direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied wijziging 2020, Hurwenensestraat 3
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1208-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op het adres Hurwenensestraat 3 te Hurwenen exploiteert initiatiefnemer een glastuinbouwbedrijf. Initiatiefnemer is voornemens het bedrijf te beëindigen en te saneren en in ruil daarvoor de bouw van een woning mogelijk te maken. Daarnaast zal de als zodanig bestemde bestaande bedrijfswoning (Hurwenensestraat 3) niet langer als zodanig functioneren. Deze zal daarom in het plan worden gewijzigd naar burgerwoning.

Deze ontwikkeling is mogelijk op basis van de regeling voor 'vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied' (VAB-regeling).

Voorliggend wijzigingsplan bevat de ruimtelijke onderbouwing voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van het dorp Hurwenen, aan de Hurwenensestraat. Dit is een gebiedsontsluitingsweg die het dorp Hurwenen verbindt met de Van Heemstraweg (N322) en andere gebiedsontsluitingswegen in de omgeving. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1208-VG01_0001.png"

Ligging plangebied

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit een kassencomplex met bijbehorende bedrijfswoning. Het kassencomplex is op enige afstand van de weg gelegen. De kas heeft een oppervlakte van circa 6.000 m2 met aansluitend circa 350 m2 bedrijfsgebouwen. Op onderstaande luchtfoto is het plangebied weergegeven. Het plangebied is kadastraal bekend als Gemeente Rossum, sectie D, nummers 617, 1055 en 1061. Onderstaande foto geeft de huidige situatie van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1208-VG01_0002.png"

Ligging plangebied (luchtfoto 2015)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied valt onder het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016 van de gemeente Maasdriel, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2019.

In het bestemmingsplan is een bestemming Agrarisch toegekend met een bouwvlak en nadere aanduiding 'glastuinbouw'. De bouw- en gebruiksmogelijkheden sluiten voor het perceel aan op de geldende regeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1208-VG01_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016

In het bestemmingsplan is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee gebruik kan worden gemaakt van de VAB-regeling, mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. In paragraaf 3.3.1 is de onderbouwing opgenomen.

1.4 Leeswijzer

In voorliggende toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de hand van thema's als archeologie, verkeer en parkeren, milieu etc. In hoofdstuk 5 is een toelichting op de juridische regels opgenomen. In hoofdstuk 6 komen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Omgeving

Het plangebied ligt in het buitengebied van Maasdriel aan de Hurwenensestraat. De voornaamste functie in de directe omgeving is de agrarische functie. Ten noordoosten en ten westen van het plangebied (respectievelijk Hurwenensestraat 1a en 7) zijn agrarische bedrijven gevestigd. Direct tegenover en ten westen van het plangebied (respectievelijk Hurwenensestraat 4 en 3a) zijn diverse woonfuncties aanwezig.

Planlocatie

Op het perceel staat een bedrijfswoning aan de straatkant, de glasopstallen met bijgebouwen zijn achter op het perceel D617 gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1208-VG01_0004.png"

Ligging plangebied (luchtfoto 2015)

De gronden ter plaatse van de op te richten woning zijn momenteel in gebruik als grasland.

2.2 Beschrijving planontwikkeling

Op de locatie Hurwenensestraat 3 Hurwenen is initiatiefnemer voornemens op basis van de regeling voor “vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied” (VAB-regeling) de kwekerij te herontwikkelen tot een woonlocatie.

Het plan voorziet in de sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing, waarvoor in ruil een vrijstaande woning (en garage) ten oosten van de bestaande (bedrijfs)woning zal worden gerealiseerd. De kas heeft een oppervlakte van circa 6.000 m2 met aansluitend circa 350 m2 bedrijfsgebouwen. Daarnaast zal de bedrijfswoning worden omgezet in een reguliere burgerwoning.

Voor de ontwikkeling is een landschappelijke inpassing opgesteld inclusief beeldkwaliteit (zie bijlage Plan landschappelijke inpassing).

De nieuwbouw wordt ruimtelijk in de huidige fruitboomgaard ingepast. In de opzet wordt aansluiting gezocht met de overige erven langs de Hurwenensestraat. Ook worden bestaande elementen, zoals de duiker, benut. Hierdoor is er met weinig ingrepen een goede ruimtelijke inpassing mogelijk. De woning wordt ontsloten met een oprit, zodat de voortuin groen ingericht kan worden. Er is vanuit de woning en het privéterras vrij zicht naar het landschap. Hagen, bijvoorbeeld haagbeuk en meidoorn, markeren de grezen van het woonkavel. Een solitair, bijvoorbeeld treurwilg, geeft de woning en inrit meer karakter.

