Plan: | Ammerzoden herziening 2017, Hooghaar ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1157-VG01 |
Er is een verzoek ingediend door dhr. H. van Zandvliet en dhr. A. Verlouw om op het perceel aan de Hooghaar te Ammerzoden twee eengezinswoningen te realiseren. Het projectgebied heeft een oppervlakte van 660 m² en is momenteel in gebruik als grasland.
Het geldende bestemmingsplan voor dit plangebied betreft: 'Ammerzoden', vastgesteld op 1 maart 2012. Ter plaatse geldt de bestemming 'Agrarisch', zonder bouwvlak. Met behulp van het nieuwe voorliggend bestemmingsplan kan de bovengenoemde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt en wordt de bestemming van het voorste deel van het perceel gewijzigd naar 'Wonen'.
Het plangebied betreft het gehele perceel aan de Hooghaar te Ammerzoden, kadastraal bekend onder sectie K, perceelnummer 2878. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1276 m² en is momenteel in gebruik als grasland. Het plangebied kent de bestemming 'Agrarisch' en ´Wonen´. Het plangebied bevindt zich in een bebouwde zone en is daarom omringd door woningen. Aan de westzijde bevindt zich het winkelcentrum De Haar. De ligging van het plangebied is afgebeeld in figuur 1.1. en 1.2.
Het bestemmingsplan voor het plangebied betreft: 'Ammerzoden', vastgesteld op 1 maart 2012. Binnen dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, watergangen, waterretentie, waterzuivering en –infiltratie met daarbij behorende voorzieningen.
Een gedeelte is bestemd als 'Wonen', zonder bouwvlak, en gedeeltelijk met de aanduiding 'bijgebouwen'.
Daarnaast zijn de gronden van het gehele plangebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'wro-zone – bebouwd gebied'. Ter plaats van de aanduiding 'wro-zone – bebouwd gebied' is uitbreiding van de bebouwing toegestaan conform de provinciale structuurvisie Streekplan Gelderland 2005. Woningen zijn echter alleen binnen de bouwvlakken en de bestemming 'Wonen' toegestaan.
Het plan om twee eengezinswoningen te realiseren op het perceel dat momenteel de bestemming 'Agrarisch' kent, kan niet mogelijk worden gemaakt met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.5.1 van het bestemmingsplan, omdat ter plaatse de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 1' niet geldt. Voor de ontwikkeling moet dan ook een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
Het achtertse gedeelte van het perceel waarbinnen het plan wordt gerealiseerd heeft reeds de bestemming Wonen. Dit deel wordt tevens meegenomen in voorliggende bestemmingsplan, maar krijgt de bestemming Agrarisch.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het aanwezige beleidskader behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en volgen de randvoorwaarden die voortkomen uit planologische- en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.
Ammerzoden is gelegen tussen de Maas en de Waal in. De ligging tussen de twee grote rivieren is bepalend geweest voor de vorming van het land. Ammerzoden is ontstaan op een stroomrug. In de oorspronkelijke structuur van Ammerzoden is dit nog te herkennen aan het feit dat de oude straten min of meer parallel zijn gelegen aan de voormalige en huidige rivierloop van de Maas. De huidige historisch-ruimtelijke structuur van Ammerzoden dateert van voor de 20e eeuw, het grootste deel van de bebouwing is echter van recenter datum. Gedurende de Tweede Wereldoorlog is de bebouwing van Ammerzoden zwaar beschadigd geraakt. Desondanks heeft de oude kern nog een behoorlijk aantal cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. De oorspronkelijke nederzetting is gelegen aan de Haarstraat/Kerkstraat, de Voorstraat/Mr. La Grostraat, de Ammerstraat/Jan Oomsstraat en in de omgeving van het kasteel. Deze structuur is nog intact en aan en nabij deze wegen zijn ook nu nog de voornaamste voorzieningen gelegen. Ten westen hiervan vonden de grootste uitbreidingen met planmatig opgezette woongebieden plaats. Deze volgen op sommige plaatsen de historische verkavelingen.
De gronden binnen Ammerzoden zijn overwegend bebouwd en verhard of in gebruik als erf en tuin. Aan de randen en in snipperzones binnen de kern is ook sprake van agrarische gebieden. Natuurgebieden zijn niet nabijgelegen. In Ammerzoden bestaat nog de nodige ruimte voor inbreiding en uitbreiding binnen de rode contour, zoals die in de StructuurvisiePlus om Ammerzoden getrokken is. Langs de gehele rand van de bebouwde kern liggen nog aanzienlijk open gebieden, waar mogelijkheden tot uitbreiding zijn gelegen in het noorden, het zuidwesten en zuidoosten.
Het plangebied ligt in het zuidoosten van Ammerzoden en is één van deze open ruimtes aan de rand van de bebouwde kern. Het plangebied bevindt zich aan de Hooghaar en is momenteel in gebruik als grasland. De Hooghaar ligt tussen de Haarstraat en De Haar in. Dit betreffen woonstraten bestaande uit vrijstaande woningen, met een ruimte stedenbouwkundige opzet. Het plangebied is omringd door woningen met aan de noodwestzijde winkelcentrum De Haar. Momenteel vindt de grootste verkeersafwikkeling in Ammerzoden plaats via de Haarstraat en de rondweg Hedel naar de A2.
Het onderhavige bestemmingsplan biedt ruimte voor twee eengezinswoningen op het voorste gedeelte van het perceel aan de Hooghaar. In figuur 2.3 is een schets opgenomen van de voorgenomen ontwikkeling. Het betreft twee eengezinswoningen in twee aaneen gebouwde woningen. Beide woningen hebben één bouwlaag met een kap. Dit sluit aan bij de omliggende woningen (figuur 2.1). Evenals de beukmaat en de goot- en bouwhoogte. De parkeerplaatsen worden gesitueerd aan de voorzijde. Dit worden openbare parkeerplaatsen. Voor de woningen is een bouwvlak opgenomen van 13 bij 11 meter overeenkomstig het bouwplan.
