Plan: | Buitengebied herziening 2017, 150kV-kabelverbinding Zaltbommel-Wamel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1139-VG01 |
Een veilig en ononderbroken transport van elektriciteit is van groot belang. Storingen moeten voorkomen worden. TenneT draagt als landelijk netbeheerder de zorg voor de kwaliteit en capaciteit van het hoogspanningsnet (hoogspanning met een spanningsniveau van 110.000 Volt (110 kV) en hoger). Het hoogspanningsnet is verbonden met distributienetwerken via hoogspannings- of schakelstations. Deze knooppunten bestaan onder andere uit transformatorstations die een hoge spanning omzetten in een lagere spanning, die geschikt is voor huishoudens, bedrijven en instellingen. Hoogspanningsverbindingen, masten en hoogspanningsstations vanaf 110kV en hoger worden ook wel hoogspanningsinstallaties genoemd. TenneT is daarmee verantwoordelijk voor een ongestoorde werking van deze netten.
Gelet op de veiligheid, de betrouwbaarheid en de grote transportcapaciteit zijn hoogspanningsinstallaties van TenneT van vitaal belang voor het functioneren van de samenleving in Nederland. Een daarbij behorende belangrijke kerntaak is dan ook het tijdig realiseren van nieuwe assets om knelpunten in het net te voorkomen alsook de gerealiseerde assets optimaal te beheren, te onderhouden en veilig te stellen, zodat kan worden voldoen aan de (wettelijk vastgelegde) verantwoordelijkheden.
Op grond van onder meer de Elektriciteitswet 1998 (hierna te noemen: E-wet) dient TenneT oplossingen voor knelpunten in het elektriciteitsnet te realiseren. De wet- en regelgeving en de maatschappelijke taak van een netbeheerder geeft TenneT niet de ruimte te kiezen voor een alternatief dat niet de meest doelmatige oplossing is. De netbeheerder moet kosten immers kunnen verantwoorden aan de toezichthouder, de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Indien er verschillende opties zijn om een kwalitatief goede elektriciteitsinfrastructuur te realiseren tegen uiteenlopende kosten, dan is de netbeheerder gehouden aan het realiseren van de optie die maatschappelijk gezien de laagste integrale kosten met zich meebrengt.
Op grond van het bovenstaande heeft TenneT het voornemen om het hoogspanningsnet tussen het hoogspanningsstation Zaltbommel en het Opstijgpunt Wamel uit te breiden om de bestaande hoogspanningsinfrastructuur rondom Zaltbommel en Maasdriel te versterken en robuust te maken voor de toekomst.
Afbeelding 1: Situatie van het hoogspanningsnet nabij hoogspanningsstation Zaltbommel.
Het plangebied ligt in de provincie Gelderland tussen de plaatsen Wamel en Zaltbommel (zie Afbeelding 2). In het gebied liggen verder kernen als Dreumel, Heerewaarden en Rossum. De gemeenten in het plangebied zijn West Maas en Waal, Maasdriel en Zaltbommel.
Afbeelding 2: Plangebied voor de hoogspanningsverbinding tussen hoogspanningsstation Zaltbommel en Opstijgpunt Wamel.
De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de volgende ruimtelijke plannen:
Het totale tracé wordt mogelijk gemaakt middels drie bestemmingsplannen; voor elke gemeente een bestemmingplan. Voorliggende toelichting is voor elk van de drie bestemmingsplannen gelijk. De toelichting heeft geen rechtkracht.
Daarnaast bestaat elk bestemmingsplan uit een eigen verbeelding (schaal 1:5.000) en een eigen set planregels. Op de verbeelding is de bestemming, die op grond van het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, opgenomen. In de planregels zijn burgerbindende bepalingen voor deze bestemming opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
In deze toelichting is in Hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het initiatief. Hoofdstuk 3 is een toelichting op het relevante ruimtelijk beleid. Vervolgens gaat Hoofdstuk 4 in op de onderbouwing van de tracékeuze. De milieuhygiënische aspecten, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied komen aan bod in Hoofdstuk 5. In Hoofdstuk 6 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling weergegeven. Hoofdstuk 7 gaat in op de uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 sluit deze toelichting af met informatie over inspraak en het gevoerde overleg.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het initiatief. Er wordt eerst ingegaan op de bestaande situatie. Vervolgens wordt ingegaan op het initiatief en wordt beschreven hoe de toekomstige situatie na realisatie van het initiatief eruit gaat zien. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de nut en noodzaak van het initiatief.
Algemeen
Het plangebied ligt in het rivierengebied tussen de rivieren de Maas en de Waal. Het grootste deel van het plangebied ligt binnendijks, maar een deel ligt buiten de bescherming van primaire waterkeringen. De ondergrond bestaat afwisselend uit komgronden met komklei waarop akkerbouw plaatsvindt en graslanden liggen en zandige oeverwallen waarop woonkernen liggen en fruitteelt plaatsvindt.
Gemeente West Maas en Waal
Binnen de gemeente West Maas en Waal is Dreumel de grootste woonkern in het plangebied. Het landschap rondom Dreumel is gevormd door de rivieren. Brede uiterwaarden met rietvelden en griendhout, afgewisseld door smalle oeverwallen grenzend aan steile dijken bepalen het beeld. Rondom de kern liggen akker-complexen en graslanden.
Kenmerkend voor Dreumel zijn het oude stratenpatroon en de karakteristieke lintbebouwing, die beide goed bewaard en beeldbepalend zijn. De historische structuur van Dreumel kent twee gezichten; de oude bebouwingslinten in de dorpskern en het lint lopend vanuit het buitengebied naar de kern; de Rooijsestraat/Oude Maasdijk. De structuur van de kern bestaat uit een drietal in noord-zuidrichting lopende lintstructuren waartussen een aantal verbindingslinten zijn aangelegd. De kern heeft zich hierdoor tussen de Waaldijk en de Van Heemstraweg kunnen ontwikkelen en zijn kenmerkende open structuur gekregen1 .
Gemeente Maasdriel
Binnen de gemeente Maasdriel liggen verschillende woonkernen in het plangebied, afgewisseld met open gebied tussen de rivieren de Maas en de Waal.
Buitengebied
Het buitengebied binnen de gemeente Maasdriel is te karakteriseren als een agrarisch cultuur- en rivierenlandschap. De bodemopbouw en de rivieren hebben het gebruik en de inrichting van het landschap beïnvloed. Het rivierenlandschap wordt gekenmerkt door uiterwaarden, stroomruggen, oeverwallen en komgronden. De uiterwaarden bevinden zich langs de Maas en de Waal. Ze zijn hoger gelegen dan de binnendijkse gronden en bestaan uit goed ontwaterde bodems met zware zwavel en lichte klei. Delen van de uiterwaarden zijn vergraven voor klei- en zandwinning. De stroomruggen en oeverwallen scheiden de uiterwaarden van lager liggende gronden en vormen de hogere delen in het landschap achter deze wallen. Deze gronden zijn vruchtbaar, kalkrijk en bevatten zand, zavel en lichte klei. Stroomruggen zijn zeer geschikt voor tuinbouw en worden hier dan ook voor gebruikt zowel op open grond als in kassen, die hier zowel verspreid als in dichte linten voorkomen. Daarnaast zijn de gronden in gebruik voor akkerbouw en fruitteelt.
Achter de stroomruggen en oeverwallen liggen oeverwalachtige vlakten en rivierkomvlakten. Deze bestaan uit zware klei en klei met een moerige ondergrond. Door inklinking liggen deze lager dan de hiervoor beschreven gebieden. De klei is slecht voor de waterhuishouding en het bodemgebruik bestaat dan ook vooral uit gras- en weilanden. De ruimtelijke karakteristiek van de komgronden wordt dan ook sterk bepaald door de open weidegebieden.2
Heerewaarden
In de noordoostpunt van de gemeente Maasdriel ligt die woonkern Heerewaarden. Heerewaarden ligt tussen de Maas en de Waal. Vroeger was er een open verbinding tussen beide rivieren, deze is inmiddels verdwenen. In het landschap is echter de oude situatie nog herkenbaar tussen de Singel en de Huizendijk ten noorden daarvan. De richting van de loop van de Maas en de Waal is mede daarom nog steeds bepalend voor de huidige verschijningsvorm van het landschap. Dit komt het duidelijkst tot uitdrukking in de stroomruggen (Maas) die door en de dijken (Waal) die langs de kern Heerewaarden lopen.
Heerewaarden is opgebouwd rond de noord-zuidgerichte lintbebouwingsstructuur aan de Hogestraat en in mindere mate de parallel daaraan lopende Achterstraat en Maasdijk. Ten oosten van de kern is later de Van Heemstraweg aangelegd als nieuwe regionale ontsluitings- en verbindingsweg. Het gebied tussen deze weg en de historische kern is stapsgewijs ingevuld met woonwijken, het sportpark en enkele voorzieningen. De oorspronkelijke wegenstructuur is echter nog steeds herkenbaar.3
Rossum
Rossum ligt op de naar het oosten toe steeds smaller wordende strook land tussen de Maas en de Waal. De hoofdgeul van de Maas ligt inmiddels niet meer ten zuiden van de kern. De richting van de (voormalige) loop van de Maas en de Waal is echter nog steeds bepalend voor de huidige verschijningsvorm van het landschap. Dit komt het duidelijkst tot uitdrukking in de parallel aan de rivier gelegen dijken die door en langs de kern Rossum lopen. In het uiterste oostpunt van Rossum komen de Maas- en de Waaldijk zelfs samen.
Rossum is opgebouwd rond een tweetal historische gebieden, van waaruit de kern later is beginnen te groeien. Het eerste gebied betreft de oost-westgerichte lintbebouwingsstructuur aan de Maasdijk en in minder mate de parallel daaraan lopende Slotselaan. Ten zuiden van de kern is later de Van Heemstraweg aangelegd als nieuwe regionale ontsluitings- en verbindingsweg.
Naast reguliere bedrijvigheid kent Rossum ook de nodige agrarische bedrijvigheid in de nabijheid van de kern. De aan de westzijde van de kern gelegen bedrijven betreffen met name glastuinbouwbedrijven.4
Gemeente Zaltbommel
De gemeente Zaltbommel is één van tien gemeenten in de Gelderse regio Rivierenland. Binnen deze regio is Zaltbommel, samen met de gemeente Maasdriel, gelegen in de Bommelerwaard. Deze polder wordt in het noorden begrensd door de rivier de Waal en in het zuiden door de rivier de Maas, tevens provinciegrens tussen Gelderland en Noord-Brabant.
Het plangebied in de gemeente Zaltbommel (Hurwenensche Broek) is gelegen op de komgronden van de rivier de Waal. Deze komgronden zijn lager gelegen dan de stroomruggen, natter en overwegend in gebruik als grasland. Deze gebieden worden gekenmerkt door openheid en door de minimale aanwezigheid van bebouwing en beplanting.5
Hoogspanningsverbinding
Het plan voorziet in de aanleg van een ondergrondse kabeltracé met een spanningsniveau van 150kV. Als uitgangspunt voor het ruimtelijk beslag dat wordt ingenomen door het kabeltracé is het volgende bepalend:
Het totale ruimtebeslag tijdens de aanlegfase bedraagt ongeveer 30 meter. Deze werkstrook omvat niet alleen de kabelsleuf, maar ook de werkweg en de ruimte voor de tijdelijke opslag van de grond en het materiaal. Het totale ruimtebeslag tijdens de beheerfase (na aanleg) bedraagt circa 7 tot 12 meter. Hierbij wordt uitgegaan van een breedte van het kabelbed (1 circuit bestaande uit 3 kabels) van iets meer dan 1 meter, een breedte voor de beschermingszone van 3 meter aan weerszijden bij open ontgravingen en een breedte van 5 meter aan weerszijden bij boringen.
Ingeval van een open ontgraving wordt de kabel doorgaans op 1,80 meter diepte aangelegd daar waar diep geploegd wordt (op agrarische percelen). Op de overige percelen ligt de kabel doorgaans op 1,20 meter diepte. Zie ook afbeelding 3. Bij een boring liggen de kabels dieper, waarbij de diepte per geval verschilt.
Afbeelding 3: Standaard profiel ruimtebeslag ondergrondse hoogspanningsverbinding
De kabels worden grotendeels aangelegd in open ontgraving. Bij kruising van wegen, bepaalde natuurgebieden, bepaalde waarden en watergangen kan ervoor gekozen worden om de kabels middels een gestuurde boring aan te leggen. Door deze boringen kunnen bijvoorbeeld (voor zover noodzakelijk) natuurgebieden, archeologische waarden en waterkeringen worden ontzien.
Zowel op het kabeltracé als binnen de beschermingszone zijn geen bouw- en graafwerkzaamheden toegestaan (uitgezonderd onderhoudswerkzaamheden aan de kabel) die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de kabel. Daardoor zijn dus bijvoorbeeld ook geen diepwortelende bomen en planten toegestaan.
