemming zijn (verspreid over de gehele Kersenbuurt) maximaal 180 woningen toegestaan in de bouwwijzen vrijstaand, vrijstaand geschakeld, twee-aaneen en aaneengebouwd. Hoofdgebouwen mogen enkel worden gebouwd binnen het bouwvlak. De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn o.a. bestemd voor wegen, voet- en fietspaden. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor o.a. groenvoorzieningen. Op deze gronden mogen evenmin gebouwen worden gebouwd.

Voor zover de beoogde woningen liggen binnen de woonbestemming en het bouwvlak, is het planvoornemen passend binnen het vigerende bestemmingsplan. Binnen de woonbestemming inclusief bouwvlak is echter onvoldoende ruimte om te voorzien in twee volwaardige vrijstaande woningen. De beoogde nieuwbouw is daardoor gedeeltelijk voorzien buiten het bouwvlak en binnen de groen- en verkeersbestemming (zie ook de afbeelding in paragraaf 2.3.4). Aldaar is woningbouw niet mogelijk. Om het plan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld welke voldoende ruimte creëert voor de twee beoogde woningen, alsook voor het verleggen van de ontsluitingsweg en het water.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling strijdig is met het vigerende bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De kern Kerkdriel heeft zich vanaf de Maasdijk in westelijke richting ontwikkeld, met name vanaf de jaren '80 van de vorig eeuw. Bloksgewijs zijn door de jaren heen steeds nieuwe woon- en werkgebieden aan de bestaande kern toegevoegd. De historische structuren en de oude linten zijn daarbij sturend geweest voor de ontwikkeling van Kerkdriel en zijn nog duidelijk herkenbaar in de huidige structuur van het dorp.

Kerkdriel Noord ligt ten noorden van de huidige kerk en betreft het gebied dat in kader van de voortgaande ontwikkeling van de kern zal wordt toegevoegd aan het bebouwde gebied. Het plangebied behoort tot het oude buurtschap Hoorzik, dat zich heeft ontwikkeld als verspreid liggende bebouwing langs de huidige weg Hoorzik, aan de zuidzijde van Kerkdriel Noord. Het betreft zowel burgerwoningen als (agrarische) bedrijven. In de loop der tijd is ook langs de Veersteeg (noordzijde) en de Kloosterstraat (oostzijde) bebouwing tot stand gekomen. Voor het overige heeft het plangebied altijd bestaan uit agrarische gronden, genaamd de 'Luttel Ingh'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0003.png"

Linksboven: het plangebied aan het begin van de 20e eeuw, rechtsboven: het plangebied rond 1960, linksonder: het plangebied rond 1995, rechtsonder: het plangebied in 2015. Bron: topotijdreis.nl, 2020.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen ter hoogte van de noordelijke grens van de Kersenbuurt. De Kersenbuurt bestaat uit jonge bebouwing, deels nog in aanbouw. Ten zuiden van het plangebied betreft dit hoofdzakelijk aaneengebouwde en twee-aaneengebouwde woningen opgebouwd uit een of twee bouwlagen met kap. De twee beoogde woningen zullen echter georiënteerd worden op de Veersteeg en zich voegen tussen de bestaande bebouwing langs deze weg. Langs de Veersteeg zijn hoofdzakelijk vrijstaande woningen te vinden op ruim opgezette kavels. De Veersteeg zelf betreft een binnenstedelijke weg met een snelheidsregime van 50 km/u welke in verbinding staat met de Provincialeweg N831.

2.2.2 Functionele structuur

Bij verwezenlijking van het vigerende bestemmingsplan doet het plangebied dienst als woongebied, ontsluitingsroute voor langzaam verkeer en groen en water. Het plangebied is thans echter ingericht als bouwperceel en ligt daarom braak. De gronden zijn op dit moment derhalve als 'functieloos' te omschrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0004.png"

Aanzicht vanuit de Veersteeg op het plangebied. Bron: google streetview, april 2019.

2.3 Planvoornemen

2.3.1 Gewijzigde verkaveling

Reeds ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord" en het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt" was binnen het plangebied woningbouw voorzien. Het verkavelingsplan ging destijds uit van één vrijstaande woning, zoals in de uitsnede van het verkavelingsplan te zien is. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is een andere invulling, bijvoorbeeld twee-aaneengebouwde woningen of meerdere vrijstaande woningen, echter niet uitgsloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0005.png"

Verkavelingsplan uit het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt". Bron: Compositie 5 stedenbouw bv, 2015.

Thans bestaat het voornemen op deze locatie twee vrijstaande woningen te realiseren door de woonbestemming beperkt te verruimen. Een impressie van de nieuwe kavels is navolgend opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0006.png"

Impressie twee vrijstaande woningen aan de Veersteeg. Bron: Compositie 5 stedenbouw bv, 2020.

De twee woningen worden met hun representatieve zijde georiënteerd op de Veersteeg en worden eveneens op deze weg ontsloten. De woningen liggen op gelijke afstand van de weg als reeds toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan. Qua goot- en bouwhoogte is aangesloten bij hetgeen gebruikelijk is voor woningbouw binnen de Kersenbuurt. Dit betekent een maximale goot- en bouwhoogte van 6 en 10 meter. De bouwmassa wordt op passende afstand gesitueerd tot de ten oosten daarvan gelegen woning (minimaal 3 meter tot de perceelsgrens).