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.
De onderhavige ontwikkeling betreft de toevoeging van twee woningen aan de rand van Ammerzoden, gemeente Maasdriel. De ontwikkeling is als kleinschalig aan te merken. Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit het Barro. Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten te verwachten.
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Ook in het Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een initiatief vanuit de markt ten behoeve van de vraag naar eengezinswoningen. Deze ontwikkeling wordt opgevangen in een bestaand stedelijk gebied en voegt slechts twee woningen toe binnen de bestaande bebouwing. Toetsing aan het woningbouwprogramma is niet nodig wanneer het plan klein van omvang is (zie onder meer de Raad van State uitspraak 201405237/1/R2). Toetsing aan de ladder is in dit geval dan ook niet noodzakelijk.
Het betreft een kleinschalig particulier initiatief dat voldoet aan het door de raad vastgestelde eigen huis en tuin beleid. In het woningbouwprogramma zoals dat door de raad is vastgesteld op 14 april 2016 is een aantal woningen opgenomen (110) voor diverse particulier initiatieven.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland. De onderwerpen waar de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid juridisch wordt verankerd zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie is op 9 juli 2014 vastgesteld en vervangt het Streekplan Gelderland 2005. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, deze verordening vervangt de Ruimtelijke Verordening Gelderland. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland zijn op 18 oktober 2014 in werking getreden en op 8 juli 2015 voor de onderdelen water en natuur geactualiseerd. In deze paragraaf vindt een toetsing van het initiatief plaats aan deze documenten.
De Omgevingsvisie bestaat uit een visie en verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt tussen 6 regio's. De regio waartoe gemeente Maasdriel, en dus dit planvoornemen, behoord heeft regio Rivierenland. In de omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied. De provincie probeert het fysieke aspect met het sociale aspect te combineren en zet hiermee onder meer in op duurzame verstedelijking.
Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.
In het Streekplan 2005 waren zoekzone en rode contouren de provinciale leidraad waar verstedelijking vanuit het provinciaal belang mag plaatsvinden. Met de komst van de Omgevingsvisie Gelderland zijn niet meer de contouren maar een beleidsprincipe leidend, waaruit moet blijken dat met de nieuwe ontwikkeling sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Een belangrijk criterium voor duurzame verstedelijking is dat stedelijke ontwikkelingen zoveel als mogelijk plaatsvinden in stedelijke gebieden. Voorkomen dient te worden dat voor een ontwikkeling uitbreiding ruimte wordt gebruikt terwijl dit binnen het bestaand gebied op te lossen is. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Ammerzoden en voldoet zodoende aan het criterium van een duurzame verstedelijking.
Dit planvoornemen is gelegen binnen de regio rivierenland. Regio rivierenland wordt gekenmerkt door:
De inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te spelen op de opgaven in Rivierenland. De gezamenlijke inspanningen en opgaven richten zich op vier speerpunten, namelijk:
Logistiek
Agribusiness
Vrijetijdseconomie
Vitaal platteland
Voor een vitaal Rivierenland is de nauwe samenhang tussen de fysieke en sociale opgaven van belang. In sociaal opzicht vormen de ontgroening en vergrijzing en de gezondheid van de bevolking belangrijke uitdagingen. Een aantal vraagstukken is hier nauw mee verbonden. Vooral het omgaan met vergrijzing en een passend voorzieningsniveau is van toepassing op dit planvoornemen.
De realisatie van twee eengezinswoningen in het stedelijk gebied past bij de doelstellingen van de omgevingsvisie Gelderland.
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waar de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
In het verleden is per regio een inschatting gemaakt van de behoefte aan groei van de woningvoorraad over de periode 2010 t/m 2019. Op basis hiervan is vervolgens door Gedeputeerde Staten per regio een indicatieve (kwantitatieve) taakstelling vastgesteld in het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3). De provincie wilde echter de kwalitatieve vraagstukken voortaan in het kader van de Regionale Woonagenda's aanpakken. Het KWP3 is daarom vervangen door de kwantitatieve opgave wonen voor de Omgevingsverordening Gelderland (december 2015) periode 2015 t/m 2024.
Het Gelderse woonbeleid werkt nu via Regionale Woonagenda's. Hierbij worden netwerken van verschillende publieke en private partijen gecreëerd die capaciteit, kennis en middelen bundelen om gezamenlijk de opgaven op de regionale woningmarkt aan te pakken. De status van de kwantitatieve opgave is opgenomen in artikel 2.2.1.1 'wonen'. Binnen de kwantitatieve opgave 'wonen' kunnen gemeenten en andere relevante partijen in de regio gezamenlijk nagaan wat nodig is voor een goed functionerende regionale woningmarkt. De bestaande gebouwde voorraad staat daarbij centraal. Afspraken worden gemaakt over aanpassing van bestaande woningen, sloop met vervangende nieuwbouw, verdunning, het benutten van kansen van functieverandering en tenslotte de nieuwbouw. Bij de provinciale programmering is aangegeven dat flexibiliteit is gewenst. Tijdelijke overcapaciteit kan gewenst zijn, bijvoorbeeld wanneer een gemeente een bepaald plan wil wisselen voor een plan dat beter tegemoet komt aan de woningbehoefte of aan het (locatiekeuze)beleid van de Omgevingsvisie. De provincie biedt daarvoor onder voorwaarden een mogelijkheid. Zij neemt hierin een regierol.
