Plan: | Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard wijziging 2019, Kievitsham 62 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1189-VG01 |
Op de locatie Kievitsham 62, te Hoenzadriel is een kalvermesterij gevestigd geweest met een bedrijfswoning. Op de locatie wil de eigenaar de voormalige bedrijfswoning betrekken als burger. Er wordt gebruik gemaakt van de regeling inzake hergebruik van voormalige agrarische bebouwing. De mogelijkheid op basis van deze regeling om een woning te realiseren kan niet plaatsvinden op het perceel Kievitsham 62 en er is een alternatieve locatie gevonden aan de Doorningstraat te Rossum. Om de woning in het buitengebied te kunnen realiseren dient volgens het zogenaamde VAB-beleid een kwaliteitsverbetering te worden geleverd. De bedrijfsactiviteiten aan de Kievitsham 62 zijn beëindigd en overeenkomstig het VAB-beleid de bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt waarmee de gevraagde kwaliteitsverbetering wordt geleverd.
Voor de locatie aan de Kievitsham 62 wordt met een wijzigingsplan het gebruik voor reguliere (burger)bewoning toegelaten.
Voor de locatie aan de Doorningstraat moet een bestemmingsplan worden opgesteld om de bouw van een woning mogelijk te maken. Het bestemmingsplan voor de Doorningstraat en voorliggende wijzigingsplan worden parallel opgesteld en in procedure gebracht.
Met behulp van voorliggende wijzigingsplan kan de functiewijziging van de voormalige kalvermesterij naar wonen planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt.
Het plangebied betreft het perceel aan de Kievitsham 62 te Hoenzadriel, kadastraal bekend Maasdriel sectie P, perceelsnummer 420.
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kern Kerkdriel. Aan de Kievitsham bevindt zich de lintbebouwing, deels bestaande uit burgerwoningen en agrarische en niet-agrarische bedrijven.
Voor de planlocatie gelden:
Voor de locatie geldt de bestemming "Agrarisch" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 7". De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Voor het bouwen overeenkomstig de regels (Archeologie - 7) voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 centimeter, een archeologisch onderzoek plaats te vinden.
De planlocatie maakt enkel grondgebonden agrarische bedrijven mogelijk. Het voorheen geldende bestemmingsplan liet de vergunde kalvermesterij toe. De bedrijfswoning heeft een specifieke aanduiding.
In het bestemmingsplan ‘Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard’ is in artikel 28.4 een wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van de gebruikswijziging van een agrarisch bouwperceel opgenomen.
Mits aan alle bijbehorende voorwaarden (waaronder die uit het VAB-beleid) wordt voldaan, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om middels een procedure ex artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening medewerking te verlenen om de bestemming ‘Agrarisch’ om te zetten in de bestemming "Wonen". Op deze manier kan de bedrijfswoning planologisch worden omgezet naar burgerwoning.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het aanwezige beleidskader behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en volgen de randvoorwaarden die voortkomen uit planologische- en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.
Via de Kievitsham en van oorsprong oudere wegen zoals de Teisterbandstraat en de Hoenzadrielsedijk is het plangebied en omgeving verbonden met omliggende kernen. Aan de zuidkant van de dijk ligt het recreatie- en natuurgebied de Zandmeren met daarachter de Maas met bijhorende uiterwaarden
De planlocatie is gelegen op de oude oeverwalstructuur die parallel aan de Hoenzadrielsedijk loopt. Het binnendijks gebied, gelegen op de oeverwal direct achter de dijk kent een enigszins regelmatig verspreide lintbebouwing.
Dit in tegenstelling tot de meer open en grootschalige komgronden. Naast de gemengde karakteristiek van gebouwde functies, is ook het grondgebruik divers en kleinschalig. Weidebouw, akkerbouw en tuinbouw komen gemengd voor.
Door het gemengde karakter in dit gebied en relatief kleinschalige agrarische bedrijven, zowel grondgebonden als niet-grondgebonden vormen, is er te weinig perspectief voor een volwaardige agrarische bedrijfsvoering in de toekomst. In de omgeving zijn er meerdere initiatieven (uitgevoerd) om tot transformatie te komen, waaronder onderhavig initiatief. Evenwel blijft de karakteristiek van een kleinschalig gemengd agrarisch gebied onveranderd aanwezig. Dit vormt een aantrekkelijk landelijk woongebied.
De omgeving van het plangebied bestaat derhalve voornamelijk uit vrijstaande woningen en open weiland, afgewisseld met enkele bedrijven.
Op het perceel wordt een gedeelte van de voormalige bedrijfsbebouwing op grond van het VAB-beleid gesloopt. Een gedeelte van de opstallen blijft rechtens de regels behouden als bijgebouw bij de woning.
De bedrijfswoning blijft bestaan en wordt aangewend voor niet-agrarische woondoeleinden. De woning wordt opgeknapt. Er is geen sprake van bouwactiviteiten.
Met gebruikmaking van de VAB regeling worden voormalige bedrijfsgebouwen aan de achterzijde van de bedrijfswoning gesloopt. Het behouden en ingebruiknemen van een gedeelte bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van 100m2 is toelaatbaar op grond van Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard. Begin 2020 is reeds een groot gedeelte van de opstallen gesloopt vooruitlopend op de inwerkingtreding van voorliggend wijzigingsplan en het hieraan gekoppelde bestemmingsplan voor Doorningstraat ongenummerd. Indien initiatiefnemer een groter oppervlak wil behouden kan daarvoor uitsluitend via een separate omgevingsvergunningprocedure op grond van een binnenplanse afwijkingsbepaling in het Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard medewerking aan worden verleend.
