Plan: | Buitengebied herziening 2017, Walderweg 2-4 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1168-VG01 |
Aan de Akkerseweg 13 in Hedel waren de twee bedrijven Zagron en Ad Hofmans gevestigd. Eigenaar en directeur van Zagron, Ad Hofmans sr., heeft de locatie aan de Walderweg 2-4 al gekocht om beide bedrijven daar naartoe te verhuizen. Zagron is gespecialiseerd in bodemverbeteraars en ondergronden voor groene daken en gevels. Het bedrijf zet nu zo'n 50.000 ton bodemverbeteraars per jaar om en verwacht dat dit in 2018 bijna twee keer zoveel zal zijn. Ook handelt het bedrijf in zand, grond en puin.
Het bedrijf Ad Hofmans jr. wordt gerund door de zoon van de directeur van Zagron. De activiteiten van Ad Hofmans zijn overgegaan in Ad Hofmans jr.; dit bedrijf verhuurt materieel als graafmachines, traktoren en grondbewerkingsmachines. Ook voert ze werkzaamheden uit in de grond-, weg- en waterbouw alsmede sloopwerken.
Op 14 april 2016 heeft de raad de bereidheid uitgesproken om in beginsel in planologische zin medewerking te verlenen aan de bedrijfsverplaatsing van Hofmans naar de Walderweg te Ammerzoden en de uitbreiding van Quik aan de Akkerseweg te Hedel.
Door de verplaatsing van deze bedrijven wordt de uitbreiding van de naastgelegen aardappelgroothandel Quik's gefaciliteerd.
Op de ruime bedrijfslocatie aan de Walderweg 2-4 hebben de beide bedrijven voldoende ruimte om de bestaande en toekomstige bedrijfsactiviteiten uit te oefenen. Deze activiteiten bestaan voor een groot deel uit opslag van grondstoffen in de open lucht.
De vestiging van een grondbank/ bouwgrondstoffen handel en aannemingsbedrijf is echter niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks deel" en “Buitengebied herziening 2009, reparatieplan (BP1065)" waarin het perceel momenteel nog bestemd is voor een (groot)handel in aardappelen (en groenten).
De voorliggende herziening voorziet er in dat de vestiging van de bedrijfsactiviteiten juridisch-planologisch geregeld wordt. Ook zal er voor een efficiënte bedrijfsvoering en om overlast naar de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen een vormverandering plaatsvinden van het huidige bedrijfsperceel. Daarbij wordt tevens voorzien in een passende landschappelijke inpassing van het bedrijf en de benodigde waterberging.
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van Ammerzoden (gemeente Maasdriel) op de grens met gemeente Zaltbommel.
Op onderstaande afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
De planlocatie Walderweg 2 en 4 (kadastraal Gemeente Ammerzoden, Sectie M, Nummer 74, groot 04.18.75 ha.) was in eigendom van de Coöperatieve Aardappelstelers – en Handelsvereniging “De Bommelerwaard”. Inmiddels is er een kadastrale herverdeling geweest.
Op onderstaande afbeelding zijn de grenzen van de nieuwe kadastrale percelen te zien, en de plangrens van voorliggend bestemmingsplan. De kadastrale percelen zijn bekend als gemeente Ammerzoden, sectie M nummer 1347, 1348, 1349 en 1350 en op onderstaande afbeelding begrensd met gele lijnen.
Met rode lijnen in figuur 1.2 worden de gebouwen begrensd, deze komen uit de BGT (Basisregistratie Grootschalige Topografie). Binnen de plancontour van voorliggende bestemmingsplan liggen het bestaande bedrijfsperceel van de Coöperatieve Aardappelstelers – en Handelsvereniging “De Bommelerwaard” en een gedeelte van het voor de vormverandering benodigde perceel (kadastraal bekend gemeente Ammerzoden, sectie M nummer 1347). De vormverandering is schematisch ingetekend op onderstaande afbeelding.
Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks deel en “Buitengebied herziening 2009, reparatieplan (BP1065)". Dit bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks deel is door de gemeenteraad op 22 februari 2006 vastgesteld en is op 17 oktober 2006 door Gedeputeerde Staten van Gelderland goedgekeurd. Een deel van de bedrijfsbebouwing binnen het plangebied is aangewezen voor niet-agrarische bedrijven en bestemd voor (groot)handel in aardappelen (en groenten). Op de verbeelding is de bebouwing ingetekend.
De bebouwde oppervlakte voor bedrijfsgebouwen mag op grond van het vigerende bestemmingsplan max. 1500 + 4260 m2 bedragen.
De gronden binnen het plangebied (het gebied dat benodigd is voor de vormverandering) zijn aangewezen voor `agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden`. De gebouwen zijn niet opgenomen in de monumentenlijst.
De gemeente Maasdriel is gestart met de algemene herziening van de bestemmingsplannen ‘Buitengebied’, buitendijks en binnendijks. Het plan heeft inmiddels als ontwerp ter inzage gelegen.
Voor de locatie is de bestemming in het ontwerpplan gehandhaafd gekoppeld aan de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel'.
Na sloop van een groot deel van de bestaande bedrijfsgebouwen is ter plaatse voldoende ruimte aanwezig om de voorraden van de grondbank/bouwgrondstoffen handel op te kunnen slaan (in de buitenlucht). De benodigde voertuigen en machines voor zowel de grondbank annex bouwgrondstoffen handel als het aannemingsbedrijf kunnen worden gestald in de te handhaven bedrijfsloods en nieuw te bouwen overkapping aan de zuidzijde van het perceel.
De zuivelfabriek zelf is een cultuurhistorisch waardevol pand in de gemeente Maasdriel en het dorp Ammerzoden, het heeft een mooie historie. Dit pand zal behouden blijven als woning met magazijn en kantoor. De andere bestaande bedrijfswoning wordt verbouwd.
Met onderhavige bestemmingsplan wordt voorzien in een actueel planologische regeling, voor:
Voor een nadere toelichting op het plan zie paragraaf 2.2
In hoofdstuk 2 wordt het plan nader beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van Rijk, provincie en de gemeente beschreven. De sectorale aspecten en juridische aspecten met betrekking tot de afzonderlijke bestemmingen worden toegelicht in hoofdstuk 4 en 5.
De planlocatie Walderweg 2 en 4 (kadastraal Gemeente Ammerzoden, Sectie M, Nummer 74, groot 04.18.75 ha.) is in eigendom van de Coöperatieve Aardappelstelers – en Handelsvereniging “De Bommelerwaard”.
Aanwezig zijn twee bedrijfswoningen, een zevental bewaarloodsen en verdere bebouwing en voorzieningen. Voorheen was hier de melkfabriek gevestigd. De bewaarloodsen zijn in slechte staat en worden gesloopt. De hunterloods (onderstaande foto links) wordt verbouwd.
In bovenstaande figuur 2.2 is het magazijn en stalling van handelsgoederen te zien zoals potgrond, meststoffen, cultuurtechnische materialen.
Aan de westzijde zijn aanwezig twee (planologisch) bestaande burgerwoningen (Walderweg 1 en 3). De (kortste) afstand tussen de woningen en het bedrijfsperceel bedraagt 28 meter.
Aan de noordzijde, aan de Kerkwijksekade, zijn twee agrarische bedrijven gevestigd. De planologische situatie daarvan is recentelijk, met Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard, bevestigd.
Iets oostelijker is een woning aan de Kerkwijksekade op een afstand van zo'n 50 meter vanuit het bedrijf Walderweg 2 aanwezig. Op kortere afstand is een akker met de planologische mogelijkheid om een woning te realiseren aanwezig.
Ten westen van de Kerkwijksekade 3 is een perceel gelegen (zie figuur 2.6) dat in gebruik is als akker maar waar planologisch een mogelijkheid is om een woning op te richten.
Na sloop van een groot deel van de bestaande bedrijfsgebouwen is ter plaatse voldoende ruimte aanwezig om de voorraden van de grondbank/bouwgrondstoffen handel op te kunnen slaan (in de buitenlucht). De benodigde voertuigen en machines voor zowel de grondbank annex bouwgrondstoffen handel als het aannemingsbedrijf kunnen worden gestald in de te handhaven bedrijfsloods en nieuw te bouwen overkapping aan de zuidzijde van het perceel.
De zuivelfabriek zelf is een cultuurhistorisch waardevol pand in de gemeente Maasdriel en het dorp Ammerzoden, het heeft een mooie historie. Dit pand zal behouden blijven als woning met magazijn en kantoor.
Onderstaande afbeelding geeft een indicatie van de eindsituatie.
In de eindsituatie is sprake van:
Het plan is strijdig met het geldende bestemmingsplan alsook met het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016, waarvan hieronder een uitsnede is opgenomen.
De vergroting van het bestemmingsvlak aan de zuidzijde bedraagt 2500m2. Minus de landschappelijke inpassing van 2200m2 is er per saldo een vergroting van 300m2. Er blijft in de nieuwe situatie echter sprake van een afname van bebouwing ten opzichte van de bestaande situatie. De huidige oppervlakte bebouwing bedraagt namelijk circa 6640m2. In de nieuwe situatie zal dit nog maar 5940 m2 bedragen.
Zagron is een onderneming die is gespecialiseerd in bodemverbeteraars en bouwstoffen en tevens beschikt over een gecertificeerde grondbank. Zagron produceert in eigen beheer bodemverbeteraars zoals bomengranulaat breuksteen en bomengranulaat lava, bomenzand 300, bomenzand 500, bomengrond en verrijkte teelaarde, maar levert ook bouwstoffen waaronder zand, grind, beton- of menggranulaat en half verhardingen. De bodemverbeteraars bestaan voornamelijk uit grond en bevatten in beperkte de (afgezeefde) fijne fractie van groenafval. Groenafval wordt dus enkel aangevoerd als grondstof voor de productie van bodemverbeteraars. Puin wordt aangevoerd ten behoeve van de productie van granulaat, wat als bouwstof wordt toegepast. Op grond van de hiervoor genoemde activiteiten is sprake van een cultuurtechnisch handels- /aannemingsbedrijf dat bodemverbeteraars en bouwstoffen levert aan haar afnemers.
De als afval te beschouwen stromen ondergaan bij Zagron een handeling van nuttige toepassing, gericht op hergebruik en recycling. Aldus is categorie D 18.1 niet van toepassing.
De omvang van het initiatief, uitgedrukt in ton per dag, bedraagt ca. 830 ton per dag (worstcase uitgaand van een de totale jaardoorzet van 207.600 ton per jaar en 250 werkdagen per jaar). De gewenste opslag/ verwerkingshoeveelheid (naar opgave van initiatiefnemer) zijn in de tabel in de bijlage bij de regels weergegeven.
Ten behoeve van het bewerken van steenachtige materialen en groenafval zal in een incidentele bedrijfssituatie (maximaal 12 dagen per jaar) gelijktijdig een mobiele puinbreker en houtshredder worden ingezet.
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.
De onderhavige ontwikkeling betreft de omzetting van een bestaand bedrijf. De ontwikkeling is als kleinschalig aan te merken; het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit het Barro. Het plan biedt ruimte voor een doorgroei en draagt daarmee bij aan de gewenste economische ontwikkeling van de regio. Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten te verwachten.