Op de gronden ter plaatse van de belemmeringenzone wordt door de netbeheerder een zakelijk recht overeenkomst (hierna te noemen: ZRO) gesloten met de eigenaren/gebruikers. Het huidige gebruik van deze gronden blijft na aanleg mogelijk. TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent.
De hoogspanningsverbindingen van TenneT zijn veelal redundant (dubbel) uitgevoerd. Dat betekent dat in geval van onderbrekingen of storingen, de stroom langs andere wegen kan worden getransporteerd. De 150kV-verbinding tussen Tiel en Zaltbommel is echter een zogenaamde uitloper van het elektriciteitsnet (zie Afbeelding 1 in paragraaf 1.1).
In het geval er een calamiteit op deze hoogspanningsverbinding optreedt, kan de stroomvraag niet gevoed worden door het middenspanningsnet. Deze uitloper vormt daarmee een risico voor de leveringszekerheid.
Op grond van onder meer de E-wet dient TenneT oplossingen voor knelpunten in het elektriciteitsnet te realiseren. Door aanleg van een nieuwe 150kV-hoogspanningsverbinding tussen Zaltbommel en opstijgpunt Wamel (Tiel-Druten) kan hoogspanningsstation Zaltbommel bij een storing altijd worden voorzien van stroom omdat er een extra "weg" is aangelegd waar de stroom over kan worden getransporteerd.
Dit hoofdstuk geeft een nadere toelichting op het relevante ruimtelijke beleidskader en de van toepassing zijnde wetgeving. Er volgt in de paragrafen hierna een korte samenvatting per relevant beleid en wet. Per beleidskader wordt de relevantie met dit initiatief aangegeven.
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) in werking getreden. De KRW gaat uit van een stroomgebiedsbenadering waarbij voor Nederland de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems van belang zijn. Het doel van de KRW is dat al het water in de Europese Unie in 2015 in 'goede chemische toestand' en een 'goede ecologische toestand' moet verkeren. In Nederland was dit bij lange na niet het geval in 2015. Deze termijn kan worden verlengd met maximaal twee periodes van zes jaar, waarmee de uiterste datum op 2027 komt.
De KRW is in 2005 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en al vanaf 2000 in Europa van kracht. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan.
Relevantie
Bij de ontwikkeling van de ondergrondse hoogspanningsverbinding wordt rekening gehouden met de Europese eisen voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Zie ook paragraaf 5.3.
Het Verdrag van Malta dateert van 1992 en wordt ook wel Verdrag van Valletta genoemd. Het verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat dus om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt.
Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw te beperken, wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. In oktober 2003 is een voorstel voor de wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten naar de Tweede Kamer gestuurd. Hiermee worden de principes van het Verdrag van Malta doorgevoerd in de Nederlandse wetgeving. Op 4 april 2006 is het wetsvoorstel door de Tweede Kamer goedgekeurd en in december van dat jaar gaf de eerste kamer ook zijn goedkeuring. Op 1 september 2007 trad de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking.
Relevantie
Bij de ontwikkeling van de ondergrondse hoogspanningsverbinding is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Hiermee wordt voldaan aan hetgeen in het verdrag is opgenomen. Zie ook paragraaf 5.5.
De belangrijkste internationale verplichtingen op het gebied van natuurbescherming zijn neergelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen zijn gericht op instandhouding van soorten en hun leefgebieden. Beide richtlijnen voorzien in een afwegingskader voor de beoordeling van plannen en projecten in of nabij een richtlijngebied. Het streven is gericht op de vorming van een Europees ecologisch netwerk (netwerk van Natura 2000-gebieden). De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden.
Relevantie
Bij de ontwikkeling van de ondergrondse hoogspanningsverbinding is rekening gehouden met zowel de gebiedsbescherming als de soortenbescherming (zie paragraaf 5.2). Er wordt voldaan aan hetgeen in de Vogel- en Habitatrichtlijn is opgenomen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Rijk zet in de SVIR uiteen welke nationale belangen het heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Ten aanzien van energievoorziening is aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Deze is in Nederland van hoog niveau in vergelijking met andere Europese landen. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag. Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid vragen om uitbreiding van het productievermogen (waaronder het decentrale vermogen) en de energienetwerken.
Met de SVIR wordt een andere koers ingezet in het nationale ruimtelijk beleid. Er is nu vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale benadering met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten. De SVIR gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Relevantie
De voorgestelde ontwikkeling van de ondergrondse hoogspanningsverbinding komt niet in strijd met de SVIR.
De nationale belangen, zoals beschreven in de SVIR, die juridisch moeten doorwerken in ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten, worden vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro is in 2011 deels inwerking getreden.
In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen. Op 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur (hierna te noemen: EHS), elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Ten aanzien van elektriciteitsvoorziening gaat het om:
Relevantie
Binnen het projectgebied spelen geen nationale belangen zoals bedoeld in het Barro. Het Barro vormt dan ook geen belemmering ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.
In Nederland is het beleid gewijzigd ten aanzien van de vraag hoe om te gaan met hoogwater(risico´s) in Nederland. Het kabinet heeft daartoe op Prinsjesdag 2014 de jaarlijkse rapportage over het Deltaprogramma naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze rapportage staat ook de planning voor de komende jaren. Dit betreft de vierde rapportage over het Deltaprogramma (DP2014) waarin conceptdeltabeslissingen opgenomen zijn, met onder meer voorstellen voor een nieuwe normering van de waterveiligheid en nieuw beleid voor de zoetwatervoorziening. Ook geeft DP2014 kansrijke strategieën voor de verschillende deelgebieden.
Tot Prinsjesdag 2014 heeft de deltacommissaris het accent gelegd op het uitwerken van de definitieve voorstellen voor de deltabeslissingen en de voorkeursstrategieën voor de deelgebieden. Het kabinet heeft besloten alle maatregelen en projecten van het Deltaprogramma te bundelen in het Deltaplan Waterveiligheid en het Deltaplan Zoetwater.
Waar staat het Deltaprogramma voor?
Het Deltaprogramma staat voor een veilig én aantrekkelijk Nederland, nu maar ook in de toekomst. Het kabinet wil er met het Deltaprogramma voor zorgen dat de huidige en volgende generaties veilig zijn tegen het water en dat we de komende eeuw beschikken over genoeg zoet water.
Het Deltaprogramma is noodzakelijk om een veilig vestigings- en investeringsklimaat te garanderen. Het is niet alleen een voorwaarde voor de Nederlandse economie, maar biedt ook kans om internationaal de vleugels uit te slaan met de water- en deltatechnologie die wereldwijd bekend is. Daarnaast biedt het kansen voor een aantrekkelijk land, waar het prettig wonen, werken en recreëren is.
Centraal in het Deltaprogramma staat een aantal belangrijke beslissingen die genomen moeten worden voor de toekomst van onze delta, de zogenaamde deltabeslissingen. Deltabeslissingen zijn hoofdkeuzen voor de aanpak van waterveiligheid en zoetwatervoorziening in Nederland en geven richting aan de maatregelen die Nederland hiervoor inzet, op korte en op lange termijn. Daarnaast geven de deltabeslissingen aan op welke manier waterrobuust kan worden gebouwd, om te voorkomen dat nieuwe problemen met waterveiligheid en zoetwatervoorziening ontstaan. Tot slot geven de deltabeslissingen richting aan de concrete aanpak in de Rijn-Maasdelta en het IJsselmeergebied. Ook wordt een Adaptatieagenda Zand opgesteld om met zandsuppleties bij te dragen aan een veilige, economisch sterke, ecologisch robuuste en aantrekkelijke kust.
Wat betekent het Deltaprogramma voor TenneT en Liander?
Assets van TenneT kunnen zijn gelegen in de gebieden die betrekking hebben op de Deltabeslissingen. Het is mogelijk dat voor deze gebieden als gevolg van de Deltabeslissingen andere normeringen en uitgangspunten worden bepaald. Gevolg kan zijn dat - binnen bepaalde dijkringen gelegen - (cruciale) stations of andere assets van TenneT met een zodanig (ander) overstromingsrisico te maken krijgen dat maatregelen genomen moeten worden (om de leveringszekerheid van TenneT te garanderen).
Relevantie
Binnen het projectgebied speelt een tweetal deltabeslissingen een rol te weten Waterveiligheid en Ruimtelijke Adaptatie. In overleg met het Waterschap Rivierenland wordt bepaald wat de gevolgen hiervan voor assets van TenneT kunnen zijn en welke maatregelen eventueel getroffen moeten worden.
Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekent. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.
Relevante aspecten uit het NBW zijn:
Relevantie
In overleg met het Waterschap wordt bepaald wat de gevolgen hiervan voor assets van TenneT kunnen zijn en welke maatregelen eventueel getroffen moeten worden. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 5.3.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland zijn vervangen door deze Waterwet en de zes verschillende vergunningen zijn opgenomen in één vergunning. Met de Waterwet hebben het rijk, waterschappen, provincies en gemeenten moderne wetgeving in handen om integraal waterbeheer te realiseren, om te zorgen voor waterveiligheid en om watervervuiling, wateroverlast en watertekorten tegen te gaan. Ook verplicht de Waterwet waterschappen en gemeenten om hun taken en bevoegdheden onderling af te stemmen, in het bijzonder voor de riolering en de zuivering van afvalwater.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.
Verder kunnen waterbeheerders via waterakkoorden afspraken maken met andere overheden over het te voeren waterbeheer. Dit akkoord is vormvrij en kan over alle onderwerpen van waterbeheer gaan. Ook biedt de wet de mogelijkheid om tot bestuurlijke afspraken te komen tussen een waterschap en een gemeente. Deze laatste mogelijkheid is procedureel eenvoudiger.
Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het Wm bevoegde gezag (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het gezag van de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de rijkswateren).
De directe lozingen vallen onder de Waterwet (Wtw). De indirecte lozingen zijn opgegaan in de Wabo.
Organisatie waterbeheer
De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het rijk, als de beheerder van de rijkswateren, en de waterschappen, als de beheerders van de overige wateren. Deze laatste is daarmee ook verantwoordelijk voor het zuiveringsbeheer. Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar hebben wel waterstaatkundige taken. Zo blijft de provincie voorlopig bevoegd gezag voor drie categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties: de openbare drinkwaterwinning, ondergrondse energieopslag en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar. Op gemeenten rust een hemel- en grondwaterzorgplicht, zoals deze in januari 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken is vastgelegd in de Wet op de waterhuishouding. De Waterwet regelt daarnaast ook de onderlinge toezichtverhoudingen van de verschillende betrokken overheden. Provincies houden toezicht op waterschappen en gemeenten en waar nodig kan de provincie gebruik maken van instructies of aanwijzingen. Een provincie of het rijk kan met besluiten of handelingen optreden in plaats van een waterschap of een gemeente. In situaties waarin bovenregionale belangen of internationale verplichtingen spelen, kan de minister van Verkeer en Waterstaat de toezichtinstrumenten benutten.
Waterwet in Europees verband
Nederland maakt deel uit van vier Europese stroomgebieden: de Rijn, de Eems, de Schelde en de Maas. De Waterwet sluit hierop aan. In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen rijkswateren en niet-rijkswateren (regionale wateren). Voor beide categorieën worden via het nationale waterplan respectievelijk de regionale waterplannen, strategische structuurvisies vastgesteld, waarin de hoofdlijnen van het waterbeleid en de maatregelenprogramma's zijn vastgelegd. Deze zijn richtinggevend voor het ruimtelijke ordeningsbeleid en zorgen zo voor een versterking van de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. De plannen worden een keer per zes jaar herzien.
De waterschappen en de diensten van Rijkswaterstaat stellen vervolgens operationele waterbeheerplannen vast, waarin wordt aangegeven welke maatregelen zij in de komende periode zullen uitvoeren.
Relevantie
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Om de hoogspanningsverbinding te kunnen realiseren is naar verwachting een Watervergunning nodig. Hier wordt in paragraaf 5.3 nader op ingegaan.
De ondergrond heeft tot enige jaren geleden een zeer bescheiden rol gespeeld in de ruimtelijke ordening. Er is echter aanleiding om daar verandering in aan te brengen. De ondergrond speelt een steeds belangrijker rol bij maatschappelijke vraagstukken met een ruimtelijke component, zoals de energievoorziening, de drinkwatervoorziening en klimaatmitigatie en –adaptatie.
Met de Structuurvisie ondergrond (STRONG) wil de overheid de ondergrondse ruimte ordenen en activiteiten in de ondergrond beter op elkaar afstemmen. De Structuurvisie Ondergrond richt zich op de gehele ondergrond in samenhang met de bovengrond. De ondiepe ondergrond is niet meegenomen in STRONG.
Relevantie
Kabels zijn aanwezig in de ondergrond. De afspraken die in het kader van de Structuurvisie gemaakt worden over het efficiënt en duurzaam gebruik van de ondergrond, kunnen dus ook betrekking hebben op het aanleggen van hoogspanningsverbindingen. Omdat de ondiepe ondergrond niet is meegenomen in STRONG, staat STRONG het realiseren van de hoogspanningsverbindingen niet in de weg.
