Plan: | Rossum herziening 2016, Weteringshoek naast nr. 24 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1156-VG01 |
COLOFON:
Betrokken ambtenaar gemeente Maasdriel | D. van Lienden - Traxel | ||
Projectleider Buro SRO: | E. Mekelenkamp / www.buro-sro.nl |
Voor het perceel Weteringshoek kavel nr. 917 in Rossum is de familie Brands (hierna initiatiefnemer) voornemens om één vrijstaande woning te realiseren. Het perceel is momenteel niet actief in gebruik en kent een groene inrichting.
Omdat woningbouw op het perceel strijdig is met het geldende bestemmingsplan dient dit ter plaatse van het plangebied herzien te worden. Aan het plan kan medewerking worden verleend omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Weteringshoek, ten zuidwesten van de kern Rossum. In de nabije omgeving bevinden zich bestaande woningen, de uitbreidingswijk Weteringshoek (voormalig tuinbouwbedrijf) en een bedrijventerrein. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied (ruimtelijkeplannen)
Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan "Rossum en Hurwenen", vastgesteld op 27 januari 2011 door de gemeente Maasdriel. Navolgend een uitsnede van het bestemmingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan Hedel (plangebied in blauwe kader)
In het geldend plan heeft het plangebied de bestemming "Groen", bedoeld voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, paden etc. Ook wordt een strook grond van het naastgelegen perceel betrokken, dat is voorzien van de bestemming "Dienstverlening". Daarnaast is het plangebied aangeduid als "Wro-zone - Bebouwd gebied", binnen dit gebied is uitbreiding van de bebouwing toegestaan conform de provinciale structuurvisie. De bestemming staat woningbouw echter niet toe. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk, voorliggend plan voorziet hierin.
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de ontstaansgeschiedenis, de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief en komt ook het aspect architectuur en beeldkwaliteit aan bod.
In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als groenstrook. Het perceel is in de huidige situatie onderdeel van een grote groenstrook richting de Hogeweg. Het grootste deel van deze groenstrook is beoogd als ontwikkelingslocatie voor woningbouw (uitbreiding Weteringshoek). Op de navolgende luchtfoto is de begrenzing van de locatie te zien.
Begrenzing plangebied (bing maps)
Het terrein (ca. 535 m2) is in de huidige situatie geheel omrasterd en niet openbaar toegankelijk. De navolgende foto geeft een impressie van de locatie. In het gebied staat opgaande beplanting met daaronder gras. Het terrein wordt reeds door de initiatiefnemer beheerd.
Aanzicht plangebied vanaf Weteringshoek
Op het naastgelegen perceel aan de oostzijde (in eigendom van de initiatiefnemer) staat een woning met kantoor. Aan de overzijde van de Weteringshoek zijn enkele vrijstaande woningen gesitueerd. Deze woningen zijn gerealiseerd in de jaren '90.
De Weteringshoek is een rustige straat met een 50 km/u regime. Het vormt de verbinding tussen de Hogeweg en de Burgemeester van Randwijckstraat, maar dient vooral ter ontsluiting van de aan deze straat gelegen woningen.
De ten westen van de locatie gelegen ontwikkelingslocatie (uitbreidingswijk Weteringshoek) is nog niet gerealiseerd. Ten zuiden van het plangebied (richting de Burgemeester van Randwijckstraat) ligt het kleinschalige bedrijventerrein Weteringshoek.
Het perceel heeft een oppervlakte van ca. 535 m2, maar zal worden aangevuld met een naast het perceel gelegen strook grond van ca. 3 meter breed (voorheen onderdeel van de Kavel Weteringshoek 24). De totale perceelsgrootte is daardoor ca. 600 m2.
De initiatiefnemer is voornemens om één vrijstaande woning te realiseren op het perceel. Deze woning zal bestaan uit één of twee lagen met kap. De rooilijn van de woning zal in één lijn met of iets achter de rooilijn van de woning Weteringshoek 22 worden gesitueerd. Hiermee past de woning qua bouwmassa en situering op de kavel in de bestaande stedenbouwkundige structuur van de wijk.
Op eigen terrein zullen minimaal twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd, zodat voldaan wordt aan de geldende parkeernormen. Er is hiervoor ruimte genoeg op het perceel.