Navolgende situatieschets toont de beoogde opzet, met de te slopen kassen en de indicatie voor de nieuw te bouwen woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1208-VG01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1208-VG01_0006.png"

Ruimtelijke opzet

Het bestaande bijgebouw (250 m2) achter de (bedrijfs)woning blijft behouden.

De schuur maakt sinds 2001 geen deel meer uit van de bedrijfsmatige bebouwing en is sinds die tijd volledig gerenoveerd en qua kleurstelling en uitstraling aangepast aan de woning Hurwenensestraat 3. Gedeeltelijke of volledige sloop zou onevenredig grote financiële consequenties hebben. Behalve de kapitaalvernietiging waarvan sprake zou zijn is er ook een praktisch bezwaar: de elektrische aansluiting en bemetering komt binnen in deze schuur en wordt van daaruit verdeeld naar kwekerij en woning. Het laten verwijderen van de bestaande en het maken van een nieuwe aansluiting zou aanzienlijke kosten met zich meebrengen. Het behoud van het bestaande bijgebouw (250 m2) is derhalve aanvaardbaar te achten.

Het behoud van de bestaande schuur direct achter de bestaande woning is mogelijk op grond van artikel 18.3.2 'Vergroting bijbehorende bouwwerken' (onder a, lid 2) uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2016'. Op basis van deze bepaling kan het college van burgemeester en wethouders het toegestane oppervlak aan bijgebouwen bij een woning uitbreiden tot 250 m2, indien de oppervlakte van het bestemmingsvlak Wonen, gerekend vanaf 3 m achter de voorgevelrooilijn, meer dan 1.500 m2 bedraagt. De betreffende oppervlakte bedraagt circa 1.635 m2. Er wordt voldaan aan deze voorwaarde.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor de planlocatie. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten nader aan bod.

3.1 Europees beleid en Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Conclusie

Er komt uit de SVIR geen concrete actie of beperking voor dit plan voort.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij moet achtereenvolgens worden aangetoond dat er een actuele regionale behoefte is (trede 1), of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en dat - in geval van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied - de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).

In de Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland). Het initiatief betreft de realisatie van één vrijstaande woning. Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De duurzaamheidsladder is niet van toepassing.

Conclusie

Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening en aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal niveau

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie. In de Omgevingsvisie zijn twee hoofddoelen vervat die bijdragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Adequaat beheer van bestaande en nieuwe woongebieden op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking (kwalitatief en kwantitatief) is noodzakelijk.

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem.

Onderhavig plan omvat de bouw van één woning. Zoals in paragraaf 3.1.2 aangegeven, is een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig. Het verwijderen van een solitair glastuinbouwbedrijf nabij de kern Hurwenen leidt tot verbetering van het woonklimaat en het landschap. Het plan sluit aan bij het provinciale beleid.

Conclusie

Het plan past in de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 1 maart 2017 heeft Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland geactualiseerd en vastgesteld. De Omgevingsverordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

Het plangebied is niet gelegen in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO). De planlocatie is niet gelegen in een waardevol open gebied of Nationaal landschap.

Voor het plangebied is derhalve uitsluitend de bepaling met betrekking tot nieuwe woonlocaties (artikel 2.2.1.1) van belang. Nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen kunnen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

In het geldende regionale kwaliteitsprogramma (KWP3: 2010-2019) wordt voor de Regio Rivierenland een netto woningbouwprogramma opgelegd van 9.800 woningen. De toevoeging van één extra burgerwoning past binnen het KWP3.

Conclusie

De ontwikkeling van een glastuinbouwbedrijf tot een woonlocatie past binnen het regionale woningbouwprogramma en leidt daarmee niet tot strijdigheid met de Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

3.3.1 Beleidskader vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied

Het oorspronkelijke VAB-beleid dateert van 2007. In het kader van de Provinciale Omgevingsvisie heeft de regio Rivierenland het VAB-beleid geëvalueerd. Het Bommelerwaardse model van dit beleidskader voor VAB is op 30 maart 2017 vastgesteld door de gemeenteraad.

Het beleidskader biedt de mogelijkheid tot het bouwen van één vrijstaande woning met een volume van tussen de 350 - 750 m³ in ruil voor sloop van tussen de 3.500 - 15.000 m² glasopstallen.