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
Er is geen sprake van een dusdanige functiewijziging dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen “is daarbij van belang dat met een verruiming van de gebruiksmogelijkheden geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt”:
Ten eerste is dit plan geen ontwikkeling van een bedrijventerrein of van één van de andere nader genoemde terreinen zoals gesteld in het Bro. Een bedrijventerrein is een terrein of gebied (binnen of buiten de bebouwde kom) waar commerciële bedrijven (meervoud) zich mogen vestigen. Het plan betreft slechts de functiewijziging van één bestaand bedrijf in bestaand bebouwd gebied. Onder een stedelijke ontwikkeling valt verder 'andere stedelijke voorzieningen'. Ook hier valt dit plan niet onder. In de uitleg bij de ladder wordt onder een 'andere stedelijke voorziening' accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure verstaan.
Ten tweede betreft het een bestaand bedrijf in het buitengebied. Het voorgenomen bouwplan bestaat uit een initiatief (vraag) vanuit de markt. Transformatie van het voormalige bedrijf op de huidige locatie sluit goed aan op het beleid als het gaat om het zorgvuldig omgaan met (her)gebruik van de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde (bebouwde) functie volgens het principe van de Ladder duurzame verstedelijking.
Het initiatief is derhalve niet in strijd met geldend Rijksbeleid.
Ook in het Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
Het bouwplan betreft een herstructuering van bestaand stedelijk gebied en biedt en past binnen de doelstellingen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie en -verordening, vastgesteld in 2014, worden tweemaal per jaar geactualiseerd.
Het doel is om voor eind 2018 een nieuwe versie van de Omgevingsvisie te ontwikkelen. Op 9 juli 2014 is de huidige Omgevingsvisie Gelderland door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn doelen benoemd met betrekking tot de versterking van de economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. In januari 2018 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.
Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels.
In de Omgevingsvisie wordt niet langer strikt vastgelegd wat wel en wat niet mag, maar is ruimte voor initiatieven in een veranderende omgeving. De hoofdthema's zijn:
De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. In de Omgevingsvisie wordt een sterker accent gelegd op de stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Zowel in de stedelijke gebieden als op het vitaal platteland ligt de focus voornamelijk op de kwaliteit van het bestaande. De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Bij nieuwbouw in het landelijk en stedelijk gebied is daarbij per geval een goede afweging van belang.
De provincie wil en durft hierin te variëren: grote ontwikkelingen dienen in principe in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden, maar kleinschaligere ontwikkelingen zijn ook in het landelijk gebied mogelijk, mits de ontwikkeling iets toevoegt ('een plus is'). De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is een belangrijk hulpmiddel om tot een goede locatiekeuze te komen. Deze ladder is gebaseerd op de rijksladder voor duurzame verstedelijking en is een richtinggevend instrument om te komen tot goed gemotiveerde ruimtelijke keuzes. In de Omgevingsverordening, vastgesteld op 24 september 2014, is vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt aangegeven dat er sprake is van een actuele behoefte waarin wordt voorzien. Vervolgens geldt de volgende voorkeursvolgorde:
Voor woningbouwlocaties geldt aanvullend dat de woningen dienen te passen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de regio respectievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Dit is voor onderhavig plan niet aan de orde.
De locatie wordt op een passende manier ontsloten, en is eenvoudig bereikbaar is via de Walderweg.
Na vormverandering is er per saldo een vergroting van 300m2. Er blijft in de nieuwe situatie echter sprake van een afname van bebouwing ten opzichte van de bestaande situatie. De huidige oppervlakte bebouwing bedraagt namelijk circa 6640 m2. In de nieuwe situatie zal dit nog maar 5940 m2 bedragen.
Een omgevingsverordening is een juridische vastlegging van de provinciale omgevingsvisie. Het doel is om voor eind 2018 een nieuwe Omgevingsverordening te ontwikkelen. In de Omgevingsverordening Gelderland van 16 oktober 2014, vastgesteld naar aanleiding van de omgevingsvisie, en geactualiseerd in december 2017, staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. In januari 2018 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.
De regels in een omgevingsverordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied of delen daarvan. In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels over onderwerpen die van provinciaal belang zijn:
Al deze kwaliteiten wil de provincie behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken, zonder de leefbaarheid van het gebied aan te tasten. Alleen door een goed samenspel tussen grondgebruikers en overheden kan een duurzaam landgebruik en een aantrekkelijk landschap worden gerealiseerd. Voor het plangebied zijn geen specifieke waarden aangewezen.
In de Omgevingsverordening zijn evenmin specifieke regels opgenomen voor uitbreiding van een bedrijf.
Wijziging van de Omgevingsverordening
In bestemmingsplannen wordt uitbreiding van solitaire bedrijvigheid die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 m² en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 m2 bedrijfsbebouwing, niet toegestaan in het buitengebied, tenzij in de toelichting van het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:
Er is in de nieuwe situatie sprake van een afname van bebouwing ten opzichte van de bestaande situatie. De huidige oppervlakte bebouwing bedraagt circa 6640 m2. In de nieuwe situatie zal dit nog 5940 m2 bedragen.
ad a. De locatie Walderweg 2-4 geniet de voorkeur boven een locatie op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is niet mogelijk voor een bedrijf als Zagron, de kavels te Hedel zijn te klein en zijn zichtlocaties. De grondprijs is veel te hoog voor de laagwaardige producten van Zagron, dit is niet rendabel te maken. Voor bedrijventerrein De Wildeman zijn de gewenste activiteiten niet toegestaan, misschien wel inpandig maar dit is veel te kostbaar waardoor niet rendabel. Tevens zijn de meeste grondbanken in het buitengebied gesitueerd.
ad. b. Regionaal is afgesproken (Regionaal Programma Bedrijventerreinen, Regio Rivierenland) ten aanzien van uitbreiding (in hectares) van solitaire bedrijvigheid (niet gevestigd op een bedrijventerrein en niet zijnde agrarische bedrijvigheid) en bedrijven die de lokale schaal ontgroeien geldt dat – conform afsprakenkader – de gemeente de wens van het bedrijf bekijkt en zo een afweging maakt om lokaal op een bedrijventerrein te faciliteren (indien lokaal bedrijf) of op een ander terrein in de regio. Voor deze afweging op gemeentelijk niveau wordt verwezen naar de beleidstoets in hoofdstuk 3.3.
ad. c. Op het perceel vindt buitenopslag plaats. Deze buitenopslag wordt landschappelijk ingepast. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de singel. Op de verbeelding is deze singel bestemd als Groen. Een uitgewerkt plan is gekoppeld aan de voorwaardelijke verplichting.
ad. d. In artikel 3.1 onder b van de regels is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - cultuurtechnisch handels-/ aannemingsbedrijf' opgenomen overeenkomstig de aanduiding op de verbeelding.
Op 3 juli 2008 heeft de gemeente Maasdriel de visie Maasdriel 2020+ vastgesteld. Deze visie beoogt een voor de toekomst heldere profilering van de gemeente naar de eigen burgers en ondernemers. De visie maakt helder waar de gemeente voor staat, welke ontwikkeling zij ambieert en waarvoor de gemeente zich de komende jaren hard wil maken richting de eigen bevolking, ondernemers en andere voor de ontwikkeling van Maasdriel belangrijke partijen. Doel van de visie is richting te geven aan de lange termijn (2020 en verder) ontwikkeling van de gemeente.
Bedrijvigheid blijft een belangrijke functie binnen Maasdriel. Het ondernemerschap en de ontwikkeling en groei van het bedrijfsleven wordt ook richting 2020 sterk gestimuleerd. Dit gebeurt door ruimte te bieden aan ondernemers op goed ingerichte bedrijventerreinen en door de gunstige ligging van de gemeente ten opzichte van de A2. De wat grotere bedrijven en bedrijven die vanwege hun activiteiten (milieuoverlast en verkeerbewegingen) minder passend zijn in de woonomgeving worden naar deze bedrijventerreinen verplaatst. Hierdoor raken de woonkernen vrijwel vrij van handel en industrie.
De nieuw te ontwikkelen werklandschappen in de gemeente omvatten:
De gemeente zet in op:
(Relatief) grote bedrijven en/of bedrijven met een negatieve invloed op de omgeving worden verplaatst naar (nieuwe) bedrijventerreinen nabij de A2. Aanvullend wil de gemeente Maasdriel op kleine schaal kleinschalige bedrijvigheid op het terrein van hoogwaardige dienstverlening van buiten aantrekken, ondermeer in de vorm van zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers); veelal jonge ondernemers met een gezin en een klein bedrijfje aan huis.
Bedrijvigheid blijft een belangrijke functie binnen Maasdriel. Het ondernemerschap en de ontwikkeling en
Het plangebied is aangeduid als 'Komgronden'. Met name voor ontwikkelingen die hier plaats mogen vinden, geldt dat de inzet vooral gericht is op het openhouden van het landschap. De karakteristieke openheid is hierbij uitgangspunt. Dit gebeurt in combinatie met een verdere ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, zoals die voor weidevogels en ganzen.
Andere functies en ontwikkelingen worden zoveel mogelijk geweerd en/of beperkt qua ruimtebeslag en andere eigenschappen die de openheid in gevaar brengen.
Conclusie
De locatie Walderweg 2-4 geniet de voorkeur boven een locatie op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is niet mogelijk voor een bedrijf als Zagron, de kavels te Hedel zijn te klein en zijn zichtlocaties. De grondprijs is veel te hoog voor de laagwaardige producten van Zagron, dit is niet rendabel te maken. Voor bedrijventerrein De Wildeman zijn de gewenste activiteiten niet toegestaan, misschien wel inpandig maar dit is veel te kostbaar waardoor niet rendabel. Tevens zijn de meeste grondbanken in het buitengebied gesitueerd.
Het functiewijziging gaat niet gepaard met extra ruimtebeslag, doet recht aan de gewenste ontwikkeling tot inbreiding boven uitbreiding. Er is geen sprake van aantasting van een doorkijk naar het landschap. De bebouwingsoppervlakte neemt af. Het terrein wordt zorgvuldig ingepast.
Rondom de buitenopslag zal een groensingel aangelegd worden bestaande uit een elzensingel voor de hoogte en een ondergroei van verschillende doornstruiken zoals meidoorn, sleedoorn, en vuurdoorn. Elzen singels komen van origine voor in het buitengebied, evenals de doornhagen wat tevens voor biodiversiteit en een natuurlijke afrastering zorgt. De groensingel zal geplaatst worden op een steunwal welke aan de buitenzijde van het terrein tegen de keerwand aangelegd zal worden. Als de struiken en bomen volgroeid zijn zal hierdoor het terrein opgaan in het landschap.
In de Structuurvies staat te lezen dat de gemeente Maasdriel zich wil profileren als woon- en werkgemeente met unieke werklandschappen voor de kleinere en startende ondernemer.