Waar mogelijk worden de bestaande bomen en struiken ingepast en gespaard bij de ontwikkeling. Hemelwaterafvoer zal op eigen terrein worden geborgen, hiervoor zullen de nodige voorzieningen worden getroffen. De woning zal worden aangesloten op het reeds aanwezige vuilwaterriool.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden met nationaal belang. Het plan is niet in strijd met het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning. Een dergelijke kleinschalige ontwikkeling wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Om deze reden hoeft geen toetsing plaats te vinden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Onderhavig plan is niet strijdig met het beleid op nationaal niveau.
Omgevingsvisie Gelderland
In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. Voor de uitvoering van de Omgevingsvisie werkt de provincie verder aan de lopende activiteiten op het terrein van onder andere ruimte, mobiliteit, natuur en water. Bovendien volgt uit de Omgevingsvisie een concrete vertaling van de visie voor vier grote opgaven in Gelderland:
In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoendevestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het ‘fysieke’ in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke ‘sociale’ compentent aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.
Rivierenland
Het Rivierenland wordt gekenmerkt door groen open gebied, omzoomd door rivieren. Er is ruimte voor dynamiek en ontwikkeling, met name logistiek, agrobusiness en vrijetijdseconomie. Van belang is daarbij de balans tussen koesteren, vernieuwen en benutten. Behouden wat de moeite waard is, de kwaliteiten van het gebied en tegelijkertijd actief en creatief werken aan het verder ontwikkelen van het gebied, met als pijlers:
Wonen
Het principe van bundelen (stedelijke functies in stedelijk gebied en landelijke functies in landelijk gebied) wordt gemotiveerd vanuit de sterke wens om versnippering en dichtsslibbing van het landelijk gebied tegen te gaan. Het principe van spreiden (stedelijke functies in landelijk gebied en landelijke functies in stedelijk gebied) is secundair en biedt kansen. De opgave is om beide principes in balans te brengen. De provincie Gelderland streeft er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel ‘huur’ en andere kwaliteiten waaraan behoefte is. De provincie maakt op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose. De kwantitatieve regionale afspraken worden vastgelegd in het Regionaal Programma Wonen. Nieuwe woningen moeten inspelen op de toekomstige vraag. Meer flexibiliteit is nodig voor gebruik van woningen door verschillende doelgroepen.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening vertaalt de visie in regels waarmee de lagere overheden in de provincie rekening moeten houden in hun ruimtelijke plannen. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
De Omgevingsverordening Gelderland bepaalt dat stedelijke ontwikkelingen in beginsel plaats vinden in bestaande gebouwen, in bestaand stedelijk gebied of door herstructurering. Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied. Zoals in paragraaf 3.1 al is aangehaald betreft het de realisatie van één woning, waardoor toetsing van de kwantitatieve woningbehoefte niet nodig is. De initiatiefnemer zal de woning zelf betrekken.
Het perceel ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) of Natura 2000-gebieden (zie navolgende afbeelding). Het plan past daarmee binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland.
Uitsnede Omgevingsvisie Gelderland (kaart Natuur)
Woonvisie Bommelerwaard 2016-2020
De Woonvisie Bommelerwaard 2016-2020 is op 7 juli 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Maasdriel. Deze woonvisie is opgesteld in samenwerking met de gemeente Zaltbommel.
Woningmarkt
De autonome behoefte van inwoners (550 woningen) ligt lager dan de bandbreedte van 700-1.000 woningen, zoals opgenomen in het woningbouwprogramma. Voor deze bandbreedte is een positief migratiesaldo nodig: dit houdt in dat er meer mensen zich in de gemeente vestigen dan dat er vertrekken. In de periode 2011 tot en met 2014 had de gemeente een vertreksaldo. Het huidige woningbouwprogramma bevat circa 960 woningen voor de periode 2015-2024. Op basis van de autonome behoefte in combinatie met het vertreksaldo van de afgelopen jaren is het huidige woningbouwprogramma relatief hoog. Afzetrisico’s van woningbouwplannen als gevolg van overmaat in de programmering dienen voorkomen te worden.
Passende Woningvoorraad
Het aantal huishoudens groeit de komende jaren in de gemeente. Deze trend is ook te zien in de regio Rivierenland als geheel, waar eveneens sprake is van huishoudensgroei in de komende jaren. Dit betekent dat er in de komende jaren ruimte is voor nieuwe woningen. Van belang is dat nieuwe woningen goed aansluiten bij de vraag op basis van de uitkomsten van het Woningbehoefteonderzoek en de feitelijke marktvraag. Hiervoor is het nodig om de huidige woningbouwplannen zorgvuldig te monitoren op behoefte. Bij nieuwe plannen is het belangrijk dat zowel kwantitatief als kwalitatief naar behoefte wordt gebouwd.