2.3.2 Beeldkwaliteit

Voor de gehele Kersenbuurt is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Het beeldkwaliteitplan geeft inzicht in de gewenste identiteit van het woongebied en de vertaling ervan in de uitstraling van de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Dit is verwoord en verbeeld middels een set spelregels. Deze spelregels gaan onder andere over stedenbouwkundige aspecten, bebouwingstypologie, architectonische uitstraling, kapvorm, rooilijn, bouwhoogte, positionering en oriëntatie van de bebouwing, kleurstelling en materiaalgebruik en erfafscheidingen. Het beeldkwaliteitplan is reeds vastgesteld en heeft te gelden als toetsingskader voor welstand en maakt deel uit van de Welstandsnota. In die hoedanigheid is het beeldkwaliteitplan ook van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

2.3.3 Parkeren

Toetsingskader

Met de inwerkingtreding van de “Reparatiewet BZK” op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en/of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’ dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

Door de gemeente Maasdriel worden in het ‘Mobiliteitsplan Maasdriel 2020’ parkeernormen genoemd, onderverdeeld naar functie. Voor de functie 'Woning' geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning, waarvan minimaal 0,3 per woning in het openbaar gebied. Daarnaast geldt de volgende berekeningswijze voor parkeren op eigen terrein:

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0007.png"

Beoordeling

Voor wat betreft het parkeren is rekening gehouden met een de aanleg van een dubbele oprit per vrijstaande woning. Hiervoor geldt een theoretische parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning. Het bezoekersparkeren vindt plaats in de openbare ruimte. Hiervoor is reeds ruimte gereserveerd binnen de Kersenbuurt. Hiervoor is een sluitende parkeerbalans opgetseld voor de gehele Kersenbuurt. Het aantal woningen neemt vanwege onderhavig plan feitelijk niet toe ten opzichten van hetgeen reeds plannologisch mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan. Aldus wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ zal concreet inzichtelijk moeten worden gemaakt waar de parkeerplaatsen worden gerealiseerd en wat de concrete parkeereis bedraagt. In het bestemmingsplan is in artikel 14.1 gewaarborgd dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Conclusie

Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Realisatie van de benodigde parkeerplaatsen is gewaarborgd in de regels.

2.3.4 Verkeer

Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw, dienen de kengetallen uit de ASVV 2012 van het CROW te worden geraadpleegd. Bij het te realiseren woningtype vrijstaand hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) van 8,6 per woning. Derhalve genereert het plan in totaal 17,2 vpe. Ontsluiting van het plangebied zal geschieden via de Veersteeg. Dit betreft een binnenstedelijke weg met in de huidige situatie een verkeersintensiteit van < 1.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor gemiddelde erftoegangswegen geldt een maximale capaciteit van 4.000 - 6.000 verkeersbewegingen per etmaal. Hieruit mag worden geconcludeerd dat de Veersteeg geschikt is voor de verwachte toename van verkeer vanwege de twee woningen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de verkeersbewegingen afkomstig van de voorgaande functie komen te vervallen.

Ten westen van de twee beoogde woningen is in de huidige situatie een ontsluitingsroute voorzien ten behoeve van langzaam verkeer. Vanwege de uitbreiding van de woonbestemming dient deze ontsluitingsroute op te schuiven. Onderstaande afbeelding visualiseert de ligging van de huidige (voorziene) ontsluitingsweg en de nieuwe situering. Het verloop van de ontsluitingsroute wijzigt slechts beperkt en belemmert de verkeersveiligheid niet (zie ook de navolgende paragraaf 2.3.5). De locatie waar de ontsluiting aansluit op de Veersteeg is niet gewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0008.png"

Impressie planvoornemen ten opzichte van vigerende bestemmingsgrenzen. Bron: Compositie 5 stedenbouw bv, 2020.

2.3.5 Groen en water

Binnen het plangebied is met het vigerende bestemmingsplan voorzien in een watergang ter berging van hemelwater. Zoals in bovenstaande afbeelding is te zien, ligt de nieuwe ontsluitingsroute nabij de watergang. Om verkeersonveilige situaties te voorkomen wordt deze watergang (welke nog gerealiseerd dient te worden) niet doorgetrokken tot tegen de ontsluitingsroute aan. Om verlies van waterbergingsareaal te voorkomen, is in het onderhavige bestemmingsplan de watergang langs de Veersteeg met een gelijke oppervlakte richting het zuiden verbreed.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

De gemeente Maasdriel heeft te maken met de vigerende beleidskaders van de landelijke en provinciale overheid; ontwikkelingen dienen te voldoen aan dit beleid. Daarnaast dient de voorgenomen ontwikkeling zich eveneens te voegen binnen de marges van het gemeentelijk beleid. Het ruimtelijk beleid van de drie voorgenoemde overheden is per overheidslaag neergelegd in één of meerdere zogenoemde structuurvisies. Voor de realisatie van het beleid zetten de verschillende overheden een mix van instrumenten in; één van die instrumenten betreft het vertalen van het beleid uit de structuurvisie naar een juridisch bindende verordening. Hieronder zijn de voor deze ruimtelijke onderbouwing relevante structuurvisies en verordeningen per overheidslaag weergegeven en wordt getoetst of onderhavige ontwikkeling passend is binnen het beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.

Beoordeling

Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Ten aanzien van het onderhavige plangebied is een regel uit het Barro van toepassing. Dit betreft de regeling met betrekking tot de radarverstoringsgebieden van radarstation Herwijnen (zoals weergegeven in de wijziging van het Rarro per 1 juli 2016, bijlage 9). Als gevolg van het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen geldt een maximale hoogtemaat van 90 meter voor de tippen van de wieken van op te richten windturbines. In het onderhavige plan worden geen windturbines of andere bouwwerken met een dergelijke hoogte mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0009.png"

Situering radarverstoringsgebieden radarstations Volkel en Herwijnen. Het plangebied ligt ter hoogte van de rode ster. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020

Conclusie

De maximaal toegestane bouwhoogtes vanuit de radarverstoringsgebieden vormen geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Beoordeling

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige ruimtelijk besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van maximaal twee woningen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang niet als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' behoeft niet verder te worden doorlopen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op onderhavig initiatief.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Toetsingskader

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van de provincie Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen;
  • Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Ten aanzien van dit laatste punt gaat de provincie in gesprek met de Gelderse regio’s en maakt zij regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag naar en het aanbod van woningen. Daarvoor is specifieke aandacht voor de gemeentegrens overstijgende woonvraagstukken.

Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.

Beoordeling

De voorliggende ontwikkeling maakt de bouw van woningen mogelijk. De herontwikkeling van het gebied zorgt er voor dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt verbeterd. Het bouwplan is niet in strijd met het beleid uit de Omgevingsvisie. Wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3. Voor het overige doet de Omgevingsvisie verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling.