Het college stelt in het meest actuele woningbouwprogramma (2015) het belangrijk te vinden dat er permanent kan worden teruggevallen op een soort van buffer (contingent) ten behoeve van kleine planinitiatieven (maximaal twee woningen), omdat deze in een duidelijke behoefte voorzien. Te denken valt hierbij aan hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing en woningen in een specifiek woonmilieu. De omzetting naar 'Wonen' voor een specifieke doelgroep binnen de kern past derhalve in het meest actuele woningbouwprogramma (2015) van gemeente Maasdriel en de regionale afspraken over regio totalen.
Als motivering kan worden aangegeven dat voldaan wordt aan artikel 2.2.1.1 aangezien het Kwalitatief Woonprogramma met het stellen van de regio totalen rekening houdt met kleine planinitiatieven. Het gaat in het artikel om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen.
De Structuurvisie Plus, die is vastgesteld op 8 april 2004, geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2014. Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.
Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorend uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven. Voor wat betreft de mogelijkheden nieuwe woningen te realiseren zijn de analyse en visie per dorpskern uit de Structuurvisie Plus uit 2004 en de zoekgebieden voor toekomstige woningbouw (de zogenoemde "rode contour") als uitgangspunt gehanteerd.
Het plangebied is aangeduid als 'bestaand(e) kern/lint'. Nieuwbouw dient in dit gebied in maat en schaal te passen in de omgeving. Er dient op een dorpse manier gebouwd te worden, waarbij wordt gestreefd naar diversiteit per deelgebied voor wat betreft typologie en prijsklasse. De gemeente Maasdriel wil zich profileren als woongemeente met unieke en gedifferentieerde woonmilieus gekoppeld aan kleine kernen met elk hun eigen identiteit en kwaliteit. Hoogbouw is in principe niet mogelijk binnen de bestaande kernen en linten. Gestapelde woningen van beperkte omvang zijn in beginsel overal in het woongebied mogelijk, mits passend in de stedenbouwkundige structuur.
De gemeente Maasdriel streeft naar een bevolkingsgroei van 24.000 naar 26.000 in 2020 en een mogelijke doorgroei naar maximaal 29.000 in 2030. Het beleid is gericht op bouw voor eigen behoefte, maar ook voor mensen van buiten de gemeente.
Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie. De ontwikkeling maakt laagbouw mogelijk die past bij de stedenbouwkundige structuur van de bestaande kern.
Vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen, is het welstandsbeleid opgesteld. De gemeente Maasdriel heeft het ontwikkelde welstandsbeleid beschreven in de 'Welstandsnota Maasdriel', die in 2004 is vastgesteld. Er zijn zowel algemene als gebiedsgerichte welstandscriteria geformuleerd. De gebiedsgerichte welstandscriteria geven aan hoe een bouwwerk 'zich moet gedragen' om in zijn omgeving te passen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt. De criteria zijn dan ook gebaseerd op de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie wordt aangetroffen. De gebiedsgerichte criteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Elke nieuwe bouwaanvraag wordt getoetst aan de volgende beoordelingsaspecten:
Maasdriel is opgesplitst in elf deelgebieden, met elk hun eigen karakteristieke kenmerken en dus hun eigen gebiedsgerichte criteria. Ammerzoden behoort tot het gebied 'Maasdorpskernen'. Voor Maasdorpskernen is Welstandsniveau 1 vastgesteld. Dit betekent dat het een zeer waardevol welstandsgebied is. Een zeer waardevol welstandsgebied heeft zeer hoge cultuurhistorische en architectonische en/of stedenbouwkundige kwaliteiten en het gebied wordt gezien als cruciale betekenis voor het landschap. De specifieke welstandscriteria voor Maasdorpskernen zijn:
Algemeen
Plaatsing (bestemmingsplan is maatgevend)
Massa en vorm
Gevelkarakteristiek
Detaillering, kleur en materiaal
In de Welstandsnota Maasdriel staat beschreven dat de bebouwing van Ammerzoden voornamelijk bestaat uit individuele panden langs hoofdwegen. De individuele bebouwing is zeer divers. Langs de hoofdstraten van de kern vormt deze bebouwing gesloten gevelwanden, verder van de kern af worden de tussengebieden groter. De woningen bestaan uit één of twee lagen met voornamelijk een zadeldak in de langsrichting. Er komen tevens woningen voor met een mansardedak. De bebouwing is opgetrokken in bakstenen metselwerk in aardetinten, daarnaast komen wit gepleisterde gevels voor. Enkele panden hebben rijk versierde gevels met trapgevels, lijsten rond de gevelopeningen en afwijkende metselverbanden. De woonbebouwing bestaat naast de individuele bebouwing uit een aantal straten met twee-onder-één kapwoningen. Deze woningen bestaan uit één of twee bouwlagen met een roodoranje zadeldak in langsrichting.
De twee eengezinswoningen worden gerealiseerd in twee aaneen gesloten woningen. De woningen hebben beide één bouwlaag en een kap. Met betrekking tot de beukmaat en goot- en bouwhoogte is aansluiting gezocht bij de nabijgelegen woningen (figuur 2.1). Dit geldt ook voor de detaillering, kleur, materiaal en gevelkarakteristiek.
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
De wet bevat normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Op grond van de Wgv gelden vaste afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Bij deze afstanden gaat het om dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld (de extensieve veehouderijen). De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat gehouden wordt. De te toetsen afstand wordt gemeten tussen de buitenzijde van een geurgevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt. Daarnaast moet de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf (onafhankelijk van de diersoort die er gehouden wordt) minimaal 25 meter bedragen tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 50 meter bedragen tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. De bedrijfswoning die tot de veehouderij zelf behoort wordt niet aangemerkt als geurgevoelig object.
Op basis van de wet kan de gemeente een geurverordening vaststellen, die tot doel heeft woningbouw in de dorpen veilig te stellen en de geurbelasting van de bestaande woongebieden niet of nauwelijks toe te laten nemen. Op basis van deze verordening kunnen de afstanden waarmee rekening moet worden gehouden worden beperkt.
Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een gebiedsvisie en vervolgens de geurverordening vastgesteld, zoals bedoeld in de Wgv. De verordening is op 3 maart 2011 in werking getreden. In afwijking van de waarden (afstanden), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wet geurhinder en veehouderij gelden:
De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten. De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een intensieve veehouderij ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratie gebied of een niet concentratie gebeid. De gemeente Maasdriel is gelegen in een zogenaamd niet-concentratiegebied. Voor niet-concentratiegebieden geldt als standaard norm 2 OU/m3 voor locaties binnen de bebouwde kom en 8 OU/m3 voor locaties buiten de bebouwde kom. Indien de berekende geur belasting lager is dan de van toepassing zijnde norm, staat dit de realisatie van een nieuw geurgevoelig object niet in de weg.
De geurhinder die feitelijk in een bepaald gebied op kan treden wordt bepaald door zowel de achtergrondbelasting als de voorgrondbelasting in dat gebied. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt 'achtergrondbelasting' genoemd.
Voorgrondbelasting
In de nabije omgeving van het plangebied is het bedijf Langedijkstraat 4 gelegen, een conservenfabriek met tevens (extensieve) veehouderij, bedoeld voor pony's.
Gezien het kleine aantal dieren dat is aangevraagd en de wijze waarop de dieren worden gehouden is in de vergunning niet uitgegaan van een intensieve veehouderij. Het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor vindt niet plaats, indien de afstand tussen enig binnen de inrichting gelegen dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting, uitbreiding of wijziging minder dan 100 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen. Gelet op de geurverordening van de gemeente Maasdriel kan de afstand van 100 meter worden gehalveerd.
Tussen het dierenverblijf en het plangebied ligt een perceel cultuurgrond. De afstand tussen het plangebied en het dierenverblijf bedraagt 88 meter. Daarmee wordt voldaan aan de vereiste afstand van 50 meter binnen de bebouwde kom.
Het bedrijf aan de Langedijkstraat 4 is het dichtstbij gelegen veehouderij. Omdat andere veehouderijen op grotere afstand zijn gelegen wordt daarvoor ook voldaan aan de gestelde afstandseisen.
Onderstaande afbeelding maakt duidelijk dat aan de gestelde afstandseis wordt voldaan. Hierop is tevens de geurbelasting weergegeven. Gelet de veehouderijen in de omgeving en de afstanden tot deze veehouderijen vormt dit geen probleem.
Achtergrondbelasting
De geurbelasting is in de gehele gemeente Maasdriel berekend op basis van de huidige (vergunde) situatie en tevens op basis van de maximale groei van de veehouderijen die nog uitbreidingsmogelijkheden hebben. Ter plaatse van het plangebied kan het woon- en leefklimaat in de huidige situatie worden gekwalificeerd als ´goed` en in de maximaal toekomstige situatie wijzigt deze kwalificatie niet.
Er wordt voldaan aan de vaste afstanden. Er kan worden gesteld dat ten aanzien van de eengezinswoningen aan Hooghaar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de nieuwe woningen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).
Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer.
In de Wet geluidhinder (artikel 74 lid 1) is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Uitgezonderd zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.
Zodra binnen deze geluidszones nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd dan wel aanpassing van wegen moet plaatsvinden, is akoestisch onderzoek vereist op grond van de Wet geluidhinder. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. Bij hogere grenswaarden dan de voorkeursgrenswaarde dan wel bij eerder vastgestelde hogere grenswaarden, maar niet hoger dan de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde, zal een nieuw ontheffingsbesluit in het kader van de toepassing van de Wet geluidhinder moeten worden genomen (De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie). Een ontheffingsbesluit kan worden genomen indien aan nadere randvoorwaarden van het gemeentelijke geluidhinderbeleid wordt voldaan.
De Wet geluidhinder is echter niet het enige instrument voor het ordenen van de omgevingskwaliteit. Inmiddels leert vaste jurisprudentie dat binnen zoneloze wegen (30 km/h-wegen) en buiten geluidzones (bv. onvoldoende of niet afgeschermde rijkswegen) op grond van de Wro in het kader van goede ruimtelijke ordening geluidonderzoeken toch noodzakelijk kunnen zijn en, vooral bij al aanwezige hoge geluidsbelastingen, afwegingen moeten worden gemaakt met betrekking tot het eventueel treffen van maatregelen.
Er is sprake van het toevoegen van twee geluidsgevoelige objecten (woningen) in de zin van de Wet geluidhinder in de zone rondom een 50 km/ uur weg (Haarstraat) en nabij de zoneloze Hooghaar. Er worden namelijk twee woningen gebouwd aan de Hooghaar. Deze wordt in het kader van de toepassing van de Wet geluidhinder verkeerslawaai buiten beschouwing gelaten, hoewel rekening dient te worden gehouden met het geluid van deze weg in het kader van 'goede ruimtelijke ordening'. Hooghaar is een doodlopende weg, gelegen tussen de Haar en de Haarstraat. is een doodlopende weg met een snelheidsregime van 30 km/uur. De verkeersintensiteit is dermate laag dat het uitvoeren van akoestisch onderzoek niet nodig is.
De Haarstraat is ter hoogte van het plangebied gecategoriseerd als 50 km/uur weg en vormt samen met de Rondweg Hedel de verkeersafwikkeling naar de A2. De ontwikkeling wordt ten opzichte van de Haar en de Haarstraat gescheiden door bebouwing.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Verhoeven Milieutechniek B.V. heeft opdracht gekregen voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek naar asbest op het kadastrale perceel K 2878 gelegen aan het Hooghaar te Ammerzoden (zie Bijlage 1). Middels de diverse onderzoeken is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van het kadastrale perceel K 2878 gelegen aan het Hooghaar te Ammerzoden vastgelegd. Voor de algemene bodemkwaliteit werd de hypothese gesteld van een onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreiniging, aangezien maximaal lichte verontreinigingen werden verwacht. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt voor de algemene bodemkwaliteit de onverdachte hypothese voor de onderzoekslocatie aangenomen, aangezien in de grond en in het grondwater maximaal lichte verontreinigingen zijn aangetoond met de onderzochte parameters (NEN). In de teeltlaag zijn geen noemenswaardige verontreinigingen voor OCB aangetoond.