In oktober 2012 heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. De Structuurvisie Buisleidingen geeft aan waar in de toekomst ruimte dient te worden vrijgehouden om buisleidingen van nationaal belang voor transport van gevaarlijke stoffen te kunnen leggen. De buisleidingenstroken hebben als doel bij te dragen aan de versterking van de Nederlandse positie in het internationale aardtransportnetwerk. Deze buisleidingenstroken zijn in eerste aanleg niet bedoeld voor elektriciteitsverbindingen.
Relevantie
Het tracé kruist een strook die is opgenomen in de Structuurvisie Buisleidingen ten zuidoosten van Dreumel. Er zijn hier maatregelen mogelijk om belemmeringen voor de buisleiding te voorkomen.
De Wet natuurbescherming (verder Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden. De wet is in de plaats gekomen van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De wet is ingedeeld in hoofdstukken en kent een algemeen deel (hoofdstuk 1), delen over Natura 2000-gebieden (hoofdstuk 2), soorten (hoofdstuk 3), houtopstanden, hout en houtproducten (hoofdstuk 4), verder delen die gaan over vrijstellingen, beschikkingen en verplichtingen (hoofdstuk 5), financiële bepalingen (hoofdstuk 6), handhaving (hoofdstuk 7), overige bepalingen (hoofdstuk 8) en tot slot een beschrijving van het overgangsrecht (hoofdstuk 9) en een beschrijving van de wijziging van overige wetten (hoofdstuk 10). In navolgende paragrafen is een samenvattende beschrijving van de relevante delen van de wet gegeven.
Algemene bepalingen
De Wnb kent een algemene zorgplicht. Deze houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en soorten, ook voor soorten die niet beschermd zijn (art 1.11, lid 1). Dit houdt in ieder geval in dat handelen of nalaten van handelen dat schadelijk kan zijn zo veel mogelijk achterwege gelaten dient te worden (art 1.11, lid 2). Deze algemene zorgplicht geldt altijd en overal, met slechts als uitzondering handelingen die op grond van de Visserijwet worden uitgevoerd (art 1.11, lid 3).
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan. In ieder besluit tot aanwijzing van een Natura 2000-gebied zijn de instandhoudingsdoelstellingen voor het betreffende gebied beschreven. Daarbij gaat het in ieder geval om instandhoudingsdoelstellingen ten aanzien van de leefgebieden van vogels, voor zover nodig ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en/of ten aanzien van habitats en habitats van soorten, voor zover nodig ter uitvoering van de Habitatrichtlijn.
De Wnb maakt onderscheid in plannen, projecten en andere handelingen. Het verschil tussen een plan enerzijds en project en andere handeling anderzijds is duidelijk: Een plan gaat over het voornemen tot het verrichten van een handeling of om het scheppen van een (planologisch) kader voor een toekomstige handeling. Een project of andere handeling gaat altijd om een daadwerkelijk uit te voeren handeling.
Een plan dat niet direct verband houdt met, of nodig is voor het beheer van een gebied, en dat afzonderlijk of in cumulatie significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, mag door het betreffende bestuursorgaan pas worden vastgesteld nadat is gebleken dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast (art 2.8 lid 1 en art 2.8 lid 3). Een uitzondering is een plan dat een herhaling of voortzetting is van een ander plan waarvoor al een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling geen nieuwe gegevens op inzichten op kan leveren (art 2.8 lid 2).
Wanneer de zekerheid dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast niet is verkregen, mag het plan alleen worden vastgesteld wanneer er geen alternatieve oplossing is, er een dwingende reden van groot openbaar belang wordt gediend en er compenserende maatregelen worden getroffen (de ADC-toets) (art 2.8 lid 4). Wanneer er sprake is van significante gevolgen voor een prioritair habitat of prioritaire soort en de dwingende reden van groot openbaar belang is een reden van sociale of economische aard, dient in aanvulling op de ADC-toets door de minister van Economische Zaken een advies gevraagd te worden aan de Europese Commissie voordat het plan wordt vastgesteld (art 2.8 lid 5). De te nemen compenseren maatregelen moeten onderdeel uitmaken van het betreffende plan (art 2.8 lid 7). Een eventueel in te richten compensatiegebied dient de status van Natura 2000-gebied te krijgen (art 2.8 lid 8).
Voorafgaand aan het vaststellen van een plan hoeft dus geen vergunning aangevraagd te worden. Wel dient het bestuursorgaan indien nodig middels een passende beoordeling de effecten op Natura 2000-te toetsen.
Beschermde soorten
De wet maakt onderscheid in drie categorieën van beschermde soorten, namelijk:
Vogelrichtlijnsoorten
Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn zijn in Nederland beschermd. De soorten van artikel 1 van Vogelrichtlijn zijn alle vogelsoorten die op het Europese grondgebied van de lidstaten van de EU voorkomen. Het deel daarvan dat van nature in Nederland voorkomt, is dus beschermd (art. 3.1 lid 1).
Habitatrichtlijnsoorten
In deze categorie vallen alle in het wild levende dieren zoals genoemd in:
en (in hun natuurlijke verspreidingsgebied) planten van soorten, genoemd in:
De bijlagen zijn zeer uitgebreid en er staan ook veel soorten op genoemd die van nature niet in Nederland voorkomen.
Andere soorten
Naast de soorten waarvan de bescherming op Europees niveau verplicht is gesteld, is er ook een aantal soorten op nationaal niveau beschermd. Dit is dus een “nationale kop” op de Europese bescherming. Het gaat hierbij om soorten die zeer zeldzaam en/of bedreigd zijn, en waarvan het duurzaam voortbestaan niet is verzekerd als geen beschermingsmaatregelen worden getroffen. De soorten waar het om gaat zijn opgenomen op de bijlage bij de wet (art. 3.10, lid 1 onder a en c).
Verbodsbepalingen
Ten aanzien van Vogelrichtlijnsoorten verbiedt de wet het opzettelijk doden of vangen (art. 3.1 lid 1), het opzettelijk vernielen van nesten, rustplaatsen en eieren (art. 3.1 lid 2), het rapen of onder zich hebben van eieren (art. 3.1 lid 3) en het opzettelijk storen van vogels (art. 3.1lid 4). Het verbod tot opzettelijk storen geldt niet in het geval de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort (art. 3.1 lid 5).
Ten aanzien van de Habitatrichtlijnsoorten verbiedt de wet het opzettelijk doden of vangen (art 3.5 lid 1), het opzettelijk verstoren (art 3.5 lid 2), het opzettelijk vernielen of rapen van eieren (art 3.5 lid 3) en het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen (art 3.5 lid 4). Ten aanzien van de Europees beschermde plantensoorten verbiedt de wet het opzettelijk te plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen en vernielen (art 3.5 lid 5).
Ten aanzien van de Andere soorten diersoorten geldt slechts een verbod tot het opzettelijk doden of vangen (art 3.10 lid 1 onder a) en het opzettelijk beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen (art 3.10 lid 1 onder b). Ten aanzien van de nationaal beschermde plantensoorten geldt een verbod tot opzettelijk plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen (art 3.10 lid 1 onder c).
Provinciale staten en de minister van EZ kunnen vrijstelling verlenen van de verbodsbepalingen (art 3.3 lid 2-4; 3.8 lid 2-5, 3.10 lid 2). Voor zover het gaat om de hiervoor beschreven verbodsbepalingen, kan in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een ontheffing worden verleend van de verbodsbepalingen van artikel 3.1, 3.5 en 3.10, dus ten aanzien van alle beschermde soorten. Een vrijstelling mag alleen worden verleend wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Deze zijn gelijk aan de voorwaarden waaronder een ontheffing verleend kan worden (zie hier onder). Voor welke soorten een vrijstelling geldt, verschilt per bevoegd gezag (ministerie van EZ en de afzonderlijke provincies). De lijst met vrijgestelde soorten van het ministerie is alleen van toepassing op handelingen waarvoor de minister van EZ het gevoegd gezag is. Voor handelingen waarvoor gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn, geldt de vrijstellingslijst van de betreffende provincie.
Voor soorten waarvoor (in de betreffende provincie) geen vrijstelling geldt, moet wanneer niet volgens een gedragscode wordt gewerkt een ontheffing worden aangevraagd wanneer er een handeling wordt uitgevoerd waardoor een verbodsbepalingen van artikel 3.1, 3.5 of 3.10 van de Wnb wordt overtreden (art 3.3 lid 1,3; 3.8 lid 1,3, 3.10 lid 2). Of deze ontheffing kan worden verleend, hangt af of voldaan wordt aan de voorwaarden. De voorwaarden waar aan moet worden voldaan, verschillen per categorie.
De eerste eis die wordt gesteld, is dat er geen andere bevredigende oplossing mag zijn. Dat betekent -ook in combinatie met de in artikel 11.1 beschreven zorgplicht- dat wanneer een overtreding redelijkerwijs te voorkomen is, en ontheffing niet mogelijk is. De werkzaamheden moeten dan op zodanige wijze worden uitgevoerd dat er geen overtreding van de wet plaatsvindt. Verder kan een ontheffing alleen worden verleend wanneer is aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort. Daarnaast gelden er per categorie verschillende wettelijke belangen waarvoor een ontheffing kan worden aangevraagd.
Relevantie
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning en/of ontheffing van de Wet natuurbescherming zal kunnen worden verkregen. In paragraaf 5.2 is de toetsing van de ontwikkeling van het kabeltracé opgenomen aan de Wet natuurbescherming.
In de vastgestelde Omgevingsvisie (vastgesteld door PS op 11 november 2015) staan maatschappelijke opgaven in Gelderland, die zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee hoofddoelen gesteld, namelijk:
De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.'
De regels behorend bij de Omgevingsvisie zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening (zie paragraaf 3.4.2).
Relevantie
In de Omgevingsvisie zijn bijvoorbeeld gebieden waar windenergie is uitgesloten vanwege wettelijke beperkingen of gebieden waarbij er aandacht moet worden geschonken aan bestaande buisleidingen opgenomen. Verder zijn er bijvoorbeeld gebieden opgenomen waar glastuinbouwontwikkeling kan plaatsvinden, of waar juist extensivering van glastuinbouw zou moeten plaatsvinden. Ook de natuurgebieden als Ganzenfourageergebieden, Weidevogelgebieden, Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelzone zijn opgenomen in de Omgevingsvisie.
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er een van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening is vanaf 18 oktober 2014 in werking. Een eerste en tweede actualisatie van de Omgevingsverordening over water en natuur zijn op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld. Deze actualisaties zijn opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de Omgevingsverordening (december 2015). De laatste geconsolideerde versie dateert van 10 juli 2017.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.6
Relevantie
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is rekening te houden met de waarden zoals opgenomen in de Omgevingsverordening. Ook bij voorliggend planvoornemen is rekening gehouden met de diverse beleidsonderwerpen waarvoor regels zijn opgesteld in de omgevingsverordening, zoals ecologie, glastuinbouw en grondwaterbescherming. Op plaatsen waar de ligging van de ondergrondse hoogspanningsverbinding conflicteert met een provinciale waarden uit de omgevingsverordening worden door TenneT passende maatregelen genomen zodat aantasting van de waarden wordt vermeden.
Op 9 december 2009 hebben de provincie Gelderland, de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel en het waterschap Rivierenland de 'Samenwerkingsovereenkomst herstructurering glastuinbouw en paddenstoelenteelt Bommelerwaard' (SOK) ondertekend. Het doel van de overeenkomst is om via de herstructurering van de aangewezen gebieden bestendige toekomstmogelijkheden te bieden aan de glastuinbouw en de paddenstoelenteelt in de Bommelerwaard en om daarnaast de leefbaarheid en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het gebied als geheel te versterken. Op 25 februari 2015 hebben de Provinciale Staten van Gelderland dit Provinciaal Inpassingsplan Tuibouw Bommelerwaard vastgesteld. Het plan is 21 december 2016 onherroepelijk geworden. Op 18 april 2017 is een reparatieplan geplubiceerd om te voorzien in een correctie van het inpassingsplan, waarin een aantal onvolkomenheden voorkomen.
De herstructurering van de aangewezen gebieden moet leiden tot behoud en verbetering van de economische vitaliteit van de glastuinbouw én de paddenstoelenteelt.
In het streven naar concentratie van de tuinbouw, met als achterliggend doel de duurzame ontwikkeling van de tuinbouw, is allereerst onderzoek gedaan naar de ruimtebehoefte. De samenwerkende overheidspartijen hebben vastgesteld dat die behoefte kan worden gefaciliteerd door in een aantal daarvoor geschikte gebieden de glastuinbouw te intensiveren en in enkele andere gebieden te extensiveren. Daarnaast is een beperkt aantal nieuwe gebieden, de zogenaamde 'reserveconcentratiegebieden', aangewezen. Deze gebieden zijn bedoeld als reservecapaciteit voor de situatie dat de intensiveringsgebieden niet aan de capaciteitsvraag naar geschikte gronden kunnen voldoen.