Het deel van het bouwvlak waar de bedrijfsgebouwen zijn gesloopt wordt omgezet in de agrarische gebiedsbestemming. Het bouwvlak is verwijderd. De bedrijfsverharding wordt verwijderd buiten het gedeelte dat als erf bij de woning en binnen de paddock van de paarden behouden blijft (zie onderstaande figuur). In het kader van dierenwelzijn is het wenseljk dat de paarden buiten op een droge ondergrond kunnen staan.
Huidige situatie (bedrijfsgebouwen grotendeels gesloopt)
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben de centrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.
Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Onderhavig projectgebied is niet gelegen binnen de in de door het rijk aangeduide gebieden met een nationaal belang. De SVIR en Barro hebben zodoende geen consequenties voor dit plan.
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Gezien het planvoornemen de functiewijziging van een bestaand bedrijf naar wonen betreft, met een afname van bebouwing, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is derhalve niet van toepassing op dit plan. Daarnaast is er geen sprake van een lokale ontwikkeling waar nationale belangen, zoals verwoord in de SVIR en verankerd in het Barro, mee zijn gemoeid.
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie en -verordening, vastgesteld in 2014, worden tweemaal per jaar geactualiseerd.
Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening vastgesteld.
In de Omgevingsvisie zijn doelen benoemd met betrekking tot de versterking van de economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels.
In de Omgevingsvisie wordt niet langer strikt vastgelegd wat wel en wat niet mag, maar is ruimte voor initiatieven in een veranderende omgeving. De hoofdthema's zijn:
De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. In de Omgevingsvisie wordt een sterker accent gelegd op de stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Zowel in de stedelijke gebieden als op het vitaal platteland ligt de focus voornamelijk op de kwaliteit van het bestaande. De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Bij nieuwbouw in het landelijk en stedelijk gebied is daarbij per geval een goede afweging van belang.
De provincie wil en durft hierin te variëren: grote ontwikkelingen dienen in principe in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden, maar kleinschaligere ontwikkelingen zijn ook in het landelijk gebied mogelijk, mits de ontwikkeling iets toevoegt ('een plus is'). De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is een belangrijk hulpmiddel om tot een goede locatiekeuze te komen. Deze ladder is gebaseerd op de rijksladder voor duurzame verstedelijking en is een richtinggevend instrument om te komen tot goed gemotiveerde ruimtelijke keuzes. In de Omgevingsverordening, vastgesteld op 24 september 2014, is vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt aangegeven dat er sprake is van een actuele behoefte waarin wordt voorzien. Vervolgens geldt de volgende voorkeursvolgorde:
Voor woningbouwlocaties geldt aanvullend dat de woningen dienen te passen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de regio respectievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.
In het Streekplan 2005 waren zoekzone en rode contouren de provinciale leidraad waar verstedelijking vanuit het provinciaal belang mag plaatsvinden. Met de komst van de Omgevingsvisie Gelderland zijn niet meer de contouren maar een beleidsprincipe leidend, waaruit moet blijken dat met de nieuwe ontwikkeling sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Belangrijke criteria voor duurzame verstedelijking is dat stedelijke ontwikkelingen zoveel als mogelijk plaatsvinden in stedelijke gebieden. Voorkomen dient te worden dat voor een ontwikkeling uitbreiding ruimte wordt gebruikt terwijl dit binnen het bestaand gebied op te lossen is.
Ingevolge de omgevingsvisie Gelderland, dienen functieveranderingen in het buitengebied te voldoen aan het beleidskader 'hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied' van de regio rivierenland. De toets van het planvoornemen aan het regionale beleidskader is weergegeven in paragraaf 3.3.1 van deze toelichting. Uit deze paragraaf komt naar voren dat het planvoornemen voldoet aan genoemd beleid.
Een omgevingsverordening is een juridische vastlegging van de provinciale omgevingsvisie. In de geactualiseerde Omgevingsverordening Gelderland van december 2018, staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. De verordening voorziet niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels over onderwerpen die van provinciaal belang zijn:
Al deze kwaliteiten wil de provincie behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken, zonder de leefbaarheid van het gebied aan te tasten. Alleen door een goed samenspel tussen grondgebruikers en overheden kan een duurzaam landgebruik en een aantrekkelijk landschap worden gerealiseerd.
Voor het plangebied zijn geen specifieke waarden aangewezen. Er wordt geen woning toegevoegd met voorliggend wijzigingsplan. In de Omgevingsverordening zijn evenmin specifieke regels opgenomen voor functiewijziging.
Op 6 juni 2008 is het Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied voor de regio Rivierenland vastgesteld. Op 5 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een besluitdocument vastgesteld, waar op een aantal onderdelen het regionale VAB beleid is aangevuld. In maart 2017 is het beleid geheel geactualiseerd door gemeenten Zaltbommel en Maasdriel.
Door hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied willen de samenwerkende gemeenten in de regio Rivierenland de vitaliteit en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied behouden en vergroten, zonder de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te beperken.
Er zijn een aantal uitgangspunten waaraan hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied in alle gevallen moet voldoen. Dit betreffen:
Bij sloop van 500-2500 m2 bedrijfsbebouwing mag ter compensatie 1 vrijstaande woning tot maximaal 750 m3 worden gerealiseerd.