De aangetoonde verontreinigingen betreffen overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden. Aangezien de interventiewaarden niet worden overschreden zijn geen vervolgstappen noodzakelijk. Vanwege de lichte mate van verontreiniging zijn de risico's voor de volksgezondheid en het milieu verwaarloosbaar. Daarnaast is er geen sprake van noemenswaardige verspreidingsrisico's.
Aangezien tijdens het verkennend onderzoek naar asbest een concentratie boven de 10 mg/kg d.s. hechtgebonden is aangetoond in de grond en volledige puinlag, is een nader onderzoek naar asbest te worden uitgevoerd conform de NEN 5707 en NEN 5897. Dit onderzoek, uitgevoerd door Nipa Milieutechniek, is bijgevoegd in Bijlage 2.
Uit de resultaten van het nader onderzoek naar asbest blijkt de bodem niet tot boven de interventiewaarde is verontreinigd met asbest. In een worst case scenario is een asbestconcentratie bepaald van 84 mg/kg d.s. Op basis van het asbestgehalte is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Ondanks het gegeven dat een deel van de asbestvervuiling waarschijnlijk ontstaan is na 1993, heeft dit waarschijnlijk betrekking op het meest noordelijke deel van het perceel, dat qua functie en bestemming niet zal wijzigen (blijft agrarisch). Het deel van het perceel dat een woonbestemming krijgt, zal voor een groot deel bebouwd of verhard worden, waardoor contact met en verspreiding van asbest niet voor de hand ligt. Er hoeft niet te worden over gegaan tot sanering.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van het bouwplan.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risico aanvaarding.
Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:
In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Volgens de risicokaart zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen.
Aanvullend op de risicokaart is tevens de risicoatlas hoofdvaarwegen Nederland geraadpleegd. Uit deze risicoatlas, opgesteld door AVIV in opdracht van Rijkswaterstaat, volgt dat de 10-6 contour voor de Maas op de oever ligt behoudens een enkele plaats in Rotterdam. Daarmee is deze transportroute geen belemmering in het kader van externe veiligheid voor dit plan.
Er zijn voor wat betreft externe veiligheid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
Omgevingstype
In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De directe omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een gemengd gebied, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat ter plaatse milieugevoelige en milieuhinderlijke functies elkaar op korte afstand afwisselen. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, gereduceerd kunnen worden met één afstandsstap.
Categorie bedrijvigheid
In onderstaande tabel is weergegeven welke type inrichtingen in de omgeving van het plangebied zijn gelegen, tot welke VNG-categorie deze behoren en wat de bijbehorende richtafstand is, rekening houdende met omgevingstype 'gemengd gebied'. De kolom 'werkelijke afstand' is de afstand van de inrichtings-/bedrijfsgrens tot de gevel van de dichtstbijzijnde nieuwe woning. Tevens is aangegeven wat het maatgevende aspect (geur, geluid of stof) is.
Sbo-code | Adres | Omschrijving | milieu- categorie |
richtafstand | maatgevende aspect | werkelijke afstand |
47 | De Haar 1-B | Detailhande voor zover n.e.g. | 1 | 0 m | geluid | circa 10m. |
4724 | De Haar 8 | Detailhandel brood en banket | 1 | 0 m | geluid | circa 65m. |
471 | De Haar 34 | Detailhandel vlees | 1 | 0 m | geluid | circa 75m. |
Haarstraat 20 | seksinrichting | 2 | 10m | geluid | circa 40m. | |
1032, 1039 | Langedijkstraat 4 | champignonkwekerij en conservenfabriek | 3.2 | 50m | geluid | circa 88m. |
143 | Langedijkstraat 4 | paardenhouderij | 3.1 | 30m | geur | circa 88m. |
Het winkelcentrum met verschillende detailhandelszaken bevindt zich op minimaal 10 meter afstand van het plangebied. Gezien de richtstand tot het winkelcentrum 0 m is, vanwege de aanduiding 'gemengd gebied', vormen de bestaande detailhandelszaken geen belemmering voor de ontwikkeling.
Langedijkstraat 4
Het bedrijf aan de Langedijkstraat 4 is het dichtstbij gelegen veehouderij. Navolgend wordt nader op dit bedrijf ingegaan in het kader van het aspect bedrijven en milieuzonering.
Planologische rechten
Ten zuidoosten van het plangebied ligt een (planologisch agrarisch) bedrijf aan de Langedijkstraat 4. Dit betreft een champignonkwekerij welke volgens de VNG richtafstandenlijst wordt aangemerkt als een milieucategorie 2 bedrijf. Hiervoor geldt op basis van gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. Tussen dit agrarisch bedrijf en het plangebied ligt een perceel cultuurgrond. De afstand tussen het agrarisch bedrijf en het plangebied bedraagt 88 meter. Zodoende wordt voldaan aan de richtafstanden behorende bij het planologisch toegelaten agrarisch bedrijf.