Conclusie

Het onderhavige plan is passend binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Toetsingskader

Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, waarna deze op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Sindsdien is de omgevingsverordening diverse malen geactualiseerd. De laatste actualisatie is vastgesteld op 19 december 2018.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Beoordeling 

Met betrekking tot het plangebied gelden de regels uit artikel 2.24 (overig glastuinbouw) en artikel 2.27 (tijdelijk verbod glastuinbouw). In het artikel 'overig glastuinbouw' worden de mogelijkheden voor uitbreiding van glastuinbouw beperkt. In het artikel 'tijdelijk verbod glastuinbouw' is bepaald dat, totdat een bestemmingsplan in werking treedt waarin de meest actuele versie van de omgevingsverordening is meegenomen, de nieuwvestiging, uitbreiding of hervestiging van glastuinbouw verboden is. Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van twee woningen binnen een bestaand woongebied. Binnen het plangebied is geen glastuinbouw of veehouderij voorzien. Dit sluit dus aan bij hetgeen in de Omgevingsverordening Gelderland is bepaald ter plaatse van het plangebied. Enkel artikel 2.1 en 2.2 (regionale woonagenda) is van toepassing. Hierin is bepaald dat regionale afstemming plaats dient te vinden omtrent woningbouwplannen. Het plan behoort feitelijk tot de nieuwbouwwijk de Kersenbuurt. De woningbouwplannen voor deze wijk zijn in het verleden reeds regionaal afgestemd. De verantwoordelijkheid om een regionale woonagenda op te stellen, ligt bij de regio’s. Eén van de provinciale doelstellingen bij de woonagenda is het energieneutraal en klimaatbestendig maken van nieuwe (en bestaande woningen). Het plan draagt bij aan deze provinciale doelstelling. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4.2.

Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen de Omgevingsverordening Gelderland.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel, 2011

Toetsingskader

Op 20 oktober 2011 is de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel' door de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de 'StructuurvisiePlus Maasdriel 2004-2014' en is tevens de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+' uit 2008. De structuurvisie geeft duidelijkheid over de plannen en beleidsstukken, die voor de gemeente Maasdriel van belang zijn. Het ruimtelijk beleid is uiteindelijk vertaald in tientallen projecten, waaronder woningbouw (in alle segmenten en prijscategorieën), de ontwikkeling van bedrijventerreinen en concentratiegebieden voor glastuinbouw en paddenstoelenteelt. Daarnaast speelt er ook een aantal ontwikkelingen met betrekking tot recreatieve initiatieven, landschap- en natuurontwikkeling.

Beoordeling

Het onderhavige plangebied is op de kaart 'Ruimtelijk casco' aangeduid als 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding'. Daarnaast is Kerkdriel Noord op het kaartbeeld 'Projectenplan' aangemerkt als een uitvoeringsproject voor de bouw van meer dan 51 woningen. De gemeente Maasdriel geeft in de structuurvisie aan dat ze zich wil profileren als een woon- en werkgemeente waarbij gedifferentieerde woonmilieus worden gekoppeld aan kleine kernen. Het behoud van de eigen identiteit en kwaliteit is daarbij van belang. De gemeente wil een actief huisvestingsbeleid voeren om jongeren en jonge ondernemende huishoudens aan de gemeente te binden. Om aan de benodigde woningen te kunnen voldoen zijn in de structuurvisie gebieden aangeduid als 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding'. Dergelijke gebieden kunnen worden getransformeerd van onbebouwd naar bebouwd gebied. Het zijn gebieden die grenzen aan de reeds bestaande bebouwingsgrens en waar niet of nauwelijks duurzame waarden in de ondergrond voorkomen. Het zwaartepunt van de uitbreiding ligt in de kernen Velddriel, Kerkdriel, Hedel en Ammerzoden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0010.png"

Uitsnede kaartbeeld 'ruimtelijk casco' uit de structuurvisie. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode ster, gelegen binnen 'afweegbaar gebied dorpsuitbreiding'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0011.png"

Uitsnede kaartbeeld 'projectplan' uit de structuurvisie met het plangebied aangeduid met een rode contour liggend in een gebied aangemerkt als een uitvoeringsproject voor de bouw van meer dan 51 woningen.

In de structuurvisie wordt een aantal voorwaarden gesteld ten aanzien van ruimtelijke plannen binnen gebieden die als afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding zijn aangewezen:

  • De ruimtelijke plannen moeten aansluiten bij de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de kern of van een dusdanige omvang zijn dat ze min of meer op zichzelf kunnen staan;
  • Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen;
  • Bij de inrichting van het plan dient rekening te worden gehouden met de kwaliteiten en structuren in het gebied en de omgeving. De woningdichtheid zal variëren tussen circa 20 woningen/ha en circa 30 woningen/ha;
  • De natuurlijke ondergrond en de historisch gegroeide structuur van Maasdriel moeten worden meegenomen bij de planvorming. Het is wenselijk dat in uitleggebieden een 'ommetje' kan worden gelopen.

In de structuurvisie heeft de gemeente Maasdriel het project Kerkdriel Noord specifiek benoemd als een uitvoeringsproject ten aanzien van het aspect wonen. Het plangebied ligt binnen dit gebied. Het vigerende bestemmingsplan "Kerkdriel noord herziening 2015, Kersenbuurt" is opgesteld binnen de bovengenoemde voorwaarden. Het thans voorliggende bestemmingsplan wijkt niet af van deze voorwaarden, maar voorziet slechts in een ondergecshikte wijziging op perceelsniveau. Daarmee is het plan passend binnen de gemeentelijke structuurvisie.

Conclusie

Het onderhavige plan past binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie.

3.4.2 Duurzaamheidsprogramma 2017-2020

Toetsingskader

In het coalitieakkoord staan de ambities van Maasdriel op het gebied van duurzaamheid op hoofdlijnen aangegeven. De ambities zijn nader uitgewerkt in het 'Duurzaamheidsprogramma 2017-2020, dat in juli 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het programma beschrijft de plannen en wensen van het gemeentebestuur.

In het programma zijn activiteiten en projecten geformuleerd, waarbij is aangegeven welke capaciteit en financiële middelen nodig zijn om deze uit te voeren in de komende jaren. De notitie geeft een concrete aanpak voor de belangrijkste duurzaamheidsthema’s op het gebied van klimaat en energie in gemeente Maasdriel, namelijk;

  • het bevorderen van de opwekking van hernieuwbare energie;
  • het verduurzamen van de woningvoorraad;
  • duurzaam ondernemen;
  • anderen stimuleren;
  • het verduurzamen van de gemeentelijke organisatie.