Overige thema's
Naast de voorgenoemde thema's is in de woonvisie ook aandacht voor de kwaliteit van bestaande woningen. Hierbij wordt gepleit voor meer flexibiliteit en diversiteit. Verder komen de thema's welzijn en zorg en de kwaliteit van de woon- en leefomgeving nog aan bod. Vanwege de verwachtte toename van de ondersteuningsvraag van senioren als gevolg van de vergrijzing moeten woningen en de omgeving hier op worden aangepast. Voorzieningen moeten bijvoorbeeld voor iedereen toegankelijk zijn en zich in de nabijheid van de woonomgeving bevinden.
Woningbouwprogramma 2015-2025
De gemeente Maasdriel heeft het gemeentelijk woningbouwprogramma 2015-2025 (vastgesteld op 14 april 2016). De woningbouwprojecten zijn in eerste instantie ingedeeld naar juridische status. Van de plannen in voorbereiding is gekeken welke al in de ontwerpfase zaten. Dan resteert een categorie 'potentiële capaciteit'. Gekeken is wat daarvan nog reëel en wenselijk is. Het woningbouwprogramma omvat 1.063 woningen. Hiervan zijn bijna 100 woningen pas na 2025 gepland. Daarnaast is er nog een reservecapaciteit (zachte, onzekere plannen) van ongeveer 470 woningen. In de toekomst moet op de kwalitatieve samenstelling van de projecten gestuurd moeten worden zodat voldaan wordt aan de behoeften.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning voor eigen gebruik binnen bestaand stedelijk gebied. In de woonvisie wordt aangegeven dat particuliere initiatieven voor woningbouw het uitgangspunt vormen in kleine kernen. De gemeente heeft geen actief initiërende rol in woningbouw. Het initiatief is vanwege de beperkte omvang (één woning) niet opgenomen in het woningbouwprogramma.
Vanuit de gemeentelijke woonvisie en het woningbouwprogramma zijn er geen belemmeringen voor het initiatief.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Het plangebied betreft een voormalig groenstrook. In verband met de voorgenomen verandering van het gebruik naar woonperceel dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor dit gebruik.
In het kader van het nieuwbouwproject Weteringshoek zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierbij zijn enkele lichte verontreinigingen aangetroffen onder en direct naast de aanwezige tuinbouwkas. bij de overige gronden zijn geen verontreinigingen in de bodem aangetroffen die de beoogde woonfunctie in de weg staan.
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan maakte geen onderdeel uit van het onderzoeksgebied van destijds. In het verleden vormde het plangebied echter één geheel met de reeds onderzochte delen. Gezien het overeenkomstige gebruik van de grond in het plangebied in de afgelopen decennia, wordt aangenomen dat de onderzoeksresultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken ook representatief zijn voor het plangebied zelf. Hiermee kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal wel een bodemonderzoek moeten zijn uitgevoerd.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Ten aanzien van de bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang. Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Met de realisatie van één woning wordt de grens zoals gesteld in de regeling NIBM van 1500 woningen niet overschreden. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai en wegverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen aan de Weteringshoek, een weg met een 50km/u regime. Met de realisatie van een woning in een bestaande groenstrook wordt een geluidgevoelige functie toegevoegd. Om in beeld te brengen of de geluidbelasting op de woning aan de wettelijke normen kan voldoen, kan gebruik gemaakt worden van het uitgevoerde onderzoek voor het naastgelegen nieuwbouwplan Weteringshoek (rapport M.2014.0205.03.R002).
De rekenresultaten vanwege het wegverkeerslawaai van de Weteringshoek zijn inzichtelijk gemaakt door middel van geluidscontouren (zie groene lijn 48 dB en oranje lijn 53 dB op navolgende afbeelding). Hierbij is de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder in rekening gebracht.
Geluidscontouren op rekenhoogte 7,5 meter (links) en 5 meter hoogte (rechts)
Indien de woning buiten de geluidscontouren wordt gesitueerd is voldoende aangetoond dat de woning voldoet aan de voorkeurswaarde (48 dB) voor wegverkeerslawaai uit de Wet geluidhinder. Aangezien de contour over bijna de helft van het perceel is gelegen, en het wenselijk is een gelijke rooilijn aan te houden met naastgelegen woningen, moeten voor dit plan hogere waarden worden vastgesteld.