Uitgangspunt is dat nieuwbouw plaatsvindt op het perceel waar ook de sloop plaatsvindt. Soms zijn daartoe aantoonbaar geen mogelijkheden of is een andere locatie ruimtelijk gezien een goed alternatief. In deze gevallen kan de nieuwbouw ook op een andere locatie/perceel binnen de Bommelerwaard plaatsvinden, mits daarbij een, vanuit het oogpunt van ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit, goed plan wordt overlegd.
In het plangebied is reeds een groot deel van de 1647 m2 voormalige bedrijfsgebouwen, gebruikt voor een kalvermesterij, gesloopt. Conform VAB-beleid mag een gedeelte van 100m2 als bijgebouw worden behouden. Indien initiatiefnemer een groter oppervlak wil behouden kan daarvoor uitsluitend via een separate omgevingsvergunningprocedure op grond van een binnenplanse afwijkingsbepaling in het Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard medewerking aan worden verleend.
Vanwege beperkte ruimtelijk-stedenbouwkundige mogelijkheden om te bouwen op de slooplocatie aan de Kievitsham 62 is er voor een ontwikkeling van een woning een locatie aan de Doorningstraat ongenummerd te Rossum gevonden.
De volgende punten worden aangehaald, waarmee wordt aangetoond dat met het planvoornemen wordt voldaan aan deze beleidsnotitie:
De Structuurvisie Plus, die is vastgesteld op 8 april 2004, geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2014. Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.
Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorende uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven. Voor wat betreft de mogelijkheden nieuwe woningen te realiseren zijn de analyse en visie per dorpskern uit de Structuurvisie Plus uit 2004 en de zoekgebieden voor toekomstige woningbouw (de zogenoemde "rode contour") als uitgangspunt gehanteerd.
Het plangebied is aangeduid als groene geledingszone. De groene geledingszones hebben als ondergeschikte functie het fungeren als landschappelijke of ecologische verbinding tussen de agrarische gebieden of natuurgebieden, waar mogelijk gecombineerd met recreatief medegebruik. Uitgangspunt bij realisatie is een breedte van ca. 200 meter. De zone moet ook een betekenis hebben voor de bewoners. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een sportpark of een parkachtig gebied, dat fungeert als uitloopgebied.
Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie. Door het slopen van de bedrijfsbebouwing in een groene geledingszone en het elders terug bouwen van de gesloopte vierkante meters wordt een bijdrage geleverd aan de landschappelijke kwaliteit. Door de sloop zullen doorzichten worden verbeterd, wat bijdraagt aan de doelstellingen voor de 'groene geledingszone'.
De voorgestelde gebruikswijziging van het bouwperceel is getoetst aan de voorwaarden, behorende bij de wijzigingsbevoegdheid, zoals deze vermeld zijn in artikel 29.4 van het Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard.
Het initiatief bestaat uit het wijzigen van de bestemming ‘Agrarisch’ in de bestemming ‘Wonen’, om zodoende de bedrijfswoning te kunnen gebruiken voor burgerbewoning. De kalvermesterij met bijbehorende stallen zijn gesloopt.
De voorwaarden die in artikel 29.4 zijn opgenomen, luiden als volgt (met erachter cursief de verantwoording):
De bestaande kalvermesterij is reeds beeindigd. De bedrijfsgebouwen zijn grotendeels gesloopt waardoor de bedrijfvoering ook niet meer mogelijk zal zijn.
De agrarische voorzieningen, zoals mestsilo's etcetera, zijn reeds verwijderd. De bedrijfsgebouwen zijn gesloopt (uitgezonderd een gedeelte van 237 m2 dat tijdelijk als bijgebouw bij de woning in gebruik is genomen-dit wordt nog gesloopt uitgezonderd een gedeelte van 100m2 dat blijvend als bijgebouw in gebruik mag worden genomen) en de bedrijfsverharding wordt verwijderd. De bestemming wordt gewijzigd naar Wonen en via een privaatrechtelijke overeenkomst alsmede voorwaardelijke verplichting (zie 6.2 ) wordt geborgd dat de bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Indien initiatiefnemer een groter oppervlak wil behouden kan daarvoor uitsluitend via een separate omgevingsvergunningprocedure op grond van een binnenplanse afwijkingsbepaling in het Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard medewerking aan worden verleend.
Het bedrijf is in de jaren '70 gerealiseerd. Een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor een veebezetting van 614 vleeskalveren werd op 17 december 2012 verleend. Zodoende is het meer dan vijf jaar in bedrijf geweest.
Er is geen sprake van nieuwbouw op de slooplocatie. De VAB-woning wordt elders gerealiseerd omdat het ruimtelijk-stedenbouwkundige niet goed mogelijk is om op deze locatie een extra woning in te passen. Het perceel is veel te smal om een woning achter de voormalige bedrijfswoning te plaatsen en is stedenbouwkundig onwenselijk.
De gronden zijn niet aangeduid als 'overige zone - intensiveringsgebied' en 'overige zone - reserveconcentratiegebied'. Er is sprake van extensiveringsbied.
Er is al lange tijd geen agrarisch gebruik meer van de bedrijfsgebouwen. De locatie heeft circa 7 jaar te koop gestaan als agrarisch object. Dit heeft geen agrariërs geïnteresseerd. Het is niet reeel om te veronderstellen dat er nog een volwaardige agrarische bedrijfsvoering zal plaatsvinden.
Van de 1647 m2 voormalige bedrijfsgebouwen is een oppervlakte van 1410 m² gesloopt. Het restant, uitgezonderd een gedeelte van 100m2 dat op grond van het Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard als bijgebouw in gebruik mag worden genomen moet worden gesloopt. Het behouden en ingebruiknemen van een groter gedeelte is uitsluitend toelaatbaar met een aanvraag omgevingsvergunning op grond van Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard, artikel 12.3.3 onder b. Het deel van het bouwvlak waar de bedrijfsgebouwen zijn gesloopt wordt omgezet in de agrarische gebiedsbestemming zonder bouwvlak. Via een privaatrechtelijke overeenkomst alsmede voorwaardelijke verplichting is geborgd dat de bedrijfsgebouwen worden gesloopt.