Beoordeling

In dit duurzaamheidsprogramma zijn verschillende maatregelen opgenomen voor de periode 2017-2020. Deze korte termijn maatregelen dragen bij aan de ambities in het bestuursakkoord en maken de weg vrij voor meer maatregelen en meer regionale / intergemeentelijke samenwerking en dragen daarmee uiteindelijk bij aan de lange termijn visie: een duurzamere gemeente, die voldoet aan de wettelijke regelgeving op het terrein van duurzaamheid, waarin het prettig wonen, werken en recreëren is, nú en in de toekomst. De gemeente doet wat ze zelf kan en heeft daarbij een voorbeeldfunctie. Maasdriel is voor duurzaamheid. Met de ontwikkeling in onderhavig plangebied wordt een verdere stap gezet naar deze wens. Hieronder de voornaamste duurzame uitgangspunten:

  • De Kersenbuurt is zodanig opgezet dat de woningen een goede ligging hebben voor het gebruik maken van zonne-energie. Dit is een goed uitgangspunt om de woningen zo veel mogelijk energieneutraal te realiseren;
  • De inrichting van het openbaar gebied gebeurt zoveel mogelijk met gerecyclede duurzame materialen. De groene inrichting van het gebied is zo natuurlijk mogelijk, duurzaam en onderhoudsarm uitgewerkt waarbij de landschappelijke kenmerken in het terrein zo veel mogelijk houden blijven;
  • Een andere belangrijke keuze is dat de woningen gasloos worden en de toekomstige bewoners hierdoor reeds aangewezen zijn op het goed isoleren van de woning en het opwekken van duurzame energie uit zonnepanelen of zonneboiler;
  • Het hemelwater van de percelen en woningen zal in het gebied zelf opgevangen worden en zoveel mogelijk in het gebied infiltreren. Daarbij is binnen Kerkdriel Noord sprake van een overschot aan waterbergende voorzieningen;
  • Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG). BENG vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD (Energy Performance of Buildings Directive).

Conclusie

Het aspect duurzaamheid is in onderhavig bestemmingsplan gewaarborgd.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten

4.1 Algemeen

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.

Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als (separate) bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens worden behandeld:

  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • natuurgebieden;
  • flora & fauna;
  • akoestiek wegverkeerslawaai;
  • bedrijven en milieuhinder;
  • externe veiligheid;
  • niet gesprongen explosieven;
  • kabels en leidingen;
  • luchtkwaliteit;
  • besluit m.e.r.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

In het kader van het vigerende bestemmingsplan “Kerkdriel noord herziening 2015, Kersenbuurt” is reeds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (“Actualiserend onderzoek bovengrond” (17 april 2015, projectnummer: 150167, versie: definitief). In dit onderzoek zijn de gronden binnen het plangebied gekwalificeerd als geschikt voor de vigerende woonfunctie. Sinds de uitvoering van dit onderzoek heeft grondverzet plaatsgevonden op de locatie, zo blijkt uit de luchtfoto’s. Uit informatie van de gemeente Maasdriel is gebleken dat de grond die op de locatie is opgebracht bestaat uit gebiedseigen grond. Deze is afkomstig van omliggende kavels waarvan de bodemkwaliteit reeds eerder geschikt is bevonden voor woningbouw. Er is geen grond van elders aangevoerd.  Hiermee is vastgesteld dat de aangebrachte grond voldoet aan de kwaliteit die het verlenen van een vergunning mogelijk maakt.

Om te toetsen of de resultaten van het bodemonderzoek uit 2015 nog representatief zijn, is door Bodex Milieu BV in juni 2020 een milieukundig vooronderzoek uitgevoerd. Het plangebied maakt daarbij onderdeel uit van een groter onderzoeksgebied. Rapportage van het onderzoek is als Bijlage 1 gevoegd bij deze toelichting.

Uit het vooronderzoek blijkt dat er ter plaatse van het plangebied geen sprake is van bodembelasting anders dan een regionale of landelijke diffuse achtergrondbelasting (door bijvoorbeeld depositie of vermesting). Uit het vooronderzoek zijn voor de tijdsperiode tussen 2015 en 2020 geen bodembedreigende activiteiten naar voren gekomen.

Ten aanzien van asbest wordt uit het vooronderzoek geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de locatie als asbestverdacht te beschouwen.

Op basis van dit vooronderzoek kan de bodemkwaliteit op de locatie zoals in 2015 bij de onderzoeken is vastgesteld nog als actueel worden geacht. Het verrichten van een aanvullend onderzoek wordt op dit moment niet noodzakelijk geacht. Aangenomen kan worden dat de gronden derhalve geschikt zijn voor de thans aanwezige en beoogde woonfunctie.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit in voldoende mate is vastgesteld. Ten aanzien van het milieuhygiënische aspect bodem bestaan dan ook geen bezwaren tegen het planvoornemen.

4.3 Waterparagraaf

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid

Het algemene waterbeleid dat op het plangebied van toepassing is, staat beschreven in het Waterbeleid in de 21e eeuw (WB21) van de rijksoverheid, de Omgevingsvisie januari 2018 van de provincie Gelderland en het Waterbeheerprogramma 2016-20121 van waterschap Rivierenland.

Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).

Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën die zijn vastgelegd in de Nota Ruimte (2006):

  • Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren);
  • Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).

De trits voor waterkwantiteit betekent dat neerslag bij voorkeur wordt vastgehouden op de plaats waar het valt. Indien vasthouden niet mogelijk is, wordt neerslag geborgen in oppervlaktewater. De trits voor waterkwaliteit houdt in dat gestreefd moet worden naar het voorkomen van verontreinigingen. Indien schoonhouden niet mogelijk is, worden schone en vervuilende bronnen gescheiden.

De Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, onderdeel van het Deltaprogramma 2015, schrijft voor dat rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimtelijke omgeving moeten opnemen in het beleid. Doel van de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie is het sturen van het veranderingsproces om het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van Nederland een vanzelfsprekend onderdeel te maken van ruimtelijke (her)ontwikkeling. Hierbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat bij (her)ontwikkelingen geen extra risico op schade en slachtoffers mag ontstaan voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is.