De handel, nijverheid en dienstverlening in Maasdriel is kleinschalig, maar kwalitatief goed. De strategie voor de bestaande bedrijventerreinen is gericht op beheer en waar mogelijk intensivering. In het kader van het streven naar zuinig ruimtegebruik moeten kansen op efficiënt ruimtegebruik benut worden. Vanuit dat principe gaat inbreiding boven uitbreiding.
Voor de bestaande bedrijventerrein zijn herstructurerings- en intensiveringsprocessen in beginsel mogelijk, voor zover hiervoor kansen aanwezig zijn. Zuinig ruimtegebruik betekent in de eerste plaats dat de ruimte op bestaande bedrijventerreinen beter wordt benut, waarbij sterk wordt ingezet op herstructurering van (verouderde) bedrijventerreinen of delen daarvan. Daarnaast is het van groot belang dat door intensivering en meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit en de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd. Aandacht is daarbij nodig voor de representativiteit van de bebouwing, met name aan de ontsluitingswegen.
Het streven is gericht op een ruimtelijke verbetering/opwaardering van kwalitatief laagwaardige bedrijfskavels. Verder moet rekening worden gehouden met de specifieke kwaliteiten van het landschap.
Het plangebied is aangeduid als 'Komgronden'. Met name voor ontwikkelingen die hier plaats mogen vinden, geldt dat de inzet vooral gericht is op het openhouden van het landschap. De karakteristieke openheid is hierbij uitgangspunt. Dit gebeurt in combinatie met een verdere ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, zoals die voor weidevogels en ganzen.
Andere functies en ontwikkelingen worden zoveel mogelijk geweerd en/of beperkt qua ruimtebeslag en andere eigenschappen die de openheid in gevaar brengen.
Conclusie
De functiewijziging gaat niet gepaard met extra ruimtebeslag, doet recht aan de gewenste ontwikkeling tot inbreiding boven uitbreiding. Er is geen sprake van aantasting van een doorkijk naar het landschap. De bebouwingsoppervlakte neemt af. Het terrein wordt zorgvuldig ingepast.
Rondom de buitenopslag zal een groensingel aangelegd worden bestaande uit een elzensingel voor de hoogte en een ondergroei van verschillende doornstruiken zoals meidoorn, sleedoorn, en vuurdoorn. Elzen singels komen van origine voor in het buitengebied, evenals de doornhagen wat tevens voor biodiversiteit en een natuurlijke afrastering zorgt. De groensingel zal geplaatst worden op een steunwal welke aan de buitenzijde van het terrein tegen de keerwand aangelegd zal worden. Als de struiken en bomen volgroeid zijn zal hierdoor het terrein opgaan in het landschap.
Voor het plangebied is momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied, binnendijks deel' geldend. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 22 februari 2006 vastgesteld en is op 17 oktober 2006 door Gedeputeerde Staten van Gelderland goedgekeurd.
Niet primair aan het buitengebied gebonden functies hebben in het bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks deel, indien ze positief bestemd zijn, slechts beperkte uitbreidings- en omzettingsmogelijkheden gekregen.
Specifiek voor de locatie is van toepassing de bestemming niet-agrarische bedrijven en bestemd voor (groot)handel in aardappelen (en groenten).
Niet agrarische bedrijven
De als "Niet-agrarische bedrijven" op de kaart bestemmingen aangegeven gronden zijn bestemd voor niet-agrarische bedrijven en inrichtingen met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen alsmede voor instandhouding en de bescherming van de grondwaterwinning ter plaatse van de aanduiding "grondwaterbeschermingszone, milieubeschermingsgebied categorie II voor drinkwater" en "waterwingebied" op de kaart bestemmingen.
Ter plaatse van de betreffende aanduiding op de kaart bestemmingen is uitsluitend het in de hierna volgende Staat van niet-agrarisch bedrijven opgenomen bedrijf in de aangegeven omvang op het genoemde adres toegestaan:
Omschakeling naar een andere vorm van niet-agrarisch bedrijf is mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan. Hiervan wordt echter geen gebruik gemaakt omdat er behalve omschakeling tevens sprake is van vormverandering van het perceel waarbij het bedrijfsperceel in de nieuwe situatie iets vergroot wordt.
Bestaande niet-agrarische bedrijvigheid die vanwege haar aard en karakter gebonden is aan het buitengebied (agrarisch verwante bedrijven en aan het buitengebied gebonden bedrijven) worden toegestaan uit te breiden met maximaal 40% van het bebouwd oppervlak met maximaal 500 m2. Voorwaarde is wel dat deze bedrijven kunnen aantonen dat uitbreiding noodzakelijk is voor (het continueren) van de bedrijfsvoering. Uitbreiding conform de genoemde maxima is alleen mogelijk wanneer een gemeente van mening is dat deze zich verdraagt met omliggende ruimtelijke en landschappelijke waarden en belangen.
De vergroting van het bestemmingsvlak bedraagt per saldo 300m2. Er blijft in de nieuwe situatie echter sprake van een afname van bebouwing ten opzichte van de bestaande situatie. De huidige oppervlakte bebouwing bedraagt namelijk circa 6640 m2. In de nieuwe situatie zal dit nog maar 5940 m2 bedragen.
Voor het plangebied heeft het ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2016' ter inzage gelegen. Verwacht wordt dat dit plan in de eerste helft van 2018 wordt vastgesteld.
Niet primair aan het buitengebied gebonden functies hebben in het bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks deel, indien ze positief bestemd zijn, slechts beperkte uitbreidings- en omzettingsmogelijkheden gekregen.
Specifiek voor de locatie is van toepassing de bestemming niet-agrarische bedrijven en bestemd voor (groot)handel in aardappelen (en groenten).
Niet agrarische bedrijven
Voor niet agrarische bedrijven gelden de volgende uitgangspunten:
Ter plaatse van de betreffende aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel' is uitsluitend het in de tabel in artikel 5.1 opgenomen bedrijf in de aangegeven omvang op het genoemde adres toegestaan:
Omschakeling naar een andere vorm van niet-agrarisch bedrijf is mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan. Hiervan kan echter geen gebruik worden gemaakt omdat er sprake is van bedrijfsactiviteiten groter dan milieucategorie 2.
De gemeenteraad heeft op 18 april 2013 de nota 'Aantrekkelijk verleden tussen de rivieren. Archeologiebeleid gemeente Maasdriel 2013 - 2016' ('Archeologienota'), de Archeologische Vindplaatsen- en Verwachtingenkaart ('Verwachtingenkaart'), de Archeologische Beleidskaart ('Beleidskaart') gemeente Maasdriel en de bijbehorende toelichting(en) vastgesteld.
Op de Archeologische Vindplaatsen- en Verwachtingenkaart zijn alle bekende vindplaatsen en de verwachtingsgebieden weergegeven.Samen met de gebieden die al onderzocht of verstoord zijn, levert dit een kaart op die het gehele gemeentelijke grondgebied omvat (vlakdekkend).
In het nieuwe model wordt richtinggevend rekening gehouden met archeologie in de verschillende fases van de planvorming (als medeordenend in structuurvisies, medeafwegend in bestemmingsplannen en als toetsingskader in het vergunningtraject).
De gemeenteraad wilde hierbij geen onnodig strikte vrijstellingsgrenzen aan houden, waardoor ontwikkelingen nodeloos op kosten gejaagd zouden worden.
Op de gemeentelijke verwachtingkaart is het projectgebied aangeduid als Komafzetting/ oeverzone.
Op de archeologische beleidskaart staat aangegeven waar en voor welke bodemverstoringen vrijstelling verleend wordt van archeologisch onderzoek. Daarvoor zijn negen categorieën archeologische waarden onderscheiden: Waarde-Archeologie 1 t/m 8 en geen Waarde- Archeologie. In de tabel is te zien welke vrijstelling per archeologische waarde geldt. De vrijstellingsgrenzen zijn uitgedrukt in een oppervlakte en een diepte. De onderzoeksplicht geldt wanneer zowel de diepte- als ook de oppervlaktemaat door bodemingrepen wordt overschreden. Ter plaatse gelden ondergrenzen voor de onderzoeksplicht van 30 cm diepte en 5000 m2. Zie verder paragraaf 4.2.1.
De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn de Europese Kaderrichtlijn Water, de Beleidslijn grote rivieren, Anders omgaan met water, Waterbeleid 21e eeuw en Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benut. van het waterschap Rivierenland.
De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van alle wateren door middel van het stellen van haalbare doelen die in 2015 worden bereikt. De kaderrichtlijn gaat daarbij uit van een benadering vanuit de stroomgebieden. De uitvoering van de kaderrichtlijn vraagt een grote inspanning van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau.
In het kader van Waterbeheer 21e eeuw wordt extra aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Het waterschap zoekt naar duurzame oplossingen. Het waterschap wenst dat water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoon water ook relatief schoon blijft. Een toename van het verharde oppervlak wordt gecompenseerd met extra waterberging.
Regenwater dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is, wordt zoveel mogelijk vastgehouden of geborgen. De laatste mogelijkheid is afvoeren via bestaande watergangen.
De gemeente Maasdriel heeft in samenwerking met de gemeente Zaltbommel (en Waterschap Rivierenland) het Waterplan Bommelerwaard opgesteld. De gemeenten streven naar een gezond, veerkrachtig, veilig en duurzaam watersysteem, dat gewaarborgd blijft voor de toekomst.
In het watersysteem dient een zodanig kwalitatief en kwantitatief beheer te worden gevoerd, dat alle relevante gebruiksfuncties kunnen worden vervuld, het beschikbare water optimaal beleefd en gebruikt kan worden en het een bijdrage levert aan een aantrekkelijke leefomgeving voor de inwoners van de gemeenten.
Belangrijke uitgangspunten ten aanzien van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in dit kader zijn vastgesteld voor de toekomst zijn:
Verder heeft de gemeente Maasdriel de volgende ambities in nieuw in te richten of her in te richten gebieden: 10 % wateroppervlak, grondwaterneutraal bouwen en water als een mede ordenend principe hanteren.
Het waterschap heeft in haar beleid (Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benut) ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen drie thema's centraal staan: waterneutraal, schoon en veilig inrichten.
Daarnaast worden waar mogelijk natuurvriendelijke oevers nagestreefd. Het waterschap heeft eisen ten aanzien van het compenseren van de toename van het verharde oppervlak vastgesteld. Deze worden gebruikt in hoofdstuk 4.3
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
De wet bevat normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Op grond van de Wgv gelden vaste afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Bij deze afstanden gaat het om dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld (de extensieve veehouderijen). De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat gehouden wordt. De te toetsen afstand wordt gemeten tussen de buitenzijde van een geurgevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt.
Daarnaast moet de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf (onafhankelijk van de diersoort die er gehouden wordt) minimaal 25 meter bedragen tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 50 meter bedragen tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. De bedrijfswoning die tot de veehouderij zelf behoort wordt niet aangemerkt als geurgevoelig object.
Op basis van de wet kan de gemeente een geurverordening vaststellen, die tot doel heeft woningbouw in de dorpen veilig te stellen en de geurbelasting van de bestaande woongebieden niet of nauwelijks toe te laten nemen. Op basis van deze verordening kunnen de afstanden waarmee rekening moet worden gehouden worden beperkt.
Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een gebiedsvisie en vervolgens de geurverordening vastgesteld, zoals bedoeld in de Wgv. De verordening is op 3 maart 2011 in werking getreden.
In afwijking van de waarden (afstanden), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wet geurhinder en veehouderij gelden
De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten.
Voor wat betreft de geurhinder van het bedrijf zelf wordt verwezen naar paragraaf 4.1.5.
De begripsbepaling van geurgevoelig object is opgenomen in artikel 1 van de Wgv. Tot 1 januari 2013 werd onder een geurgevoelig object volgens dit artikel het volgende verstaan: "een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt." Of bij een gebouw daadwerkelijk sprake is van een langdurig verblijf en daarmee als een geurgevoelig object is aan te merken dient telkens aan de hand van de concrete situatie te worden beoordeeld. Hierover is inmiddels de nodige jurisprudentie verschenen. De ontwikkeling voegt een geurgevoelig object (kantoor) toe.
De geurhinder die feitelijk in een bepaald gebied op kan treden wordt bepaald door zowel de achtergrondbelasting als de voorgrondbelasting in dat gebied. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd.
Voorgrondbelasting
Voor een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom dient de afstand van 25 meter te worden aangehouden.
Binnen de afstand van 25 meter rondom het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Aan de Delwijnsekade 3 is een veehouderij aanwezig. Deze veehouderij is het dichtst bij. De afstand tussen de beide bouwvlakken bedraagt al 142 meter. De afstand gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt en het kantoor is dus nog groter. Zodoende kan gesteld worden, ongeacht of behalve het kantoor nog andere gebouwen als geurgevoelig object moeten worden aangemerkt, dat voldaan wordt aan de afstanden op basis van de Wet Geurhinder en Veehouderij.
In een zone van 100 meter rondom de planlocatie is geen opslag van agrarsische bedrijfsstoffen waarvoor afstandsnormen uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn bekend.
Achtergrondbelasting
In de onderhavige situatie geldt, op basis van de kaarten “achtergrond belasting, huidige situatie geur” en “Achtergrond belasting , maximaal toekomstige situatie” (d.d. 16 december 2010) uit de “Gebiedsvisie geurhinder en veehouderij Gemeente Maasdriel”, voor de planlocatie in de huidige situatie een redelijk goed leefklimaat (milieukwaliteit) op basis van de achtergrondbelasting.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).
Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).
Met het plan worden geen geluidgevoelige objecten toegevoegd. In de Wet geluidhinder is industrielawaai een aspect, voor zover dit betrekking heeft op "gezoneerde industrieterreinen". Daarvan is in voorliggend geval geen sprake. Het aspect geluid komt aan bod in de paragraaf 4.1.5 Bedrijven en milieuzonering.
Het plan is niet in strijd met de Wet geluidhinder.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Op locaties waar ontwikkelingen plaatsvinden dient de bodem gesaneerd te worden als sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).
Aangezien sprake is van functiewijziging is verkennend bodemonderzoek voor dit bestemmingsplan noodzakelijk. Aan NIPA milieutechniek b.v. te Oss is opdracht gegeven voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 op het perceel Walderweg 2 en 4 te Ammerzoden. De rapportage is bijgevoegd in Bijlage 1 Bodemonderzoek.
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel Walderweg 2 en 4 te Ammerzoden, kadastraal bekend als gemeente Ammerzoden, sectie M, nummer 74, blijkt dat:
Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Onderstaand is de beoordeling van de volgende onderwerpen uitgewerkt:
Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's in de nabijheid van de meest risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat de belangrijkste relevante risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten en vuurwerkverkooppunten, niet passen binnen de bestemmingsomschrijving.
Verder blijkt uit de provinciale risicokaart, informatie over relevante risicobronnen en actuele luchtfoto's dat bestemmingen voor (beperkt) kwetsbare objecten niet liggen binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen.
Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), de Regeling Basisnet en de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) de relevante toetsingskaders.
Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet (weg, water en spoor) en actuele informatie over relevante risicobronnen blijkt, dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een basisnetroute.
Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang. Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een relevante buisleiding.
Uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat risicovolle activiteiten niet passen binnen de bestemming. Daarnaast is het aspect externe veiligheid niet relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
Omgevingstype
In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een gemengd gebied, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies en vanwege de ligging ten opzichte van de hoofdinfrastructuur. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, gereduceerd kunnen worden met één afstandsstap.
Bedrijfswoningen
De bestaande bedrijfswoningen binnen het plangebied blijven als bedrijfswoning gehandhaafd. Hiervoor geldt voor het aspect bedrijven en milieuzonering dat er geen sprake is van een nieuwe situatie op grond waarvan een belemmerende werking uitgaat naar omliggende bedrijven. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de afstand van de meest noordelijke bedrijfswoning en het champignonteeltbedrijf aan de Kerkwijksekade 50 meter bedraagt. Aan de richtafstanden behorende bij dit type bedrijf wordt ruimschoots voldaan.
Categorie bedrijvigheid
Een groothandel in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen moet volgens VNG richtlijn (SBI 5125, 5131) worden geschaard onder milieucategorie 3.1. De grootste indicatieve richtafstand hiervoor bedraagt 50 meter voor het aspect gevaar, en 30 meter voor stof en geluid.
Op basis van gemengd gebied is de richtafstand voor de bestaande planologische situatie 30 meter voor verkeer en 10 meter voor stof en geluid.
De nieuwe activiteiten van Hofmans, een aannemersbedrijf met maximaal b.o. 1000 m2, kan volgens VNG richtlijn worden geschaard onder milieucategorie 2. De bijbehorende indicatieve richtafstanden bedragen voor een aannemersbedrijf met maximaal b.o. 1000 m2 10 meter voor geluid (in gemengd gebied) en blijft derhalve gelijk. De indirecte geluidhinder en hinder a.g.v. gevaar en de stofhinder als gevolg van het aannemersbedrijf zijn in de nieuwe situatie te verwaarlozen en kleiner dan de autonome situatie.
De grondbank Zagron (SBI 46735) kan op grond van de maatgevende bedrijfsactiviteiten worden geschaard onder categorie 3.2 (richtafstanden in gemengd gebied zijn 50 m voor geluid, 10 m voor stof). Aan de richtafstand van 50 meter voor geluid kan niet worden voldaan. De afstand bedraagt 28 meter, gemeten uit de grens van de inrichting tot aan het dichtstbijzijnde woonhuis (Walderweg 3).
Uit het geluidonderzoek volgt dat ter plaatse van deze woning kan worden voldaan aan de daarvoor te hanteren geluidgrenswaarden. Nu op deze kortere afstand kan worden voldaan aan te hanteren grenswaarden kan worden geconcludeerd dat sprake is van een planologisch inpasbare situatie.
Incidenteel (maximaal 12 maal per jaar) vinden geluidhinderlijke activiteiten in de vorm van puinbreken plaats. Het puinbreken is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van bedrijf -puinbreken'. Het breken van puin valt (tevens) onder de bedrijfsactiviteit “Voorbereiding tot recycling, puinbreken en malerijen”. Deze bedrijfsactiviteit wordt ingedeeld in (milieu)categorie 4.2 bij een verwerkingscapaciteit kleiner dan 100.000 ton per jaar en in (milieu)categorie 5.2 bij een verwerkingscapaciteit groter of gelijk aan 100.000 ton per jaar. Hier bedraagt de verwerkingscapaciteit voor puin 36.000 per jaar waarmee sprake is van categorie 4.2 waarvoor een richtafstand in gemengd gebied van 200 meter voor geluid en 50 meter voor stof geldt. De afstand vanaf de aanduiding ´specifieke vorm van bedrijf -puinbreken' tot aan de woning van derden (walderweg 1) bedraagt 92 meter. Er wordt dus niet aan de afstand voor geluid behorende bij de incidentele activiteit puinbreken voldaan. Nu dit slechts een richtafstand betreft kan gemotiveerd worden afgeweken. Dit betekent dat middels de vervolgstappen uit hoofdstuk B 5.3. van de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering" moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de etmaalwaarde voor het type woonomgeving dat van toepassing is. Bij een gemengd gebied (functiemenging) is dat 50 dB(A). In het akoestisch onderzoekindustrielawaai is hieraan aandacht besteed (zie onderstaand).
De bedrijfsactiviteiten bestaan incidenteel ook uit groenversnippering (geen compostering). Groenversnippering vindt maximaal 12 maal per jaar plaats en uitsluitend terplaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van bedrijf -shredderen'. De afstand vanaf de aanduiding ´specifieke vorm van bedrijf -shredderen' tot aan de woning van derden (Walderweg 1) bedraagt circa 91 meter. Deze afstand, en de afstanden tot de andere woningen, zijn in onderstaande afbeelding opgenomen.
Er kan voor de groenversnippering (zonder compostering) geen aansluiting gevonden worden bij de VNG richtafstandenlijst.
Navolgend wordt gemotiveerd dat deze incidentele activiteit qua aard en omvang passend zijn binnen milieucategorie 3.1 en niet geschaard moeten worden onder milieucategorie 4.2.
Composteerbedrijven (SBI 382) is niet passend omdat er geen compostering plaatsvindt.
Vuilstortplaats (SBI 382) is niet passend omdat storten op basis van de Wet Milieubeheer, artikel 1.1 lid 1 moet worden gedefinieerd als: "op of in de bodem brengen van afvalstoffen om deze daar te laten".Voor vuilstortplaats geldt overigens een richtafstand van 200 voor geur en geluid en 100 meter voor stof.
SBI 381 (afvalinzamel depot) is niet passend omdat de verwerking (het shredderen) daarin niet past. Voor afvalinzameldepot geldt een richtafstand van geur en stof van 10 meter in gemengd gebied.
Het meest passend lijkt, onder de milieucategorie "dienstverlening voor de landbouw" (3.1), SBI 016 (plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m²). Hierbij horen een richtafstand van 30 meter voor geluid en 10 meter voor geur.
Aan de bijbehorende richtafstand voor de incidentele activiteit groenversnippering/ shredderen kan met een afstand van 91 meter worden voldaan wanneer aansluiting wordt gezocht bij milieucategorie 3.1 (afvalinzameldepot of plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m²).
Desalniettemin wordt in paragraaf 4.1.5.2.1 ingegaan op de milieuhinder als gevolg van geur.
Het risico op geurhinder wordt in beginsel bepaald door de aard en samenstelling van de stoffen en producten die binnen de inrichting worden opgeslagen en / of waarmee wordt gewerkt. Voor de activiteiten die Zagron uitvoert geldt dat de activiteiten met gescheiden ingezameld groenafval een bron van geur zouden kunnen zijn.
Ook de afstand tot omliggende geur gevoelige objecten is relevant in het kader van eventuele geurhinder. De afstand van de locatie binnen de inrichting waar de activiteiten met groenafval plaatsvinden tot het dichtstbij gelegen geur gevoelig object (woning aan de Walderweg 3) bedraagt ca. 91 meter.
Hieronder wordt nader ingegaan op de activiteiten met groenafval en de maatregelen die worden genomen om geurhinder te voorkomen danwel te beperken.