Het nemen van bronmaatregelen en/of maatregelen in de overdracht zijn niet doelmatig. Het toepassen van stillere wegdekverhardingen is financieel niet haalbaar. Daarnaast is de effectiviteit van stille wegdekken in sterke mate afhankelijk van de rijsnelheid. Bij hoge snelheden is het geluidsreducerend effect groter. De rijsnelheden ter plaatse zijn zodanig laag, dat geen grote reducerende effecten te verwachten zijn. Afschermende voorzieningen in de vorm van geluidsschermen of geluidswallen ontmoeten bezwaren van landschappelijke en/of stedenbouwkundige aard.
Voor de woning moet het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel een hogere waarde vaststellen. Deze hogere waarde bedraagt 53 dB. De geluidsbelasting vanwege wegverkeer vormt geen belemmering voor de realisatie van de nieuwbouw.
Industrielawaai
Het plangebied is gelegen nabij bedrijventerrein de Weteringshoek. Voor het naastgelegen nieuwbouwplan Weteringshoek is reeds een onderzoek (M.2014.0205.01.R001v6) uitgevoerd naar het woon- en leefklimaat en de eventuele belemmeringen door de ontwikkeling van nieuwbouw. De bevindingen uit dit onderzoek zijn bruikbaar voor dit plan, waarbij vermeld dient te worden dat het nieuwbouwplan Weteringshoek is gelegen op kortere afstand van het bedrijventerrein dan voorliggend plan.
De afstand tussen de perceelsgrenzen van de bedrijven op het bedrijventerrein en de woning voldoet aan de richtafstand voor milieucategorie 3, uitgaande van gemengd omgevingstype. Ter plaatse van de nieuwe woning is sprake van een acceptabele geluidsbelasting ten aanzien van de vergunde bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein. De bedrijfsvoering van de onderzochte bedrijven wordt in de huidige situatie niet belemmerd door het woningbouwplan. Ook voor de toekomstplannen van de bedrijven zal het plan geen belemmerende werking hebben.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In dit plan wordt op een bestaande groenstrook één nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. Woningen zijn in het kader van de Wet geurhinder en veehouderijen aangemerkt als een geurgevoelige functie. Om aan te tonen dat er in het plangebied wat betreft het aspect geur sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat, wordt gekeken naar agrarische bedrijven in de omgeving.
Voorgrondbelasting
Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 750 meter van de dichtstbijzijnde veehouder met dieren met een geuremissiefactor. voor belemmering vanuit de voorgrondbelasting hoeft niet te worden gevreesd.
Achtergrondbelating
Volgens de gebiedsvisie Geurhinder en veehouderij van de gemeente Maasdriel heeft het plangebied een matig tot redelijk goed woon-en leefklimaat. Dit komt voort uit paragraaf 12.2 Locatie 62: Weteringshoek van de genoemde gebiedsvisie, al is deze locatie een tiental meters westelijker gelegen. Voor het plangebied wordt dit voldoende geacht.
Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In de nabijheid van het plangebied is bedrijventerrein de Weteringshoek gelegen. Op dit bedrijventerrein bevinden zich diverse bedrijven, waarvoor een maximale richtafstand geldt (vanuit het aspect geluid) van 50 meter uitgaande van een gemengd gebied. De kortste afstand van de perceelsgrens van het plangebied tot het bedrijventerrein is 50 meter. Zoals in paragraaf 4.1.3 reeds is onderbouwd, is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en worden de bedrijven niet belemmerd door de nieuwe woning.
Op het naastgelegen perceel Weteringshoek 22/24 rust de bestemming "Dienstverlening". De bijbehorende afstand op basis van Bedrijven en Milieuzonering is 10 meter tot de plangrens. Er is op dit perceel tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar "Wonen" en/of "Detailhandel. Voor detailhandel zal eveneens een afstand van 10 meter in acht genomen moeten worden.
In de bestaande situatie (2016) is er op de locatie 22/24 een financieel adviesbureau gevestigd. Dit levert geen noemenswaardige overlast op. De bewoner van Weteringshoek 22/24 is tevens initiatiefnemer van het perceel naast nr. 24. In die zin is de ontwikkeling van een woning afgestemd met de buren. Toekomstige ontwikkelingen die op het perceel 22/24 gaan plaatsvinden, zullen rekening moeten houden met de nieuwe woning op het naastgelegen perceel.