Met ingang van 22 december 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 ‘Koers houden, kansen benutten’ waterschap Rivierenland van kracht. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe ze dat wil doen.

Verder beschikt waterschap Rivierenland over een verordening: Keur Waterschap Rivierenland 2014. Hierin staan de geboden en verboden voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, ondersteunende kunstwerken en grondwater. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan vergunning worden aangevraagd.

Voor het versneld afvoeren van hemelwater richting een oppervlaktewaterlichaam door een toename aan verhard oppervlak geldt vanuit de Keur Waterschap Rivierenland 2014 een verbod. Vrijstelling op het verbod wordt verleend wanneer de toename van verharding gecompenseerd wordt in waterbergingsvoorzieningen of in oppervlaktewater.

Beoordeling

Vanwege het planvoornemen zal sprake zijn van de toevoeging van verhard oppervlak. Regenwater dat op een onverharde bodem valt dringt voor een belangrijk deel in de bodem. Het komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in oppervlaktewater. Ter plaatse van verhard oppervlak zal het regenwater nauwelijks of niet in de bodem dringen. Om te voorkomen dat versnelde afvoer van het hemelwater plaatsvindt en daardoor elders in het peilgebied ongewenste peilstijgingen optreden, moet in ieder geval de toename van het verhard oppervlak worden gecompenseerd. Ook het te dempen oppervlaktewater moet in het plan worden gecompenseerd. Het waterschap bepaalt aan de hand van normbuien hoeveel waterberging nodig is. Er zijn vuistregels vastgesteld voor de benodigde waterberging in ruimtelijke plannen. Voor het berekenen van de benodigde waterberging voor ruimtelijke ontwikkelingen is in principe de bui T=10+10% maatgevend. Daarbij geldt als vuistregel dat er 436 m³ waterberging nodig is per hectare verharding. Deze vuistregel geldt alleen bij waterberging in open water. In de Kersenbuurt vindt de waterberging plaats in de thans aanwezige watergangen alsmede nieuw te graven watergangen. Er is dus sprake van waterberging in open water.

Voor de bepaling van de bergingseis geldt een vrijstelling van compensatie voor de eerste 500 m² verharding. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Kersenbuurt, alwaar deze vrijstelling echter reeds is verdisconteerd in de bergingscapaciteit voor de gehele Kersenbuurt. Deze vrijstelling kan dus niet opnieuw worden gebruikt. Wel geldt dat op basis van het vigerende bestemmingsplan reeds ruimte bestaat voor de realisatie van in ieder geval één vrijstaande woning. Voor deze 'bestaande' woning is in het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt" aldus reeds voorzien in de aanleg van voldoende waterberging. Deze woning was gesitueerd op een bouwperceel van circa 1.033 m2. De toekomstige (twee) bouwpercelen kennen een gezamenlijk oppervlak van circa 1.182 m2, derhalve is sprake van een toename van 149 m2 aan bouwperceel. Uitgaande van een toekomstig verhardingspercentage van 60% bedraagt de verhardingstoename derhalve circa 90 m2, ofwel 0,009 ha. De benodigde waterberging bij T=10+10% bedraagt in dat geval (436 m³/ha x 0,009 ha) = 4 m³. Dat komt overeen met een wateroppervlak van circa 13 m² op zomerwaterpeil (4 m³/ 0,3 m peilstijging). De benodigde watercompensatie wordt binnen het plangebied gevonden in de toename van het oppervlaktewater (zie navolgende alinea).

Binnen het plangebied is met het vigerende bestemmingsplan voorzien in een watergang ter berging van hemelwater. Zoals in paragraaf 2.3.5 uiteengezet, ligt de nieuwe ontsluitingsroute nabij de watergang. Om verkeersonveilige situaties te voorkomen wordt deze watergang (welke nog gerealiseerd dient te worden) niet doorgetrokken tot tegen de ontsluitingsroute aan. Om verlies van waterbergingsareaal te voorkomen, is in het onderhavige bestemmingsplan de watergang langs de Veersteeg met een gelijke oppervlakte verbreed. Onderstaande afbeelding duidt de locatie van de inkorting en verbreding. De bestemming 'Water' is met het onderhavige bestemmingsplan overeenkomstig aangepast. De waterbestemming is op dezelfde plaats verder verbreed om ook de bovengenoemde verhardingstoename vanwege de extra woning te bergen. Deze aanvullende verbreding bedraagt circa 0,5 meter over een lengte van 26 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0012.png"

Impressie planvoornemen ten opzichte van vigerende bestemmingsgrenzen. Met de rode cirkel wordt aangeduid alwaar de geplande watergang wordt ingekort. Met de blauwe lijn wordt aangegeven alwaar de geplande watergang wordt verbreed. Bron: Compositie 5 stedenbouw bv, 2020.

Het vuilwater wordt gescheiden van het hemelwater ingezameld en afgevoerd op het vuilwaterstelsel binnen de Kersenbuurt. Het vuilwater wordt onder vrijverval afgevoerd naar het bestaande rioolsysteem van de Veersteeg.

Conclusie

Er worden vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

4.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beoordeling

Op de kaarten 'Gelderse cultuurhistorie' en 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie', zoals opgenomen in de 'Atlas van Gelderland' van de provincie Gelderland is te zien dat binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. De historische lijn, gelegen ten oosten van het plangebied, betreft de Kloosterstraat, welke overgaat in de Berm. Dit betreft een waardevolle ringdijk, zodanig aangeduid op de cultuurhistorische kaart. Onderhavig planvoornemen voorziet niet in wijzigingen aan deze lijnstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0013.png"

Uitsnede kaart Gelderse cultuurhistorie. Het plangebied is aangeduid met een rode ster.