Milieurechten
Er dient verder rekening te worden gehouden met de milieurechten van het bestaande champignonkwekerijbedrijf in de milieuvergunning of op basis van het Activiteitenbesluit. Het bedrijf betreft een inrichting bedoeld voor het verwerken en distribueren van champignons. Hiervoor werd een revisievergunning Wet Milieubeheer verleend op 12 oktober 1993 voor een champignon- en aardappelverwerkend bedrijf en tevens het houden van 20 stuks vleesrundvee. Op 11 januari 2005 werd een een geheel nieuwe, de hele inrichting omvattende, vergunning verleend op grond van Wet milieubeheer voor een verwerkingsbedrijf van champignons en aardappelen en voor 20 pony's of 20 stuks vleesrundvee.
Voor een conservenfabriek kan aansluiting worden gezocht bij de VNG richtafstandenlijst. Hiervor geldt een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied voor het aspect geluid. Conform artikel 8.22 van de Wet milieubeheer zijn specifieke voorschriften in de vergunning van de conservenfabriek opgenomen die hinder naar de - dichtbijgelegen - woningen moeten beperken cq voorkomen. Aan de opgenomen voorschriften heeft met name het akoestisch rapport (AR 7052/1) ten grondslag gelegen. De geluidsbelasting van het bedrijf komt met name voort uit de transportbewegingen aan de oostzijde van het bedrijf, naar de Langedijkstraat gericht. De bestaande bedrijfsbebouwing vormt een geluidsbarriere voor de uitstraling in de richting van het plangebied.
Zoals hiervoor gezegd bedraagt de afstand tussen het plangebied en het bedrijf 88 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand voor gemengd gebied.
Voorts is, om de impact van de nieuwe woningen op de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden inzichtelijk te maken, bekeken welke woningen in de directe omgeving (aan de zijde van het plangebied) maatgevend zijn voor het bedrijf. Dit is momenteel de woning Hooghaar 6. Door de realisatie van de nieuwe woningen komen deze nieuwe woningen niet op kortere afstand te liggen als Hooghaar 6. De woning Hooghaar 6 blijft derhalve maatgevend.
De realisatie van de nieuwe woningen zal de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf Langedijkstraat 4 en de andere in de omgeving van het plangebied gelegen bedrijven niet belemmeren.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van 2 nieuwe woningen.
Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan 'Ammerzoden herziening 2017, Hooghaar ong.' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 (zeer fijnstof) van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de Atlas Leefomgeving - Luchtkwaliteit. De concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het plangebied betreffen respectievelijk: 12,6 µg/m3, 28,1 µg/m3 en 14,2 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt hiermee dus niet overschrijden.
De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.
Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld, zoals fruitbomen, en nabij gelegen woningen1 .
In de ruimtelijke ordeningspraktijk bestaat een vuistregel om een afstand van 50 meter aan te houden. Het is een afstand die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State algemeen wordt toegepast en geaccepteerd wordt tussen percelen met open teelten en woningen2 .
Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden.
De woning is het spuitzone gevoelige object. Hetgeen door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is daarbij bepalend. Bij het beoordelen van de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermende middelen wordt gekeken naar de gezondheid van mensen en de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het is redelijk daarbij uit te gaan van de woning en niet van de tuin.
In de omgeving van het plangebied zijn geen teeltgronden aanwezig.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Op de archeologische beleidskaart staat aangegeven waar en voor welke bodemverstoringen vrijstelling wordt verleend van archeologisch onderzoek. Daarvoor zijn negen categorieën archeologische waarden onderscheiden: Waarde-Archeologie 1 t/m 8 en geen Waarde- Archeologie. In de tabel is te zien welke vrijstelling per archeologische waarde geldt. De vrijstellingsgrenzen zijn uitgedrukt in een oppervlakte en een diepte. De onderzoeksplicht geldt wanneer zowel de diepte- als ook de oppervlaktemaat door bodemingrepen wordt overschreden.
Ter plaatse geldt de categorie Waarde-Archeologie 3. Onder deze categorie vallen alle bekende archeologische waarnemingen die duiden op de aanwezigheid van een vindplaats (groter archeologisch complex) zoals een nederzetting of een grafveld. Ook de historische bebouwing in en rond de kernen, daterend van 1830 en ouder, heeft deze aanduiding gekregen. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld en groter dan 500 m² is een archeologisch onderzoek verplicht.
Gezien de ondergrenzen van de ruimtelijke ontwikkeling overschreden worden is door Aeres Milieu in mei 2016 een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd (ie Bijlage 3). Uit het onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied oever- en komafzettingen voorkomen die tot de Formatie van Echteld worden gerekend. Het gaat vooral om afzettingen van de Afgedamde Maas die dateren van vóór de bedijking in het begin van de late Middeleeuwen. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de bodemingrepen vervolgonderzoek uit te voeren. Het volledige onderzoek staat in de bijlage.
Bevindingen bevoegd gezag
Gemeente Maasdriel volgt het advies ten aanzien van uit te voeren vervolgonderzoek niet op.
Alle boringen kennen aanzienlijke verstoringen (boring 3 tot 1,50 m -mv) of hebben (recente) antropogene bewerkingen tot een diepte van minimaal 1 m onder maaiveld. De natuurlijk opbouw is eigenlijk alleen terug te vinden in boringen 4 vanaf een diepte van 1 m–mv. Het als vuile laag geïnterpreteerde niveau bevat te weinig overtuigende indicatoren dat er reden is om in het onderhavige plangebied een proefsleuvenonderzoek dan wel begeleiding uit te laten voeren. De historische bewoning bevindt zich ook volgens de historische kaarten even ten noorden en westen van de huidige locatie. Dit lijkt bevestigd te worden met dit verkennend booronderzoek.
Het plangebied kan daarom ook worden vrijgesteld van vervolgonderzoek.
Met het reeds uitgevoerde veldonderzoek is voldaan aan de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. De graafwerkzaamheden voor de twee te realiseren woningen zijn vrijgesteld van nader archeologisch onderzoek.
