direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard wijziging 2019, Burg. van Randwijckstraat 82a
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1186-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Burg. van Randwijckstraat 82a te Rossum is een aardbeienkwekerij gevestigd met een bedrijfswoning. Op de locatie wil de eigenaar de voormalige bedrijfswoning betrekken als burger. De bedrijfsactiviteiten worden binnen afzienbare termijn beëindigd. Door de bestaande glasopstanden en bijbehorende voorzieningen te saneren wordt een landschappelijke kwaliteitsverbetering gerealiseerd. In ruil daarvoor kan op grond van het zogenaamde VAB-beleid een vrijstaande woning worden gerealiseerd.

Met behulp van voorliggend wijzigingsplan wordt het gebruik voor reguliere (burger)bewoning planologisch-juridisch mogelijk gemaakt, alsmede de bouw van een (VAB-)woning aan de noordoostzijde van de bestaande woning.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van de kern Rossum. Rondom bevindt zich de lintbebouwing, deels bestaande uit enkele burgerwoningen maar ook agrarische en niet-agrarische bedrijven. Er is hier sprake van extensiveringsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1186-VG01_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1186-VG01_0002.png"

1.3 Vigerend(e) bestemmingsplan(nen)

Voor de planlocatie gelden:

  • het inpassingsplan "Tuinbouw Bommelerwaard" (identificatie: NL.IMRO.9925.IPBommelerwaard-VST1) dat op 25 februari 2015 is vastgesteld.
  • het inpassingsplan "Tuinbouw Bommelerwaard" (identificatie: NL.IMRO.9925.IPBommelerwaard-VST2) dat op 28 september 2016 is vastgesteld.
  • het inpassingsplan "Reparatie InpassingsplanTuinbouw Bommelerwaard" (identificatie: NL.IMRO.9925.RepIPBommelerwaard-VST1) dat op 27 september 2017 is vastgesteld.

Voor de locatie geldt de bestemming "Agrarisch" met een aanduiding 'glastuinbouw' en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 8". De voor 'Waarde - Archeologie 8' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
In de regels behorende bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 8 is bepaald dat voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 30 centimeter, een archeologisch onderzoek plaats moet vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1186-VG01_0003.png"

In het bestemmingsplan ‘Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard’ is in artikel 29.4 een wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van de gebruikswijziging van een agrarisch bouwperceel opgenomen.

Mits aan alle bijbehorende voorwaarden (waaronder die uit het VAB-beleid) wordt voldaan, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om middels een procedure ex artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening medewerking te verlenen om de bestemming ‘Agrarisch’ om te zetten in de bestemming "Wonen". Op deze manier kan de bedrijfswoning worden bewoond voor derden.

1.4 Leeswijzer toelichting

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het aanwezige beleidskader behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en volgen de randvoorwaarden die voortkomen uit planologische- en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie plangebied

De omgeving van de slooplocatie bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen en (agrarische) bedrijfsbebouwing in lintbebouwing, in een ruime opzet.

Het plangebied betreft drie percelen aan de Burg. van Randwijckstraat 82A te Rossum, kadastraal bekend Rossum sectie E, perceelsnummers 371, 372, 373.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1186-VG01_0004.png"

Op de percelen zelf is naast de bedrijfswoning en een bijgebouw bij de bedrijfswoning circa 5551 m² aan glasopstanden, een waterbassin met een oppervlakte van 2070 m2 en foliekassen met een oppervlakte van 1639 m2 aanwezig, in gebruik voor een aardbeienkwekerij.

Een gedeelte van kadastraal perceel bekend Rossum sectie E, perceelsnummer 371 is momenteel onbebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1186-VG01_0005.png"

2.2 Toekomstige situatie plangebied

Met gebruikmaking van de VAB regeling worden alle glasopstanden, tunnelkassen en waterbassin achter de bedrijfswoning aan de Burg. van Randwijckstraat 82a gesloopt. Het deel van het bouwperceel waar de huidige bedrijfsbebouwing aanwezig is wordt omgezet in de agrarische gebiedsbestemming.

De bedrijfswoning zal worden gebruikt als burgewoning. Er is geen sprake van bouwactiviteiten.

Tussen de bestaande bedrijfswoning op nummer 82a en de champignonkwekerij op Burg. van Randwijckstraat 82 zal een nieuwe woning worden gerealiseerd. De langsgevel wordt parallel aan de weg geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1186-VG01_0006.png"


Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.

3.1 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie en -verordening, vastgesteld in 2014, worden tweemaal per jaar geactualiseerd.

3.1.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de huidige Omgevingsvisie Gelderland door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn doelen benoemd met betrekking tot de versterking van de economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. In januari 2019 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.

Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels.

In de Omgevingsvisie wordt niet langer strikt vastgelegd wat wel en wat niet mag, maar is ruimte voor initiatieven in een veranderende omgeving. De hoofdthema's zijn:

  • Dynamisch: economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie, bereikbaarheid;
  • Mooi: natuur, landschap, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit;
  • Divers: regionale diversiteit, andere werkwijze.

De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. In de Omgevingsvisie wordt een sterker accent gelegd op de stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Zowel in de stedelijke gebieden als op het vitaal platteland ligt de focus voornamelijk op de kwaliteit van het bestaande. De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Bij nieuwbouw in het landelijk en stedelijk gebied is daarbij per geval een goede afweging van belang.


De provincie wil en durft hierin te variëren: grote ontwikkelingen dienen in principe in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden, maar kleinschaligere ontwikkelingen zijn ook in het landelijk gebied mogelijk, mits de ontwikkeling iets toevoegt ('een plus is'). De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is een belangrijk hulpmiddel om tot een goede locatiekeuze te komen. Deze ladder is gebaseerd op de rijksladder voor duurzame verstedelijking en is een richtinggevend instrument om te komen tot goed gemotiveerde ruimtelijke keuzes. In de Omgevingsverordening, vastgesteld op 24 september 2014, is vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt aangegeven dat er sprake is van een actuele behoefte waarin wordt voorzien. Vervolgens geldt de volgende voorkeursvolgorde:

  • 1. opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door hergebruik van bestaande gebouwen, herstructurering of transformatie;
  • 2. opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door nieuwbouw op beschikbare gronden;
  • 3. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio door hergebruik van bestaande gebouwen, herstructurering of transformatie;
  • 4. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio op een locatie aansluitend aan het stedelijk gebied, die passend is of wordt ontsloten;
  • 5. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio op een locatie die niet aansluit aan het stedelijk gebied, maar die passend is of wordt ontsloten.