Op het te bebouwen terrein en in de nabije omgeving bevinden zich geen beschermde monumenten. Het nu te verkleinen areaal aan groen en water t.b.v. de woningbouw verkleint het deel van de oude bouwgrond Luttel Ingh, maar niet zodanig dat het gehele groene karakter verloren gaat. De te bouwen woningen contrasteren niet sterk met de bestaande bebouwing aan de Veersteeg en de lintbebouwing aan Hoorzik. Hoorzik, ten zuiden van het plangebied, is een oude buurtschap met oude woongrond uit de periode van de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen. Beide straten lopen uit op de Pietersdijk, een oude ringdijk van grote cultuurhistorische waarde. De genoemde lijnelementen worden niet aangetast door de geplande bescheiden bouw van 2 vrijstaande woningen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect ‘archeologie’ is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Beoordeling

In het kader van het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord" is in 2009 een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek bestaat uit enerzijds het bureauonderzoek en anderzijds een inventariserend veldonderzoek. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat zich binnen het onderzoeksgebied wellicht resten in het plangebied bevinden die afstammen uit de Romeinse Tijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Om te toetsen of deze verwachtingen waar zijn, is vervolgens een verkennend booronderzoek gestart. Bij de boringen die zijn verricht zijn geen relevante archeologische waarden aangetroffen en is het onderzokesgebied vrij gegeven. Onderhavig plangebied maakte echter slechts gedeeltelijk onderdeel uit van het onderzoeksgebied. Ter plaatse van de beoogde nieuw zijn destijds geen boringen verricht (zie ook navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0014.png"

Boorpuntenkaart van het verkennend booronderzoek van Grontmij uit 2009 met de betreffende boornummers. Met de rode contour is globaal het bestemmingsplangebied aangegeven waar de nieuwbouw gepland staat.

Ter plaatse van de geplande nieuwbouw en de te verlengen watergang heeft in het verleden bebouwing gestaan. De verwachting is dat de ondergrond bij de bouw en de sloop van de gebouwen flink geroerd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0015.png"

Het plangebied met de vroegere bebouwing. In 2013/2014 is de bebouwing gesloopt en verwijderd.

In 2013 is een nieuwe gemeentelijke archeologische beleidskaart vastgesteld. Voor onderhavig plangebied is op de beleidskaart een Waarde Archeologie 3 opgenomen met een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm – mv. Dit betekent dat voor de overige delen van het plangebied waar de voormalige bebouwing niet heeft gestaan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen moet worden ter bescherming van eventuele aanwezige waarden. Deze dubbelbestemming is opgenomen in dit bestemmingsplan. Daarmee zijn eventuele archeologische waarden beschermd.

Conclusie

Eventuele archeologische waarden binnen het plangebied zijn beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

4.6 Ecologie

4.6.1 Natuurgebieden

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.

Beoordeling en conclusie

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft 'Rijntakken', welke is gelegen op een afstand van circa 3,1 km tot onderhavig plangebied. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Daar het plangebied niet grenst aan een Natura 2000-gebied, is van directe schade geen sprake. Op het aspect stikstofdepositie wordt navolgend ingegaan.

4.6.2 Stikstof

Het plangebied is gelegen op circa 3,1 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’. Dit betreft een gebied dat beschermd is krachtens Europese regelgeving. De bescherming is opgenomen in de Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming). Aangetoond dient te worden dat met zekerheid geen significant negatieve effecten op dit gebied optreden als gevolg van de onderhavige ontwikkeling. Alleen indien geen sprake is van een significant negatief effect kan een project doorgang vinden. Voor een groot aantal potentiële effecten kan worden beredeneerd dat geen sprake is van een significant negatief effect. Voor het aspect stikstofdepositie kan dit echter niet op voorhand worden gesteld. Derhalve dient aan de hand van een berekening met het programma AERIUS de exacte mate van stikstofdepositie te worden bepaald.

Beoordeling

De exacte mate van stikstof dient voor een bouwplan zowel bepaald te worden voor de gebruiksfase als de aanlegfase. Voor beide fases is daarom een AERIUS-berekening uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. Navolgend worden de resultaten hiervan besproken.

Aanlegfase

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en personen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van het plan. De berekening van het projecteffect van de aanlegfase met peiljaar 2020 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator. Uit de berekening blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.

Gebruiksfase

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) ten behoeve van de nieuwbouw van de woningen vinden in de gebruiksfase plaats door de verkeersbewegingen van en naar de nieuwe woningen. De woningen worden volledig gasvrij uitgevoerd. De berekeningen voor peiljaar 2020 zijn verricht met behulp van het programma Aerius Calculator versie 2019. Uit de berekening blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner is dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projectbijdrage zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen ontheffing benodigd is voor het aspect stikstof

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming voor wat betreft gebiedsbescherming.

4.6.3 Flora & fauna

Toetsingskader

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

Het plangebied is gelegen binnen de in ontwikkeling zijnde woonwijk ‘de Kersenbuurt’ en beslaat slechts een oppervlak van circa 2.400 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van enige bebouwing. Voorts geldt dat vanwege het bouwrijpmaken binnen het plangebied geen groenstructuren aanwezig zijn. Derhalve ligt het plangebied geheel braak. Gelet op de ligging in stedelijk gebied, de totale oppervlakte van het plangebied, de afwezigheid van groenstructuren van enige omvang en de afwezigheid van bebouwing, is uitgesloten dat het plangebied thans in gebruik is als rust- of verblijfplaats voor beschermde soorten of als foerageergebied daarvoor wordt gebruikt. In de uitvoeringsfase blijft de zorgplicht (Wnb, art. 1.11) echter onverminderd van kracht. Indien tijdens de werkzaamheden soorten worden waargenomen dienen de werkzaamheden onmiddellijk gestaakt te worden en dient een ecologisch deskundige ingeschakeld te worden.