Relevantie
De herbegrenzing van de concentratiegebieden en het onderscheiden van in- en extensiveringsgebieden in de Ruimtelijke verordening Gelderland 2010 heeft voor enkele bestaande glastuinbouwbedrijven tot gevolg dat zij ten opzichte van het Streekplan Gelderland 2005 niet meer gelegen zijn binnen een concentratiegebied (intensiveringsgebied), maar behoren tot het extensiveringsgebied. Volgens de Omgevingsverordening 2014 is het doel om in deze gebieden nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven niet toe te staan, maar aan bestaande bedrijven wel de mogelijkheid te bieden onder voorwaarden éénmalig, dat wil zeggen per bestemmingsplanperiode, met meer dan 20% uit te breiden (20% is de reguliere uitbreidingsruimte voor solitaire glastuinbouwbedrijven).
Ten zuidwesten van Rossum bevindt zich een extensiveringsgebied. De ondergrondse hoogspanningsverbinding raakt een hoek van dit gebied. Ter plaatse geldt enkel de bestemming Agrarisch en is bebouwing niet mogelijk (ook niet ten behoeve van glastuinbouw). Dit initiatief conflicteert dan ook niet met het inpassingsplan.
Het waterschap en Rijkswaterstaat stellen regels op om te voorkomen dat dijken en oevers beschadigen. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken, rivieren en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Dat is noodzakelijk om het rivierenland te beschermen tegen overstromingen. Deze regels worden aangeduid als de Keur. Op de Legger staan de oppervlaktewateren en dijken aangegeven die in beheer zijn bij het waterschap en waarop de Keur dus van toepassing is.
Relevantie
Doordat het plangebied gelegen is tussen de rivieren de Maas en de Waal zijn er diverse waterkeringen in het plangebied. De ondergrondse hoogspanningsverbinding kruist een aantal keer een waterkering. Ook worden diverse wateren gekruist (zoals het St. Andries kanaal).
Voor de sluis st. Andries is een aparte legger van Rijkswaterstaat (dd. 7 dec. 2009).
TenneT heeft de regels uit de keur en de legger in acht genomen (zie ook Bijlage 17) en heeft afstemming gezocht met het Waterschap en Rijkswaterstaat. Zie ook paragraaf 5.3.
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma beweegt het Waterschap mee met veranderingen om het Waterschap heen en benut het kansen die zich voordoen in de regio. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het Waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe het dat wil doen. Het Waterbeheerprogramma gaat in op 22 december 2015 en heeft een looptijd van zes jaar.
Relevantie
In het Waterbeheerprogramma is bijvoorbeeld opgenomen welke waterkeringen aan de norm voldoen (op basis van de derde toetsing van primaire waterkeringen). Hieruit blijkt dat een aantal waterkeringen in het plangebied de komende jaren verstevigd zullen moeten worden. Verder staat er beleid uitgeschreven rondom grondwaterbescherming en natuurbescherming. TenneT heeft zoveel als mogelijk rekening gehouden met het Waterbeheerprogramma en heeft afstemming gezocht met het Waterschap. Zie ook paragraaf 5.3.
Gemeente West Maas en Waal heeft op 30 april 2015 deze Structuurvisie vastgesteld. In deze Structuurvisie zijn per dorp strategische projecten benoemd. Dit zijn projecten die een positieve invloed hebben op de leefbaarheid én de ruimtelijke kwaliteit van de dorpen. Deze projecten moeten een voorbeeld vormen voor het benutten van de overige kansen die in de dorpen liggen.
In de bij deze Structuurvisie horende uitvoeringsagenda worden de processen die leiden tot een concrete ruimtelijke vertaling opgenomen. Deze processen maken deel uit van een voortdurende dialoog tussen de inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en de gemeente.
Relevantie
In de Structuurvisie is voor de gemeente aangegeven waar toekomstige woon- en werkgebieden zouden moeten liggen, en waar functies als groen, horeca en scholing zouden moeten worden gevestigd. TenneT heeft hier rekening mee gehouden bij de tracering van de hoogspanningsverbinding. Verder is er voor de kern Dreumel aangegeven welke sterke en zwakke punten er zijn en welke bedreigingen en kansen het dorp kent.
De structuurvisie ziet toe op het buitengebied van de gemeente West Maas en Waal, echter ten aanzien van recreatie en toerisme wordt ook ruimschoots aandacht besteed aan de dorpskernen van de gemeente. De visie heeft hiermee een integraal karakter voor wat betreft het buitengebied en een sectoraal karakter ten aanzien van de kernen.
De uiterwaarden behorend bij de rivier zijn in gebruik als extensief te beheren grasland, natuurgebied en water, maar ook voor de zand- en kleiwinning. De oeverwallen vormden de eerste bewoningsgebieden in het rivierengebied. Daar ontwikkelden de landbouw en de kernen zich als eerste. Later, toen de komgebieden ontgonnen werden en de ontwatering goed was, bleken de gronden ook zeer geschikt voor agrarische bedrijvigheid (landbouw en veeteelt). Deze basisprincipes zijn nog steeds herkenbaar in het rivierengebied. Uitgangspunt bij de visie is dat het onderscheid tussen kom, oeverwal en uiterwaard behouden moet blijven en waar mogelijk versterkt om zo de eigenheid en leesbaarheid van het landschap te bewaren.
In de Structuurvisie is de ontwikkelingsrichting van de ruimtelijke, ecologische, functionele en recreatieve hoofdstructuur aangegeven. Op hoofdlijnen zijn de keuzes inzichtelijk gemaakt.
Relevantie
TenneT heeft bij de tracering rekening gehouden met de aangegeven ruimtelijke structuren in de structuurvisie. Hier horen bijvoorbeeld ecologische verbindingszones en landschappelijke structuren bij. Het initiatief van de ondergrondse kabelverbinding doet geen afbreuk aan het onderscheid tussen kom, oeverwal en uiterwaard.
De vigerende bestemmingsplannen in de gemeente West Maas en Waal (zie paragraaf 1.3.1) regelen het huidige gebruik in het plangebied. Dit huidige gebruik is met name agrarisch of betreft een berm of grond naast een weg of watergang.
Relevantie
De bestemmingsplannen staan de aanleg van een ondergrondse kabelverbinding niet toe. De planologische regeling wordt geregeld door middel van dit bestemmingsplan.
Deze Structuurvisie (vastgesteld 20-10-2011) is een actualisatie van de gemeentelijke StructuurvisiePlus 2004-2015. De Structuurvisie moet fungeren als een document op hoofdlijnen, dat kaderstellend is voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Maasdriel. De Structuurvisie vertaalt de nieuwste beleidsmatige visies en uitgangspunten door in ruimtelijk beeld (het zogenaamde ‘ruimtelijk casco’), met bijbehorend uitvoeringsprogramma (het ‘projectenplan’).
Het uiteindelijke, ruimtelijke beeld van de gemeente Maasdriel wordt de komende jaren ingevuld door het uitvoeren en uitwerken van tientallen projecten. Hierbij gaat het zowel om woningbouw (in alle segmenten en prijscategorieën) en ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouwconcentratiegebieden, als om recreatieve initiatieven en landschaps- en natuurontwikkeling. Naast de verschillende plannen en projecten die al ‘op de plank liggen’, biedt de Structuurvisie ruim baan voor tal van nieuwe initiatieven, van particulier tot publiek en van individueel en op perceelsniveau tot integraal en gebiedsoverstijgend.
Relevantie
In de visie (ruimtelijke casco) wordt uiteengezet dat de duidelijke structuur en de variatie van verschillende buurten en wijken in de kernen behouden en waar mogelijk versterkt dient te worden. Waardevolle open plekken (bijvoorbeeld groengebieden binnen de bebouwde kom) dienen vrij te blijven van bebouwing. Er dient rekening gehouden te worden met karakteristieke doorkijken naar het landschap, de aanwezigheid van monumenten en de structuur van het rivierenlandschap. Uitgangspunt voor de bestaande kernen en linten is inbreiden voor uitbreiden. Bestaande uitbreidingen, die reeds planologisch vastliggen, dienen afgerond te zijn voordat nieuwe uitbreidingen in aanmerking komen.
In de Structuurvisie staat verder beschreven hoe rekening moet worden gehouden met cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden. TenneT heeft hier rekening mee gehouden bij de tracering van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.
De vigerende bestemmingsplannen in de gemeente Maasdriel (zie paragraaf 1.3.2) regelen het huidige gebruik in het plangebied. Dit huidige gebruik is met name agrarisch of betreft een berm of grond naast een weg of watergang.
Relevantie
De bestemmingsplannen staan de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding niet toe. De planologische regeling wordt geregeld door middel van dit bestemmingsplan.
De gemeente Zaltbommel heeft voor het buitengebied een bestemmingsplan en een Structuurvisie opgesteld. Het bestemmingsplan (zie paragraaf 3.6.3.2) legt de bestaande situatie en bekende kleinschalige ontwikkelingen vast. De Structuurvisie geeft het beeld voor de langere termijn en dient als toetsingskader voor ontwikkelingen, waar het bestemmingsplan niet in voorziet.
Relevantie
In de Structuurvisie staat in grote lijnen beschreven waar binnen de gemeente Zaltbommel bepaalde functies zouden moeten worden gerealiseerd. Dit gaat bijvoorbeeld om glastuinbouw, woongebieden, bedrijventerreinen, etc. In het plangebied ligt volgens de structuurvisie een 'zoekzone werken'. Dit betreft de gebieden die in de "Streekplanuitwerking zoekzones stedelijke functies" zijn aangewezen als reserveringsgebieden voor nieuwe woningbouw of nieuwe bedrijfsterreinen. Deze zijn opgenomen om hier geen ontwikkelingen toe te staan, die een toekomstige invulling als woon- of werkgebieden zouden kunnen belemmeren.
TenneT heeft zoveel als mogelijk rekening gehouden bij de tracering van de ondergrondse hoogspanningsverbinding. Zie paragraaf 4.3.2 voor een nadere onderbouwing.
Het vigerende bestemmingsplan in de gemeente Zaltbommel (zie paragraaf 1.3.3) regelt het huidige gebruik in het plangebied. Dit huidige gebruik is met name agrarisch of betreft een berm of grond naast een weg of watergang.
Relevantie
Het bestemmingsplan staat de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding niet toe. De planologische regeling wordt geregeld door middel van dit bestemmingsplan.
De voorgenomen ontwikkeling van de ondergrondse hoogspanningsverbinding is, met uitzondering van het bestemmingsplan, niet in strijd met de relevante beleidskaders. Dit is nader gemotiveerd in deze toelichting van het bestemmingsplan. Dat betekent dat het vigerende beleid en wetgeving op Europees, nationaal en gemeentelijk niveau niet in de weg staat voor realisatie van een ondergrondse hoogspanningsverbinding. Wel is nog een planologische regeling nodig. Die regeling wordt met dit bestemmingsplan ingevuld.
Dit hoofdstuk gaat in op de keuze voor de situering van de ondergrondse hoogspanningsverbinding. De eerste stap bij de tracékeuze is het opstellen van een haalbaarheidsstudie. Dit is toegelicht in paragraaf 4.2. De afweging heeft plaatsgevonden op een hoog abstractieniveau. Op grond van verdere uitwerking/nadere detaillering is vervolgens een voorkeurstracé bepaald. Dit is toegelicht in paragraaf 4.3.
In opdracht van TenneT is in 2014 een haalbaarheidsstudie uitgevoerd. Het doel van de studie was om op hoofdlijnen te bepalen welke mogelijke tracés er zouden zijn voor een nieuwe ondergrondse 150kV-hoogspanningsverbinding tussen hoogspanningsstation Zaltbommel en opstijgpunt Wamel. Daartoe heeft op een hoog abstractieniveau een afweging plaatsgevonden en is op basis van nettechnische, planologische en juridische aspecten een voorkeurstracé bepaald. De haalbaarheidsstudie is bijgevoegd in Bijlage 1.
De ligging van de mogelijke ondergrondse tracés zoals onderzocht in de haalbaarheidsstudie zijn weergegeven op afbeelding 4.
Afbeelding 4. Tracés zoals onderzocht in de haalbaarheidsstudie
Uit deze haalbaarheidsstudie volgt de volgende conclusie:
Tracé 1 heeft een kortere lengte, doorkruist minder het gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde, gaat over minder lengte door het Gelders Natuur Netwerk, doorkruist het minst waterlopen, gaat over minder lengte door gebied waar sprake is van stroomvoerend regime en ligt voor een kleiner gebied binnen de invloedssfeer van buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Wel kruist tracé 1 drie waterkeringen. Tracé 2a passeert 2 waterkeringen. Daarnaast moet bij tracé 1 het Kanaal van St. Andries en de bijbehorende sluis worden gekruist. Hier is een technische haalbaarheidsstudie voor uitgevoerd, waaruit blijkt dat meerdere varianten mogelijk zijn. Voorts loopt tracé 1 over een grotere lengte parallel met kabels en leidingen en zijn er meer plekken waarbij kabels en leidingen dienen te worden gepasseerd.