Zagron accepteert groenafval ten behoeve van op- en overslag. Er geldt dat enkel grof en droog groenafval geaccepteerd wordt dat voornamelijk bestaat uit houtachtige componenten.
De opslagduur van het groenafval bedraagt ca. 2 tot 3 weken. Hierna wordt het groenafval (zonder te bewerken) afgevoerd naar een erkende verwerker.
Incidenteel (maximaal 10 dagen per jaar) wordt groenafval (o.a. boomwortels, boomstompen) geshredderd en gezeefd waarbij de fijne (grond)fractie wordt afgezeefd. Het verkleinde groenafval wordt nog kortstondig (ca. 1 tot 2 weken) binnen de inrichting opgeslagen waarna het wordt afgevoerd naar een erkende verwerker. De fijne fractie wordt binnen de inrichting o.a. met grond samengevoegd tot bodemverbeteraars. De hoeveelheid te shredderen en te zeven groenafval bedraagt ca. 40% van de jaardoorzet.
Maatregelen
Om geuremissie danwel geurhinder te voorkomen zullen door Zagron de volgende maatregelen worden genomen:
Gelet op de samenstelling en duur van de opslag, in combinatie met bovenstaande maatregelen, geldt dat bij de opslag van het niet verkleinde groenafval geen geur vrij komt. De borging van het nemen van bovenstaande maatregelen vindt plaats middels een omgevingsvergunning.
Gelet op de samenstelling en duur van de opslag, in combinatie met bovenstaande maatregelen, geldt dat bij de opslag van het niet verkleinde groenafval geen geur vrij komt.
De fractie die vrijkomt bij het zeven van verkleind groenafval betreft inert materiaal met een aandeel organisch materiaal. Gelet op de aard en samenstelling van de zeeffractie geldt dat bij de opslag en overslag hiervan geen geur vrijkomt.
Het verkleinen van groenafval, het zeven van het verkleinde groenafval en de opslag van het verkleinde (en gezeefde) groenafval zal tot enige geuremissie leiden. Gelet op de omvang van deze activiteiten, zowel in te shredderen hoeveelheid als in het aantal dagen, alsmede door de korte opslagduur van het verkleinde materiaal en met bovenstaande maatregelen zal dit erg beperkt zijn en zal dit, mede gelet op de afstand, niet leiden tot (onaanvaardbare) geurhinder bij omliggende geur gevoelige objecten.
Gezien de samenstelling van het groenafval, de aard en omvang van de activiteiten en de maatregelen die worden genomen om geurhinder te voorkomen is niet of nauwelijks sprake van emissie van geur. Vanwege de afstand van de locatie binnen de inrichting waar de activiteiten met groenafval plaatsvinden tot geur gevoelig objecten zal daar niet of nauwelijks geurhinder worden ondervonden. Indien onverhoeds geuremissie c.q. geurhinder optreedt worden terstond maatregelen getroffen. Aldus wordt geconcludeerd dat een geuronderzoek niet noodzakelijk is.
Akoestisch onderzoek is door NIPA milieutechniek b.v. uitgevoerd om te beoordelen of, en onder welke voorwaarden, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld door het nemen van maatregelen), zie hiervoor Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrielawaai.
De equivalente en maximale geluidniveaus naar de omgeving zijn berekend en getoetst aan de geluidnormering op grond van de “Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening”.
Representatieve bedrijfssituatie
Het langtijdgemiddelde geluidniveau (LAr,LT) in de representatieve bedrijfssituatie (RBS) ter plaatse van de woningen van derden bedraagt ten hoogste 50 dB(A) in de dagperiode. Er wordt voldaan aan de in hoofdstuk 2 gestelde geluidvoorschriften van 50 dB(A) etmaalwaarde.
De maximale geluidsniveaus ter plaatse van de woningen van derden bedraagt ten hoogste 64 dB(A) in de dagperiode. Er wordt voldaan aan de in hoofdstuk 2 gestelde geluidvoorschriften van 70 dB(A) etmaalwaarde.
Incidentele bedrijfssituatie
In de dagperiode is bij 4 woningen ( Walderweg 1, Walderweg 3, Kerkwijksekade 1a en Kerkwijksekade 1b) een langtijdgemiddeld geluidniveau berekend waarvoor op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening een verzoek wordt gedaan om een hogere grenswaarde voor een incidentele bedrijfssituatie.
Het hoogste langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in dagperiode bij de Kerkwijksekade 1a bedraagt 65 dB. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het gebruik van de shredder en puinbreker ten hoogste 12 maal per jaar.
In de dagperiode is bij 1 woning (Kerkwijksekade 1a) een maximaal geluidniveau berekend waarvoor op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening een verzoek wordt gedaan om een hogere grenswaarde voor een incidentele bedrijfssituatie.
Het hoogste geluidniveau in het waarneempunt Kerkwijksekade 1a, bedraagt 78 dB(A) en wordt veroorzaakt door het gebruik van de shredder, maximaal 12 maal per jaar.
Er wordt een verzoek om maatwerkvoorschriften (conform artikel 2.201 van het Activiteitenbesluit) gedaan voor 12 maal (één etmaal) per jaar om een ontheffing van het langtijdgemiddelde geluidsniveau en het maximale geluidsniveau waarden voor de in dit rapport beschreven incidentele activiteiten, omdat deze niet binnen de reguliere geluidgrenswaarden kunnen plaatsvinden. De ontheffingswaarden zijn vermeld in tabel 7 en tabel 8 van het rapport in bijlage 3. De motivatie van de hiervoor benodigde bestuurlijke afweging is vermeld in hoofdstuk 3.8 (BBT).
Verkeersaantrekkende werking
De Walderweg kent een verkeersintensiteit van ongeveer 5300 mvt per etmaal. Hiervan zijn ongeveer 1000 voertuigbewegingen toe te schrijven aan vrachtverkeer. Het verkeer van en naar de inrichting bedraagt slechts een kleine toename. Dit verkeer wordt beschouwt als indirecte hinder. Uit de berekeningen blijkt dat de indirecte hinder voldoet aan de wettelijke voorkeursnorm van 50 dB.
De verkeersbewegingen op de noordoostzijde van het perceel wordt gerekend tot directe hinder. De berekende geluidsbelasting voor de woning aan de Kerkwijksekade 1b blijft ruim onder de voorkeursgrenswaarde. Tevens komt op het betreffende terreingedeelte een geluidscherm van 3,0m hoog. Het ligt daarom niet in de verwachting dat er overlast wordt ervaren.
Maatregelen
In hoofdstuk 3.8 (BBT) is aangegeven welke maatregelen het bedrijf treft de geluidemissie in zowel RBS als de IBS zo veel mogelijk te beperken.
Het bedrijfsterrein is rondom voorzien van 3 meter hoge betonnen wanden. De locatie waar incidenteel de puinbreker is voorzien van een wand van 4 meter hoog.
Geluidmuren moeten akoestisch dicht zijn (geen luchtopeningen) en een massa hebben van tenminste 10kg/m². Een gemetselde muur of gestapelde legioblokken voldoen daaraan.
De geluidmuren zijn in regels met een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Vanwege de beperkte weergave mogelijkheid en raadpleegbaarheid op de digitale verbeelding is gekozen voor een weergave in de regels. Gelet op de reeds genomen maatregelen en voorzieningen kunnen verdergaande maatregelen (voor de IBS) niet worden verlangd. De gevraagde hogere waarde in de IBS zijn noodzakelijk is voor en inherent aan de bedrijfsvoering.
Geurhinder behorende bij de incidentele activiteit groenversnippering/ shredderen is niet te verwachten bij de dichtstbijgelegen woning van derden op een afstand van 91 meter. In paragraaf 4.1.5.2.1 wordt hiervoor een nadere motivering gegeven. Gezien de samenstelling van het groenafval, de aard en omvang van de activiteiten en de maatregelen die worden genomen om geurhinder te voorkomen is niet of nauwelijks sprake van emissie van geur. Vanwege de afstand van de locatie binnen de inrichting waar de activiteiten met groenafval plaatsvinden tot geur gevoelig objecten zal daar niet of nauwelijks geurhinder worden ondervonden. Indien onverhoeds geuremissie c.q. geurhinder optreedt worden terstond maatregelen getroffen.
De grondbank Zagron (SBI 46735) kan op grond van de maatgevende bedrijfsactiviteiten worden geschaard onder categorie 3.2 (richtafstanden in gemengd gebied zijn 50 m voor geluid, 10 m voor stof). Aan de richtafstanden voor geluid kan niet worden voldaan.
Aan de bijbehorende richtafstand van 30m voor geluid behorende bij de incidentele activiteit groenversnippering/ shredderen kan worden voldaan, de afstand bedraagt 91 meter. Op basis van de berekening en de rapportage akoestisch onderzoekindustrielawaai kan gesteld worden dat de exploitatie van Walderweg 2 te Ammerzoden geen knelpunten veroorzaakt met betrekking tot de geluiduitstraling naar de omgeving.
Incidenteel (maximaal 12 maal per jaar één etmaal) vinden geluidhinderlijke activiteiten in de vorm van puinbreken plaats. Het puinbreken is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van bedrijf -puinbreken'. Dit vindt maximaal 12 maal per jaar plaats. Deze bedrijfsactiviteit wordt ingedeeld in (milieu)categorie 4.2 waarvoor een richtafstand in gemengd gebied van 200 meter voor geluid en 50 meter voor stof geldt. De afstand vanaf de aanduiding ´specifieke vorm van bedrijf -puinbreken' tot aan de woning van derden (walderweg 1) bedraagt 92 meter. Er wordt dus niet aan de afstand voor geluid behorende bij de incidentele activiteit puinbreken voldaan. Nu dit slechts een richtafstand betreft kan gemotiveerd worden afgeweken.
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat het noodzakelijk is een gemotiveerd verzoek in te dienen voor 12 maal (één etmaal) per jaar voor een ontheffing van langtijdgemiddeld geluidsniveau en het maximale geluidsniveau waarden voor de incidentele activiteiten (puinbreken), omdat deze niet binnen de reguliere geluidgrenswaarden kunnen plaatsvinden.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van 300 m2 uitbreiding bestemminsvlak 'Bedrijf'. Dat kan niet worden vergeleken met een woningbouwlocatie.
Dit betekent dus niet zondermeer dat de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2017, Walderweg 2-4' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het bestemmingsplan maakt andere bedrijfsactiviteiten en een vormverandering (en beperkte uitbreiding van het bedrijfsperceel oppervlak) mogelijk. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de gevolgen van deze ontwikkelingen voor de luchtkwaliteit verder onderzocht.
De concentraties PM10 en PM2.5 hangen sterk samen. De NSL-rekentool kan PM2,5-concentraties van wegverkeer berekenen. Het programma ISL3a kan dat voor puntbronnen (uit industrie of agrarische sector).
Volgens de ervaringscijfers van de bedrijven bedraagt de verkeersbijdrage 120 motorvoertuigen per etmaal, waarvan 100 vrachtwagens. Uit de berekening met behulp van de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage aan de luchtkwaliteit (zonder verrekening van de bestaande situatie met een groothandel in aardappels/ groente) van dit verkeer als niet in betekende mate kan worden gekwalificeerd. Zie hiervoor onderstaande tabel.