1. mag, naast de voormalige bedrijfswoning, na sloop, vervangende nieuwbouw ten behoeve van een woongebouw plaatsvinden overeenkomstig de opgenomen maatvoering in de tabel.
Er wordt een woning (geen woongebouw) toegevoegd aan de Doorningstraat met een inhoud van maximaal 750 m3.
met dien verstande, dat de oppervlakte van een nieuw woongebouw maximaal 50% mag bedragen van de oppervlakte van de gesloopte bedrijfsgebouwen;
2 t/m 7: Is niet van toepassing omdat er geen sprake is van een woongebouw
8. dient het nieuwe woongebouw of woning en de bijgebouwen landschappelijk en stedenbouwkundig verantwoord ingepast te worden;
Er wordt een woning gerealiseerd waarvoor een bestemmingsplanprocedure wordt doorlopen en een beplantingsplan is opgesteld;
9. zijn na wijziging, in aanvulling op de voorwaarden zoals genoemd onder 1 t/m 2, de regels voor 'Wonen' van toepassing;
Behalve de bedrijfsgebouwen wordt de verharding verwijderd. De bestemming ter plaatse van de bedrijfswoning en het bijbehorende erf wordt gewijzigd naar Wonen. De regels voor Wonen zijn opgenomen in voorliggende wijzigingsplan.
10. in afwijking onder 9 mag indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en dit minder is dan 500 m² mag 60% van de gesloopte bebouwing teruggebouwd worden als bijgebouw tot maximaal 200 m².
Er is sprake van meer dan 500 m2 sloopoppervlakte.
De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn in artikel 3 grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object. Deze grenswaarden worden weergegeven in odour units per kubieke meter (ouE/m³). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging binnen of buiten concentratiegebieden en de bebouwde kom.
Verder worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object in de Wet geurhinder en veehouderij. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste eisen opgenomen.
minimale afstand tot veehouderij [m] | ||
geurgevoelig object binnen bebouwde kom |
geurgevoelig object buiten bebouwde kom |
|
geurgevoelig object van andere of (voormalige) veehouderij (art. 3 lid 2, Wgv) |
100 | 50 |
veehouderij met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld (art. 4 lid 1, Wgv)* |
100 | 50 |
buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object (art. 5 lid 1, Wgv) | 50 | 25 |
Op basis van artikel 3 en 6 van de Wet geurhinder en veehouderij gelden de in de volgende tabel weergegeven wettelijke waarden (norm) voor de geurbelasting en bijbehorende bandbreedtes voor een gemeentelijke verordening.
binnen bebouwde kom | buiten bebouwde kom | |||||
Geurbelasting [ouE/m3] | min | norm | max | min | norm | max |
concentratiegebied | 0,1 | 3 | 14 | 3 | 14 | 35 |
niet-concentratiegebied | 0,1 | 2 | 8 | 2 | 8 | 20 |
De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een veehouderij ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratie gebied of een niet concentratie gebeid. De gemeente Maasdriel is gelegen in een zogenaamd niet-concentratiegebied. Voor niet-concentratiegebieden geldt als standaard norm 2 OU/m3 voor locaties binnen de bebouwde kom en 8 OU/m3 voor locaties buiten de bebouwde kom. Indien de berekende geur belasting lager is dan de van toepassing zijnde norm, staat dit de realisatie van een nieuw geurgevoelig object niet in de weg.
De gemeente Maasdriel is conform bijlage 1 van de Meststoffenwet gelegen buiten een concentratiegebied. Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom, waardoor conform artikel 3, lid 1b van de Wgv een geurbelasting van 8 odour units (ouE/m³) op een gevoelig object is toegestaan.
Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij afwijken, binnen bepaalde grenzen (artikel 6 van de wet).
Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een gebiedsvisie en vervolgens de geurverordening vastgesteld, zoals bedoeld in de Wgv. De verordening is op 3 maart 2011 in werking getreden.
Het plan is niet binnen de afgebakende kernen gelegen, er gelden geen afwijkende geurnormen. Voor het plan geldt derhalve een maximale geurbelasting van 8 ouE/m³.
*In afwijking van de waarden (afstanden), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wet geurhinder en veehouderij gelden:
De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt voor veehouderijen met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten.
De geurhinder die feitelijk in een bepaald gebied op kan treden wordt bepaald door zowel de achtergrondbelasting als de voorgrondbelasting in dat gebied. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd.
Voorgrondbelasting
De woning is een geurgevoelig object. De woning moet minimaal 25 meter afstand zijn gelegen van een gevel van enig dierenverblijf en minimaal 50 meter van een veehouderij. Binnen de afstand van 25 meter rondom het plangebied zijn geen gebouwen aanwezig en is zodoende uitgesloten dat binnen de vaste afstand van 25 meter dieren worden gehouden. Op circa 250 m afstand ligt de dichtstbijzijnde veehouderij aan de Wertsteeg 24. Zodoende wordt voldaan aan de vaste afstand van 50 meter tot een veehouderij.
Achtergrondbelasting
De provincie Gelderland beheert middels het Web-BVB alle relevante gegevens van veehouderijen. Op basis van de geregistreerde gegevens zijn binnen de gemeente Maasdriel alle veehouderijen geselecteerd binnen een straal van 2 kilometer van het plangebied.