Het naastgelegen agrarisch perceel heeft de bestemming Wonen - uit te werken, in afwachting van de nieuw te realiseren woonbuurt. Het agrarisch gebruik levert naar verwachting geen beperking op voor de nieuwe woning en zal rekening moeten houden met de woonfunctie. Gezien de beoogde ontwikkeling met woningbouw wordt dit als passend gezien.
Hiermee worden er geen problemen verwacht op dit vlak en wordt dit bestemmingsplan uitvoerbaar geacht op het gebied van milieuzonering.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.
Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Screenshot risicokaart (plangebied in gele cirkel)
Hieruit is op te maken dat de locatie niet ligt binnen:
De locatie ligt wel binnen het invloedsgebied van basisnetroute de Waal. Dit blijkt uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid. Binnen dit invloedsgebied kunnen personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 5 november 2016 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbaar object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
Regionaal Waterplan Bommelerwaard
Gemeenten Maasdriel en Zaltbommel hebben samen met Waterschap Rivierenland het Regionaal Waterplan Bommelerwaard opgesteld. Het door de raad van Maasdriel vastgestelde waterplan formuleert de doelstellingen die deze partijen hebben voor het toekomstige waterbeheer. Het streven is gericht op het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem en een duurzame waterketen. Daarnaast worden oplossingen geformuleerd voor de vastgestelde knelpunten.
Het plan streeft naar een gezond, veerkrachtig, veilig en duurzaam watersysteem, dat gewaarborgd blijft voor de toekomst en waarin een zodanig kwalitatief en kwantitatief beheer wordt gevoerd, dat alle relevante gebruiksfuncties kunnen worden vervuld, het beschikbare water optimaal beleefd en gebruikt kan worden en het een bijdrage levert aan een aantrekkelijke leefomgeving voor de inwoners van de gemeenten. In het kader van het waterplan is een aantal knelpunten aangestipt, waaronder knelpunten in de afvoercapaciteit van watergangen en onvoldoende ruimte voor waterberging in het watersysteem.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek: watertoets
Watergangen
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de A-watergang "Rossumsche Wetering". Deze watergang heeft een aftakking richting het plangebied, die zal worden opgenomen in het woningbouwplan van de naastgelegen locatie Weteringshoek. Hieraan zijn in het voor deze locatie betreffende bestemmingsplan voorwaarden voor opgenomen. Voorliggende ontwikkeling heeft geen invloed op de watergang.
Waterberging
In het plangebied wordt één vrijstaande woning gerealiseerd. Met de invulling van het plangebied zal de verharding in het plangebied toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Op dit moment is het gehele plangebied onverhard. Met de realisatie van één vrijstaande woning met terreinverharding zal de verharding in het plangebied met circa 300 m2 toenemen. Vanuit de Keur van Waterschap Rivierenland geldt een eenmalige vrijstellingsplicht van compensatiemaatregelen tot een verharding van 500 m2 voor stedelijk gebied. Om deze reden zijn geen compenserende maatregelen vereist. Er blijft voldoende ruimte in het plangebied aanwezig om het hemelwater op te vangen. De woning zal worden aangesloten op het vuilwaterriool, dit biedt voldoende capaciteit voor één woning extra.
voor het plan is de digitale watertoets ingevuld, deze is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Ook is het concept van dit bestemmingsplan besproken met het waterschap, gevolgd door instemming met het plan. Ten aanzien van het aspect water is het plan uitvoerbaar.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de verantwoordelijkheid van de verschillende provincies. In het NNN liggen:
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
In tegenstelling tot gebieden die alleen in de NNN liggen kennen Natura 2000-gebieden een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het perceel ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) of Natura 2000-gebieden (zie paragraaf 3.2). Gezien de afstand in combinatie met de kleinschaligheid van het initiatief zal er geen negatieve invloed zijn op een natuurgebied.
Soortenbescherming
Het plangebied betreft een grasveld met daarop enkele bomen. Gezien het intensieve beheer in de afgelopen jaren worden geen (verblijfplaatsen van) beschermde soorten verwacht. Waar mogelijk zullen bij het bouwen van de woning de bestaande bomen en struiken gespaard blijven en worden ingepast in de tuin van de woning. Indien er bomen gekapt worden, dient dit wel buiten het broedseizoen plaats te vinden. In het kader van de Flora- en faunawet geldt dat altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.