Conclusie

Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:


 
Stedelijk   Buitenstedelijk  
Aantal rijstroken   Aantal meter aan weerszijden van de weg  
5 of meer   350 m   600 m  
3 of 4   350 m   400 m  
1 of 2   200 m   250 m  

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Beoordeling

Het plangebied valt binnen de onderzoekszone van de Veersteeg, Grote Inghweg en de Luttel Inghweg. Derhalve is door De Roever Omgevingsadvies een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 3 gevoegd bij deze toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB door geen van de hierboven genoemde gezoneerde wegen overschreden wordt. Het aanvragen van hogere waarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht verkregen in de cumulatieve geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de cumulatieve geluidbelasting varieert van 47 - 55 dB, wat te kwalificeren als een redelijk tot goed woon- en leefklimaat. Hiermee is gewaarborgd dat ter plaatse van de woningen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden wordt. Gelet op de cumulatieve geluidbelasting, is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied gewaarborgd.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Beoordeling

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:

  • Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
    Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
  • Het omgevingstype gemengd gebied
    Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in een gebied dat kan worden gekenmerkt als ‘rustige woonwijk’. Richtafstanden gelden derhalve onverkort. Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van woningen mogelijk, waardoor ter plaatse gevoelige functies worden toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van een gevoelige functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijvigheid. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van deze bedrijvigheid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele hindergevende inrichtingen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van deze inrichtingen met daarbij de afstand tot de woningbouwlocatie en de relevante richtwaarde uit de VNG-brochure.

Naam inrichting   Locatie   Max. milieucategorie   Afstand tot plangebied   Grootste richtwaarde  
Bestemming 'Bedrijf'   Luttel Inghweg 2   3.2   62 meter   100 meter  
Bestemming 'Bedrijf'   Veersteeg 55   1   90 meter   10 meter  
Bestemming 'Bedrijf'   Wiekerseweg 6b   2   230 meter   30 meter  

Zoals blijkt uit de tabel kan enkel niet worden voldaan aan de richtafstand tot de bestemming 'Bedrijf' aan de Luttel Inghweg 2 te Kerkdriel. Hierbij is gemeten vanaf de grens van de beoogde woonbestemming tot de grens van de inrichting. Ter plaatse is conform het vigerende bestemmingsplan een slachterij toegestaan. Voor deze slachterij is met het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt" een akoestisch onderzoek en een geuronderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek bleek dat de bestaande woning aan de Luttel Inghweg 1 maatgevend is voor de gebruiksruimte van de slachterij. De verleende geur- en geluidsruimte zijn afgestemd op deze bestaande woning en komen overeen met de waarden behorende bij een rustige woonwijk. In het vigerende bestemmingsplan is vanwege de slachterij een gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie' opgenomen waarbinnen geen gevoelige objecten mogen worden gerealiseerd.

Op basis van de onderzoeksresultaten is aan de gronden binnen het plangebied met de vaststelling van het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt" een woonbestemming toegekend. Deze woonbestemming wordt nu beperkt uitgebreid richting de slachterij, echter niet zodanig dat deze binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' komt te liggen. Daarmee is gewaarborgd dat binnen het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en wordt de slachterij niet beperkt in de bedrijfsvoering. De gebiedsaanduiding wordt met onderhavig plan bestendigd.

Van overige relevante bedrijvigheid rondom het plangebied is geen sprake.

Conclusie

Binnen het plangebied is met betrekking tot milieuzonering een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende inrichtingen niet in hun bedrijfsvoering.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Inrichtingen

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1211-VG01_0016.png"

Uitsnede risicokaart, met het plangebied aangeduid d.m.v. een rode ster. Bron: risicokaart.nl, 2020.

De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met kleinschalige opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15 tot 10.000 kg) aan de Provincialeweg 31 te Kerkdriel. De grens van de inrichting ligt op een afstand van circa 200 meter tot het plangebied. Er is sprake van een generieke PR 10-6 risicocontour welke niet tot binnen het plangebied reikt. Op basis van art. 4.1, lid 2 van het Activiteitenbesluit geldt een afstand tot kwetsbare objecten van 20 meter. Aan deze afstand wordt voldaan. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot de inrichting zijn er geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de buurt van het plangebied.

Conclusie

Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9.2 Transport over weg, water en spoor

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het Bevt horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen zijn de risicokaart en de bijlagen bij de Regeling basisnet geraadpleegd. De dichtsbijzijnde transportroute waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt betreft de Rijksweg A2, gelegen op een afstand van circa 3,1 kilometer. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour. Gelet op de ruime afstand van de weg tot het plangebied heeft het planvoornemen geen invloed op het groepsrisico. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling.

4.9.3 Buisleidingen

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de dichtstbijzijnde hogedrukbuisleiding is gelegen op een afstand van circa 1,3 kilometer tot het plangebied. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour. Gelet op de ruime afstand van de buisleiding tot het plangebied heeft het planvoornemen geen invloed op het groepsrisico. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.10 Niet-gesprongen explosieven

Toetsingskader

Het plangebied is gelegen in een gebied waar in de Tweede Wereldoorlog gevochten is. In het verleden hebben ruimingen plaatsgevonden, maar het is niet geheel uit te sluiten dat zich in de ondergrond nog niet-gesprongen explosieven bevinden.

Beoordeling

Bij de tot nu toe verrichte werkzaamheden in Kerkdiel Noord is het gemeentelijk protocol “Toevalsvondst niet gesprongen explosief (NGE) uit WOII” toegepast. Er zijn geen explosieven aangetroffen. Bij aanvang van grondroerende milieuonderzoeken uitgevoerd in het kader van het vigerende bestemmingsplan zijn in alle gevallen eerst de betreffende boor- en graafpunten vrijgeven van NGE's door een WSCS-OCE-gecertificeerd opsporingsbedrijf. Voor aanvang van de resterende (grond)werkzaamheden verdient het wederom aanbeveling om na te gaan of de betreffende locatie verdacht is op de aanwezigheid van explosieven en in voorkomende gevallen eventueel een nader (detectie)onderzoek te verrichten. In alle gevallen is het noodzakelijk om het gemeentelijk protocol na te leven.

Conclusie

Voorafgaand aan bodemingrepen blijft het aan te bevelen om onderzoek te doen naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven en munitieresten.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer ('Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (Laatsgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer)).

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken (onder 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen).

Beoordeling

In of nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarvoor het nodig is de zone daarvan planologisch te regelen in het bestemmingsplan.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

 

4.12 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de toevoeging van maximaal twee woningen binnen de kern Kerkdriel. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1.500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg is de Provincialeweg N831. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tot slot blijkt uit paragraaf 2.3.4 dat het aantal verkeersbewegingen ten aanzien van het onderhavige planvoornemen slechts beperkt toeneemt. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

 

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
  • 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Op 7 juli 2017 is opnieuw een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat een aanmeldnotitie dient te worden opgesteld, op basis waarvan het bevoegd gezag dient te beoordelen of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen. In de aanmeldnotitie dienen de effecten van de onderhavige bestemmingswijziging door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld te worden gebracht.