Voorts gelden de volgende (voor dit plan relevante) voorwaarden:

  • Alle op het perceel aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen, bouwwerken en overige voorzieningen dienen te worden gesloopt/verwijderd (ook al is dit meer dan 2.500 m² of 1.600 m2 paddenstoelenteelt en ook al telt de oppervlakte hiervan niet mee bij het berekenen van de oppervlakte van de gesloopte bedrijfsgebouwen), uitgezonderd de hoeveelheid bij recht toegestane bijgebouwen, voor zover die qua aard en schaal passen bij de woning(en), en met uitzondering van monumentale gebouwen of gebouwen die door de gemeente zijn aangemerkt als karakteristiek en/of beeldbepalend (zie ook paragraaf 2.2). Per saldo (na aftrek van de oppervlakte van de bij recht toegestane bijgebouwen) moet wel altijd de sloopdrempel van 1.000 m² (of 800 m² voor de paddenstoelenteelt) worden gehaald.
  • Uitgangspunt is dat nieuwbouw plaatsvindt op het perceel waar ook de sloop plaatsvindt. Soms zijn daartoe aantoonbaar geen mogelijkheden of is een andere locatie ruimtelijk gezien een goed alternatief. In deze gevallen kan de nieuwbouw ook op een andere locatie/perceel binnen de Bommelerwaard plaatsvinden, mits daarbij een, vanuit het oogpunt van ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit, goed plan wordt overlegd.
  • De maximale omvang van de nieuw te bouwen woning(en) bedraagt 750 m3, uitgezonderd de maximale omvang van een 'woning met een grotere maatvoering' die 1.200 m3 bedraagt.
  • De minimale omvang van de nieuw te bouwen woning(en) bedraagt 350 m3.
  • Een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van de nieuwe woning en de bijgebouwen.
  • Nieuw te bouwen woningen mogen niet leiden tot beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende (agrarische) bedrijven. Bepalend daarbij zijn de zoneringen, afstanden en normen, zoals die op basis van geldende wet- en regelgeving en richtlijnen, waaronder de Wet milieubeheer en de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering", van toepassing zijn. Gemeenten zullen bij het verlenen van goedkeuring aan het oprichten van nieuwe woningen de belangen die gediend zijn met functieverandering dan ook moeten afwegen tegen de toekomstperspectieven en -plannen van omliggende (agrarische) bedrijven.

In het plangebied staat het glastuinbouwbedrijf met circa 6.000 m2 glasopstallen en 350 m2 bedrijfsgebouwen. Er is derhalve één nieuwe vrijstaande woning toegestaan. Voorts wordt op de volgende wijze aan de aanvullende voorwaarden voldaan:

  • Het bestaande glastuinbouwbedrijf zal worden wegbestemd.
  • De nieuwe woning wordt gebouwd aan de Hurwenensestraat op hetzelfde perceel.
  • De inhoud van de voormalige bedrijfswoning wordt als maximum opgenomen, te weten 750 m3. Dit betreft de huidige totale inhoud van de bedrijfswoning (voor- en achterzijde).
  • Het bestaande bijgebouw (250 m2) achter de (bedrijfs)woning blijft behouden (zie paragraaf 2.2).
  • Het plan omvat een landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing (zie paragraaf 2.2).
  • De nieuwe woning vormt geen belemmering voor omliggende agrarische bedrijven (Bijlage 4 Geuronderzoek).

Conclusie

Het plan past binnen c.q. is niet in strijd met het VAB-beleid.

3.3.2 Structuurvisie Maasdriel

Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Maasdriel vastgesteld. De structuurvisie fungeert als een kaderstellend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Maasdriel. Het ruimtelijk beeld van de gemeente Maasdriel wordt de komende jaren ingevuld door het uitvoeren van tientallen projecten voor bijvoorbeeld woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouwconcentratiegebieden, recreatieve initiatieven en landschaps- en natuurontwikkeling.

De structuurvisie doet geen specifieke uitspraken over functieverandering van agrarische bedrijven in het buitengebied. Daarvoor geldt het VAB-beleid, zie paragraaf 3.3.1. De onderhavige ontwikkeling op de gegeven locatie is derhalve niet strijdig met de structuurvisie zoals hiervoor beschreven.

3.3.3 Woningbouwprogramma

Het gemeentelijke woningbouwprogramma 2015-2025 is recentelijk door de gemeente geactualiseerd vastgesteld. Tot 2015 gold in Gelderland (en Regio Rivierenland) het Kwp3: Kwalitatief Woningbouwprogramma 2010/2019. Vanaf 2015 werkt de provincie niet meer met een Kwp, maar met een 'woonagenda'. Deze woonagenda bevat onderwerpen waarover de gemeenten in de regio afspraken met elkaar en met de provincie willen maken.

In 2014 heeft de provincie de gemeenten in Regio Rivierenland laten weten dat de planning van het aantal woningen de behoefte van de bevolkingsprognoses overstijgt. In juli 2015 heeft de provincie besloten dat gemeenten daarom niet meer met nieuwe plannen bij de provincie hoeven te komen.