In de praktijk blijkt dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd.
Nader onderzoek is dan ook niet nodig.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2016.
Hieruit blijkt dat, nabij het plangebied, de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk minder dan 35 µg/m3, 35 µg/m3 en 20 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig. Desalniettemin is dit uitgevoerd in het kader van de mer-beoordeling in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning (milieu). De rapportage hiervoor vormt geen onderdeel van het bestemmingsplan. blijkt uit die rapportage dat de pslag van stortgoederen van klasse S4 niet zal leiden tot overschrijding van de grenswaarden voor fijnstof zoals bedoeld in de Wet Milieubeheer.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv heeft een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in het plangebied.
Op basis van het bureauonderzoek wordt aan het plangebied, overeenkomstig met de gemeentelijke verwachtingskaart, een (middel)hoge verwachting toegekend op het aantreffen van vindplaatsen. Gezien de ouderdom van de afzettingen, zal het hierbij met name om vindplaatsen vanaf de ijzertijd gaan.
Tevens kunnen sporen van middeleeuwse ontginning aanwezig zijn (Drielse wetering).
Uit het booronderzoek is gebleken dat de geologische situatie ter plaatse de verwachting onderbouwt. Binnen het plangebied zijn oeverwalafzettingen op komkleien aangetroffen, behorende tot de Velddriel stroomgordel. Alleen in een smalle strook in het noorden zijn op diepte crevasse-afzettingen aangetroffen.
Hierin is echter geen bodemvorming aangetroffen. In tegenstelling tot de geologische situatie is bodemkundig gezien echter geen onderbouwing voor een middelhoge verwachting aangetroffen. Binnen het bebouwde deel van het plangebied is namelijk de archeologisch relevante bodemlaag (top oeverwalafzettingen) verstoord, dan wel als gevolg van vergraving, dan wel als gevolg van verblauwing. Bovendien is geen duidelijke woonlaag aangetroffen.
Ter plaatse van de boringen 7 en 8 is een slootdemping aangetroffen. Waarschijnlijk betreft het hier de gedurende de jaren vijftig van de vorige eeuw gedempte Drielse wetering. De archeologische middelhoge verwachting is voor een smalle strook aan de noordzijde van het plangebied dan ook gehandhaafd (kans op sporen gerelateerd aan de Drielse wetering). Voor de rest van het plangebied is de verwachting bijgesteld tot een lage verwachting. Dit is op de verwachtingskaart in bijlage 4 weergegeven.
Aangezien de bouwplannen nog niet definitief zijn adviseert BAAC bv de zone met een middelhoge verwachting buiten de plannen te houden. Indien de toekomstige bodemverstorende activiteiten zich namelijk beperken tot het gebied met een lage verwachting is archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Er blijft dan echter wel een dubbelbestemming archeologie bestaan voor de zone met een middelhoge verwachting. Indien het niet mogelijk is de plannen aan te passen en de bodem ter plaatse van de zone met een middelhoge verwachting zal worden verstoord tot een diepte groter dan 30 cm beneden maaiveld, wordt een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek geadviseerd.
De archeologische middelhoge verwachting is voor een smalle strook aan de noordzijde van het plangebied gehandhaafd (kans op sporen gerelateerd aan de Drielse wetering). Voor de rest van het plangebied is de verwachting bijgesteld tot een lage verwachting. Op de verbeelding is voor het (bijgestelde) gebied met middelhoge verwachting een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 opgenomen.
Modernisering Monumentenzorg (2009)
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Erfgoedwet (2016)
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Er zijn (in de omgeving van) het plangebied geen rijks- en gemeentelijke (gebouwde) monumenten of archeologische rijksmonumenten aanwezig. De voormalige zuivelfabriek (bouwjaar 1917) zelf is een cultuurhistorisch waardevol pand in de gemeente Maasdriel en het dorp Ammerzoden, het heeft een mooie historie. Dit pand zal behouden blijven als woning met magazijn en kantoor.
Voor het cultuurhistorisch waardevolle pand is in het plan een regeling opgenomen. De aanwezige bebouwing is voorzien van een specifieke aanduiding 'cultuurhistorische waarden'.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Water- en rioleringsplan Bommelerwaard
In 2012 heeft de raad het Water en Rioleringsplan Bommelerwaard 2012-2016 (WRP) vastgesteld. In het plan, samen opgesteld met de gemeente Zaltbommel en het Waterschap Rivierenland, zijn Waterplan uit 2006 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2006-2010 geactualiseerd en samengevoegd. Hiermee geeft de gemeente invulling aan de wijze waarop de gemeentelijke watertaken worden ingevuld met een onderbouwing van de daarbij benodigde middelen. In het plan staat het beleid voor de inzameling, het transport en de (lokale) verwerking van afval-, hemel- en grondwater binnen de Bommelerwaard voor de periode 2012-2016.
Het nieuwe Water- en rioleringsplan 2017-2021 heeft onlangs ter inzage gelegen. Nieuw in dit Water- en Rioleringsplan is een gezamenlijk uitvoeringsplan.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benut is bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Veiligheid
In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.
Grondwater (algemeen)
Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.
Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseren wij om hier nader onderzoek naar te doen. Bij hoge rivierwaterstanden kunnen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.
Waterberging
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Het waterschap hecht groot belang aan het zoveel mogelijk instandhouden van en compenseren in open water als onderdeel van het watersysteem.
Voor plannen met een toename van verharding is compenserende waterberging nodig. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht.
Bij oppervlaktes groter dan 500 m2 in het stedelijk gebied en 1500 m2 in het landelijk gebied kan eventueel de vrijgestelde oppervlaktes in mindering worden gebracht.
De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m³ per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m³ bij bui T=100+10%, mits er geen complicerende zaken als kwel aan de orde zijn.
De maximaal toelaatbare peilstijging bij bui T=10+10% bedraagt 0,30 meter in het beheergebied van Waterschap Rivierenland. Bij een bui T=100+10% mag geen inundatie optreden. De maatgevende afvoer is 1,5 l/s/ha.
Voorkeursvolgorde aanleg watercompensatie
Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de trits vasthouden-bergen-afvoeren. In aansluiting hierop hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde:
Bij de aanleg van nieuw water in het plangebied wordt bij voorkeur zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande waterstructuur. Bij aanleg of aanpassing van watergangen is het van belang rekening te houden met de bereikbaarheid voor onderhoud, in- en uitlaatplaatsen voor maaiboten en opslagmogelijkheden voor slootvuil en kroos. Om water van voldoende waterkwaliteit te kunnen handhaven, is ook het zelfreinigend vermogen van het watersysteem van belang. Dit wordt bevorderd door rekening te houden met voldoende ruimte voor water, voldoende waterdiepte (streven is 1 meter) en voldoende oevervegetatie (taludschuinte minimaal 1:2 of flauwer).
Watergangen
Binnen het plangebied ligt een B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang. Binnen het plangebied ligt geen A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen beschermingszone van een A-watergang.
Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud.
Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed, gemeten uit de insteek. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed. C-watergangen hebben geen beschermingszone.
In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.
Bepaalde activiteiten kunnen leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater. Voor bepaalde lozingen van verontreinigd hemelwater is op grond van de Waterwet een vergunning noodzakelijk. In sommige gevallen kan met een melding worden volstaan.
Een was- en tankplaats zal worden aangelegd. Het afvalwater van de wasplaats zal via een olie-afscheider worden geloosd op de riolering.
Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel dat voor plannen in landelijk gebied kleiner dan 1.500 m2 (in landelijk gebied) geen compenserende maatregelen als gevolg van een de toename van het verhard oppervlak getroffen hoeven te worden.
Met onderhavige plan is sprake van een toevoeging van het verhard oppervlak van 7500 m2, wat betekent dat gecompenseerd moet worden.
Na aftrek van de éénmalige vrijstelling van 1.500 m2 blijft een toename aan verharding over van 6.000 m2. De benodigde hoeveelheid aan te compenseren water bedraagt hiermee 262 m2 (vuistregel 436 m3/ha), bij een maximale peilstijging van 0,3 m is het benodigde extra wateroppervlak bij zomerpeil 872 m2.
De A-watergangen liggen niet binnen het plangebied, zodat een bestemming Water niet aan de orde is. De beschermingszone van de watergangen is niet bestemd.
Over de uitvoering van de compenserende waterberging heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap. De wens van het waterschap is om te lozen middels een open verbinging op een B-watergang. Met deze wens is in het plan rekening gehouden: aan de oost- en westzijde van het perceel ligt momenteel een watergang, welke verbreed zal gaan worden. Zie hiervoor de ontwerptekening 'Landschappelijk inpassing Zagron' (zoals opgenomen in Bijlage 4).
Om tot het totale extra wateroppervlak te komen van 872 m2, zullen beide watergangen op eigen grond 3,50 mtr. breder worden. Tevens zullen de oevers aan de binnenzijde van de watergang natuurvriendelijk worden ingericht, door de oeverkant te verflauwen. Door een minder steil talud te maken, ontstaat tevens extra bergingscapaciteit en het bevorderd daarnaast de soortenrijkdom.
Het beheer van de watergang en de natuurvriendelijke oever aan de binnenzijde zal door de initiatiefnemer zelf en op eigen kosten worden uitgevoerd. Beide watergangen staan in verbinding met de Hoofdwetering; één middels een duiker, de ander middels een directe verbinding. In de beschermingszone van 4 mtr. rond de A-watergang zullen geen (graaf-)werkzaamheden
plaatsvinden.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.
De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Buitengebied herziening 2017, Walderweg 2-4' het volgende gemeld.
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en natuurwaarden. In het kader van de Flora en faunawet dient een oriënterend onderzoek uitgevoerd te worden naar de mogelijke negatieve effecten voor beschermde flora en fauna.
Tevens dient onderzocht te worden of de beoogde ontwikkeling een negatief effect heeft op omliggende Natura2000 gebieden. Voor de dichtstbij gelegen Natura2000 gebieden is bepaald of effecten optreden.
Door Blom Ecologie is een quickscan en voortoets uitgevoerd waarvan de resultaten zijn opgenomen in Bijlage 4 Quickscan flora en fauna.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een beschermd landschapstype zoals Natura2000, EHS/NNN, Nationaal Landschap of Nationaal Park. Binnen een straal van 3 kilometer zijn gebieden die tot Ecologische Hoofdstructuur (of Natuurnetwerk Nederland) behoren gelegen. Zie onderstaande afbeelding.
De dichtstbij gelegen Natura2000 gebieden betreffen Rijntakken - Uiterwaarden Waal (6,2 km) en Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek (8,3 km).
Uit de orienterende fase blijkt dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn betreffende de instandhoudingsdoelen van omliggende Natura2000-gebieden ten gevolge van de beoogde ontwikkeling op de locatie Walderweg 2-4. Ten opzichte van de huidige situatie zal de ontwikkeling voorlopig geen tot slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben. De ontwikkeling betreft de verplaatsing van een bedrijf van een de Akkerseweg 13 te Hedel naar de Walderweg 2-4 te Ammerzoden. De ontsluiting van de nieuwe bedrijfslocatie is gunstiger waardoor transport efficiënter kan plaatsvinden. Tevens worden de bestaande bedrijfsactiviteiten op de locatie gestaakt.