3.1.1.1 Doorwerking planvoornemen

Ingevolge de omgevingsvisie Gelderland, dienen functieveranderingen in het buitengebied te voldoen aan het beleidskader 'hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied' van de regio rivierenland. De toets van het planvoornemen aan het regionale beleidskader is weergegeven in paragraaf 3.2.1 van deze toelichting. Uit deze paragraaf komt naar voren dat het planvoornemen voldoet aan genoemd beleid.

Het initiatief sluit door hergebruik/ transformatie van bestaand bebouwd gebied uitstekend aan op de doelen van de Omgevingsvisie.

3.1.2 Omgevingsverordening Gelderland

Een omgevingsverordening is een juridische vastlegging van de provinciale omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening Gelderland van 16 oktober 2014, vastgesteld naar aanleiding van de omgevingsvisie, en geactualiseerd in december 2017, staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. In januari 2019 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.

De regels in een omgevingsverordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied of delen daarvan. In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels over onderwerpen die van provinciaal belang zijn:

  • verstedelijking
  • wonen
  • detailhandel
  • recreatiewoningen en -parken
  • glastuinbouw
  • waterwingebied
  • grondwaterbeschermingsgebied
  • oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening
  • ecologische hoofdstructuur
  • waardevol open gebied
  • nationaal landschap.

Al deze kwaliteiten wil de provincie behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken, zonder de leefbaarheid van het gebied aan te tasten. Alleen door een goed samenspel tussen grondgebruikers en overheden kan een duurzaam landgebruik en een aantrekkelijk landschap worden gerealiseerd.

3.1.2.1 Doorwerking planvoornemen

Voor het plangebied zijn geen specifieke waarden aangewezen. In de Omgevingsverordening zijn evenmin specifieke regels opgenomen voor functiewijziging.

Er wordt een woning toegevoegd met voorliggend wijzigingsplan. Het college stelt in het meest actuele woningbouwprogramma (2015-2025) het belangrijk te vinden dat er permanent kan worden teruggevallen op een soort van buffer (contingent) ten behoeve van kleine planinitiatieven, omdat deze in een duidelijke behoefte voorzien. Te denken valt hierbij aan de VAB-regeling (vrijkomende agrarische bebouwing). De realisatie van een woning in ruil voor de sloop van bedrijfsgebouwen op grond van het VAB-beleid past derhalve in het meest actuele woningbouwprogramma van gemeente Maasdriel en de regionale afspraken over regio totalen.

3.2 Regionaal beleid

3.2.1 Beleidskader hergebruik vrijgekomen bedrijfsbebouwing in het buitengebied (VAB) Bommelerwaard

Op 6 juni 2008 is het Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied voor de regio Rivierenland vastgesteld. Op 5 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een besluitdocument vastgesteld, waar op een aantal onderdelen het regionale VAB beleid is aangevuld. In maart 2017 is het beleid geheel geactualiseerd door gemeenten Zaltbommel en Maasdriel.

3.2.1.1 Algemene voorwaarden

Door hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied willen de samenwerkende gemeenten in de regio Rivierenland de vitaliteit en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied behouden en vergroten, zonder de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te beperken.


Er zijn een aantal uitgangspunten waaraan hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied in alle gevallen moet voldoen. Dit betreffen:

  • de regeling voor functieverandering is alleen van toepassing op vrijkomende en vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied die met een vergunning is opgericht en minstens vijf jaar rechtmatig is gebruikt (d.w.z. conform de bestemming uit het vigerende bestemmingsplan);
  • de regeling voor functieverandering geldt voor recent vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen (waarvan de bestemming al is omgezet in bijvoorbeeld een woonbestemming). In dit beleidskader is voor beide soorten bebouwing het begrip vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebiedvan toepassing;
  • bij functieverandering moet uiteraard worden voldaan aan alle geldende wet- en regelgeving op het gebied van o.a. geluid, luchtkwaliteit, natuur en flora- en fauna;
  • functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen mag niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  • bij functieverandering moet de bestaande infrastructuur toereikend zijn voor de nieuwe functie. Nieuwe functies mogen dan ook geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
  • nieuwe bebouwing wordt alleen toegestaan wanneer deze op een goede landschappelijke en stedenbouwkundige wijze kan worden ingepast in het buitengebied;
  • buitenopslag van goederen en stalling buiten is niet toegestaan;
  • detailhandel is slechts toegestaan voor kleinschalige verkoop van ter plaatse geproduceerde of streekeigen producten waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
  • functieverandering wordt geeffectueerd door aanpassing van de agrarische bestemming binnen afzienbare termijn;
  • overige gronden, die niet tot de nieuwe functie behoren, krijgen een agrarische bestemming zonder bouwvlak;
  • indien sprake is van een wijziging in een bedrijfsmatige functie dient de bedrijfslogistiek, waaronder laad- en losactiviteiten en parkeren worden verstaan, geheel op eigen erf te worden afgewikkeld dan wel plaats te vinden;
  • de gemeente kan een eigen systeem van extra verevening hanteren.

Bij sloop van meer dan 3500 m2 glasopstanden mag ter compensatie 1 vrijstaande woning tot maximaal 750 m3 worden gerealiseerd.

Uitgangspunt is dat nieuwbouw plaatsvindt op het perceel waar ook de sloop plaatsvindt. Soms zijn daartoe aantoonbaar geen mogelijkheden of is een andere locatie ruimtelijk gezien een goed alternatief. In deze gevallen kan de nieuwbouw ook op een andere locatie/perceel binnen de Bommelerwaard plaatsvinden, mits daarbij een, vanuit het oogpunt van ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit, goed plan wordt overlegd.

3.2.1.2 Doorwerking planvoornemen

In het plangebied zullen alle voormalige glasopstanden, gebruikt voor een aardbeienkwekerij, met een oppervlakte van ca 5551 m2 worden gesloopt. Ook zullen de tunnelkassen en het waterbassin worden verwijderd. In ruil daarvoor wordt een bouwvlak voor een vrijstaande woning gerealiseerd.

De volgende punten worden aangehaald, waarmee wordt aangetoond dat met het planvoornemen wordt voldaan aan deze beleidsnotitie:

  • er worden meer dan 3500 m² bedrijfsgebouwen gesloopt en minder dan 50% van de te slopen oppervlakte wordt teruggebouwd;
  • de nieuwe woning zal voldoen aan de bebouwingsmaten van het (reparatie) Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard;
  • voor bijbehorende bijgebouwen wordt aangesloten bij de regeling in het (reparatie) Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard;
  • de ontwikkellocatie ligt niet binnen de intensiveringszone glastuinbouw;
  • er is sprake van een vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied, die met vergunning is opgericht en minstens vijf jaar rechtmatig is gebruikt;
  • met de nieuwe functie is geen sprake van een grote verkeer aantrekkende werking;
  • de nieuwe bebouwing is op een goede landschappelijke en stedenbouwkundig wijze ingepast in het buitengebied;
  • buitenopslag van goederen en stalling is niet aan de orde;
  • detailhandel is niet aan de orde.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie en Plan-MER Maasdriel

4.4.1 Structuurvisie en Plan-MER Maasdriel


De Structuurvisie Plus, die is vastgesteld op 8 april 2004, geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2014. Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.


Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorende uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven. Voor wat betreft de mogelijkheden nieuwe woningen te realiseren zijn de analyse en visie per dorpskern uit de Structuurvisie Plus uit 2004 en de zoekgebieden voor toekomstige woningbouw (de zogenoemde "rode contour") als uitgangspunt gehanteerd.

Het plangebied is grotendeels aangeduid als komgebied, waar het behouden en versterken van natuur- en landschapswaarden en de karakteristieke verkavelingspatronen vanuit cultuurhistorisch en ecologisch oogpunt zeer gewenst is. Andere functies en ontwikkelingen worden zoveel mogelijk geweerd en/of beperkt qua ruimtebeslag en andere eigenschappen die de openheid in gevaar brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1186-VG01_0007.png"

3.3.1.1 Doorwerking planvoornemen

Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie. Door het slopen van de bedrijfsbebouwing in komgronden en het terug bouwen van een VAB-woning binnen bestaand(e) kern/lint wordt een bijdrage geleverd aan de landschappelijke kwaliteit. Door de sloop zullen doorzichten worden verbeterd, wat bijdraagt aan de doelstellingen voor de komgronden.

3.3.2 Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard

De voorgestelde gebruikswijziging van het bouwperceel is getoetst aan de voorwaarden, behorende bij de wijzigingsbevoegdheid, zoals deze vermeld zijn in artikel 29.4 van het Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard.
Het initiatief bestaat uit het wijzigen van de bestemming ‘Agrarisch’ in de bestemming ‘Wonen’, om zodoende de bedrijfswoning te kunnen gebruiken voor burgerbewoning en een woning toe te voegen. De bouwwerken en voorzieningen van de aardbeienkwekerij worden gesloopt.


De voorwaarden die in artikel 29.4 zijn opgenomen, luiden als volgt (met erachter cursief de verantwoording):

  • het bestaande bedrijf dient geheel te worden beëindigd;

De bestaande aardbeienkwekerij wordt binnen afzienbare termijn beeindigd. De glasopstanden zullen worden gesloopt waardoor de bedrijfvoering ook niet meer mogelijk zal zijn.

  • voorafgaand aan de wijziging dient de op het perceel aanwezige voormalige bedrijfsbebouwing, inclusief bijbehorende installaties, verhardingen en wat dies meer zij, te worden gesloopt, respectievelijk verwijderd dan wel dient zekerheid voor de sloop en/of verwijdering te worden gesteld in de vorm van een bankgarantie. Uitgezonderd hiervan is de hoeveelheid bij recht toegestane bijbehorende bouwwerken en de monumentale gebouwen of gebouwen die door de gemeente zijn aangemerkt als karakteristiek en/of beeldbepalend;

De agrarische voorzieningen, zoals tunnelkassen en waterbassin, worden verwijderd. De kassen zullen worden gesloopt en de bedrijfsverharding wordt verwijderd. Een gedeelte binnen en buiten het bouwvlak wordt gewijzigd naar Wonen en via een privaatrechtelijke overeenkomst alsmede voorwaardelijke verplichting wordt geborgd dat de bedrijfsgebouwen worden gesloopt.

  • het bestaande bedrijf dient aantoonbaar vijf jaar operationeel in bedrijf te zijn geweest;

Het bedrijf is begin de jaren '70 gerealiseerd. Zodoende is het meer dan vijf jaar in bedrijf geweest.

  • nieuwbouw vindt plaats op het perceel waar ook de sloop plaatsvindt, tenzij initiatiefnemer aantoont dat dit vanuit landschappelijke en/of ruimtelijke overwegingen ongewenst is, in welk geval tevens dient te worden aangetoond dat de alternatieve locatie op basis van de genoemde overwegingen wel aanvaardbaar is;

De VAB-woning wordt binnen 20 meter van de bestaande woning gerealiseerd;

  • De gronden zijn niet aangeduid als: 'overige zone - intensiveringsgebied' en 'overige zone - reserveconcentratiegebied';

De gronden zijn niet aangeduid als: 'overige zone - intensiveringsgebied' en 'overige zone - reserveconcentratiegebied'. Er is sprake van extensiveringsgebied

  • alle vrijgekomen bebouwing zonder karakteristieke of monumentale waarde, voor zover het betreft boventallige bebouwing, welke buiten het bereik van de na wijziging maximaal toegestane oppervlakte valt, wordt afgebroken;

5551 m2 glasopstanden, het waterbassin en de tunnelkassen worden gesloopt/ verwijderd. De bedrijfsverharding wordt verwijderd. De bestemming wordt gewijzigd naar Wonen en via een privaatrechtelijke overeenkomst alsmede voorwaardelijke verplichting is/ wordt geborgd dat de bedrijfsgebouwen worden gesloopt.

  • bij de maatvoering wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
  • voor Wonen:
    • 1. mag, naast de voormalige bedrijfswoning, na sloop, vervangende nieuwbouw ten behoeve van een woning plaatsvinden overeenkomstig de opgenomen maatvoering in de tabel.

Er wordt een woning toegevoegd aan de noordzijde met een inhoud van maximaal 750 m3.

    • 1. dienen de nieuwe woning(en) en de bijgebouwen landschappelijk en stedenbouwkundig verantwoord ingepast te worden; In het plangebied zullen alle voormalige glasopstanden, gebruikt voor een aardbeienkwekerij, met een oppervlakte van ca 5551 m2 worden gesloopt. Ook zullen de tunnelkassen en het waterbassin worden verwijderd. In ruil daarvoor wordt een bouwvlak voor een vrijstaande woning gerealiseerd. Hierdoor is sprake van een aanzienlijke landschappelijke kwaliteitsverbetering.
    • 2. zijn na wijziging, in aanvulling op de voorwaarden zoals hierboven genoemd, de regels voor 'Wonen' van toepassing; De regels voor Wonen zijn opgenomen in voorliggende wijzigingsplan.
    • 3. in afwijking van het voorgaande lid mag, indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en dit minder is dan 500 m², of 400 m2 in het geval van paddenstoelenteelt , 60% van de gesloopte bebouwing teruggebouwd worden als bijgebouw tot maximaal 250 m². Er is geen sprake van extra bijgebouwen, bovendien is er sprake van meer dan 500 m2 sloopoppervlakte.


Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Geurhinder
4.1.1.1 Wettelijk kader

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

De wet bevat normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Op grond van de Wgv gelden vaste afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Bij deze afstanden gaat het om dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld (de extensieve veehouderijen). De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat gehouden wordt. De te toetsen afstand wordt gemeten tussen de buitenzijde van een geurgevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt.


Daarnaast moet de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf (onafhankelijk van de diersoort die er gehouden wordt) minimaal 25 meter bedragen tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 50 meter bedragen tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. De bedrijfswoning die tot de veehouderij zelf behoort wordt niet aangemerkt als geurgevoelig object.

Op basis van de wet kan de gemeente een geurverordening vaststellen, die tot doel heeft woningbouw in de dorpen veilig te stellen en de geurbelasting van de bestaande woongebieden niet of nauwelijks toe te laten nemen. Op basis van deze verordening kunnen de afstanden waarmee rekening moet worden gehouden worden beperkt.


Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een gebiedsvisie en vervolgens de geurverordening vastgesteld, zoals bedoeld in de Wgv. De verordening is op 3 maart 2011 in werking getreden.
In afwijking van de waarden (afstanden), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wet geurhinder en veehouderij gelden:

  • voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom: 50 meter
  • voor een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom: 25 meter.

Woningen welke voortkomen uit het VAB-beleid worden geschaard onder artikel 3 lid 2 van de Wgv, waardoor deze woningen, ten aanzien van het aspect geur, gelijk worden gesteld aan bedrijfswoningen.

De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten.

De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een intensieve veehouderij ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratie gebied of een niet concentratie gebeid. De gemeente Maasdriel is gelegen in een zogenaamd niet-concentratiegebied. Voor niet-concentratiegebieden geldt als standaard norm 2 OU/m3 voor locaties binnen de bebouwde kom en 8 OU/m3 voor locaties buiten de bebouwde kom. Indien de berekende geur belasting lager is dan de van toepassing zijnde norm, staat dit de realisatie van een nieuw geurgevoelig object niet in de weg.

4.1.1.2 Onderzoek

De geurhinder die feitelijk in een bepaald gebied op kan treden wordt bepaald door zowel de achtergrondbelasting als de voorgrondbelasting in dat gebied. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd.

Voorgrondbelasting

Onderzocht is welke veehouderijen in de omgeving aanwezig zijn waarvoor de vaste afstanden gelden. Op circa 750 m afstand ligt de dichtstbijzijnde veehouderij aan de Burgemeester van Randwijckstraat 90. Deze afstand is groter dan de minimale afstand die geldt vanuit de wetgeving (Wet geurhinder en veehouderij of Activiteitenbesluit milieubeheer), alsmede de geurverordeningen. De maximale afstand vanuit deze wetgeving en de geurverordening van Maasdriel is, zoals in 4.1.1.1 aangegeven, 25 meter.

Voor diercategorieën met een geuremissiefactor dient binnen een straat van 2 kilometer rond het plangebied beoordeeld worden. In de omgeving van de planlocatie zijn de volgende veehouderijen met diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. Op een afstand van 0,75 kilometer ligt het dichtstbijzijnde bedrijf met dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld aan de Burg van Randwijckstraat 90 met 3 vleesstieren. De planlocatie ligt op voldoende afstand van deze veehouderij. Dit bedrijf vormt door de beperkte omvang ook geen rol van betekenis in de achtergrondbelasting. Andere veehouderijen liggen allen op (ruim) meer dan 1 kilometer.

Achtergrondbelasting

In de onderhavige situatie geldt, op basis van de kaarten “achtergrond belasting, huidige situatie geur” en “Achtergrond belasting , maximaal toekomstige situatie” (d.d. 16 december 2010) uit de “Gebiedsvisie geurhinder en veehouderij Gemeente Maasdriel”, voor de planlocatie in de toekomstige situatie een goed goed leefklimaat (milieukwaliteit) op basis van de achtergrondbelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1186-VG01_0008.png"

4.1.1.3 Conclusie

Ten aanzien van het nieuwe pand is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de nieuwe woning.

4.1.2 Geluid
4.1.2.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).

Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).

4.1.2.2 Onderzoek wegverkeer

Onderzoek naar de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer is uitgevoerd (zie Bijlage 1) omdat het plan gelegen is binnen de geluidzone van de Burgemeester van Randwijckstraat. De geluidbelasting is bepaald op de voorgevel, 28 meter uit de as van de weg. Daarnaast is de 48 dB en 63 dB contour bepaald gezien de ligging van de voorgevel kan wijzigen.

De 48 dB geluidcontour bevindt zich op een afstand van ongeveer 60 meter vanuit de weg-as.

Bij de gemeente Maasdriel is een verzoek tot vaststelling van een hogere waarde van 52 dB Lden ingediend voor het bouwen op een afstand van 28 meter vanuit de as van de weg.

Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal een berekening geluidwering gevels worden bijgevoegd waarbij moet worden uitgegaan van de feitelijke geluidbelasting van 57 dB Lden.

4.1.2.3 Onderzoek bedrijven

De grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden mogelijk overschreden vanwege:

  • Geluidsbelasting van de koelinstallatie van de champignonkwekerij aan de Burgemeester Van Randwijckstraat 80.
  • Laad- en losactiviteiten en aanverwante transportbewegingen (vrachtverkeer) bij de loods aan de Burgemeester van Randwijckstraat 82.

Omdat een belemmering van de bedrijfsvoering bij nr. 80 en 82 daardoor niet is uitgesloten, evenmin als het optreden van geluidhinder bij de nieuwe woning, is akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie Akoestisch rapport bedrijven.

Met de realisatie van de nieuwbouwwoning wordt de bedrijfsvoering van nummer 80 niet beperkt.

Met de realisatie van de nieuwbouwwoning kan de bedrijfsvoering van nummer 82 worden beperkt indien men geen maatregelen treft. Onderzoek is uitgevoerd om na te gaan welke maatregelen benodigd zijn om in de onderzochte situatie te voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit. Met het toepassen van dove geveldelen (op de verdieping) in combinatie met een geluidscherm (met een acceptabele hoogte maximale bouwhoogte van erfafscheidingen niet overschrijdt) kan voldaan worden aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit.

In voorliggende plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat passende maatregelen getroffen moeten worden.

4.1.3 Bodem
4.1.3.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

4.1.3.2 Onderzoek

Door Verhoeven Milieutechniek is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage Bijlage 3 Bodemonderzoek).

Voor de onderzoekslocatie werd de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een bodemverontreiniging.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de gestelde hypothese verworpen, aangezien in de grond ter plaatse van de toekomstige nieuwbouw geen verhoogde gehalten zijn aangetoond voor zowel de NEN-parameters en OCB. In het grondwater is maximaal een licht verhoogd gehalte (t.o.v. streefwaarde) voor barium aangetoond.