De gemeenten van Regio Rivierenland hebben zich vervolgens ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op te stellen. Hierbij is tegelijkertijd gewerkt aan het inventariseren van alle projecten, een methodiek voor de kwalitatieve toetsing van projecten en afspraken voor het actueel houden van het regionale woningbouwprogramma. De toetsing van alle projecten heeft inmiddels plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in het Regionale woningbouwprogramma 2015-2025.

Het (concept)woningbouwprogramma omvat nu 1.063 woningen. Hiervan zijn bijna 100 woningen pas na 2025 gepland. Daarnaast is er nog een reservecapaciteit (zachte, onzekere plannen) van ongeveer 470 woningen. In de toekomst moet (nog meer) op de kwalitatieve samenstelling van de projecten worden gestuurd zodat wordt voldaan aan de behoeften.

Conclusie

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van één extra woning ten opzichte van de geldende planologische situatie. In het woningbouwprogramma is ruimte opgenomen voor dergelijke incidentele woningbouw.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Cultuurhistorie en archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) van de provincie Gelderland laat zien welke cultuurhistorische interessante en waardevolle patronen en objecten zich in het plangebied bevinden. Elke tijdsperiode heeft haar weerslag gehad op de vorming van de gebouwde omgeving. Lijnen, punten en vlakken uit het verleden zijn soms nog afleesbaar in het huidige (dorps)landschap. De CHW-kaart brengt deze cultuurhistorische waardevolle patronen en objecten in beeld.

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland zijn in het plangebied geen cultuurhistorische structuren opgenomen. De directe omgeving maakt ook geen deel uit van beschermd stads- of dorpsgezicht en er komt geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in voor. Het open agrarische grasland behoort in cultuurhistorische zin ook tot de historisch geografische waarden. Doordat er bedrijfsbebouwing gesloopt wordt op nummer 3 komt de karakteristieke openheid van het landschap meer tot zijn recht. De voorgestelde beplanting rond de nieuw te bouwen woning naast nummer 3 krijgt een in cultuurhistorische zin passende omlijsting met gebiedseigen hagen of windsingels en een solitaire boom (bijvoorbeeld een treurwilg) bij de oprit.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.1.2 Archeologie

De gemeente Maasdriel heeft op 18 april 2013 eigen archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van onderzoek zijn aan het grondgebied van de gemeente archeologische verwachtingswaarden toegekend. Afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde van een locatie moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd als bij een project de ondergrond wordt verstoord.

Het plangebied ligt binnen de beleidszone Waarde - Archeologie 5 en 6. Waarbij voor Waarde - Archeologie 5 een onderzoeksplicht geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen met een diepte van meer dan 30 cm onder maaiveld én een oppervlakte van meer dan 1.000 m2.

De oppervlakte van de nieuw op te richten vrijstaande woning zonder bijgebouwen (met maximale inhoud van 750 m3) kan redelijkerwijs deze waarden niet overschrijden.

Conclusie

Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.2 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Er dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Conclusie

Uit onderzoek, zie bijlage 2, blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ten behoeve van de voorgenomen plannen in voldoende mate is vastgelegd. De grond ter plaatse van perceel D617 is niet dermate verslechterd in vergelijking met het nulsituatie onderzoek dat dit te relateren is aan de voormalige bodembedreigende activiteiten. De eindsituatie ter plaatse van de twee voormalige bodembedreigende activiteiten is derhalve in voldoende mate vastgelegd. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan ons inziens geen bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkelingen, rekening houdend met diverse aanbevelingen.

4.3 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de inventarisatie op 17 mei 2017 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren: vrijwel onbewolkt, circa 16°C en zwakke wind.

Projectgebied

Het projectgebied betreft een kassencomplex en daaraan gekoppeld een schuur op het erf van Hurwenensestraat 3 te Hurwenen. In de kassen worden bloemen (hortensia en strelitzia) gekweekt. Het projectgebied is grotendeels verhard. Rond de kassen is enige opgaande beplanting aanwezig. Het projectgebied wordt omgeven door graslanden. En wordt hiervan gescheiden door sloten/greppels. Tevens behoort tot het projectgebied de boomgaard op het aangrenzende perceel aan de oostzijde.

De plannen bestaan uit de sloop van de kassen en de schuur en de realisatie van een nieuwe woning op het naastgelegen perceel. Ten behoeve van de plannen wordt verharding verwijderd en grond vergraven. De opgaande beplanting blijft bij de plannen grotendeels behouden. Er vinden geen werkzaamheden aan de watergangen plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1208-VG01_0007.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1208-VG01_0008.jpg"

Impressie van het projectgebied met links de kassen en rechts de boomgaard (17 mei 2017)

4.3.1 Soortenbescherming

Onderdeel van de Wet natuurbescherming is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in artikel 3.10 eerste lid van de Wet natuurbescherming.