Stikstofdepositie
De sloop van de schuren en kassen leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie (projecteffect). Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen.
Aanvullend is een berekening uitgevoerd van de stikstofdepositie als gevolg van de werkzaamheden. In Bijlage 5 staat de AERIUS uitdraai die hoort bij de berekening. Uit de berekeningen volgt dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Effecten als gevolg van stikstofdepositie door het uitvoeren van de werkzaamheden zijn uitgesloten.
Het bestemmingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Zowel in de Flora- en faunawet als in de nieuwe Wet natuurbescherming staan verbodsbepalingen: activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden.
Met de nieuwe wet wijzigt is wel de lijst van beschermde soorten gewijzigd. Waar de Flora- en faunawet uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
De bescherming van vaatplanten uit tabel 1 en tabel 2 is vervallen. Onder de Wet natuurbescherming worden nog 75 soorten vaatplanten beschermd, waaronder soorten die niet eerder werden beschermd.
Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.
Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing. Bij een ontheffingsaanvraag onder de nieuwe wet wordt nog steeds getoetst aan drie criteria:
Aangezien er op de locatie ingrepen uitgevoerd worden zijn negatieve effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen van strikt beschermde soorten denkbaar.
Ter plaatse is een quickscan uitgevoerd, zie Bijlage 4 Quickscan flora en fauna. Het doel van een quickscan is het opsporen van strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de natuurwetgeving en het bepalen of de aanvraag van een ontheffing noodzakelijk is. De quickscan is uitgevoerd op basis van de oude Flora en Faunawet.
Conclusies quickscan
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten voor. Het plangebied heeft, behoudens tongvaren, aannemelijk geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten (tabel 2 & 3). Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de bomen langs de Kerkwijksekade en Walderweg. Voor de rugstreeppad kan geschikt habitat ontstaan tijdens de sloop van de gebouwen en bewerking van het terrein. De hagen, struiken en bomen (in de noordoosthoek van het perceel) zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels.
De ruimtelijke ingrepen leiden, behoudens tongvaren (mogelijk), slechts tot een tijdelijke verstoring van algemene voorkomende en licht beschermde soorten. Ten aanzien van broedvogels, foeragerende c.q. passerende vleermuizen en rugstreeppad dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Overige beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en conform de Flora- en faunawet worden niet verwacht.
De realisatie van het plan leidt niet tot de aantasting van omliggende Natura2000-gebieden en de instandhoudingsdoelen.
De quickscan flora en fauna dient ter onderbouwing welke risico’s er zijn ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan (Wro, art. 3.1.6). De beoogde bestemmingsplanwijziging en uitvoering hiervan leidt niet tot de aantasting van het leefgebied van zwaar en strikt beschermde soorten. Een aanvullend onderzoek of ontheffingsaanvraag is niet noodzakelijk.
In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de vormverandering, omschakeling en beperkte uitbreiding van een grondbank annex bouwgrondstoffenhandel en aannemersbedrijf mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Het bedrijfsterrein ontsluit aan de provincialeweg N832. De voertuigen kunnen de route volgen in zowel zuidelijke als noordelijke richting. Het personeel kan via de ingang aan de Kerwijksekade het terrein op, hier kunnen de personenauto`s geparkeerd worden waardoor er overdag minder activiteit aan de zijde van de Kerkwijksekade zal zijn.
De Walderweg (N832) is een erftoegangsweg (60 km/u) buiten de bebouwde kom (Bubeko) met een beperkte verkeers-/ontsluitingsfunctie en de Walderweg is ook als zodanig ingericht. In verband met de beperkte ontsluitingsfunctie van het omliggende gebied, is de weg enigszins ruimer vormgegeven dan gebruikelijk voor een erftoegangsweg1 . Zo is er aan één zijde van de weg een vrij liggend (brom) fietspad aanwezig in twee richtingen.
Om de verkeersveiligheid te waarborgen zijn door het CROW per wegtype richtlijnen opgesteld voor het gebruik. Qua gebruik is een maximum aantal motorvoertuigen per etmaal aangegeven (intensiteit). Als de intensiteit onder dit maximum blijft, is het gebruik afgestemd op de functie van de weg en is de verkeersveiligheid gewaarborgd. Voor een erftoegangsweg (60 km/u) (bubeko) wordt uitgegaan van maximaal 6.000 mvt/etmaal2 . Omdat de Walderweg wat ruimer is vormgegeven dan normaliter het geval bij een erftoegangsweg en beschikt over een vrij liggend (brom) fietspad zal het maximum aantal motorvoertuigen in de praktijk hoger kunnen liggen.
Op basis van tellingen uit 2017 is gebleken dat op de Walderweg 5.300 mvt/etmaal rijden3 op een werkdag. De verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van ervaringscijfers van het bedrijf. Het bedrijf heeft in de toekomst een beoogde ontwikkeling van 60 vrachten per dag zijn en 10 personenauto's, wat neer komt op 140 mvt/etmaal. Het totaal komt daarmee op 5.440 mvt/etmaal. Daarmee ligt het toekomstig gebruik lager dan het maximale aantal mvt/etmaal (6.000 mvt/etm) wat past bij een erftoegangsweg zoals de Walderweg en is de verkeersveiligheid gewaarborgd.
Een ander aspect voor de beoordeling van de verkeersveiligheid zijn de in- en uitritten van het perceel op de Walderweg. In de figuur 4.5 is de ontwerpschets weergegeven van de wijzigingen die worden doorgevoerd.
In de huidige situatie zijn er drie in- en uitritten op de Walderweg en in de nieuwe situatie nog maar twee. De in- en uitrit die in de huidige situatie het meest dichtbij het kruisingsvlak met de Kerkwijksekade ligt, wordt verwijderd. Het verminderen van het aantal in- en uitritten op de Walderweg heeft een positief effect op de verkeersveiligheid. Helemaal nu de in- en uitrit wordt verwijderd die het meest dichtbij het kruisingsvlak met de Kerkwijksekade ligt. Daardoor hebben de weggebruikers meer tijd om zich te focussen op de verkeerssituatie van de kruising met de Kerkwijksekade.
De uitrit tussen huisnummer 2a en 4 wordt smaller gemaakt en fungeert alleen nog als in- uitrit voor huisnummer 2a. De in- en uitrit voor het vrachtverkeer en personeel van Zagron/Ad Hofmans maakt straks gebruik van de in-uitrit ten zuiden van huisnummer 2a. In de huidige situatie ligt hier al een in- en uitrit, maar die wordt op advies van de provincie Gelderland (kenmerk: GVermeer BOW AGW 14-6-2016 16002_08_N832) verplaatst zodat deze inrit verder van de overliggende woningen ligt zodat er minder overlast ontstaat. Daarnaast komt de nieuwe in- en uitrit ook verder weg te liggen van de kruising met de Kerwijksekade. Ook deze verplaatsing draagt bij aan een verkeersveiligere situatie.
In figuur 4.6 zijn de breedtes van de nieuwe in-uitrit weergegeven en zijn de rijlijnen van de vrachtwagens ingetekend. Hieruit blijkt dat de vrachtwagens in alle gevallen opgesteld kunnen worden op eigen terrein voordat de Walderweg op gereden wordt. Als het vrachtverkeer op eigen terrein is opgesteld hebben ze ook goed zicht op de Walderweg (zowel links als rechts). Omdat het vrachtverkeer op eigen terrein kan worden opgesteld, hebben ze tijd genoeg om de verkeerssituatie op de Walderweg goed in te schatten alvorens de Walderweg wordt opgereden. Ook deze situatie draagt bij een verkeersveiligere situatie.
Naast bovengenoemde maatregelen is de provincie Gelderland voornemens om in 2019 te starten met 'groot onderhoud' aan de N832 (waaronder de Walderweg).
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente parkeernormen. Het aantal parkeerplaatsen dat op basis daarvan nodig is voor het project, moet op eigen terrein worden gerealiseerd.
Er is sprake van het uitbreiden van een arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf volgens de categorisering van de CROW richtlijnen. Hiervoor geldt een parkeernorm van 0,8 – 1,3 parkeerplaatsen voor 100 m2 bvo. Na wijziging bedraagt het BVO 5940 m2 inclusief de bedrijfswoningen. Voor de twee woningen is voldoende parkeergelegenheid op het erf aanwezig.
Met een minimale parkeerdruk dienen (5051/100)x0,8=40,4 parkeerplaatsen aanwezig te zijn voor het bedrijf. Deze ruimte is beschikbaar op eigen terrein en ruim voldoende voor de bedrijfsvoering.
Overigens wordt opgemerkt dat deze berekende parkeerbehoefte flink afwijkt van de ervaringscijfers van het bedrijf. In de maximale situatie op basis van ervaring wordt namelijk uitgegaan van maximaal 10 personenwagens en maximaal 10 vrachtwagens per dag.
De oppervlakte van de locatie bedraagt ca. 23.000 m2. De oppervlakte aan bouwwerken bedraagt ca. 6.000 m2. Hiermee is verzekerd dat er voldoende ruimte is voor het laden en lossen van vrachtwagens als ook voor het stallen van vrachtwagens.
Op eigen terrein is voldoende ruimte beschikbaar op eigen terrein en ruim voldoende voor de bedrijfsvoering.
Rondom de buitenopslag zal een groensingel aangelegd worden bestaande uit een elzensingel voor de hoogte en een ondergroei van verschillende doornstruiken zoals meidoorn, sleedoorn, en vuurdoorn. Elzen singels komen van origine voor in het buitengebied, evenals de doornhagen wat tevens voor biodiversiteit en een natuurlijke afrastering zorgt. De groensingel zal geplaatst worden op een steunwal welke aan de buitenzijde van het terrein tegen de keerwand aangelegd zal worden. Als de struiken en bomen volgroeid zijn zal hierdoor het terrein opgaan in het landschap.
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.
Voor het initiatief van ZAGRON zijn meerdere activiteiten uit onderdeel D van de Bijlage van het Besluit m.e.r. van toepassing. Te weten activiteit D11.3 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein in gevallen waarin de oppervlakte 75 hectare of meer' bedraagt in verband met het vaststellen van een bestemmingsplan.
Daarnaast moet worden opgemerkt dat, de term “verwijdering” in kolom 1 van D 18.1 volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geldt voor een “installatie” voor “verwijdering van afvalstoffen” als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer (zie uitspraak 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2457). Daarvan is geen sprake. De als afval te beschouwen stromen ondergaan bij Zagron een handeling van nuttige toepassing, gericht op hergebruik en recycling. Aldus is categorie D 18.1 niet van toepassing.
De drempelwaarde van activiteit D11.3 wordt niet overschreden. Voorafgaand aan het ter inzage leggen van het (ontwerp) bestemmingsplan en het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning is een aanmeldingsnotitie opgesteld op basis waarvan het bevoegd gezag (zie paragraaf 3.5) de m.e.r.-beoordeling uitvoert. Na de beoordeling neemt het bevoegd gezag een besluit (m.e.r.-beoordelingsbesluit) waar in staat aangegeven of wel of niet een MER moet worden opgesteld. Wanneer het besluit inhoudt dat geen MER hoeft te worden opgesteld dient dit besluit bij het (ontwerp) bestemmingsplan en bij de vergunningaanvraag te worden gevoegd. Is echter de conclusie dat wel een MER moet worden opgesteld dan moet het MER worden bijgevoegd.