Beoordeling

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. In onderhavige situatie is er sprake van de bouw van twee woningen. Een dergelijke activiteit wordt niet genoemd op de C-lijst. Het bouwen van woningen komt wel voor op de D-lijst, onder categorie D11.2, ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.’ Bij een dergelijke activiteit is er sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit indien de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 woningen of meer omvat;
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van twee vrijstaande woningen en blijft daarmee ruimschoots onder de gestelde grenswaarde. Geconcludeerd kan worden dat het plan derhalve niet kaderstellend is voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER. Bovendien kan de wijziging van het gebruik van de gronden, gelet op de aard en omvang, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daar geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, behoeft geen reguliere of vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale milieuverordening Gelderland. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening Gelderland. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling hebben twee uitgangspunten centraal gestaan. Ten eerste wordt voor het reeds ontwikkelde deel van het plangebied een consoliderende regeling opgenomen. Dit houdt in dat uitsluitend de bestaande situatie én bestaande rechten (ontstaan uit ontheffingen, vrijstellingen en omgevingsvergunningen) worden overgenomen. Daarnaast wordt nieuw beleid verwerkt. Ten tweede wordt voor het ontwikkelgebied binnen het plangebied een flexibele ontwikkelingsgerichte regeling opgenomen. Dit houdt in dat regels worden gesteld die het voorgenomen bouwplan mogelijk maken.

5.2 Opbouw van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Maasdriel gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor nieuw te ontwikkelen stedelijke gebieden.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.3 Opzet van de regels

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen 

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.

Groen

Binnen de bestemming ‘Groen’ mogen groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, erftoegangen en fiets- en voetpaden worden gerealiseerd. Tevens zijn deze gronden bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is geregeld in de bouwregels.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming geldt primair voor wegen, voet- en fietspaden ten behoeve van de verkeersontsluiting van de woningbouwlocaties. Tevens is binnen de bestemming ruimte voor parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen in de vorm van pleinen en dergelijke, nutsvoorzieningen (waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen), kunstwerken en voorzieningen van openbaar nut, zoals (ondergrondse) afvalcontainers en informatiezuilen.

Water

De verschillende watergangen in het plangebied hebben de bestemming 'Water' gekregen. De gronden met deze bestemming zijn primair aangewezen voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor kunstwerken, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen (waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen), inclusief de bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen, retentievoorzieningen e.d. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Wonen

Op de gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn grondgebonden woningen toegestaan. Binnen de bestemming ‘Wonen’ is wonen de hoofdfunctie. De planregels maken de bouw mogelijk van vrijstaande en twee-aaneengebouwde grondgebonden woningen. Op de verbeelding, behorende bij dit bestemmingsplan, is de aanduiding ‘bouwvlak’ opgenomen waarbinnen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen worden gerealiseerd. Tevens mogen bijbehorende bouwwerken binnen de aanduiding 'bijgebouwen' worden gerealiseerd. Het aantal hoofdgebouwen is begrensd op twee. In de regels worden eisen gesteld aan onder meer de goot- en bouwhoogte en andere maximale afmetingen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Voor erfafscheidingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde (bijvoorbeeld speeltoestellen) gelden afwijkende regels en hoogtematen.

Aan-huis-verbonden beroepen zijn rechtstreeks toegestaan, mits wordt voldaan aan de in het artikel opgenomen specifieke gebruiksregels. Hierin staan voorwaarden met betrekking tot het oppervlak en parkeren.

Waarde - Archeologie 3

Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden. De dubbelbstemming is opgenomen voor de gronden waarop in het verleden geen bebouwing heeft gestaan.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk omvat zes artikelen:

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van bestaande bouwwerken, herbouw en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van verboden gebruik van gronden en gebouwen.

Algemene aanduidingsregels

Binnen het artikel algemene aanduidingsregels is een regel opgenomen ten aanzien van de zone 'geluidzone - industrie'. Het is, in afwijking van de bouwregels die voor de afzonderlijke bestemmingen gelden, niet toegestaan om binnen deze zone nieuwe woningen te bouwen, geluidsgevoelige ruimtes in te richten of gronden in gebruik te nemen waardoor deze kunnen worden aangemerkt als geluidsgevoelig object.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen met betrekking tot de opgenomen bouw- en gebruiksregels.

Algemene wijzigingsregels

Dit artikel biedt de mogelijkheid om de grenzen van de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' te wijzigen ten behoeve van een andere inrichting van de openbare ruimte.

Overige regels

In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Overgangsrecht 

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo, overgenomen. Het betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel 

Als laatste is de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Exploitatie

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

Ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan worden gemaakte plankosten verdisconteerd in de uitgifteprijs. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd.

6.3 Handhaving

Een gemeente die regels maakt, moet deze ook handhaven. Handhaven is zorgen dat de regels die een gemeente heeft gesteld worden nageleefd. De uitgangssituatie voor controle wordt gevormd door de regels van het bestemmingsplan. In onderhavig bestemmingsplan hebben alle percelen een bestemming gekregen, waaraan regels voor het bebouwen en gebruiken van die percelen zijn gekoppeld. De gemeente Maasdriel zal aan de hand van deze regels handhavend optreden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Bestuurlijk overleg heeft plaatsgevonden met de provincie Gelderland en het waterschap Rivierenland. De door hen gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Beide partijen stemmen in met het onderhavige bestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 3 juli t/m 13 augustus 2020 voor een ieder ter inzage gelegen. Een ieder is binnen deze termijn in de gelegenheid geweest om zienswijzen in te dienen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen binnengekomen op het plan. Wel is er namens het Ministerie van Defensie een verzoek gedaan om de toelichting in paragraaf 3.2.2 te wijzigen. Het verzoek en de reactie daarop is samengevat in de 'Reactienota - Ambtelijke wijziging', bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting. De toelichting is overeenkomstig het verzoek aangepast. Het verzoek heeft niet geleid tot wijziging van andere onderdelen van het voorliggende bestemmingsplan.