Inventarisatie

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna www.natuurloket.nl (NDFF) via Quickscanhulp.nl  (© NDFF - quickscanhulp.nl 22 mei 2017, 15:22:04 uur) blijkt dat binnen een straal van 1 km rond het projectgebied diverse beschermde diersoorten bekend zijn. Het betreffen vogels, zoogdieren en amfibieën. Indien van toepassing worden relevante soorten in het navolgende behandeld.

Ten oosten en noorden van de kassen staat een meidoornhaag. In de greppels ten zuiden en westen van de kassen groeit veel riet. In het gras rond de kassen en in de boomgaard groeien soorten als fluitenkruid, paardenbloem, kruipende boterbloem en kleefkruid. De aangetroffen soorten duiden voedselrijke omstandigheden. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en zijn gezien de terreingesteldheid ook niet te verwachten.

De muren van de te slopen schuur zijn opgetrokken uit baksteen en geïsoleerde damwandplaten. Het zadeldak bestaat uit een stalen constructie die is bedekt met damwandplaten. Geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen zijn niet aanwezig in de schuur door het ontbreken van openingen en doordat eventuele ruimtes onder de metalen dakranden niet geschikt zijn als verblijfplaats aangezien deze geen geschikt microklimaat bieden door het snelle opwarmen en afkoelen van de ruimte. De schuur is gezien de gebruikte bouwmaterialen en vanwege het ontbreken van geschikte invliegopeningen dus ongeschikt als vleermuisverblijfplaats. Het terrein met kassen heeft weinig waarde voor foeragerende vleermuizen. Vleermuizen zullen wel foerageren rondom de kassen en boven de boomgaard. Soorten als gewone dwergvleermuis en laatvlieger kunnen worden verwacht, deze soorten zijn ook uit de directe omgeving bekend (Quickscanhulp.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1208-VG01_0009.png"

Impressie van de te slopen schuur op 25 juli 2020. Links de buitenzijde en rechts de binnenzijde van de schuur.

Binnen het projectgebied kunnen enkele algemene grondgebonden zoogdieren voorkomen, zoals bosmuis, huisspitsmuis en konijn. Voor deze algemene soorten geldt in de provincie Gelderland een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen. In de kassen en schuur zijn geen geschikte openingen aanwezig voor soorten als steenmarter of bunzing om in de binnenzijde van de opstallen te komen. Verder zijn aan de binnenzijde van de bebouwing geen latrines waargenomen en zijn geen gesloten ruimtes aanwezig die geschikt zijn voor deze soorten om een nest in te maken. Takkenhopen of –rillen die voor deze niet-vrijgestelde marterachtigen geschikt zijn om een nest in te bouwen zijn eveneens niet aanwezig op het terrein. Het voorkomen van andere niet-vrijgestelde zoogdieren is niet bekend vanuit de omgebing van het projectgebied en kan door het ontbreken van geschikt leefgebied worden uitgesloten.

Nesten van broedvogels met een jaarrond beschermd nest zijn niet aangetroffen in de boomgaard, schuur en de kassen. Ook zijn geen sporen, zoals braakballen of uitwerpselen, aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van jaarrond beschermde uilen. Vogels hebben geen toegang tot de schuur en kassen, aangezien invliegopeningen ontbreken wanneer de deuren gesloten zijn. De te slopen kassen en schuur hebben daarmee ook geen waarde als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals huismussen.

Uit de omgeving is het voorkomen van steenuil bekend. Op het erf is van deze soort geen nestplaats aanwezig. De boomgaard, heg en aangrenzende tuinen kunnen wel onderdeel vormen van het foerageergebied van steenuilen uit de omgeving.

In de opgaande beplanting op aangrenzende percelen kunnen enkele algemene vogelsoorten tot broeden komen, zoals winterkoning, vink en merel. In de zuidelijk gelegen sloot kan eend of meerkoet tot broeden komen. In de kassen en schuur zelf zijn zoals hierboven toegelicht geen broedvogels te verwachten.

Uit de omgeving van het projectgebied is het voorkomen bekend van de strikt beschermde soorten heikikker, poelkikker en kamsalamander (Quickscanhulp.nl). Uit de wijde (1-5 km) omgeving is rugstreeppad bekend. De kassen bieden geen toegang voor amfibieën en buiten de kassen en in de boomgaard zijn geen opgeslagen materialen of vergraafbare bodem aanwezig. Het projectgebied heeft daarmee in de huidige situatie ook geen functie als landbiotoop voor deze strikt beschermde amfibieën.