Gelet op bovenstaande overwegingen verleent tracé 1 zich als meest geschikt uitgangspunt voor een nadere uitwerking. In paragraaf 4.3 worden de aspecten die bij deze verdere uitwerking een rol spelen uiteengezet.
Zoals in paragraaf 4.2 is beschreven, is eerst een haalbaarheidsstudie uitgevoerd. Deze haalbaarheidsstudie bevat een tracé-afweging op hoofdlijnen. Een nadere uitwerking van het voorkeurstracé uit de haalbaarheidsstudie is noodzakelijk om uiteindelijk een concreet tracé in het bestemmingsplan te kunnen opnemen. Deze paragraaf gaat in op de afwegingen die bij deze nadere uitwerking hebben plaatsgevonden.
Bij de nadere uitwerking van het tracé zijn de volgende aspecten betrokken:
Afwegingscriteria
TenneT streeft ernaar om alle aspecten te vermijden die volgens vigerende wet- en regelgeving en/of beleid van TenneT een belemmering kunnen zijn. Dit is dan ook uitgangspunt geweest bij de tracering. Gelet hierop heeft de nadere uitwerking plaatsgevonden aan de hand van een aantal objectieve criteria die op een meer gedetailleerder niveau aangeven of een tracé uitvoerbaar kan zijn en waar eventuele knelpunten kunnen worden gezien die al dan niet middels het treffen van maatregelen kunnen worden weggenomen. De bij deze nadere uitwerking van belang zijnde criteria komen voor het overgrote deel overeen met de criteria uit de haalbaarheidsstudie (zoals opgenomen in Bijlage 1). Enkele thema's zijn in de nadere uitwerking toegevoegd of specifieker gemaakt. Een voorbeeld hiervan is het thema flora en fauna. Er is voor dit thema een quick scan uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn meegenomen in de nadere uitwerking. Een ander voorbeeld vormt de ruimtelijke plannen. Er is bij de uitwerking nadere informatie beschikbaar over ruimtelijke plannen in het gebied, welke in de afweging zijn betrokken.
De tabel hieronder geeft een overzicht van de afwegingscriteria die zijn gehanteerd bij de nadere verkenning. Daarbij is kort aangegeven wat de relevantie van het criterium is voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding en is aangegeven hoe deze criteria zich verhouden tot de criteria uit de eerdere haalbaarheidsstudie. De afwegingscriteria vloeien voort uit beleid van TenneT of vanuit wet- en regelgeving voor diverse onderwerpen zoals bijvoorbeeld archeologie, natuur, water etcetera.
Technische uitvoerbaarheid
Bij de nadere uitwerking is op een gedetailleerder niveau gekeken naar de technische uitvoerbaarheid. Aspecten die hierbij een rol spelen zijn onder meer kruisingen van waterkeringen, wegen en kabels en leidingen, maar ook de (on)mogelijkheden en situering ten aanzien van uitvoeringswijze (open ontgraving, mantelbuizen of gestuurde boringen).
Stakeholders/grondeigenaren
Er heeft afstemming plaatsgevonden met de belangrijkste stakeholders in het gebied. In maart 2016 is het tracé besproken met de volgende instanties:
Daarnaast hebben nadere gesprekken plaatsgevonden met het Waterschap Rivierenland, Provincie Gelderland en GasUnie.
De aandachtspunten zoals deze tijdens de afstemmingsmomenten aan bod zijn gekomen, komen terug in paragraaf 4.3.2.
Afbeelding 5 geeft de ligging van het tracé in de gemeente Zaltbommel weer zoals opgenomen in dit bestemmingsplan. Bijlage 2 geeft het trace weer op een belemmeringenkaart.
Afbeelding 5: Ligging van het tracé binnen de gemeente Zaltbommel
In de gemeente Zaltbommel spelen de volgende aspecten:
Gelet op deze aspecten is gezocht naar het meest optimale tracé. Hieronder is een motivering opgenomen waarom bepaalde tracékeuzes zijn gemaakt.
In het gebied tussen het hoogspanningsstation en de rotonde bij de van Heemstraweg, zijn op hoofdlijnen vier tracévarianten beschouwd (zie afbeelding 6):
1. het volgen van de van Heemstraweg weg en ten noorden van het station aanlanden (zwarte tracé in afbeelding 6).
2. het volgen van de van Heemstraweg en aan de zuidoost kant van het station aanlanden (groen tracé in afbeelding 6).
3. het volgen van de provinciale weg N322 en gedeeltelijk de bovengrondse verbinding volgen (rood tracé in afbeelding 6).
4. het volgen van de bovengrondse verbinding (blauw tracé in afbeelding 6).
Afbeelding 6: Tracévarianten nabij hoogspanningsstation Zaltbommel
Er is gekozen voor optie 4 (blauw); een tracé dat deels de provinciale weg (N322) volgt en deels de bovengrondse verbinding. Hierbij zijn de afwegingen gemaakt die in de kopjes hieronder staan. Het tracé is nog geoptimaliseerd om het ook technisch mogelijk te maken. Het definitieve tracé is te zien in Afbeelding 5.
Archeologie
Alle tracé-opties liggen binnen gebieden waar op grond van het vigerende bestemmingsplan (buitengebied Zaltbommel, vastgesteld 17-9-2014) een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geldt. Dit betekent dat er sprake is van hoge en middelmatige archeologische verwachting en dat er vrijstelling geldt voor projecten met een bodemingreep kleiner dan 2500 m2 en tot 30 cm onder maaiveld. De doorsnijding van alle opties is ongeveer even groot en daarmee dus niet bepalend voor de tracékeuze.
(bedrijfs)bestemming
Ter plaatse van de Bommelsekade 1 en 1a liggen gronden met de bestemming bedrijf volgens Bestemmingsplan Buitengebied Zaltbommel (vastgesteld 17-9-2014). Optie 2 kruist deze bedrijfsbestemming. De andere opties liggen hier buiten.
Bovengrondse verbinding
Het volgen van de bovengrondse hoogspanningsverbinding heeft niet per definitie de voorkeur. Een ondergrondse verbinding dient immers in principe op enige afstand van een bovengrondse verbinding te liggen. Dit heeft te maken met de volgende redenen:
Er wordt echter gestreefd naar een zo efficiënt mogelijk ruimtegebruik, waarbij - waar mogelijk - wordt gebundeld met bestaande infrastructuur. Bij de tracering binnen de gemeente Zaltbommel is het bundelingsprincipe dominant. Er is al een belemmering van de bovengrondse hoogspanningsverbinding. De kabel kan in de bestaande ZRO-strook van de bovengrondse verbinding worden gepland waardoor er geen nieuwe belemmering ontstaat. Dit is mogelijk bij optie 4.
Rotonde Van Heemstraweg
In de nabijheid van de rotonde liggen diverse belemmeringen, zoals gasleidingen, water, bebouwing en het beheersgebied. De gasleidingen en het water moet gekruist worden aan de hand van een gestuurde boring. Mede gelet op de bebouwing aan de Jannestraat heeft het de voorkeur om deze boring in een rechte lijn uit te voeren en in een keer alle vier de gasleidingen te kruisen. Dit brengt wel met zich mee dat de kruising met de provinciale weg geen haakse kruising betreft, hetgeen de voorkeur heeft van de provincie. Door een haakse kruising wordt immers zo min mogelijk beslag gelegd op de ruimte voor de weg waardoor het effect van eventuele verzakkingen wordt geminimaliseerd. De kruising zoals opgenomen wordt uitgevoerd door middel van een gestuurde boring. Deze boring kan op voldoende diepte worden uitgevoerd zodat het risico op verzakkingen tot een minimum wordt beperkt.
Afbeelding 7: Rotonde van Heemstraweg
Beheersgebied provinciale weg
Alle opties liggen parallel aan de provinciale weg N322 of de van Heemstraweg. Deze parallelligging ligt buiten het beheersgebied langs de provinciale weg (zie Afbeelding 7 voor de ligging van het beheersgebied).
Agrarische functies
Het gebied tussen de plangrens van voorontwerp-bestemmingsplan De Wildeman II (gepuclieerd door de gemeente Zaltbommel op 24-4-2017) is nu grotendeels agrarisch gebied. De percelen worden dwars doorkruist door de bovengrondse hoogspanningsverbinding. Daardoor kruist optie 4 percelen dwars over. Optie 2 en 3, die ook gedeeltelijk de bovengrondse verbinding volgen, maken gebruik van de randen van percelen. Opties 3 en 4 worden grotendeels uitgevoerd in een boring, waardoor agrarische functies ook beter beschikbaar blijven.
De opties (1 en 2) die bundelen met de provinciale weg en de van Heemstraweg volgen tevens de randen van de percelen, waardoor de beperkingen aan het agrarisch gebruik van de percelen beperkt blijft.
Ruimtelijke ontwikkelingen
De gemeente Zaltbommel heeft het gebied in haar Structuurvisie opgenomen als 'zoekzone werken'. In dit gebied wordt bedrijventerrein De Wildeman gerealiseerd (zie Afbeelding 8).
Afbeelding 8: Uitsnede gemeentelijke Structuurvisie (paars geblokt is 'zoekzone werken')
Afbeelding 9 geeft de ontwikkeling van De Wildeman I (direct uitgeefbaar) en van De Wildeman II weer.
Afbeelding 9: Ontwikkeling van De Wildeman
Op 24-4-2017 heeft de Gemeente Zaltbommel het ontwerp-bestemmingsplan Wildeman II gepubliceerd. In dit bestemmingsplan is al een groot deel van de Wildeman bestemd als bedrijventerrein. Het oostelijk deel van het plangebied in het bestemmingsplan is bedoeld als retentiebekken (zie afbeelding 10).
Afbeelding 10: Voorontwerp-bestemmingsplan De Wildeman II (24-4-2017)
De ontwikkeling ligt aan de westzijde van de bovengrondse hoogspanningsverbinding. Voor het overige deel van de zoekzone zijn nog geen concrete plannen in ontwikkeling. Door de ondergrondse hoogspanningsverbinding te bundelen met de provinciale weg (N322) en door het tracé zo veel mogelijk in een gestuurde boring uit te voeren worden eventuele beperkingen voor toekomstige ontwikkeling van dit gebied zo veel mogelijk beperkt.
Uiteindelijke keuze
In eerste instantie is ervoor gekozen voor het tracé dat langs de provinciale weg loopt (optie 1). Dit tracé heeft ook ter inzage gelegen in de voorontwerp-bestemmingsplannen in Maasdriel (Buitengebied herziening 2017, 150kV-kabelverbinding Zaltbommel-Wamel, gepubliceerd op 21-12-2016) en West Maas en Waal (150kV hoogspanningsverbinding Zaltbommel-opstijgpunt Wamel, gepubliceerd op 2-12-2016). Na gesprekken met omwonenden en de gemeente is besloten om voor optie 4 te gaan. Optie 4 kruist niet de bedrijfsbestemming aan de Bommelsdekade 1 en 1a en voldoet verder aan de traceringsprincipes van TenneT. Het tracé is nog geoptimaliseerd en ziet er uit als het tracé in Afbeelding 5.
Het tracé loopt grotendeels over het grondgebied van de gemeente Maasdriel. In deze motivering is het tracé door de gemeente gesplitst in tracé Maasdriel West en tracé Maasdriel Oost.
Afbeelding 11 geeft de ligging van tracé West in de gemeente Maasdriel weer zoals opgenomen in dit bestemmingsplan. Bijlage 2 geeft het trace weer op een belemmeringenkaart.
Afbeelding 11: Ligging tracé binnen westelijk deel van gemeente Maasdriel
In de gemeente Maasdriel, tracé West, spelen de volgende aspecten:
Gelet op de aanwezige belemmeringen is gezocht naar het meest optimale tracé. Hieronder is een motivering opgenomen waarom bepaalde tracékeuzes zijn gemaakt.
Van Heemstraweg ten zuidwesten van Rossum
Het tracé volgt de Van Heemstraweg naar het zuiden tot aan de rotonde. Aandachtspunt hier vormt de ligging van gasleidingen parallel aan deze weg. Langs het eerste stuk liggen zowel aan de noord- als aan de zuidzijde gasleidingen. Ten zuiden van H.C. De Jonghweg ligt een gasleiding aan de zuidkant van de N322. De lengte van de parallelligging bedraagt ca 900 meter, waardoor er kans is op wederzijdse beïnvloeding. Het nieuwe tracé blijft wel uit de ZRO-strook van de gasleiding (10m). Er heeft overleg plaatsgevonden met GasUnie. Er worden beinvloedingsberekeningen uitgevoerd en indien nodig zullen maatregelen getroffen worden om wederzijdse beinvloeding te voorkomen.