Op circa 250 m afstand ligt de dichtstbijzijnde veehouderij met dieren met een geuremissiefactor (geiten) aan de Wertsteeg 24. Deze veehouderij, alsmede andere veehouderijen met dieren met een geuremissiefactor in de omgeving van het plangebied, worden reeds belemmerd door andere geurgevoelige objecten (woningen) nabij het plangebied. Het uitvoeren van een geuronderzoek is hiervoor niet nodig. Het plan leidt niet tot een belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende veehouderijbedrijven.
Beoordeling woon- en leefklimaat
In de geurverordening is voor het grondgebied van de gemeente de achtergrondbelasting in geval van de maximale geursituatie in kaart gebracht. Sinds 2010 heeft er in een straal van 2 km rondom het plangebied geen nieuwvestiging van veehouderijen plaatsgevonden. Er is één agrarische bedrijf met dieren waarvoor geuremissiefactor is vastgesteld in een straal van 2 km rondom het plangebied met een recente vergunning, namelijk Kievitsham 85. Deze veehouderij heeft niet uitgebreid. Op basis hiervan kan geconstateerd worden dat de gegevens uit de geurverordening voor voorliggende plan nog actueel zijn.
Binnen het plangebied zelf is echter een veehouderij met geuremissiefactor gevestigd geweest, welk met voorliggend plan wordt beeindigd. De achtergrondbelasting in het plangebied werd in hoofdzaak beinvloed door het ter plaatse (aan de Kievitsham 62) gevestigde bedrijf, zie onderstaande afbeelding (plangebied met pijl aangeduid).
Zodoende is redelijk te veronderstellen dat de achtergrondbelasting als gevolg van voorliggende wijzigingsplan waarbij de bedrijfsvoering aan Kievitsham 62 wordt beeindigd in gunstige zin wordt beinvloed en ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geurhinder.
Er kan voldaan worden aan de vaste afstanden. Daarom kan worden gesteld dat ten aanzien van de bewoning van het pand Kievitsham 62 na beeindiging van de 'eigen' veehouderij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de woning.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).
Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).
Een bedrijfswoning is een geluidsgevoelig object waarop de Wgh al van toepassing is. Er is derhalve geen sprake van het toevoegen van een geluidsgevoelig object. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is niet benodigd.
Het aspect geluid wegverkeerslawaai staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Greenhouse advies heeft in oktober 2015 een verkennend bodemonderzoek (zie Bijlage 1) gedaan in opdracht van een eerdere potentiele koper.
Op het maaiveld is op diverse plekken asbestverdacht materiaal aangetroffen. Naar aanleiding daarvan is 1 asbestgat gegraven, ter plaatse van boring 1. Hierin is 1 klein plaatje asbestverdacht materiaal (5*5cm) aangetroffen. Er heeft verder geen volledig asbestonderzoek plaatsgevonden.
Uit de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:
De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie voldoet aan de kwaliteitsklasse Industrie. Op basis van de standaard milieuparameters wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Zowel het aangetroffen asbestverdachte materiaal op het maaiveld als het aangetroffen asbestverdachte materiaal in de grond asbest bevat. In het grondmonster uit het asbestgat is geen (< 2 mg/kg.ds) asbest aangetroffen. Uit de asbestberekening (stukje gevonden in asbestgat onderzoek) blijkt dat de concentratie asbest in het asbestgat bij benadering 88,04 mg/kg.ds bedraagt.
Geconcludeerd kan worden dat de landelijk vastgestelde norm voor asbest in grond, bodem en puingranulaat van 100 mg/kg gewogen gewicht niet overschreden wordt.
Bewoning en gebruik van het terrein brengen geen directe risico's met zich mee brengen wanneer niet in de bodem/erfverharding wordt gegraven en de losse asbesthoudende materialen van het maaiveld zijn verwijderd. Bij een toekomstige herinrichting dient rekening te worden gehouden met aanvullend onderzoek op asbest. De kans bestaat dat er waarden hoger dan de landelijke norm van 100 mg/kg d.s. worden aangetroffen.
Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk).
In verband met de voorgenomen grondtransactie heeft initiatiefnemer aan NIPA milieutechniek b.v. te Oss opdracht gegeven voor het uitvoeren van een nader bodemonderzoek naar asbest (zie Bijlage 2).
Uit de resultaten van het nader onderzoek naar asbest op het perceel Kievitsham 62 te Hoenzadriel, kadastraal bekend als gemeente Maasdriel, sectie P, nummer 420, blijkt de bodem niet geheel vrij is van asbest. De interventiewaarde wordt hierbij echter niet overschreden, waardoor geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Aan het maaiveld zijn echter grote hoeveelheden asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Aanbevolen wordt om ter plaatse de vegetatie te verwijderen en vervolgens in combinatie met de asbestsanering van de daken tevens het asbest van het maaiveld te laten verwijderen. Na de verwijdering van het asbest dient een vrijgavemeting gedaan te worden door een SC540 erkend laboratorium.
De resultaten van dit verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Risico's zijn gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risico aanvaarding.
Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:
In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Volgens de risicokaart van de Provincie Gelderland zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen. Aanvullend op de risicokaart is tevens de risicoatlas hoofdvaarwegen Nederland geraadpleegd.
Uit deze risicoatlas, opgesteld door AVIV in opdracht van Rijkswaterstaat, volgt dat de 10-6 contour voor de Maas op de oever ligt behoudens een enkele plaats in Rotterdam. Daarmee is deze transportroute geen belemmering in het kader van externe veiligheid voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat in het kader van externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn ten aanzien van onderhavige ontwikkeling.