Modernisering Monumentenzorg (2009)
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Erfgoedwet (2016)
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de nieuwbouw van twee woningen. Er is geen sprake van een monumentale status. Er is ook geen sprake van een cultuurhistorische waarde op grond van de cultuurhistorische waardenkaart Gelderland. Evenmin is het plangebied aangeduid als beschermd dorpsgezicht of nabij gelegen een beschermd dorpsgezicht.
In de omgeving van het plangebied bevindt zich wel het Rijksmonument Kasteel Ammersoyen. Dit kasteel bevindt zich echter op meer dan 400 meter afstand. De voorgenomen ontwikkeling vormt dan ook geen belemmering voor de waarde van dit Rijksmonument.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Gemeente Maasdriel: Waterplan Bommelerwaard
Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten is bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het plangebied is momenteel in gebruik als grasland. Er zijn geen waterkeringen of watergangen in de directe omgeving aanwezig. Het plangebied bevindt zich in het stedelijk gebied.
In de omgeving van het plangebied komen twee typen rioolstelsels voor: een gemengd systeem en een gescheiden systeem. Een gemengd systeem voert zowel het afvalwater als het relatief schone regenwater via hetzelfde rioolstelsel af. Bij een gescheiden systeem worden de afvalwaterstroom en de regenwaterstroom, los van elkaar, via verschillende rioolstelsels afgevoerd. Beide systemen voeren het afval- en regenwater uiteindelijk af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).
Het bouwplan zal worden aangesloten op het gescheiden riool.
De voorgenomen ontwikkeling heeft door sloop van een schuur en bouw van twee woningen invloed op de waterhuishouding. Er is namelijk sprake van een toename van het verharde oppervlak.
Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen via www.dewatertoets.nl. De digitale watertoets is een eerste verkenning om na te gaan of in een ruimtelijk plan voldoende rekening is gehouden met water. De uitkomst laat zien of er een vervolgproces moet worden doorlopen en zo ja, welke stappen daarvoor moet worden genomen.
De ontwikkeling is kleinschalig en de toename van het verharde oppervlak is kleiner dan 500 m². Hiervoor geldt een eenmalige vrijstelling. Binnen het plangebied zal een gescheiden systeem worden gerealiseerd.
De digitale watertoets heeft geresulteerd in een positief wateradvies, waardoor het watertoetsproces niet verder hoeft te worden doorlopen.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.
De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Ammerzoden herziening 2017, Hooghaar ong.' het volgende gemeld.
Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Natuurnetwerk Nederland (NNN). Binnen een straal van 3 kilometer is wel het Natuurnetwerk Nederland (figuur 4.3) gelegen. Het plangebied ligt daarnaast buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is het 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek', dit gebied ligt op circa 6 km afstand van het plangebied. In de Quick scan (zie bijlage 4) is geconcludeerd dat de ruimtelijke ingrepen dermate beperkt zijn en dat een negatief effect door externe werking op Natura 2000 gebieden is uitgesloten.
De Wet Natuurbescherming en de Ruimtelijke Verordening Gelderland vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit.
Het bestemmingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Per 1 januari 2017 is de voormalige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele
bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het beschermingsregime
andere soorten vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.
Blom Ecologie heeft daarom een oriënterend veldonderzoek naar de aanwezigheid van flora en fauna binnen het plangebied uitgevoerd in oktober 2016 (zie Bijlage 4).
De sloop van de schuur en de realisatie van twee woningen is uitvoerbaar. De werkzaamheden leiden niet tot de aantasting van vast rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten.
Gedurende het broedseizoen kunnen de ruimtelijke ingrepen leiden tot effecten op algemene broedvogels. Effecten op beschermde gebieden zijn uitgesloten. De mogelijke aanwezigheid van nestlocaties van algemene broedvogels vormen dan ook geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.
De Wet Natuurbescherming vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een 'Agrarisch' naar 'Wonen' mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Dit bestemmingsplan maakt twee woningen ten opzichte van de bestaande situatie mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
De woningen zullen worden ontsloten via de doodlopende wegHooghaar. Het plangebied ligt nabij de Haarstraat. Deze straat vorm samen met de Rondweg Hedel de grootste verkeersafwikkeling naar de a2. De bouw van twee nieuwe seniorenwoningen zal de huidige verkeersproductie toe laten nemen.Gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de huidige intensiteit van de Haarstraat zijn de extra verkeersbewegingen beperkt in relatie tot de huidige intensiteit.
Ontsluiting van de agrarische grond kan via de parkeerplaatsen achter de winkels en appartementen aan De Haar. Er kan een toegangspoort worden gecreëerd zonder dat dit ten koste gaat van de parkeercapaciteit.
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente parkeernormen. Het aantal parkeerplaatsen dat op basis daarvan nodig is voor het project, moet op eigen terrein worden gerealiseerd. De parkeernorm die geldt voor de woningen is minimaal twee parkeerplaatsen. In de schets (figuur 2.3) is te zien dat er vier parkeerplaatsen aan de voorzijde en zijkant worden gesitueerd. De twee langsparkeerplaatsen aan de voorzide worden overgedragen aan de gemeente. Deze zijn bestemd als Verkeer.
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.
Onderzoek en conclusie
Op dit moment worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die mer-plichtig zijn. De woningbouwontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:
Ondanks dat het project onder de richtwaarden zit, moet worden nagegaan of er toch aanleiding bestaat voor een m.e.r.-beoordeling. Dit vloeit voort uit het Besluit m.e.r.
Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage inwerking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat vanaf 16 mei 2017 een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is een extra stap in de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het nut van deze notitie is dat al in een vroeg stadium beoordeeld wordt of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. De beslissing van het bevoegd gezag of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld, vindt plaats op basis van deze notitie. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn).
De notitie moet ingediend worden bij het bevoegd gezag. Deze aanmeldnotitie is vormvrij, maar en aantal aspecten moet in de notitie aan bod komen: [1] kenmerken van het project, [2] plaats van het project, [3] kenmerken van de potentiële effecten.