Onderzoek en conclusie
Hierna wordt kort samengevat welke de gevolgen zijn voor de verschillende milieuaspecten. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat geen zodanige belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden dat een MilieuEffectRapport (MER) moet worden opgesteld.
Milieuaspect geluid (verkeersaantrekkende werking en geluidhinder en industrielawaai)
Voor geluid geldt dat voor de representatieve bedrijfssituatie (RBS) ter plaatse van de woningen van derden zowel het langtijdgemiddelde geluidniveau (LAr,LT) als het maximale geluidniveau (ruimschoots) voldoen aan de daarvoor te hanteren grenswaarden.
Voor de incidentele bedrijfssituatie (situatie die zich maximaal 12 keer per jaar voordoet) geldt er zodanige geluidniveau's optreden dat wordt verzocht om hogere grenswaarden. Omdat sprake is van een incidentele bedrijfssituatie zijn deze hogere waarden vergunbaar.
Aldus geldt dat er als gevolg van het initiatief geen nadelige effecten zijn te verwachten met betrekking tot geluid.
Milieuaspect luchtkwaliteit
De opslag van stuifgevoelige materialen leiden, mede door het nemen van maatregelen, niet tot overschrijding van de normen voor luchtkwaliteit (stof) voor zowel de dag- als jaargemiddelde concentratie en het aantal overschrijdingsdagen.
Voor het aspect verkeer geldt dat, er worst-case vanuit gaande dat het totale aantal aan- en afvoerbewegingen van het initiatief 'extra' verkeer betreft, dit niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Milieuaspect Bodem en grondwater
Uit bodemonderzoek blijkt dat er geen sprake is van zodanige (ernstige) bodem- en grondwater verontreiniging die een belemmering vormen voor het initiatief. Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat de bodem ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie(s).
Het initiatief omvat een drietal activiteiten die (potentieel) bodembedreigend zijn. Door het treffen van maatregelen en aanleggen van voorzieningen die voldoen aan de NRB wordt een verwaarloosbaar bodemrisico bereikt.
Betreffende het milieuaspect bodem en grondwaterkwaliteit geldt dat er als gevolg van het initiatief geen nadelige effecten zijn te verwachten.
Milieuaspect geur
De opslag van groenafval is een potentiele bron voor geurhinder. Gelet op de beperkte omvang, korte opslagduur en dat reeds composterend groenafval niet wordt geaccepteerd geldt dat er niet of nauwelijks sprake is van geuremissie. Aldus geldt dat er als gevolg van het initiatief geen nadelige effecten zijn te verwachten met betrekking tot geur.
Milieuaspect gevaarlijke stoffen
Er is enkel sprake van opslag van dieselolie in een daartoe geschikte opslagtank, er is geen sprake van andere gevaarlijke (afval)stoffen. De opslagtank voldoet aan de eisen uit de PGS 30. Aldus geldt dat er als gevolg van het initiatief geen nadelige effecten zijn te verwachten met betrekking tot gevaarlijke stoffen.
Milieuaspect afvalstoffen
Voor de afvalstoffen die door ZAGRON worden geaccepteerd geldt als uitgangspunt dat deze binnen de eigen inrichting of elders worden bewerkt ten behoeve van recycling of nuttige toepassing.
De gescheiden inzameling en opslag van afvalstoffen en bewerking danwel afvoer naar erkende verwerkers draagt bij aan het nuttig toepassen van deze afvalstoffen. Hiermee wordt voldaan daarmee aan de minimumstandaard uit de voor deze afvalstoffen van toepassing zijnde sectorplannen en is geen (negatief) effect op het milieu te verwachten.
Milieuaspect Afvalwater
Binnen de inrichting komen afvalwaterstromen vrij. De lozing van het hemelwater van dakoppervlakken en buitenterrein vindt plaats op het regenwaterriool. Het hemelwater van het buitenterrein passeert voordat het wordt geloosd nog een slibvangput. Het huishoudelijk afvalwater en het afvalwater van de was- en tankplaats wordt geloosd op de gemeentelijke riolering. Er geldt dat zal worden voldaan aan de lozingseisen die gelden op grond van het Activiteitenbesluit.
Het initiatief omvat mede de aanleg c.q. uitbreiding van terreinverharding. Hiervoor wordt, na afstemming met het waterschap, in een compenserende waterberging.
Gebruik natuurlijke hulpbronnen
Ten behoeve van het uitvoeren van de bedrijfsactiviteiten zullen natuurlijke hulpbronnen worden verbruikt. Het betref elektriciteit, aardgas, dieselolie en drinkwater. De omvang van het verbruik past bij de aard en omvang van de activiteiten en is niet zodanig dat sprake is van belangrijke milieugevolgen.
Milieuaspect Externe Veiligheid
In de omgeving van de inrichting van ZAGRON zijn geen risicobronnen aanwezig. De inrichting van ZAGRON is niet gelegen binnen de risicocontour van een risicobron. Tevens geldt dat de eigen activiteiten van ZAGRON niet van invloed zijn op de externe veiligheid van haar omgeving.
Milieuaspect risico van ongevallen
Binnen de inrichting van ZAGRON worden afvalstoffen op- en overgeslagen. Voor het materiaal dat bij de op- en overslag wordt gebruikt geldt dat geen sprake is van een bijzonder risico op ongevallen die samenhangen met het gebruik van deze installaties.
De activiteiten met afvalstoffen hebben mede betrekking op de opslag van brandbare niet milieugevaarlijke stoffen. Het gaat hier om de opslag van groenafval. De opslagcapaciteit is beperkt en er is sprake van een (relatief) hoge doorloopsnelheid van het groenafval. Hierdoor is sprake van een beperkte opslagduur en is niet of nauwelijks kans op broei bij deze afvalstoffen.
De opslag van dieselolie voldoet aan de PGS 30 en voldoet daarmee aan de veiligheidseisen.
Er zal worden voorzien in voldoende blusmiddelen om een beginnende brand te kunnen blussen.
Gelet op het voorgaand geldt dat er niet of nauwelijks sprake is van een risico op ongevallen.
Milieuaspect Verkeer en parkeren
Er zijn geen nadelige effecten met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking en parkeren te verwachten.
Milieuaspect Natuurwaarden
De activiteiten van ZAGRON leiden niet tot stikstofdepositie op Natura 2000 gebied 'Rijntakken boven drempelwaarden en/of grenswaarden.
Het plangebied is niet gelegen binnen het NNN. Derhalve behoeven geen afwegingen te worden gemaakt omtrent het belang van natuurwaarden en het maatschappelijk belang.
In het plangebied en (directe) omgeving zijn geen op grond van de Wnb beschermde flora en fauna aanwezig. Middels maatregelen wordt voorkomen dat tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden beschermde soorten zich in het plangebied vestigen.
Bij verbreding van watergangen worden oevers aan de binnenzijde van de watergang natuurvriendelijk ingericht wat o.a. de soortenrijkdom bevorderd.
Aldus geldt dat voor natuurwaarden er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
Ruimtelijke ordening
Het initiatief is niet in strijd met het belang van een goede ruimtelijke ordening.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er geen sprake van een ‘aangewezen bouwplan’.
Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderzins is verzekerd. De gemeente Maasdriel sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af, waarin ook de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten wordt vastgelegd.
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. In hetkader van het wettelijk vooroverleg is het voorontwerp toegezonden aan Waterschap Rivierenland en provincie Gelderland.
Per brief d.d. 27 oktober 2017 adviseert het waterschap positief over het plan, mits de uitwerking van de benodigde te compenseren waterberging door de toename verharding in het plan wordt opgenomen. Deze wateropgave is een aanzienlijke hoeveelheid, echter vanwege de beschikbare ruimte en de plannen voor een natuurvriendelijke inrichting verwacht het waterschap dat dit haalbaar is. De gevraagde uitwerking is opgenomen in 4.3.2.4.
De provincie heeft gereageerd per brief d.d. 8 december 2017. Opmerkingen zijn gemaakt ten aanzien van het beleid voor niet-agrarische bedrijven en de Ladder voor duurzame verstedelijking. De opmerkingen zijn verwerkt in 3.1.2.en 3.2.
Op regionaal niveau heeft afstemming plaatsgevonden in het RAP (Regionaal Acquisitie Platform Bedrijventerreinen). Op regionaal niveau is ingestemd met de gekozen locatie waar een bestaande bedrijfslocatie duurzaam wordt hergebruikt.
Zienswijzen
Het ontwerp-bestemmingsplan is in de periode van 12 juli tot en met 22 augustus 2018 6 weken ter inzage gelegd, zodat eenieder gelegenheid heeft gekregen om een zienswijze in te dienen. Een gedeelte van de ingediende zienswijzen zijn aanleiding geweest tot aanpassing van het plan. In de bijgevoegde Nota van zienswijzen (zie Bijlage 6) zijn de ingediende zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien. Hierin is ook aangegeven tot welke aanpassingen de zienswijzen hebben geleid.
Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld in het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels
Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 tot en met 7. Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 8 tot en met 13). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 14 en 15).
De planregels zijn opgedeeld in:
In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat één bestemming (Bedrijf). Voor de juridische invulling van deze bestemming is aangesloten bij de bestemming 'niet-agrarisch bedrijf' zoals opgenomen in ‘Buitengebied, binnendijks deel' en bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2009 reparatieplan'. Daarnaast is voor de onderdelen waarvoor bestemmingsplan ‘Buitengebied, binnendijks deel' geen regels had opgenomen, zoals bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aangesloten bij de algemene regel zoals die in Maasdriel wordt gehanteerd.
De opbouw van de bestemming ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen enkel worden gebruikt voor een bedrijf welke bedrijfsactiviteiten op het gebied van verhuur, handel, reparatie van (landbouw)machines uitoefent.
Ook zijn nevenfuncties toegestaan. Afhankelijk van de omvang zijn de nevenfuncties bij recht of via een afwijkingsregel toegestaan.
Om nevenfuncties bij recht mogelijk te maken, is in de bestemmingsomschrijving bepaald dat aan het buitengebied gerelateerde bedrijvigheid als nevenactivitet in het buitengebied toelaatbaar worden geacht. Deze activiteiten die aan het buitengebied zijn gerelateerd (anders dan agrarische bedrijven) zijn rechtstreeks toelaatbaar overeenkomstig het neiuwe bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016, maar uitsluitend als nevenactiviteit.
Daarnaast zijn parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen binnen de bestemming toegestaan.
Gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak. Het bebouwingsoppervlak mag per bouwperceel niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum bebouwingsoppervlak' is aangegeven. De maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter, overeenkomstig het bestemmingsplan ‘Buitengebied herziening 2016'. Naast gebouwen zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, waarvan de maximale hoogte in de regels zijn gespecificeerd.