Voorts kan binnen de bestemming "wonen" geen risicovolle inrichting opgericht worden. Daardoor kunnen de beoogde activiteiten binnen het plangebied geen veiligheidsrisico vormen voor de omgeving.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
De bestaande bedrijfswoning is reeds een gevoelig object. Door de functiewijziging is geen sprake van het toevoegen van een gevoelig object. Door de functiewijziging naar Wonen worden enerzijds de bestaande bedrijven in de directe omgeving niet belemmerd in hun activiteiten en vergunde rechten. Tevens wordt anderzijds ter plaatse van het plangebied een voldoende woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van 1 nieuwe woning (en vervanging van 1 bestaande bedrijfswoning als burgerwoning).
Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling in het wijzigingsplan 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard wijziging 2019, Kievitsham 62' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld, zoals fruitbomen, en nabij gelegen woningen1 .
In de ruimtelijke ordeningspraktijk bestaat een vuistregel om een afstand van 50 meter aan te houden. Het is een afstand dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State algemeen wordt toegepast en geaccepteerd wordt tussen percelen met open teelten en woningen2 .
Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden.
De woning is een spuitzone gevoelige object. Bij het beoordelen van de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermende middelen wordt gekeken naar de gezondheid van mensen en de kwaliteit van het oppervlaktewater.
De in de praktijk gehanteerde vuistregel van 50 meter is een indicatieve afstand. Dat wil zeggen dat er omstandigheden zijn waarin hiervan kan worden afgeweken. Voor de gemeente bestaat er een onderzoeksplicht naar de te hanteren afstand in de specifieke situatie. Er zijn geen gronden in de nabijheid van de woningen waarop gewassen in de open lucht worden geteeld. Binnen de agrarische bestemming is het evenwel mogelijk om boomgaarden te hebben.
De bestaande bedrijfswoning is reeds een voor drift gevoelig object. Daarmee is er met voorliggende wijzigingsplan waarbij het gebruik van een bestaande agrarische bedrijfswoning wordt gewijzigd naar Wonen geen sprake van een nieuwe situatie die in het kader van drift relevant is.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Op de archeologische beleidskaart staat aangegeven waar en voor welke bodemverstoringen vrijstelling verleend wordt van archeologisch onderzoek. Daarvoor zijn negen categorieën archeologische waarden onderscheiden: Waarde-Archeologie 1 t/m 8 en geen Waarde- Archeologie. In de tabel is te zien welke vrijstelling per archeologische waarde geldt. De vrijstellingsgrenzen zijn uitgedrukt in een oppervlakte en een diepte. De onderzoekplicht geldt wanneer zowel de diepte- als ook de oppervlaktemaat door bodemingrepen wordt overschreden.
Wanneer er gebouwd gelden de ondergrenzen 30 cm diepte en 1000 m2. Omdat er geen sprake is van grondwerkzaamheden met een groter oppervlak van 1000 m2 is aanvullend onderzoek niet benodigd.
Ook bij sloop kan archeologisch onderzoek verplicht gesteld worden, omdat er gegraven wordt in de ondergrond.
De bedrijfsgebouwen worden gesloopt op het perceel. Aangezien er geen sprake is van diepe funderingen over een oppervlak groter dan 1000 m2 zal er niet dieper gegraven worden dan 30 cm. Aanvullend archeologisch onderzoek is dus niet benodigd. Dit werd reeds door de omgevingsdienst Rivierenland bevestigd per email, op 28 november 2017.
Er zijn geen werkzaamheden in het het plangebied voorzien. Met een dubbelbestemming is geborgd dat bij eventuele werkzaamheden in de toekomst vervolgonderzoek wordt uitgevoerd. Daarmee vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Modernisering Monumentenzorg (2009)
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in een bestemmingsplan aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het wijzigingsplan.
Erfgoedwet (2016)
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Nadat de rivieren eeuwen lang vrij konden meanderen werd in de middeleeuwen het gebied voorzien van een continue bedijking. De aan de rivier gelegen dorpen werden door de dijk met elkaar verbonden. Hier en daar ontstond lintbebouwing op of onder aan de dijk of langs de uitvalswegen. Daarnaast kwam ook bebouwing op hoger gelegen stroomruggen voor, bijvoorbeeld Hoenzadriel, Velddriel en Kerkdriel.
Vanaf ongeveer 1850 is het binnendijkse gebied ontgonnen. Door onder meer het slingerende verloop van stroomruggen is een grillig verkavelingpatroon ontstaan, dat ook herkenbaar is rond de Wertsteeg. Tot aan de tweede wereldoorlog hebben zich weinig veranderingen voorgedaan. De dorpen groeiden en de omvang van de lintbebouwing bleef min of meer constant, al vond wel verdichting met bebouwing plaats door met name agrarische bedrijfsontwikkeling.
Na de tweede wereldoorlog heeft zich een aantal grote ontwikkelingen voorgedaan, te weten de aanleg van:
Enkele gebieden hebben nog een redelijk oorspronkelijk karakter, zoals:
Het plangebied ligt in laatstgenoemde zone; een gebied waar zich nog weinig veranderingen hebben voorgedaan en waar de cultuurhistorische waarden nog aanwezig zijn. Ook voorliggend initiatief kan plaatsvinden met behoud van en respect voor de cultuurhistorisch bepaalde ruimtelijke patronen en kenmerken van lintbebouwing aan een historische route.