Kenmerken van het project
De voorgenomen activiteit betreft de aanleg van een kleinschalige woningbouwontwikkeling aan de Hooghaar. Het betreft ruimtelijk gezien een nieuwe bouwlocatie. Een uitgebreide beschrijving van het project en de stedenbouwkundig opzet is opgenomen in hoofdstuk 2.
Plaats van het project
Het plangebied ligt in het zuidoosten van Ammerzoden en is één van deze open ruimtes aan de rand van de bebouwde kern. Het plangebied bevindt zich aan de Hooghaar. Hooghaar ligt tussen de Haarstraat en De Haar in en wordt aangeduid als 'gemengd gebied'. Woonstraten, bestaande uit vrijstaande woningen, worden afgewisseld door verschillende detailhandel. Het plangebied is omringd door woningen met aan de noodwestzijde winkelcentrum De Haar. Een volledige uitgebreide beschrijven van de plaats van het project is opgenomen in hoofdstuk 2.
Binnen het plangebied en in de omgeving hiervan, is geen sprake van Natura2000 gebieden of van gronden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur en hebben derhalve slechts een lokaal effect.
Kenmerken van mogelijke effecten
Relevante effecten voor het voorgenomen project betreft de archeologie. Ten aanzien van bodem, grondstoffen, geur, lucht, veiligheid en water heeft de voorgenomen activiteit geen effecten van betekenis voor de locatie en de omgeving.
Ruimtelijke visuele effecten
De voorgenomen activiteit heeft nauwelijks invloed op de ruimtelijk-visuele effecten voor het landschap binnen het plangebied en de nabije omgeving, omdat de activiteit de bouw van twee seniorenwoningen betreft in bebouwde omgeving. Ten aanzien van het landschapsbeeld in groter verband geeft de voorgenomen activiteit geen spanning met landschapswaarden.
Mobiliteit
Het plangebied ligt aan de doodlopende weg, Hooghaar. Het plangebied ligt nabij gelegen de Haarstraat. Deze straat vorm samen met de Rondweg Hedel de grootste verkeersafwikkeling naar de a2. De bouw van twee nieuwe seniorenwoningen zal de huidige verkeersproductie toe laten nemen. Gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de huidige intensiteit van de Haarstraat zijn de extra verkeersbewegingen beperkt in relatie tot de huidige intensiteit. Daarnaast worden er vier parkeerplaatsen op eigen terrein aan de voorzijde toegevoegd.
Grond)water
Er is geen compenserende waterberging benodigd voor de toename van het verhard oppervlak door de ontwikkeling van de seniorenwoningen. De oppervlakte extra verharding blijft namelijk onder de vrijstellingsnorm van 500 m².
Effecten op beschermde flora en fauna
Volgens de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde soorten flora en fauna te doden, verstoren of verontrusten. Flora- en faunasoorten kunnen gevoelig zijn voor bepaalde milieu-invloeden zoals verzuring, vermesting, trilling, optische verstoring enzovoorts. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal en heeft geen effect op planten en dieren buiten het plangebied. De activiteit heeft geen effect op kwaliteit en kwantiteit van grond- en oppervlaktewater, geen emissie van milieuverontreinigende stoffen, geen licht- en geluidsverontreiniging, verdrogend effect of anderszins een negatieve invloed. Er hoeft geen natuurbeschermingswet vergunning aangevraagd te worden.
Conclusie
Op basis hiervan, en op basis van de overige in dit hoofdstuk behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
Aanmeldnotitie
Abusievelijk is geen aparte aanmeldnotitie opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag. Voornoemde verplichte aspecten zijn in het ontwerp bestemmingsplan reeds aan bod gekomen. Een aparte aanmeldingsnotitie wordt ook aan de stukken voor de vaststelling toegevoegd, om zodoende het gebrek te herstellen.
Het bevoegd gezag dient hierover conform de aangpaste wetgeving een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Ook de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd, valt daaronder. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. 5.1.1 beoordeling.
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een 'aangewezen bouwplan'. Er is reden voor de gemeenteraad om een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie 'anderszins te verzekeren'. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd door het afsluiten van een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een planschade overeenkomst gesloten, waarin de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten is vastgelegd.
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan aan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Hierover is verslag gelegd in 4.3.2.
De reactie van de provincie is bijgevoegd, zie Bijlage 5.
Zienswijzen
Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Ammerzoden herziening 2017, Hooghaar ong.' van 30 november 2017 tot en met 10 januari 2018 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode was het voor eenieder mogelijk om een zienswijze naar voren te brengen.
Er zijn twee zienswijzen ingediend. Eén van deze zienswijzen is later, maar binnen de inzageperiode, aangevuld. De ingekomen zienswijzen zijn in deze 'Nota zienswijzen' samengevat en van een gemeentelijk standpunt voorzien. De samenvattingen van de zienswijzen hebben overigens slechts tot doel om de leesbaarheid van dit rapport te vergroten. Bij de beoordeling van de zienswijzen zijn de volledige brieven, zoals deze bij de gemeente zijn ingediend, betrokken.
Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld met het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels
Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3). Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 4 tot en met 8). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 9 en 10).
De planregels zijn opgedeeld in:
De regels Wonen hebben betrekking op de nieuwe woningen. De planregels van Wonen zijn identiek aan bestemming Wonen in bestemmingsplan Ammerzoden.
Nu door de herziening van het bestemmingsplan de bouw van twee woningen mogelijk wordt gemaakt, is feitelijk invulling gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan 'Ammerzoden'. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn in voorliggend bestemmingsplan daarom achterwege gebleven.
Voor het achterste gedeelte is een bestemming Agrarisch opgenomen waar hobbymatig agrarisch gebruik is toegelaten.