Het bestemmingsplan wordt hiermee uitvoerbaar geacht op het gebied van flora en fauna.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De beoogde nieuwe woning zal worden ontsloten via de Weteringshoek. Het toevoegen van één woning leidt slechts tot een beperkte toename van de hoeveelheid verkeersbewegingen die door de Weteringshoek verwerkt kan worden.
Met betrekking tot parkeren kan gesteld worden dat dit zal worden opgevangen op het eigen terrein conform het gemeentelijk beleid. Er is voldoende ruimte op het perceel aanwezig om hieraan te voldoen.
Ten aanzien van de aspecten verkeer en parkeren wordt het plan uitvoerbaar geacht.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet (per 1 juli 2016, ter vervanging van Monumentenwet 1988) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed voor een belangrijk deel bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het integreren van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet (verwacht per 1 januari 2019) blijft paragraaf 1 Monumentenwet (art. 38-43, verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen) via overgangsrecht Erfgoedwet (art. 9.1) in stand.
De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning zodoende rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch (voor)onderzoek dat de aanvrager van de vergunning dient uit te laten voeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
Gemeente Maasdriel heeft sinds april 2013 eigen vastgesteld archeologiebeleid ('Aantrekkelijk verleden tussen de rivieren'). Aan de hand van dit beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer gemeente Maasdriel archeologisch onderzoek verplicht stelt, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen zijn beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ-cyclus).
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De nieuwe woning zal aansluiten op de stedenbouwkundige structuur ter plaatse.
Archeologie
Voor het plangebied is volgens de onderzoeksmatrix van het gemeentelijk archeologiebeleid waarde archeologie 6 van toepassing. De gemeente stelt onderzoek verplicht bij ingrepen dieper dan 30 cm waarbij de oppervlakte van de ontwikkeling tevens groter moet zijn dan 5.000 m2. Aangezien het plangebied ruim binnen de vrijstellingsgrens valt, is nader archeologisch onderzoek niet aan de orde.
Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied in zwarte cirkel)
Overigens heeft begin 2010 in het kader van de woningbouwplannen aan de Hogeweg 85 (plan Weteringshoek) reeds een archeologisch bureauonderzoek plaatsgevonden. Hierin wordt geconcludeerd dat vanwege de lage ligging en natte omstandigheden het komgebied in de pre- en protohistorie onaantrekkelijk was voor bewoning. De komafzettingen zijn in de nieuwe tijd (vanaf 1500 AD) bedekt met dijkdoorbraakafzettingen waarbij naar verwachting erosie van de top van de komafzettingen is opgetreden. Om deze redenen wordt in de komafzettingen geen archeologische resten verwacht. Het advies luidde destijds om het plangebied vrij te stellen van nader onderzoek.
Meldingsplicht
Gelet op artikel 5.10 Erfgoedwet verplicht gemeente Maasdriel de opdrachtgever c.q. aannemer van de werkzaamheden archeologische toevalsvondsten officieel namens ministerie van OCW te melden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Tevens dient bij de melding de gemeente direct in kennis gesteld te worden van de toevalsvondst.
Met betrekking tot het aspect archeologie en cultuurhistorie is het plan uitvoerbaar.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Wonen
De tot ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor het wonen. Op de verbeelding zijn bouwvlakken aangegeven, waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gerealiseerd. Tevens is de bebouwingstypologie (vrijstaand) en de maximale goothoogte op de verbeelding aangegeven. In de regels zijn nadere bebouwingsregels voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gegeven. Binnen deze bestemming vallen ook de achtertuinen bij woningen. Ten behoeve van de erfbebouwing zijn eveneens regels opgenomen. Onder voorwaarden zijn aan huis gebonden beroepen en bedrijven als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie rechtstreeks toegestaan. In Hoofdstuk 3 zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor onder andere een bed&breakfast aan huis of mantelzorg in een vrijstaand bijgebouw.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt dit vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Onderhavig plan is niet met de provincie besproken, aangezien er geen provinciaal belang aanwezig is. Wel is het plan met het waterschap besproken. Het waterschap kan instemmen met het plan.
Van donderdag 19 januari 2017 t/m woensdag 1 maart 2017 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.