De lintbebouwing bestaat uit diverse soorten en maten gebouwen uit verschillende periodes. Over het algemeen heeft de bebouwing een vrijstaand karakter, waarbij de gevels en rooilijnen verspringen. De veelal agrarische bedrijfsopstallen zijn relatief groot en divers qua beeld, bedrijfswoningen en burgerwoningen staan meestal nabij de weg, terwijl andere bebouwing op een tweede lijn (verder van de weg af) staat.
Met onderhavig initiatief vindt geen aantasting plaats van het historisch wegprofiel alsmede overige historische waarden.
Er zijn (in de directe omgeving van) het plangebied geen rijks- en gemeentelijke (gebouwde) monumenten of archeologische rijksmonumenten aanwezig. Het plan betreft de realisatie van een woning. Er is geen sprake van een monumentale status. Evenmin is er sprake van een cultuurhistorische waarde op grond van de cultuurhistorische waardenkaart Gelderland. Wel is er op een afstand van ongeveer 650m. de molen ´Sara Catharina´. Deze molen is een in 1846 gebouwde korenmolen. Binnen de molenbiotoop is geen nieuwe bebouwing, dan wel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt. Het plangebied ligt echter ruim buiten de molenbiotoop, die 400m rondom de molen reikt.
Omdat het plan geen bebouwing omvat vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de ontwikkeling.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Beleid waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Grondwatersysteem
De standen van het grondwater en het oppervlaktewater worden in dit gebied kunstmatig beheerst. Of kwel of inzijging optreedt is deels afhankelijk van de waterstand van de nabij gelegen Maas. Het grondwater in het eerste watervoerend pakket stroomt globaal in een westelijke richting. De stroomruggronden zijn over het algemeen te beschouwen als infiltratiegebieden. De stroomruggronden in het sedimentatiegebied van de Maas zijn nagenoeg kalkarm.
Oppervlaktewatersysteem
Het oppervlaktewatersysteem achter de dijk heeft als functie om de van nature grote fluctuaties in het grondwater op te vangen; het voorkomen van wateroverlast door waterafvoer in natte en wateraanvoer in droge perioden. In Maasdriel wordt hiervoor Maaswater ingelaten bij het Gat van Sientje (ten noorden van Kerkdriel) en uitgelaten bij Hedel en Wellseind (ten noordwesten van Ammerzoden). Het stelsel van watergangen bestaat uit enkele grote weteringen in de komgebieden en vertakkingen daarvan, die doordringen tot in de stroomruggen.
Watergangen
Binnen het plangebied ligt geen A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang. Aan de achterzijde (westzijde) van het perceel is een c-watergang aanwezig. C-watergangen hebben een beschermingszone van 1 meter. Deze hebben een lokale waterafvoerende functie. In het kader van dit plan blijven deze watergangen ongewijzigd en zal ook het beheer ervan niet wijzigen.
Natuurwaarden
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur respectievelijk het gelderse natuurnetwerk en is niet gelegen in een hydrologische beschermingszone voor natte natuur.
Veiligheid
In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.
Waterkwaliteit (algemeen)
Hieronder volgen een aantal algemene aandachtpunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:
Het perceel is voor (huishoudelijk en bedrijfs-) afvalwater aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Riolering en zuiveringswerken
In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.
Er is sprake van een afname van het verharde oppervlak door sloop van bedrijfsgebouwen.
Dit plan beoogt het slopen van circa 1600 m2 bedrijfsgebouwen en de realisatie van een bijgebouw bij de woning. Met onderhavige plan is sprake van een afname van het verhard oppervlak, wat betekent dat niet gecompenseerd hoeft te worden.
Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd op 16 mei 2018 via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets wordt de normale watertoetsprocedure gevolgd. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland.
Op 25 juni 2018 heeft het waterschap wateradvies gegeven in het kader van de watertoetsprocedure. Behoudens een opmerking over de beschermingszone van 1 meter bij c-watergangen (zoals in deze paragraaf is verwerkt) is het plan in overeenstemming met de eisen en wensen van het waterschap.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.
De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten.
Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen vervallen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten.
Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
In het kader van de bestemmingsplanwijziging is Blom Ecologie verzocht het plangebied te onderzoeken (zie Bijlage 3) op aanwezigheid van beschermde flora en fauna en vervolgens deze te toetsen aan de effecten van de werkzaamheden en vigerend beleid.
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of NNN structuur (Natuurnetwerk Nederland).
Gelet op het ontbreken van werkzaamheden (bedrijfsgebouwen zijn reeds gesloopt) en de afstand tot Natura2000-gebieden is van externe werking geen sprake. Met het begrip externe werking worden negatie effecten op een Natura 2000-gebied bedoeld die worden veroorzaakt door projecten die buiten de grenzen van het betreffende Natura 2000-gebied worden uitgevoerd, zoals stikstofdepositie.
Binnen het plangebied en/of de directe omgeving daarvan komen geen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiele betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Vleermuizen maken mogelijke gebruik van de planlocatie tijdens het foerageren en migreren. De locatie en omgeving ervan worden incidenteel betreden door algemene amfibieen en zoogdieren. Op de planlocatie zijn geschikte nestlocaties voor algemene broedvogels aanwezig.
In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een agrarische bestemming naar wonen mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfswoning naar wonen mogelijk. Dit levert een nauwelijks andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Het plangebied wordt ontsloten op Kievitsham. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd.