Eerst ligt het tracé aan de noordzijde van de weg. De ligging van de gasleiding, de aanwezige bebouwing in het gebied en de aanwezigheid van boomkwekerij in de hoek van de Achterdijk en de Van Heemstraweg belemmeren de mogelijkheden voor een tracé aan de zuidzijde. Om ruimtebeslag op de boomkwekerijen aan de noordzijde te voorkomen, kruist het trace de Van Heemstraweg ter hoogte van het tankstation. Hier is afgeweken van het uitgangspunt om wegen haaks te kruisen vanwege de aanwezigheid van bestaande gasleidingen van Gasunie (zuidelijk van Van Heemstraweg) en de aanwezigheid van het tankstation, ten opzichte waarvan ook een veilige afstand gehanteerd dient te worden. De kruising wordt uitgevoerd met een gestuurde boring op voldoende diepte zodat het risico op verzakkingen tot een minimum wordt beperkt.
De afstand van het tracé tot aan de perceelgrens van de boomkwekerij langs de Hogeweg aan de zuidzijde van de Van Heemstraweg bedraagt meer dan 4 meter en neemt in noordelijke richting toe doordat het kabeltracé de bestaande leiding van Gasunie volgt. Het onderhoud van de boomgaard is wellicht in de uitvoeringsplanning in te passen. Tijdens gesprekken met eigenaren wordt bekeken welke afspraken hierover gemaakt kunnen worden.
Uit overleg met de provincie Gelderland bleek dat er plannen zijn om een parallelweg aan te leggen langs beide kanten van de N322 (Van Heemstraweg). De plannen gaan over het traject tussen de twee rotondes. De plannen zijn echter nog niet voldoende concreet dat hiermee rekening kan worden gehouden. Het tracé ligt wel buiten het beheersgebied.
Een van de aspecten in dit gebied vormt het grondwaterbeschermingsgebied. In de Omgevingsverordening Gelderland (december 2015) worden de regels voor een grondwaterbeschermingsgebied omschreven. De aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding dieper dan twee meter is hier mogelijk indien grond wordt verwijderd en het bodemprofiel wordt aangevuld tot tenminste twee meter onder het maaiveld zoals dat aanwezig was voorafgaand aan de graafwerkzaamheden.
Voor de kruising met de H.C. de Jonghweg kruist het tracé enkele bomen. Om deze bomen te sparen en de weg eveneens gekruist moet worden, vindt de aanleg plaats door middel van een gestuurde boring.
Van Heemstraweg ten zuiden van Rossum tot kanaal St Andries
Ook ter hoogte van de rotonde is gekozen voor een tracé dat de Van Heemstraweg blijft volgen. Bundeling met de Burgemeester van Randwijckstraat is niet mogelijk vanwege de primaire waterkering. Het waterschap stelt als eis dat kruisingen met waterkeringen haaks worden uitgevoerd.
Het bos ten noordoosten van de rotonde behoort tot het Gelders Natuur Netwerk (GNN). De ecologische waarden zijn daarmee binnen de Provinciale Verordening beschermd. Om aantasting te voorkomen, is gekozen voor bundeling met de provinciale weg.
Gelet op de rotonde, de waterkering, het GNN-gebied en de technische uitvoerbaarheid wordt de ondergrondse hoogspanningsverbinding middels een gestuurde boring (bijna 500 meter) onder de rotonde en het bos uitgevoerd.
Het tracé volgt de Van Heemstraweg tot bijna aan Kanaal van St Andries. Op enkele plekken wordt hier het beheersgebied gekruist. Mogelijk wordt de provinciale weg in de toekomst verbreed en verhoogd, maar de plannen hiervoor zijn nog niet voldoende concreet om hier rekening mee te kunnen houden. Ten aanzien van de ligging vindt afstemming plaats met de provincie.
Kruising kanaal en sluis St Andries
Er is voor gekozen het kanaal St. Andries aan de zuidkant van de waterkering te kruisen. Aan de noordkant ligt het Fort st. Andries en liggen gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bovendien moet de primaire waterkering dan een keer extra worden gekruist.
Ter hoogte van de sluis in het st Andries kanaal (dat de Maas en de Waal verbindt) is in de fase van de haalbaarheidsstudie een technische haalbaarheidsstudie uitgevoerd en zijn op deze locatie diverse alternatieven afgewogen (zie de technische studie in bijlage 10 bij de haalbaarheidsstudie in Bijlage 1). Op basis van de uitkomsten is gekozen voor een tracévariant die om de sluis heen gaat. De boog om de sluis heen kan technisch gezien niet ruimer worden genomen omdat zowel horizontaal als verticaal de technisch maximale boogstraal is opgenomen.
Het waterschap heeft aangegeven dat voldoende afstand tot de waterkering moet worden gehouden. Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat de veiligheid binnen de kern- en beschermingszone gegarandeerd moet worden. De kruising wordt daarom uitgevoerd met een gestuurde boring op voldoende diepte zodat het risico op verzakkingen tot een minimum wordt beperkt. Dit is nader onderbouwd in de studie in Bijlage 17.
De boring ligt binnen de beschermingszone, maar buiten de kernzone van de waterkering zoals opgenomen in de legger sluis st. Andries (2009) van Rijkswaterstaat. De dubbelbestemming van de kabelverbinding - die primair dient als bescherming van het kabeltracé - ligt wel binnen de kernzone. In Bijlage 17 is onderbouwd dat deze ligging geen effect heeft op de sluis en daarmee voldoet aan de gestelde eisen in de legger.
Er zijn mogelijk plannen om de sluis St. Andries op te waarderen, maar deze zijn nog niet voldoende concreet.
Rekening houdend met de afstand tot de waterkering, de beperkt aanwezige ruimte en de ligging van bomen is het niet mogelijk om de Van Heemstraweg ten westen van de sluis haaks te kruisen.
Afbeelding 12 geeft de ligging van tracé Oost in de gemeente Maasdriel weer zoals opgenomen in dit bestemmingsplan. Bijlage 2 geeft het trace weer op een belemmeringenkaart.
Afbeelding 12: Ligging tracé binnen oostelijk deel van gemeente Maasdriel
In de gemeente Maasdriel, tracé Oost, spelen de volgende aspecten:
Gelet op de aanwezige belemmeringen is gezocht naar het meest optimale tracé. Hieronder is een motivering opgenomen waarom bepaalde tracékeuzes zijn gemaakt.
Fort St. Andries
Het tracé loopt ten zuiden van Fort St Andries. Het tracé ontwijkt hiermee het oude fort waar zeer hoge archeologische verwachtingswaarden gelegen zijn. Tevens ontwijkt het tracé eveneens de woonbebouwing op het fort. Gelet op het aanwezige water en de aanwezige bomen wordt de ondergrondse hoogspanningsverbinding middels een gestuurde boring (ca 900 meter) uitgevoerd.
Van Heemstraweg
Het tracé wijkt aan de oostzijde van kanaal St. Andries weer terug naar de Van Heemstraweg. Het tracé ligt hier buiten het beheersgebied van de provinciale weg. Ook bouwblokken conform vigerend bestemmingsplan worden niet geraakt en er is sprake van ligging buiten de (veiligheidszone van de) waterkering.
Ter hoogte van de Variksestraat loopt het tracé onder het fietspad door. Gelet op bereikbaarheid ten behoeve van beheer en onderhoud wordt hier in principe niet voor gekozen. Ook de provincie wenst liever geen boring onder het fietspad, vanwege kans op verzakkingen.
In dit geval is hier een uitzondering op gemaakt zodat de bomen ter hoogte van de Van Heemstraweg 37 worden ontweken. Daar komt bij dat de lengte van het tracé onder het fietspad beperkt blijft. De ondergrondse hoogspanningsverbinding wordt hier wel met een boring uitgevoerd zodat het risico op verzakkingen tot een minimum beperkt blijft.
Bij de kruising van de Variksestraat en de Van Heemstraweg is rekening gehouden met de plannen om hier een rotonde te realiseren. Ook is het tracé niet belemmerend voor de ontwikkeling van een multicultureel centrum ter hoogte van de sportvelden.
Ter hoogte van de Huizendijk kruist het tracé de Van Heemstraweg zodat het bos aan de zuidzijde wordt ontweken. Deze kruising wordt niet haaks uitgevoerd vanwege de bebouwing aan de westzijde van de Huizendijk.
Afbeelding 13 geeft de ligging van het tracé in de gemeente West Maas en Waal weer zoals opgenomen in dit bestemmingsplan. Bijlage 2 geeft het trace weer op een belemmeringenkaart.
Afbeelding 13: Ligging tracé binnen gemeente West Maas en Waal
In de gemeente West Maas en Waal spelen de volgende aspecten:
Gelet op de aanwezige belemmeringen is gezocht naar het meest optimale tracé. Hieronder is een motivering opgenomen waarom bepaalde tracékeuzes zijn gemaakt.
Fort Voorne en Overstroom
Het tracé loopt voorts ten zuiden van de Van Heemstraweg. Bij de Maasdijk raakt dit tracé niet de aanwezige bebouwing/woonbestemmingen zoals opgenomen in het vigerend bestemmingsplan. De gronden waar het tracé geprojecteerd is, kan geduid worden als werkerf.
Het tracé ligt vlakbij de waterkering. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap.
Er zijn voorts plannen voor een Overstroom. Deze plannen zijn echter nog niet concreet. Desalniettemin kan het tracé zo aangelegd worden dat dit de doorlaatconstructie vermijdt, die ze in de dijk willen aanbrengen.
Kruising Boezemweg - Griendweg
Nabij de kruising Boezemweg - Griendweg ligt een paardenbak en een boomkwekerij. Langs de Boezemweg loopt een rioolpersleiding. Er is gezocht naar een tracé dat zorgt voor zo beperkt mogelijk ruimtebeslag ter plaatse van de paardenbak en de boomkwekerij. Mede gelet op de rioolpersleiding heeft dit geleid tot een gestuurde boring ter plaatse. Het tracé ligt verder aan de rand van het perceel aan de oostzijde van de Griendweg. Voorbij het griend kruist het tracé een agrarisch perceel. Er vindt afstemming plaats met de eigenaar over de exacte ligging ter plaatse.
Kooimolenweg
Aan de Kooimolenweg ligt op grond van het vigerende bestemmingsplan een bouwvlak. Het tracé raakt dit bouwvlak niet. Tijdens keukentafelgesprekken met de eigenaar wordt de exacte ligging nader afgestemd.
Venusweg
De gemeente West Maas en Waal ziet bij voorkeur geen schuine kruising met de Venusweg. Er is hier toch gekozen voor een schuine boring gelet op de aanwezige woonbebouwing en het traceringsuitgangspunt om zoveel als mogelijk de perceelgrenzen te volgen.
Voorliggend bestemmingsplan heeft als voorontwerp ter inzage gelegen. Daarop zijn reacties binnen gekomen. Daarbij zijn er technische optimalisaties doorgevoerd in het tracé. Deze twee zaken hebben ertoe geleid dat het tracé in voorliggend bestemmingsplan is gewijzigd. De wijzigingen zijn onderbouwd in een memo dat is bijgevoegd in Bijlage 12.
Afbeelding 14 geeft de ligging van het totale tracé weer zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.
Afbeelding 14: Situering van het tracé tussen station Zaltbommel en opstijgpunt Wamel
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de feiten en belangenafweging inzake de relevante milieuhygiënische aspecten (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming en soortbescherming) en NNN (voormalige EHS) (gebiedsbescherming). In dit kader is een quick scan ecologie opgesteld (zie Bijlage 3). In deze quick scan wordt ingegaan op zowel de gebiedsbescherming als de soortenbescherming. De conclusies staan hieronder kort vermeld.
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten en gebieden deel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland, NNN) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significant negatieve gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.
Natura 2000 gebieden
Met betrekking tot gebiedsbescherming is een beoordeling gemaakt van mogelijke effecten op kwalificerende waarden van de relevante Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied.
Het tracé is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Wel ligt het Natura 2000-gebied De Rijntakken ten westen van het tracé. De Rijntakken is aangewezen in het kader van zowel de Vogel- als de Habitatrichtlijn en omvat vier deelgebieden:
Het tracé is het dichtst bij het deelgebied de uiterwaarden van de Waal gelegen. De stikstofgevoelige habitattypen, conform de effectenindicator van het Ministerie van EZ, liggen op minimaal 950m afstand.