De greppels langs de zuid- en westzijde zijn wel geschikt als voortplantingswater voor algemene soorten als bruine kikker, bastaardkikker en gewone pad. Het projectgebied biedt voor deze soorten hooguit matig geschikt landbiotoop. Deze soorten zijn daarom slechts incidenteel binnen het projectgebied te verwachten. Voor deze soorten geldt in de provincie Gelderland een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wet natuurbescherming in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen.

Beschermde soorten uit de soortengroep reptielen, vissen en ongewervelden worden niet in het projectgebied verwacht vanwege het ontbreken van geschikt biotoop.

Toetsing

Met de sloop van de bedrijfsbebouwing en realisatie van nieuwbouw op het naastgelegen perceel zal het gebied in vergelijkbare mate geschikt blijven als foerageergebied van in de omgeving voorkomende vleermuizen. In de woning kunnen op termijn vleermuisverblijfplaatsen ontstaan. Voor steenuil blijft het gebied geschikt als foerageergebied. Ten behoeve van de woning worden hooguit 2 of 3 bomen uit de recent (2013) aangeplante boomgaard gekapt.

De watergangen ten zuiden en westen van de kassen en ten noorden van de boomgaard blijven intact. De ontwikkelingen hebben geen negatief effect op voortplantingsbiotoop van amfibieën en vissen.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels in de omgeving worden verstoord. Verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de plannen gaat geen voortplantings- of landbiotoop van rugstreeppad verloren. Wel adviseren wij om bij graafwerkzaamheden geen ondiepe plassen te laten ontstaan die kunnen dienen als voortplantingswater voor deze uit de omgeving van het projectgebied bekende soort. Rugstreeppad is een pioniersoort die snel nieuw leefgebied kan koloniseren. Indien deze soort zich vestigt op een bouwplaats, kunnen de werkzaamheden worden stilgelegd.

Als gevolg van de plannen kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en/of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Gelderland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.

4.3.2 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Wet natuurbescherming

In de Wet natuurbescherming is de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wet natuurbescherming een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NatuurNetwerk Nederland
Het NNN (voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor de provincie Gelderland vastgelegd in de provinciale verordening.

De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.

Inventarisatie

Het projectgebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wet natuurbescherming. Het meest nabijgelegen gebied beschermd middels de Wet natuurbescherming betreft het Natura 2000-gebied Rijntakken, dat is gelegen op een afstand van circa 300 m ten noorden van het projectgebied. Dit is tevens het meest nabijgelegen gebied dat is aangewezen als GNN en GO. Het projectgebied heeft geen belangrijke ecologische relatie met deze beschermde gebieden. Er treedt door de stikstofdepositie, zie bijlage 6, geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Wel dient er gebruik gemaakt te worden van mobiele werktuigen uit de STAGE IV klasse.

Toetsing

Gezien de terreinomstandigheden, de tussenliggende afstand en de aard van de ontwikkeling zijn met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN te verwachten. Deze inventarisatie geeft daarom geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wet natuurbescherming en is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

4.3.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.

Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor soorten of een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Geadviseerd wordt om vestiging van rugstreeppad tijdens de uitvoering van de plannen te voorkomen.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet- en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

4.4 Water

4.4.1 Inleiding

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. De watertoets voor de ontwikkeling op deze locatie heeft plaatsgevonden via de digitale watertoets, opgenomen in bijlage 3. In deze paragraaf wordt het geldende waterbeleid beschreven en verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.

4.4.2 Beleid

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.4.3 Situatie plangebied

Waterberging

Er wordt circa 6.000 m2 kassen met aansluitend circa 350 m2 bedrijfsgebouwen gesaneerd, exclusief overige verharden ten behoeve van ontsluiting, terrassen en tuin. In de nieuwe situatie wordt na de sanering circa 300 m2 teruggebouwd, exclusief overige verharding.

Er is eerder sprake van een afname in totale verharding te verwachten voor het perceel, in vergelijking met de oude situatie. In ieder geval is er geen sprake van een toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2. Op basis van vorenstaande analyse kan worden vastgesteld dat sprake is van vrijstelling van de compensatieplicht.

Afvoer schoon- en vuilwater

Het water dat van de daken en de verharding afstroomt, is aan te merken als schoon. Zuivering van dit water is dan ook niet noodzakelijk. Het water kan in eigen tuinen infiltreren. Het vuilwater wordt geloosd op het riool van de gemeente Maasdriel.

Duurzaam waterbeheer

Het gebruik van uitloogbare materialen (lood, koper, zink) is niet toegestaan, dit om de waterkwaliteit te bewaken. Daarnaast worden strooizout en chemische onkruidbestrijding niet of met mate gebruikt.