De aangetoonde verhoogde gehalten betreffen overschrijdingen van de streef- en/of achtergrondwaarden en zijn vergelijkbaar met de aangetoonde gehalten uit het nulsituatie bodemonderzoek. Aangezien de (gestandaardiseerde) meetwaarden de index van 0,5 niet overschrijden, zijn geen vervolgstappen in het kader van de Wbb noodzakelijk.

Uit de zintuiglijke waarnemingen blijkt dat er geen bijmengingen met bodemvreemde materialen zijn aangetroffen in de grond (puin, bakstenen, asbestverdachte plaatmaterialen etc.). Op basis hiervan is een verkennend onderzoek naar asbest middels proefgaten en analyses niet noodzakelijk ter plaatse van de nieuwbouwlocatie.

Ter plaatse van de voormalige aardbeienkwekerij zijn maximaal licht verhoogde gehalten voor zware metalen en organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB) aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten voor zware metalen aangetoond. De teeltlaag is niet verontreinigd met OCB.

Op basis van de beoordeling van de ODR van het reeds uitgevoerde verkennend- en eindsituatie bodemonderzoek en op basis van advies van de ODR voor het vervolgtraject is voor het verkennend onderzoek naar asbest de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van asbest in de bodem. Op basis van de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten wordt deze hypothese verworpen, aangezien zowel zintuiglijk (> 20 mm) als analytisch (< 20 mm) geen asbestverdachte materialen in de meest verdachte bovengrond met bijmengingen van zwak baksteen, zwak grind en sterk puin zijn aangetroffen. Tevens zijn zintuiglijk in de onderliggende zintuiglijk schone grondlagen geen asbestverdachte materialen (> 20 mm) en geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen. Analytisch onderzoek van deze onderliggende grondlagen is derhalve niet noodzakelijk.

Middels het uitgevoerde verkennend onderzoek naar asbest (zie Bijlage 4) is in voldoende mate aangetoond dat, zintuiglijk en analytisch, ter plaatse van het pad ten westen van de kas géén (ernstige) grondverontreiniging aanwezig is met asbest.

Op basis van het onderzoek bestaan geen belemmeringen meer tegen de voorgenomen herontwikkeling.

4.1.3.3 Conclusies en aanbevelingen

Met het uitgevoerde verkennend en eindsituatie bodemonderzoek en aanvullend asbestonderzoek is de milieuhygienische kwaliteit van de bodem voor de onderzoekslocatie gelegen aan de Burgemeester van Randwijckstraat 82a te Rossum in voldoende mate vastgesteld. Vanuit milieuhygienisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen nieuwbouw en beeindiging van de bedrijfsactiviteiten. Tevens is de eindsituatie in voldoende mate vastgelegd.

4.1.4 Externe veiligheid
4.1.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risico aanvaarding.

4.1.4.2 Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:

  • het invloedsgebied van een Bevi-inrichting;
  • de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
  • het invloedsgebied van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water.

In onderstaande afbeelding is de voorvertoning van de Risicokaart weergegeven, het plangebied blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1186-VG01_0009.png"

Volgens de risicokaart zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan. In de nabijheid van het plangebied ligt een buisleiding. Het betreft twee aardgastransportleidingen van leidingbeheerder Gasunie (nr. A-527-05 en W531-03) De afstand tussen deze aardgastransportleidingen en het plangebied bedraagt respectievelijk ca. 600 en ca. 250 meter.

Aanvullend op de risicokaart is tevens de risicoatlas hoofdvaarwegen Nederland geraadpleegd.
Uit deze risicoatlas, opgesteld door AVIV in opdracht van Rijkswaterstaat, volgt dat de 10-6 contour voor de Maas op de oever ligt behoudens een enkele plaats in Rotterdam. Daarmee is deze transportroute geen belemmering in het kader van externe veiligheid voor dit plan.

Aardgastransportleiding

De leiding (nr. A-527-05) heeft een diameter van 457 mm en een druk van 66 bar. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar ligt niet buiten de leiding. Het plaatsgebonden risico hoeft daarom niet te worden beoordeeld.

Het invloedsgebied van de leiding reikt tot 240 meter aan weerszijden van de leiding. Het plangebied ligt hier niet binnen.

De leiding (nr. W531-03) heeft een diameter van 168 mm en een druk van 40 bar. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar ligt niet buiten de leiding. Het plaatsgebonden risico hoeft daarom niet te worden beoordeeld.

Het invloedsgebied van de leiding reikt tot 70 meter aan weerszijden van de leiding. Het plangebied ligt hier niet binnen.

4.1.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat in het kader van externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn ten aanzien van onderhavige ontwikkeling.

4.1.5 Bedrijven en milieuzonering
4.1.5.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

4.1.5.2 Onderzoek

Omgevingstype

In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een gemengd gebied, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat sprake is van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies direct grenzend aan elkaar en de korte afstand tot andere bedrijven en de korte afstand tot de N322 en N831. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, gereduceerd kunnen worden met één stap.


Categorie bedrijvigheid

In onderstaande tabel is weergegeven welke type inrichtingen in de omgeving van de locatie zijn gelegen, tot welke VNG-categorie deze behoren, wat de bijbehorende richtafstand is rekening houdende met omgevingstype ‘gemengd gebied’. De kolom ‘werkelijke afstand’ is de afstand van de inrichtings-/bedrijfsgrens tot de gevel van de dichtstbijzijnde nieuwe woning. Tevens is aangegeven wat het maatgevende aspect (geur, geluid of stof) is.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 22 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5263, wordt de richtafstand gemeten vanaf de grens van de milieubelastende bestemming tot de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

Vergunningvrij bouwen is evenwel niet mogelijk binnen de veiligheidsafstanden van bedrijven (BOR, bijlage 2 artikel 5 sub 3).

Zelfstandige bewoning van bestaande bijbehorende bouwwerken is op grond van de bestemming Wonen expliciet uitgesloten. Hierom kan gemeten worden tot aan het bouwvlak van de woning.

Adres   Omschrijving   VNG categorie   Richtafstand   Werkelijke afstand   maatgevend aspect  
Burg. van Randwijckstraat 45   Kapsalon (aan huis)   2   10 m   ca.70 m   geluid  
Burg. van Randwijckstraat 47a-49-49a   Financiele dienstverlening   1   0 m   80 m   geluid  
Burg. van Randwijckstraat 74   Autobedrijf   2   10 m   200 m   geluid  
Burg. van Randwijckstraat 80   Champignonteelt   2   10 m   ca 18 m   geur, geluid  
Burg. van Randwijckstraat 84   Voormalig agrarisch   2   10 m   73 m   geluid  
Burg. van Randwijckstraat 86   Voormalig agrarisch   2   10 m   222 m   geluid  
Burg. van Randwijckstraat 86a   Boomkwekerij   2   10 m   260 m   geluid  

4.1.5.3 Conclusie

Aan alle richtafstanden wordt met het plan voldaan, gemeten tot aan het bouwvlak voor de nieuwe woning. Vanwege de functiewijziging naar Wonen worden enerzijds de bestaande bedrijven in de directe omgeving niet belemmerd in hun activiteiten en vergunde rechten. Tevens wordt anderzijds ter plaatse van het plangebied een voldoende woon- en leefklimaat gewaarborgd.