Significant negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden op het Natura 2000-gebied de Rijntakken, kunnen niet worden uitgesloten. Het betreffen de volgende effecten:
Conclusie
Effecten op kwalificerende natuurwaarden van het Natura 2000-gebied Rijntakken is niet bij voorbaat uit te sluiten. Het is goed mogelijk om mitigerende maatregelen te nemen om effecten uit te sluiten. De maatregelen moeten integraal worden meegenomen in het project. Op deze manier zijn met een voortoets effecten uit te sluiten en is geen vergunning Wnb vereist. Wanneer die niet wordt gedaan, is een toetsing vereist, waarin mitigerende maatregelen worden voorgesteld die vervolgens als voorwaarden in een vergunning worden opgenomen. De maatregelen zijn niet omvangrijk en alleen van toepassing op de aanlegfase en vormen geen belemmering voor bestemmingsplan.
van toepassing.
De quick scan ecologie geeft inzicht in de aanwezigheid en functie van leefgebied van beschermde soorten op en rond het plangebied per relevante soortgroep. Vervolgens is per soortgroep een beschrijving gegeven van mogelijke effecten als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden en is een toetsing uitgevoerd welke verbodsbepalingen van de Wnb mogelijk worden overtreden als gevolg van het de werkzaamheden. Dit heeft geleid tot de volgende aanbevelingen:
Mitigerende maatregelen
Conclusie
Voor het bestemmingsplan is het noodzakelijk om zicht te hebben op de vergunbaarheid. Uit de onderzoeken volgen dat mogelijk effecten zijn voorzien op verschillende beschermde soorten. De eventuele aanvraag en het verkrijgen van een ontheffing zijn afhankelijk van de mogelijkheid om maatregelen te nemen.
TenneT zal bij aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding de kap van bomen voorkomen. Hiermee worden effecten op broedvogels en vleermuizen voorkomen. Verder zal TenneT waar nodig mitigerende maatregelen treffen om effecten op beschermde soorten te voorkomen. TenneT heeft bijvoorbeeld besloten een boring uit te voeren ter plaatse van poel 3 te Heerewaarden. Gelet op de uitkomsten van het vervolgonderzoek naar kamsalamander en poelkikker wordt het aanvragen van een ontheffing niet noodzakelijk geacht. Hiermee zijn er geen belemmeringen voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Op zes locaties kruist de ondergrondse hoogspanningsverbinding het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelzone. De locaties van het GNN worden ontzien door werken met een boring. Op de GO vindt wel ruimtebeslag plaats. Volgens artikel 2.5.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Gelderland mag “een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk maken die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied". Het ruimtebeslag leidt niet tot een afname van kernkwaliteiten. Dit betekent dat niet voldaan hoeft te worden aan de voorwaarden die in hetzelfde beleidsartikel onder onderdelen a tot en met d staan uitgewerkt. Dit betekent dat de GNN en GO geen belemmering vormen voor het bestemmingsplan.
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel van de Watertoets is om in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en de beschrijving van de maatregelen die worden getroffen. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en "water" mee te laten wegen in het planproces. Het resultaat van de Watertoets is deze waterparagraaf.
Voorliggend bestemmingsplan is "watertoetsplichtig". De geldende beleidslijnen van het Waterschap Rivierenland zijn nader omschreven in paragraaf 3.5. Hierna zijn deze alleen opgesomd. Deze waterparagraaf gaat achtereenvolgens in op de huidige situatie ten aanzien van bodem en water en de toekomstige situatie.
In het kader van deze waterparagraaf zijn verschillende beleidskaders relevant. Het gaat hier om:
Deze beleidskaders zijn toegelicht in Hoofdstuk 3.
Bodem
In het totale plangebied komen hoofdzakelijk rivierkleigronden voor. De dikte van de deklaag in het plangebied varieert van 0 tot enkele meters. Onder de deklaag bevindt zich een watervoerend pakket van goed doorlatend zandig materiaal.
Grondwater
Het watersysteem is karakteristiek voor het rivierengebied en staat onder invloed van de waterstanden van de Maas en de Waal. Omdat de Waal niet gereguleerd wordt door stuwen, kunnen de waterstanden sterk variëren. Bij lage rivierwaterstanden vindt wegzijging van gebiedswater naar (vooral) de Maas plaats; bij hoge rivierstanden vindt door infiltratie van rivierwater kwel in het gebied plaats. De algehele stroming is west tot zuidwest gericht, dit door de gemiddeld hogere kweldruk van de Waal t.o.v. de Maas.
Door de slechte doorlatendheid van de Holocene deklaag wordt een groot deel van de neerslag afgevoerd via het oppervlaktewater.
Tussen Velddriel en Rossum wordt grondwater gewonnen. De Wet milieubeheer verplicht de provincie om regels op te nemen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. In de Omgevingsverordening van de Provincie Gelderland zijn daarom milieubeschermingsgebieden opgenomen waar het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening dient te worden beschermd. In volgorde van afnemend beschermingsregime kunnen in deze milieubeschermingsgebieden, de zones waterwingebied, beschermingsgebied en boringsvrije zone worden onderscheiden.
Oppervlaktewater
Door het gebied lopen verschillende watergangen. Het Waterschap hanteert het onderscheid in:
A-wateren: van primair belang voor het waterbeheer en worden daarom door het waterschap onderhouden.
B-wateren: van secundair belang voor het waterbeheer en dienen door de aangrenzende eigenaren te worden onderhouden.
C-wateren: wateren die van tertiair belang zijn voor het waterbeheer waarvoor geen jaarlijkse onderhoudsplicht geldt.
Deze categorisering is opgenomen in de Legger Wateren. De legger is onlosmakelijk verbonden met de Keur en algemene regels bij de Keur.
De meeste oppervlaktewateren binnendijks zijn gegraven. De herkomst van het oppervlaktewater varieert door het jaar heen en is afkomstig van:
Het watergangensysteeem in het plangebied is verdeeld in een tweetal bemalingsgebieden: Alem en de Baanbreker.
Waterkeringen
In het gebied liggen verschillende waterkeringen. Voor het leggen, verwijderen of vervangen van kabels en leidingen in een waterkering is een watervergunning nodig. De technische beoordeling van de aanvraag van de watervergunning voor het leggen of vervangen van kabels en leidingen in een waterkering vindt plaats op basis van de normen van het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN 3650/3651), het geldende Wettelijk Beoordelings Instrumentarium (WBI 2017), de Leidraad toetsen op veiligheid regionale waterkeringen en het beleid van het Waterschap .
Overstromingsrisico's
Hoogspanningsinstallaties van TenneT kunnen zijn gelegen in de gebieden die betrekking hebben op de Deltabeslissingen zoals genoemd in Hoofdstuk 3. Het is mogelijk dat voor deze gebieden als gevolg van de Deltabeslissingen andere normeringen en uitgangspunten worden bepaald. Gevolg kan zijn dat - binnen bepaalde dijkringen gelegen - hoogspanningsstations of andere hoogspanningsinstallaties van TenneT met een zodanig (ander) overstromingsrisico te maken krijgen dat maatregelen genomen moeten worden (om de leveringszekerheid van TenneT te garanderen).
Tot op heden hanteert TenneT het beleid dat in gebieden waar een grote kans op overstromingen bestaat het uitgangspunt geldt dat:
Op grond van de risicokaart (www.risicokaart.nl) ligt het plangebied in beschermd gebied met een grote en middelgrote kans op overstromingen. Bekeken wordt of maatregelen nodig zijn om technisch bijbehorende apparatuur te kunnen bereiken, ook in geval van hoog water.
Waterberging
Er is geen sprake van toename van verhard oppervlakte. Compensatie is dan ook niet aan de orde.
Bemaling
De hoogspanningsverbinding wordt voor een deel beneden de grondwaterstand aangelegd. Om de aanleg mogelijk te maken, is daarom bemaling noodzakelijk. Voor onttrekking wordt conform de regelgeving van het Waterschap (GW 1 Bouwput, sleuf en proefbemaling en grondsanering) vrijstelling verleend wanneer deze:
a. niet meer bedraagt dan 250 m³ per uur, en;
b. meer bedraagt dan 100.000 m³ per maand, en;
c. niet langer duurt dan 6 maanden.
Bemaling zal conform de vereisten plaatsvinden. Hierover vindt overleg plaats met het Waterschap voorafgaande aan de uitvoering.
Kruising oppervlaktewater
Kruisingen met oppervlaktewaterlichamen zijn zoveel als mogelijk beperkt. Een aantal kruisingen zijn onontkoombaar. Ter plaatse zal de hoogspanningsverbinding door middel van een mantelbuis onder de watergang worden aangelegd. Ten aanzien van kruisingen met watergangen worden geen onoverkomelijke planologische belemmeringen verwacht voor realisatie van de ondergrondse hoogspanningsverbinding. Het bestaande watersysteem ondervindt geen hinder van de hoogspanningsverbinding omdat daar waar water wordt gekruist, voorzieningen worden getroffen zodat het water ongestoord kan stromen.
Enkele te kruisen watergangen kennen een beschermingszone. Deze zone is of 1 m of 4 m afhankelijk van het type watergang (A-,B- en C-). Waar nodig zal een vergunning worden aangevraagd. In het kader van de vergunningsaanvraag wordt aangetoond dat de aanleg plaatsvindt conform de vereisten.
Kruising sluis st. Andries
De dubbelbestemming van de kabel ligt gedeeltelijk binnen de kernzone van de legger Sluis st Andries (dd. 7 dec 2009). De invloed van het kabeltracé op de waterkering is onderzocht (rapport Sterkteberekening, dd. 22-2-2018). De resultaten zijn gedeeld met RWS en het rapport is ook bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd (bijlage 17). Conclusie van het onderzoek is dat de boring ter hoogte van sluis St. Andries voldoet aan de gestelde eisen uit NEN 3650:2012, NEN 3651:2012 en 'Richtlijn Boortechnieken' van Rijkswaterstaat. Vooral omdat de boring plaatsvindt op een diepte van ca. 20 meter onder NAP, zodat er in de toekomstig voldoende flexibiliteit is om de sluis uit te breiden.
Waterkwaliteit oppervlaktewater
Uitgaande van een zorgvuldige toepassing van bouwmaterialen en wijze van aanleg wordt niet verwacht dat het voornemen gevolgen zal hebben voor de waterkwaliteit. Bij de aanleg dient erop te worden toegezien dat er geen milieuvreemde stoffen in het oppervlaktewater terechtkomen en dat er milieuvriendelijke materialen worden gebruikt.
Waterkwaliteit grondwater
Bij de aanleg dient erop te worden toegezien dat er geen milieuvreemde stoffen in de bodem en het grondwater terechtkomen en dat er milieuvriendelijke materialen worden gebruikt. Indien gekozen wordt voor een bronbemaling, zal het onttrokken grondwater geloosd moeten worden op het oppervlaktewater. Bij de lozingsvergunning bekijkt het Waterschap de kwaliteit van het te lozen grondwater en zal worden beoordeeld of aanvullende (reinigings)voorzieningen vereist zijn.
Reactie waterschap
In paragraaf 8.2 is de reactie van het waterschap op voorliggend plan weergegeven. Het waterschap beschouwt deze reactie als reactie in het kader van de watertoetsprocedure.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Voor de aanleg van de hoogspanningsverbinding is een quick scan bodem uitgevoerd (zie Bijlage 8). Doel van dit onderzoek is om te bepalen of er vanuit de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem mogelijk sprake is van belemmeringen voor de voorgenomen aanleg van de hoogspanningsverbinding.
Conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
Binnen het plangebied voor het 150 kV kabeltracé Zaltbommel-Druten is sprake van 38 locaties waar mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Deze locaties zijn in voorliggende quick scan bodemonderzoek als volgt nader geclassificeerd:
Het dossieronderzoek en vooronderzoek dient voor de uitvoering van de geplande werkzaamheden te worden uitgevoerd, om de te verwachten verontreinigingssituatie in de bodem te bepalen en de eventueel benodigde procedures uit de Wet bodembescherming tijdig te kunnen doorlopen.
Er is sprake van een aardkundig waardevol gebied ten noordoosten van Alem, gemeente Maasdriel. Dit gebied bevindt zich ten zuiden van de Van Heemstraweg. Het tracé zoals opgenomen in dit bestemmingsplan is ten noorden van de Van Heemstraweg geprojecteerd. Er is daarmee geen sprake van ruimtebeslag in het aardkundig waardevol gebied.
Inleiding
Per 1 september 2007 is de gewijzigde Monumentenwet 1988 van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
Uit het Verdrag van Valletta en de vertaling daarvan in de Nederlandse wetgeving (Monumentenwet 1988 en Besluit ruimtelijke ordening) volgt dat archeologische (verwachtings)waarden dienen te worden beschermd.
Archeologische quick scan
Er is een quickscan uitgevoerd ter inventarisatie van de aanwezige archeologische waarden en risico’s op verstoring van archeologie in de hierbij betrokken gemeenten Maas en Waal, Maasdriel en Zaltbommel (zie Bijlage 9). Aan de hand van het gemeentelijk beleid en de aanwezigheid van archeologische monumenten is in kaart gebracht waar zich de risicovolle zones voor archeologie bevinden en is een advies opgesteld voor archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied voorafgaand aan de uitvoering.