Bij de berekening van het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie. Uitgaande van de richtlijnen voor verkeersgeneratie, zoals aangegeven in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW publicatie 317) bedraagt de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie 7,8 - 8,6 motorvoertuigen/etmaal voor de (vrijstaande koop)woningen, uitgaande van 'buitengebied'. Dat resulteert in 9 ritten per etmaal. In de huidige situatie bedraagt de verkeersgeneratie 3,9 - 5,7 motorvoertuigen/etmaal per 100 m2 bvo (bedrijf arbeidsextensief, bezoekersextensief). Dat resulteert in de huidige situatie in een totaal van 78 motorvoertuigen/ etmaal (exclusief bezoekers). Er is derhalve sprake van en forse afname van het aantal ritten ten opzichte van de autonome situatie.
Ten aanzien van het parkeren kan worden gesteld dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm van 3 parkeerplaatsen. De parkeeropgaaf kan voor de woning op eigen terrein worden gerealiseerd en de parkeernorm is in de regels geborgd.
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.
Onderdeel D van het Besluit m.e.r. bevat grotendeels dezelfde activiteiten als onderdeel C. Voor activiteiten, die boven de drempelwaarden van onderdeel D, maar beneden die van onderdeel C vallen, geldt niet een directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r.-beoordelingsplicht. In deze m.e.r.-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Voor activiteiten die beneden de indicatieve drempelwaarden van onderdeel D vallen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Dit houdt in dat voor elk besluit, plan of activiteit dat na 16 mei 2017 is ingediend, en betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, aandacht moet worden besteed aan m.e.r.
Omdat op deze locatie het bebouwd oppervlak niet toeneemt en de woonfunctie van de woning al bestaat, is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage.
Het hergebruik valt evenmin onder een andere categorie op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er geen sprake van een ‘aangewezen bouwplan’. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit wijzigingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderzins is verzekerd. De gemeente Maasdriel sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst en planschadeovereenkomst af.
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan het college van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Op 25 juni 2018 heeft het waterschap wateradvies gegeven in het kader van de watertoetsprocedure. Behoudens een opmerking over de beschermingszone van 1 meter bij c-watergangen (zoals in deze paragraaf is verwerkt) is het plan in overeenstemming met de eisen en wensen van het waterschap.
De provincie Gelderland heeft aangegeven te kunnen instemmen met het plan.
Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 11 juli 6 weken ter visie gelegen.
Er is één zienswijze ontvangen. Voor de beantwoording daarvan wordt verwezen naar bijgevoegde reactienota (Bijlage 4).
De zienswijze heeft op een aantal punten geleid tot aanpassing van het wijzigingsplan. Deze aanpassingen zijn terug te lezen in bijgevoegde nota.
Een bestemmingsplan of PIP en een daarop gebaseerd wijzigingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.
De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.
Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het wijzigingsplan toegelicht. Eerst wordt ingegaan op de verbeelding. Vervolgens wordt aangegeven op welke wijze de regels in algemene zin zijn opgebouwd en de bestemmingsartikelen in het bijzonder. Daarna wordt ingegaan op een aantal toetsingsaspecten.
Het onderhavige wijzigingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het plangebied. Dit wijzigingsplan sluit aan bij moederplan 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard' van de provincie Gelderland. Het plangebied van onderhavig wijzigingsplan heeft in het moederplan de bestemming "Agrarisch" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 7".
Middels dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid conform artikel 29.4 van het inpassingsplan. In onderhavig geval wordt de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van de bedrijfswoning en bijbehorende achtererf gewijzigd in "Wonen" en het bouwvlak' voor het overige deel van het bouwperceel verwijderd.
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De opbouw is als volgt:
Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en bepalingen over de wijze van meten; deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels;
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen;
Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de antidubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels;
Hoofdstuk 4 tenslotte bevat het overgangsrecht en de slotregel met daarin de titel van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden opgebouwd (voor zover relevant voor het betreffende artikel):
In het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Agrarisch
De agrarische voorzieningen, zoals mestsilo's etcetera, zijn reeds verwijderd. De bedrijfsgebouwen zijn reeds deels gesloopt en de bedrijfsverharding wordt verwijderd. De gronden, die zijn gelegen buiten het toegekende woonbestemmingsvlak zijn voorzien van de geldende bestemming ‘Agrarisch’, waarbij het bouwvlak is verwijderd. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan. Via een privaatrechtelijke overeenkomst alsmede voorwaardelijke verplichting (zie 6.2) is geborgd dat de bedrijfsgebouwen blijvend worden geamoveerd.
Op de gronden met de bestemming Agrarisch is uitsluitend agrarisch grondgebruik toegestaan.
Wonen
De gronden binnen “Wonen” zijn bestemd voor woondoeleinden. Voor de situering en maatvoering van de woningen zijn er bepalingen opgenomen met betrekking tot onder andere situering en oppervlakte bijgebouwen, goot- en bouwhoogte van hoofdgebouw en bijgebouwen. Van de voormalige bedrijfsgebouwen mag een overblijvend gedeelte van 100 m2 als bijgebouw bij de woning in gebruik worden genomen. Indien initiatiefnemer een groter oppervlak wil behouden kan daarvoor uitsluitend via een separate omgevingsvergunningprocedure op grond van een binnenplanse afwijkingsbepaling in het Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard medewerking aan worden verleend
Archeologie
Conform het gemeentelijk archeologiebeleid is de voor dit plangebied van toepassing zijnde gemeentelijke modelregel toegepast. Deze vereist dat bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm allereerst archeologisch onderzoek wordt gedaan.
Voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft een dermate geringe omvang, dat voor realisatie ervan geen nader onderzoek is vereist. Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden ook te beschermen tegen eventuele toekomstige grootschaligere ingrepen is een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 7’ opgenomen.