4.1.6 Luchtkwaliteit
4.1.6.1 Wettelijk kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.1.6.2 Onderzoek

Beoordeling luchtkwaliteit

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van 1 nieuwe woning.

Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard wijziging 2019, Burg. van Randwijckstraat 82a' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.1.6.3 Conclusie

De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).

4.1.7 Spuitzones
4.1.7.1 Wettelijk kader

Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld, zoals fruitbomen, en nabij gelegen woningen1 .

In de ruimtelijke ordeningspraktijk bestaat een vuistregel om een afstand van 50 meter aan te houden. Het is een afstand dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State algemeen wordt toegepast en geaccepteerd wordt tussen percelen met open teelten en woningen2 .

Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden.

Op basis van de per 1 januari 2018 verplichte driftreductie van 75%, blijkt dat de regulier toegepaste beschermingszone van 50 meter niet meer actueel is. Uit onderzoek blijkt dat indien de wettelijke DRT 75 wordt toegepast er zonder maatregelen sprake is van een maximale contour van 30 meter.

De woningen zijn een spuitzone gevoelige object. Bij het beoordelen van de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermende middelen wordt gekeken naar de gezondheid van mensen en de kwaliteit van het oppervlaktewater.

4.1.7.2 Onderzoek

De in de praktijk gehanteerde vuistregel voor minimale afstand is een indicatieve afstand. Dat wil zeggen dat er omstandigheden zijn waarin hiervan kan worden afgeweken. Voor de gemeente bestaat er een onderzoeksplicht naar de te hanteren afstand in de specifieke situatie. In de nabijheid van het plangebied zijn geen boomgaarden. De dichtstbijzijnde boomgaard staat op ruim 150 meter van de nieuwe woning.

Binnen de agrarische bestemming is het evenwel mogelijk om boomgaarden te hebben/ houden. Ingevolge jurisprudentie over spuitzones hoeft niet in alle gevallen rekening te worden gehouden met agrarische gronden waar fruitbomen mogelijk zijn (zie uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524)).

Indien de wijziging van het gebruik van de agrarische gronden naar teelt met een spuitzone binnen de planperiode niet wordt voorzien en als de eigenaar/gebruiker van de gronden geen concreet voornemen heeft om de gronden als boomgaard te gebruiken is zo'n wijziging zodanig onwaarschijnlijk dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt, geen rekening hoeft te houden met spuitzones.

Bovenstaande is hier van toepassing en dus behoeft er geen rekening te worden gehouden met spuitzones.

4.1.8 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is bepaald of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen.

Dat is het geval wanneer het een plan of besluit kaderstellend is voor m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten als genoemd in onderdeel C of D.


Onderdeel D van het Besluit m.e.r. bevat grotendeels dezelfde activiteiten als onderdeel C. Voor activiteiten, die boven de drempelwaarden van onderdeel D, maar beneden die van onderdeel C vallen, geldt niet een directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r.-beoordelingsplicht. In deze m.e.r.-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Voor activiteiten die beneden de indicatieve drempelwaarden van onderdeel D vallen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage inwerking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat vanaf 16 mei 2017 een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is een extra stap in de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het nut van deze notitie is dat al in een vroeg stadium beoordeeld wordt of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. De beslissing van het bevoegd gezag of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld, vindt plaats op basis van deze notitie. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn).

De notitie moet ingediend worden bij het bevoegd gezag. Deze aanmeldnotitie is vormvrij, maar en aantal aspecten moet in de notitie aan bod komen: [1] kenmerken van het project, [2] plaats van het project, [3] kenmerken van de potentiële effecten.

Onderstaande paragraaf, samen met de rest van paragraaf 4.1 Milieu wordt beschouwd als aanmeldnotitie.

Kenmerken van het project

De ontwikkeling is een activiteit van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) omdat op de locatie Burgemeester van Randwijckstraat ong. aansluitend aan een agrarisch perceel een onbebouwd perceelsgedeelte wordt omgevormd naar een bebouwd perceel met de bestemming Wonen. Een uitgebreide beschrijving van het project en de stedenbouwkundig opzet is opgenomen in hoofdstuk 2. Met de ontwikkeling neemt de bebouwde oppervlakte als gevolg van sanering van een glastuinbouwbedrijf fors af.

Plaats van het project

Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kern. Woonstraten, bestaande uit vrijstaande woningen, worden afgewisseld door verschillende bedrijven, zowel agrarisch als niet-agrarisch.

Binnen het plangebied en in de omgeving hiervan, is geen sprake van Natura2000 gebieden of van gronden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur en hebben derhalve slechts een lokaal effect.

Kenmerken van mogelijke effecten

Relevante effecten voor het voorgenomen project betreft de archeologie. Ten aanzien van bodem, grondstoffen, geur, lucht, veiligheid en water heeft de voorgenomen activiteit geen effecten van betekenis voor de locatie en de omgeving.

Ruimtelijke visuele effecten

De voorgenomen activiteit heeft nauwelijks invloed op de ruimtelijk-visuele effecten voor het landschap binnen het plangebied en de nabije omgeving, omdat de activiteit de bouw van een woning betreft in bebouwde omgeving waarbij de sloop van het voormalige glastuinbouw een veel groter (positief) ruimtelijk-visueel effect heeft. Ten aanzien van het landschapsbeeld in groter verband geeft de voorgenomen activiteit geen spanning met landschapswaarden.

Mobiliteit

Het plangebied ligt aan de Burg. van Randwijckstraat. Deze straat vormt vanuit Rossum de grootste verkeersafwikkeling naar de provincialeweg en A2. De bouw van één nieuwe woning zal de huidige verkeersproductie toe laten nemen. Gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de huidige intensiteit van de Burg. van Randwijckstraat zijn de extra verkeersbewegingen marginaal. Daarnaast worden er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein toegevoegd.

Grond)water

Er is geen compenserende waterberging benodigd voor de toename van het verhard oppervlak door de ontwikkeling van de woning. Er is namelijk geen toename van verharding.