4.4.4 Conclusie

Waterschap Rivierenland adviseert positief over het plan. Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkelingen.

4.5 Milieuzonering

Vanuit het aspect ‘goede ruimtelijke ordening’ dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ als maatgevend beschouwd. Deze afstanden hebben betrekking op de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de nieuwe gevoelige functie.

Vorenstaande moet op twee manieren worden getoetst. Enerzijds wordt gekeken of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kwetsbaar is voor hinder en/of bestaande functies belemmert in hun bedrijfsvoering.

Onderzoek

In de directe omgeving komen er enkele agrarische bedrijven voor met invloed op het projectgebied. Gelet op de directe relatie met de Wet geurhinder en veehouderij zijn deze in navolgende paragraaf beschouwd. Voor het overige komen er geen bedrijven voor die hinder veroorzaken op het projectgebied.

4.6 Geurhinder

4.6.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen. In de directe omgeving van de beoogde woningbouw zijn de veehouderijen Hurwenensestraat 1a, Hurwenensestraat 7, Molenstraat 37 en H.C. de Jongweg 18 gelegen.

In bijlage 4 is het volledige geuronderzoek voor de Hurwenensestraat 3 opgenomen.

4.6.2 Onderzoek

De Wet geurhinder en veehouderij kent normen voor de geurbelasting en afstandsnormen tussen veehouderijen en geurgevoelig objecten. De gemeente Maasdriel heeft weliswaar een geurverordening opgesteld, maar de betreffende locatie valt buiten het gebied waarvoor gewijzigde normen zijn opgesteld. Middels de geurverordening zijn wel de vaste afstanden voor de gehele gemeente gehalveerd.

De veehouderij aan de Hurwenensestraat 1a houdt zowel dieren met een geuremissiefactor als dieren met een vaste afstand. De afstand tussen dit bedrijf en de voorgenomen woningbouw is echter groter dan de wettelijk voorgeschreven afstand van 50 m. Aan de afstandseis wordt hiermee voldaan. Ook wordt voldaan aan de vaste afstandseis ten opzichte van de melkveehouderij aan de Hurwenensestraat 7.

Uit de voorgrondberekeningen blijkt dat geen overschrijding plaatsvindt van de norm van 8 ouE/m3. De voorgrond belasting bedraagt 5,3 ouE/m3. De voorgrondbelasting wordt in termen van milieukwaliteit als 'tamelijk slecht' beschouwd, maar voldoet ruimschoots aan de norm.

Uit de achtergrondberekeningen blijkt dat achtergrondbelasting 17 ouE/m3 bedraagt. De achtergrondbelasting wordt daarmee in termen van milieukwaliteit als 'slecht' beschouwd.

Dit houdt in dat de voorgrondbelasting voldoet aan de door de gemeente gestelde normen en dat de achtergrondbelasting in termen van milieukwaliteit als minder zwaar wordt ervaren dan de voorgrondbelasting.

Dit houdt in dat er geen bezwaar bestaat tegen de realisatie van de woning.

4.6.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde geuronderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de normen uit de gemeentelijke geurverordening. Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

4.7.2 Analyse

Middels de Risicokaart van de provincie Gelderland is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1208-VG01_0010.jpg"

Uitsnede Risicokaart met daarin weergegeven het plangebied (bron: Risicokaart.nl)

Op basis van de Risicokaart wordt geconstateerd dat alle risicobronnen zich op geruime afstand van het projectgebied bevinden. Het projectgebied bevindt zich tevens buiten de risicosfeer van overige risicobronnen. Een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet nodig.

4.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.8 Geluid

4.8.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wet geluidhinder zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

4.8.2 Onderzoek

Uit het onderzoek (bijlage 5) blijkt dat de te realiseren woning niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 3 dB.

Om de realisatie van deze woning mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasdriel een hogere waarde te verlenen. In het onderzoek is gemotiveerd waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.

Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.

4.8.3 Conclusie

Voldaan kan worden aan de Wet geluidhinder

4.9 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb) zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Het doel van titel 5.2 Wmb is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen. In dit artikel is opgenomen dat er bij het wijzigen van het bestemmingsplan altijd sprake is van een project. Derhalve is bekeken of de luchtkwaliteit moet worden onderzocht.

De Regeling niet in betekenende mate (nibm) kent voor woningbouw de volgende criteria waaronder de verslechtering van de luchtkwaliteit per definitie ‘niet in betekenende mate’ is:

Nibm-grens woningbouwlocatie, 3%-criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

De wijziging van het plan voorziet in het bouwen van slechts één extra woning en voldoet derhalve ruimschoots aan de nibm-grens. Op basis hiervan kan dan ook worden gesteld dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast geldt in het kader van het aspect luchtkwaliteit het Besluit gevoelige bestemmingen. Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is niet op onderhavig bouwplan van toepassing.

Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.10 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur, alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

Ten aanzien van de verkeersstructuur kan worden gesteld dat het planvoornemen niet leidt tot een wijziging ten opzichte van de bestaande situatie. Ten aanzien van parkeren kan worden gesteld dat voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm (2,0 parkeerplaatsen per burgerwoning). Kortom, het aspect verkeer en parkeren vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

Wegenstructuur ter plaatse van de planlocatie

De verkeerssituatie ter plaatse maakt het goed mogelijk om de toe te voegen woning rechtstreeks op de weg Hurwenensestraat te ontsluiten. Voor het wegverkeer is de bedrijfsbeëindiging gunstig, omdat hierdoor het vrachtverkeer zal afnemen.

4.11 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen die een planologische bescherming genieten. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Te zijner tijd zal bij de bouw en het woonrijp maken van de extra bouwkavel contact moeten worden opgenomen met de leidingbeheerders in verband met de aansluiting op de diverse netten. Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het plan.

4.12 Milieueffectrapportage

In bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). In dit geval is er sprake van een groot agrarisch bouwvlak, die met deze ontwikkeling verdwijnt. Het totaal oppervlak dat bebouwd kan worden neemt af. Daarmee is in voldoende mate onderbouwd om het plan niet als stedelijk ontwikkelingsproject te beschouwen. Er is geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Verder is er een toelichting opgenomen. De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het wijzigingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en / of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

5.2 Regels

Om de uniformiteit van de bestemmingsplannen onderling zoveel mogelijk te waarborgen, is er in de planregels voor gekozen aan te sluiten bij de regels van het moederplan, bestemmingsplan ‘Buitengebied herziening 2016’.

5.3 Bestemmingsregeling

Op de verbeelding is de grens van het plangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch met Waarden' met kleur aangegeven. Voorts zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik. De gronden kunnen tevens hobbymatig worden gebruik ten behoeve van de aangrenzende woningen. Tevens is binnen deze bestemming de mogelijkheid opgenomen om paden, wegen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen te realiseren. De binnen het plangebied opgenomen gronden bevatten geen mogelijkheid voor agrarische bebouwing, er zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Wonen

De gronden binnen “wonen” zijn bestemd voor de in het plangebied nieuw te bouwen woning en de reeds bestaande woning. Voor de situering en maatvoering van de woningen zijn er bepalingen opgenomen met betrekking tot:

  • Bouwvolume: voor beide woningen geldt een maximale inhoudsmaat van 750 m3.
  • Situering gebouwen: Voor de nieuwe woning is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de woning moet worden gerealiseerd. De huidige woning is toegestaan op de huidige locatie, met de toevoeging dat bijbehorende bouwwerken alleen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.

Tevens is het toegestaan om ondergeschikt aan de functie wonen een deel van de woning en/of bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 30 m2 van de op een perceel toegestane bebouwde oppervlakte, te gebruiken voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep. Indien voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden kunnen burgemeester en wethouders ook een omgevingsvergunning verlenen teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan.

De bouw van de woning wordt mogelijk gemaakt op basis van het beleid over vrijgekomen agrarische bebouwing door sloop van bedrijfsbebouwing. Om dat beleid te waarborgen, waaronder sloop van de bedrijfsbebouwing, is in de regels (4.4.1) een voorwaardelijke verplichting opgenomen, dat bouw van de woning uitsluitend is toegestaan, wanneer alle bedrijfsbebouwing is gesloopt (uitgezonderd het bestaande bijgebouw).

Archeologie

De gemeente Maasdriel heeft op 18 april 2013 de Archeologische beleidskaart gemeente Maasdriel vastgesteld. Voor een gedeelte van het plangebied geldt deels 'Waarde - Archeologie 5' en deels 'Waarde - Archeologie 6'. Afhankelijk van de omvang van werkzaamheden in de bodem geldt dat een archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. Eerder kan en mag er geen bodemingreep van grotere omvang dan genoemd plaatsvinden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer en de gemeente Maasdriel zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarin het verplichte kostenverhaal is geregeld. Degene die meent schade te lijden door het vaststellen van het bestemmingsplan, kan een verzoek indienen om een tegemoetkoming van de schade (Artikel 6.1 Wro). Eventuele kosten voortkomend uit de planschade zijn in eerdergenoemde overeenkomst meegenomen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:

  • Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan ten behoeve van zienswijzen
  • Vaststelling door college van burgemeester en wethouders
  • Terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan ten behoeve van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.