Effecten op beschermde flora en fauna

Flora- en faunasoorten kunnen gevoelig zijn voor bepaalde milieu-invloeden zoals verzuring, vermesting, trilling, optische verstoring enzovoorts. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal en heeft geen effect op planten en dieren buiten het plangebied. De activiteit heeft geen effect op kwaliteit en kwantiteit van grond- en oppervlaktewater, geen emissie van milieuverontreinigende stoffen, geen licht- en geluidsverontreiniging, verdrogend effect of anderszins een negatieve invloed. Door de bedrijfsbeeindiging zal de stikstofdepositie afnemen.

Conclusie

Op basis hiervan, en op basis van de overige in dit hoofdstuk behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

4.2.1.1 Wettelijk kader

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek en mogelijke opgravingen wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.

Erfgoedwet

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

4.2.1.2 Onderzoek

Op de archeologische beleidskaart staat aangegeven waar en voor welke bodemverstoringen vrijstelling verleend wordt van archeologisch onderzoek. Daarvoor zijn negen categorieën archeologische waarden onderscheiden: Waarde-Archeologie 1 t/m 8 en geen Waarde- Archeologie. In de tabel is te zien welke vrijstelling per archeologische waarde geldt. De vrijstellingsgrenzen zijn uitgedrukt in een oppervlakte en een diepte. De onderzoekplicht geldt wanneer zowel de diepte- als ook de oppervlaktemaat door bodemingrepen wordt overschreden.

Er wordt een woning met bijgebouwen gerealiseerd op een onbebouwd perceelsgedeelte. De ondergrenzen voor de onderzoeksplicht zijn bepaald op 30 cm diepte en 5000 m2. Een archeologisch onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd. De archeologische dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 8 zijn overgenomen in de regels en verbeelding van voorliggende plan.

4.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.2 Cultuurhistorie
4.2.2.1 Wettelijk kader

Modernisering Monumentenzorg (2009)

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in een bestemmingsplan aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.


Erfgoedwet (2016)

De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

4.2.2.2 Onderzoek

Er zijn (in de directe omgeving van) het plangebied geen rijks- en gemeentelijke (gebouwde) monumenten of archeologische rijksmonumenten aanwezig. Het plan betreft de realisatie van één woning. Er is geen sprake van een monumentale status. Evenmin is er sprake van een cultuurhistorische waarde op grond van de cultuurhistorische waardenkaart Gelderland.

De planlocatie is geen aardkundig waardevol gebied.

4.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Beleid waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.3.2 Onderzoek
4.3.2.1 Huidige situatie

Watergangen

Binnen het plangebied ligt een A-watergang. Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1186-VG01_0010.png"


Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud.


Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed, gemeten uit de insteek. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed. C-watergangen hebben geen beschermingszone.

Natuurwaarden

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur respectievelijk het gelderse natuurnetwerk en is niet gelegen in een hydrologische beschermingszone voor natte natuur.

Veiligheid

In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.

De primaire waterkering kent ook een buitenbeschermingszone, waarop de keur van Waterschap Rivierenland van toepassing is. Het aangegeven plangebied ligt in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. In deze buitenbeschermingszone zijn de volgende zaken niet toegestaan zonder vergunning; afgravingen en seismische onderzoeken, werken met een overdruk van 10 bar en explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen. Onder de noemer afgravingen worden diepe ontgravingen verstaan en daaronder valt ook ondergronds bouwen. Uitgangspunt hierbij is dat de ontgrondingen geen nadelige invloed mogen hebben op de functie van de waterkering, alsmede de waterhuishouding.

De nieuwe woning is geprojecteerd binnen de buitenbeschermingszone.


Waterkwaliteit (algemeen)

Hieronder volgen een aantal algemene aandachtpunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.

Het perceel zal voor (huishoudelijk) afvalwater aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.

Riolering en zuiveringswerken

In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.

4.3.2.2 Toekomstige situatie

De glasopstanden van een aardbeienkwekerij met een oppervlakte van ca. 5551m2 worden gesaneerd, alsmede de bijbehorende tunnelkassen en waterbassin. In ruil daarvoor wordt een woning met bijgebouwen en erfverharding gerealiseerd. De verhardingsoppervlakte neemt hierdoor aanzienlijk af, wat betekent dat niet gecompenseerd hoeft te worden.

4.3.2.3 Wateroverleg

Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd op 11 november 2018 via de website www.dewatertoets.nl (zie Bijlage 5). Op basis van deze toets wordt de normale watertoetsprocedure gevolgd. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland.

4.4 Flora en Fauna

4.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.

De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard wijziging 2019, Burg. van Randwijckstraat 82a' het volgende gemeld.

4.4.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en natuurwaarden. In het kader van de Wet Natuurbescherming dient een oriënterend onderzoek uitgevoerd te worden naar de mogelijke negatieve effecten voor beschermde flora en fauna.

Tevens dient onderzocht te worden of de beoogde ontwikkeling een negatief effect heeft op omliggende Natura2000 gebieden. Voor de dichtstbij gelegen Natura2000 gebieden is bepaald of effecten optreden.

4.4.2.1 Gebiedsbescherming

Door Blom Ecologie is een voortoets uitgevoerd waarvan de resultaten zijn opgenomen in Bijlage 7.

De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000-gebieden, Belangrijk Weidevogelgebied of het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van circa 1,3 km is het Natura2000-gebied Rijntakken gelegen (figuur 2). De planlocatie ligt op een afstand van 325 m ten noorden van een Natuurnetwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk) en 1,3km ten zuidwesten van een Natuurnetwerk Nederland dat tevens de status Natura 2000-gebied draagt (onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1186-VG01_0011.png"

De planlocatie ligt op een afstand van 1,3km tot het Natura 2000-gebied Rijntakken (bron:
kaarten.gelderland.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1186-VG01_0012.png"

De planlocatie ligt op een afstand van circa 325m tot het Natuurnetwerk Nederland (bron:
kaarten.gelderland.nl).

Effecten op beschermde gebieden

De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van agrarische bebouwing en de ontwikkeling van een vrijstaande woning. Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Vanwege de beperkte omvang van het plan en de afstand tot Natura2000 gebied én omdat voor de VAB-ontwikkeling een glastuinbouwbedrijf wordt gesaneerd worden er geen effecten verwacht. Een Aerius-berekening is gemaakt (11 oktober 2019) die deze aanname bevestigt (zie Bijlage 6)

Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura2000-gebieden te groot is en dat de mate van deze verstoringsfactoren niet zullen leiden tot een toename. Tevens zorgen de tussen gelegen percelen, woningen en infrastructuur voor voldoende bufferwerking om deze (eventuele) tijdelijke effecten te ondervangen. De ontwikkeling resulteert niet in een significant verhoogde verkeersintensiteit. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland en Belangrijke Weidevogelgebieden is externe werking geen toetsingskader.

4.4.2.2 Soortenbescherming

Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.

Aangezien er op de locatie ingrepen uitgevoerd worden zijn negatieve effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen van strikt beschermde soorten denkbaar.

Door Blom Ecologie is een quickscan en voortoets uitgevoerd waarvan de resultaten zijn opgenomen in Bijlage 7. Het doel van een quickscan is het opsporen van strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de natuurwetgeving en het bepalen of de aanvraag van een ontheffing noodzakelijk is.

Conclusies quickscan

In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. De planlocatie heeft aannemelijk geen essentiële functie voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen.

Gedurende de ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en de vestiging van de rugstreeppad. De planlocatie heeft een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels. De groenstructuren in de siertuin als broedlocatie voor algemene broedvogels. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied en het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard
van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake. Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt.

4.4.3 Conclusie

De realisatie van het plan leidt niet tot de aantasting van omliggende Natura2000-gebieden en de instandhoudingsdoelen.

De quickscan flora en fauna dient ter onderbouwing welke risico’s er zijn ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan (Wro, art. 3.1.6). De beoogde bestemmingsplanwijziging en uitvoering hiervan leidt niet tot de aantasting van het leefgebied van beschermde soorten. Voor algemene broedvogels dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Gedurende de ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en de vestiging van de rugstreeppad.

Een aanvullend onderzoek of ontheffingsaanvraag is niet noodzakelijk.

4.5 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een agrarische bestemming naar wonen mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.

4.5.1 Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van agrarische grond naar wonen mogelijk. Dit levert een nauwelijks andere parkeer- en verkeerssituatie op.

4.5.1.1 Verkeersbewegingen

Het plangebied wordt ontsloten op de Burg. van Randwijckstraat. De agrarische bedrijfsactiviteiten worden beeindigd met dit wijzigingsplan.

Bij de berekening van het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie. Uitgaande van de richtlijnen voor verkeersgeneratie, zoals aangegeven in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW publicatie 317) bedraagt de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie 7,8 - 8,6 motorvoertuigen/etmaal voor de (vrijstaande koop)woningen, uitgaande van 'buitengebied'. Dat resulteert in afgerond 17 ritten per etmaal.

In de huidige situatie bedraagt de verkeersgeneratie 3,9 - 5,7 motorvoertuigen/etmaal per 100 m2 bvo (bedrijf arbeidsextensief, bezoekersextensief). Dat resulteert in de huidige situatie in een totaal van 266 motorvoertuigen/ etmaal (exclusief bezoekers).

Er is derhalve sprake van en forse afname van het aantal ritten ten opzichte van de autonome situatie (volgens de norm).

4.5.1.2 Parkeren

Ten aanzien van het parkeren kan worden gesteld dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm van 3 parkeerplaatsen per burgerwoning. De parkeeropgaaf kan bij de woningen op eigen terrein worden gerealiseerd en de parkeernorm is in de regels geborgd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.


Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

5.1.1 beoordeling

Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een ‘aangewezen bouwplan’. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit wijzigingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderzins is verzekerd. De gemeente Maasdriel sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af, waarin ook de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten wordt vastgelegd.

5.1.2 Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan.


Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. De wettelijke vooroverleginstanties hebben geen bezwaren geuit tegen het plan.

Zienswijzen

Het ontwerp-wijzigingsplan heeft 6 weken ter visie gelegen, zodat eenieder in de gelegenheid is om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Wijzigingsplan

Een bestemmingsplan of PIP en een daarop gebaseerd wijzigingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.

Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het wijzigingsplan toegelicht. Eerst wordt ingegaan op de verbeelding. Vervolgens wordt aangegeven op welke wijze de regels in algemene zin zijn opgebouwd en de bestemmingsartikelen in het bijzonder. Daarna wordt ingegaan op een aantal toetsingsaspecten.

Het onderhavige wijzigingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het plangebied. Dit wijzigingsplan sluit aan bij moederplan 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard' van de provincie Gelderland. Het plangebied van onderhavig wijzigingsplan heeft in het moederplan de bestemming "Agrarisch" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 8". De planlocatie maakt glastuinbouw mogelijk.

Middels dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid conform artikel 28.4 van het inpassingsplan. In onderhavig geval wordt de bestemming "Agrarisch" naast en ter plaatse van de bedrijfswoning en bijbehorende achtererf gewijzigd in "Wonen" en de aanduiding 'glastuinbouw' voor het overige deel van het bouwperceel verwijderd.

6.2 Toelichting op de regels en de kaart

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De opbouw is als volgt:

Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en bepalingen over de wijze van meten; deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels;

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen;

Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de antidubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels;

Hoofdstuk 4 tenslotte bevat het overgangsrecht en de slotregel met daarin de titel van het bestemmingsplan.

6.3 Bestemmingsregeling

In het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

  • Agrarisch;
  • Wonen;
  • Waarde – Archeologie 8.


Agrarisch

De gronden, die zijn gelegen buiten het toegekende woonbestemmingsvlak zijn voorzien van de geldende bestemming ‘Agrarisch’, waarbij de aanduiding voor glastuinbouw is verwijderd. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan. Hier is uitsluitend agrarisch grondgebruik toegestaan, met de daarbij benodigde bouwwerken, geen gebouwen zijnde.


Wonen

De gronden binnen “wonen” zijn bestemd voor woondoeleinden. Voor de situering en maatvoering van de woningen zijn er bepalingen opgenomen met betrekking tot:

  • Situering gebouwen

Teneinde de toekomstige situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. Voor de woningen is op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt in een bouwvlak en een onbenoemd deel, de voor- en gedeeltelijk zijtuinen.
De woning is enkel toegelaten binnen het aangeduide bouwvlak. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn zowel binnen het bouwvlak als binnen de aanduiding bijgebouwen toegestaan.

  • Goot- en bouwhoogte

De maximale goot- en bouwhoogte voor woningen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn in de regels vastgelegd. De maximale inhoud van de woning mag 750 m3 bedragen met een maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van 6,5 meter respectievelijk 9 meter. Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen geldt dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m2 mag bedragen met een maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van 3,5 meter respectievelijk 6 meter.

Tevens is het toegestaan om ondergeschikt aan de functie wonen een deel van de woning en/of bijgebouwen, met een maximum van 40 % van de op een perceel toegestane bebouwde oppervlakte, te gebruiken voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep. Indien voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden kunnen burgemeester en wethouders ook een omgevingsvergunning verlenen teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan.

Archeologie

Conform het gemeentelijk archeologiebeleid is de voor dit plangebied van toepassing zijnde gemeentelijke modelregel toegepast. Deze vereist dat bij ingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 30 cm allereerst archeologisch onderzoek wordt gedaan.

Voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft een dermate geringe omvang, dat voor realisatie ervan geen nader onderzoek is vereist. Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden ook te beschermen tegen eventuele toekomstige grootschaligere ingrepen is een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 8’ opgenomen.