Op basis van de bekende archeologische vindplaatsen, bekende AMK-terreinen en een analyse van de archeologische verwachtingswaardekaarten van de gemeenten Maas en Waal, Maasdriel en Zaltbommel, is geadviseerd om een aantal delen van het plangebied intensiever te onderzoeken. Het betreffen zones met een waarde archeologie (AMK-terreinen) en met een zeer hoge en hoge verwachtingswaarde archeologie. Uitgaande hiervan zijn een aantal zones geselecteerd waarvoor vervolgonderzoek is geadviseerd in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van verkennend booronderzoek.
Dit advies sluit niet uit dat er bij graafwerkzaamheden (niet voorspelbare) archeologische toevalsvondsten kunnen worden aangetroffen, zoals bedoeld in paragraaf 7, artikel 53 van de Monumentenwet. In dat geval moet hiervan melding worden gedaan bij het Bevoegd Gezag.
Advies Bevoegd Gezag n.a.v. Quickscan
Dit advies is voorgelegd aan het Bevoegd Gezag, in dit geval de gemeente Maas en Waal, Maasdriel en Zaltbommel. Het advies (zie Bijlage 10) betreft:
"De 150 kV kabelverbinding zal op voorhand een relatief beperkte verstorende invloed hebben op eventueel aanwezige vindplaatsen. Met een tracébreedte van ca 1 meter heeft de verstoring niet zozeer impact op het laterale, platte, vlak (de omvang) van een eventuele vindplaats als wel op het verticale vlak (de diepte). Wanneer een deel van een vindplaats wordt aangesneden zal deze bij de aanleg van de kabelsleuf tot een diepte van anderhalve meter (of 1,80 m) grotendeels of zelfs geheel verstoord worden. Het is een onwenselijke situatie om voor toekomstige ingrepen onbekende vindplaatsen in kaart te krijgen zonder voorgaand onderzoek uit te voeren.
Archeologisch bureauonderzoek
Naar aanleiding van het advies van het bevoegd gezag is er een volledig archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 11 bij deze toelichting. In het bureauonderzoek is in overleg met de regioarcheoloog vervolgonderzoek geadviseerd. Hierbij is een afweging gemaakt op basis van de archeologische verwachtingskaart en bekende archeologische waarden in de vorm van AMK-terreinen, vondstlocaties en historische bewoningslocaties. Ook is gekeken naar landschappelijke ligging en de diepte van het archeologisch relevante beddingzand en de pleistocene zandbanen zoals deze zijn weergegeven op de zandbanen en zanddieptekaart van de provincie Gelderland. Daarnaast is het advies uit eerder uitgevoerd onderzoek meegenomen.
Archeologisch vervolgonderzoek wordt geadviseerd voor de delen van het tracé waar de kabel wordt aangelegd door middel van een open ontgraving. Op deze locaties wordt over de breedte van 1 m (met een aanlegsleuf van 7 m) en een diepte van 1,20 – 1,80 m –mv ontgraven. De verstoring van het oppervlak is beperkt, maar wat betreft de diepte is de verstoring relatief ingrijpend. Derhalve wordt voor deze locaties inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek met mogelijke doorstart naar karterend booronderzoek geadviseerd. Doel van dit onderzoek is het inzichtelijk maken van de bodemopbouw op basis waarvan een meer gespecificeerde verwachting voor archeologie opgesteld kan worden. Indien er archeologische indicatoren aangetroffen worden denk hierbij aan bijvoorbeeld vuursteen, aardewerk, huttenleem, fosfaten of botmateriaal, zal direct doorgestart worden naar een karterend booronderzoek. Het doel van een karterend booronderzoek is het opsporen en begrenzen van archeologische vindplaatsen.
De locaties voor vervolgonderzoek zijn weergegeven op de advieskaart archeologisch onderzoek in bijlage 2 van het Bureauonderzoek Archeologie.
Het bureauonderzoek en bijbehorend advies is voorgelegd aan het Bevoegd Gezag, in dit geval de gemeente West Maas en Waal, Maasdriel en Zaltbommel. Het Bevoegd Gezag heeft tijdens een gesprek op 16-9-2016 te kennen gegeven akkoord te zijn met het door Arcadis opgestelde advies.
Archeologisch vooronderzoek (verkennend en karterend booronderzoek)
Na het bureauonderzoek is er ook een verkennend en karterend booronderzoek archeologie (IVO-o) uitgevoerd. Bij het verkennend booronderzoek zijn 465 boringen gezet waarmee de intactheid van de bodem en de vormeenheid van het landschap zijn bepaald. Hierdoor is kan de archeologische verwachting beter gespecificeerd worden. Tijdens het karterend booronderzoek zijn 16 aanvullende boringen gezet om vindplaatsen op te sporen en te begrenzen. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een rapport met advies omtrent de noodzaak van vervolgonderzoek. De omgevingsdienst Rivierenland heeft het onderzoek beoordeeld en heeft hierover positief geadviseerd aan de gemeenten Maasdriel, Zaltbommel en West Maas en Waal (zie Bijlage 16).
Het definitieve onderzoek, waarin opmerkingen van de omgevingsdienst zijn verwerkt, is bijgevoegd in Bijlage 14 bij deze toelichting. In Bijlage 15 is de advieskaart bij het karterend onderzoek opgenomen.
In het algemeen kan op basis van de veldbevindingen gesteld worden dat met de aanleg van de nieuwe kabel geen belangwekkende nederzettingsterreinen uit de prehistorie, Romeinse tijd en middeleeuwen worden doorsneden. Wel gaat het tracé door een historisch rijk en gevarieerd landschap en kunnen met name in het gebied tussen de Maasdijk west van Rossum en oostelijk van Heerewaarden, bij een eerste blik op de historische kaarten, een aantal locaties worden aangewezen waar bijzondere historisch geografische en cultuurlandschappelijke elementen worden doorsneden.
Voor de realisatiefase wordt daarom op een aantal locaties in de gemeente West Maas en Waal vervolgonderzoek aanbevolen. Deze aanbeveling is overgenomen in het advies van de omgevingsdienst (zie Bijlage 16).
In de meeste gevallen gaat het om locaties die op basis van de historische kaarten als in potentie waardevol zijn aan te merken. Booronderzoek is echter niet een geschikte methode om de waarde van deze historische locaties vast te stellen. In al deze gevallen wordt geadviseerd om het kabeltracé onder archeologische begeleiding te laten ontgraven.
Voor de overige delen van het onderzoeksgebied waar ook daadwerkelijk booronderzoek heeft plaatsgevonden, worden er in het kader van een zorgvuldige Archeologische Monumenten Zorg geen verdere aanbevelingen gedaan voor nader archeologisch onderzoek voorafgaand aan eventuele graafwerkzaamheden.
Vertaling naar bestemmingsplan
In de rapportage van het archeologisch vooronderzoek (Bijlage 14) en op de advieskaart (Bijlage 15) wordt het tracé opgedeeld in 3 categoriën:
Voor delen binnen het onderzoeksgebied waar zich mogelijk archeologische resten bevinden (punt 2 hierboven; deeltraject 10, 11 en 16) wordt een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1' opgenomen om te garanderen dat archeologische waarden niet worden aangetast zonder dat deze verder onderzocht zijn.
Voor de delen binnen het onderzoeksgebied die vanwege het ontbreken van betredingstoestemming of andere redenen niet konden worden onderzocht (punt 3 hierboven) geldt dat hier de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1' opgenomen wordt. Hier kan op grond van het bureauonderzoek niet worden uitgesloten dat er zich archeologische waarden bevinden.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is beschreven in paragraaf 6.2.3 bij de toelichting en in Artikel 3 bij de regels.
Ten aanzien van verkeersbewegingen is onderscheid te maken in de aanlegfase en de beheerfase. Gedurende de aanleg vindt er aan- en afvoer van materiaal plaats. Deze aan- en afvoer geschiedt via bestaande wegen en paden. Daarnaast vinden verkeersbewegingen plaats van werklui.
Tijdens beheerfase is er één keer per jaar sprake van verkeersbewegingen t.b.v. beheer en onderhoud van de hoogspanningverbinding.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling heeft een geringe verkeersaantrekkende werking. Aangezien de invloed op het aantal verkeersbewegingen dermate gering is vormt dit geen probleem voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wet Geluidhinder
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
Conclusie
De aanleg van een ondergrondse hoogspanningverbinding heeft tijdelijk geluidseffecten. Tijdens de aanlegfase produceren verschillende bronnen geluid. De ene activiteit duurt langer dan de andere activiteit en iedere activiteit heeft een andere geluidssterkte. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven en boren. Bij de uitvoering wordt voldaan aan de wetgeving en voor zover noodzakelijk zullen maatregelen worden getroffen.
Wet- en regelgeving
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Alleen waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften (artikel 5.16, lid 2) èn deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
De grootste intensiteit van verkeersbewegingen vindt plaats gedurende de aanlegfase. Vervolgens vindt een enkele verkeersbeweging plaats ten behoeve van onderhoud en beheer. Naar verwachting is het aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase dermate laag dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate.Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Er worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van het verkeer.
Conclusie
Bovenstaande overwegingen laten zien dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn voor dit bestemmingsplan niet van toepassing.
Er is geen sprake van vaststelling van een ruimtelijk besluit dat betrekking heeft op de gronden in de omgeving van een (niet) basisnetroute en die de bouw, vestiging of aanleg van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toelaat.
Wel doorkruizen de beoogde hoogspanningsleidingen op meerdere plaatsen bestaande hogedruk aardgasleidingen of loopt de hoogspanningsleiding door de belemmeringenstrook van een aardgasleiding, vaak evenwijdig aan die aardgasleiding. Voor dit bestemmingsplan gelden er in de belemmeringenstrook op grond van artikel 14 van het Bevb geen beperkingen. Voor graafwerkzaamheden voor de ondergrondse hoogspanningsleidingen, dus in de uitvoeringsfase van het plan, dient te worden voldaan aan het gestelde in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (zie adviezen 2 en 3). Voor de grondroerder geldt op grond van die wet in ieder geval een zorgvuldigheidsbepaling en een meldingsplicht, waarmee beoogd wordt dat de graafwerkzaamheden op een veilige manier plaatsvinden.
Er worden met dit plan geen nieuwe kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt. Omdat deze leiding geen (beperkt) kwetsbaar object betreft, leveren eventueel nabij gelegen Bevi-inrichtingen geen belemmering op voor de aanleg van de hoogspanningsleiding. Bovendien liggen er ook geen Bevi-inrichtingen nabij de leiding. Een nadere verantwoording hoeft dan ook niet te worden opgesteld.
Conclusie
Het voornemen is vanuit het aspect externe veiligheid planologisch aanvaardbaar.
In 2005 heeft het voormalige ministerie van VROM, thans Ministerie van I&M, een advies over hoogspanningslijnen en hun magneetveld uitgebracht aan gemeenten en beheerders van het hoogspanningsnet. Dit beleidsadvies is niet van toepassing op stations, ondergrondse kabelverbindingen en kabelovergangsgebieden (overgangen tussen gestuurde boring en open ontgraving) en opstijgpunten. Het zoveel als redelijkerwijs mogelijk vermijden van nieuwe gevoelige bestemmingen of bebouwing is dan ook geen traceringsuitgangspunt voor ondergrondse verbindingen, echter gelet op andere traceringsuitgangspunten verdient het aanbeveling zo veel als redelijkerwijs mogelijk afstand te bewaren tot de gebouwde omgeving. Hierdoor komen ook niet onnodig woningen en andere gevoelige bestemmingen binnen de 0,4 microtesla zone te liggen.
Uit vergelijkbare projecten van TenneT is gebleken dat op een afstand van in ieder geval meer dan 15 meter (horizontaal of verticaal) geen sprake meer is van overschrijding van de 0,4 microTesla-zone. De geprojecteerde ondergrondse hoogspanningverbinding ligt op minstens 20 meter van bestaande gevoelige functies af. Dit is buiten de verwachte 0,4 microteslazone. Gelet hierop is er dus geen reden om aan te nemen dat er sprake zou zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat dan wel onverantwoorde gezondheidsrisico's als gevolg van dit bestemmingsplan.
In de bodem kunnen explosieven aanwezig zijn die een risico vormen voor de veiligheid van het personeel dat werkzaamheden aan het ondergrondse hoogspanningverbinding uitvoert. Daarnaast kan de openbare veiligheid in het geding komen. De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium voor het bestemmingsplan, maar het is voor de uitvoering wel van belang om hier inzicht in te hebben teneinde de veiligheid voor personeel en omgeving tijdens de realisatiefase te garanderen.
Ten behoeve van het vervolgondrzoek naar archeologie (zie paragraaf 5.5) was het nodig om in het stadium van het bestemmingsplan al een vooronderzoek naar de aanwezigheid van conventionele explosieven (hierna: CE) uit te voeren. Dit omdat er voor het vervolgonderzoek archeologie boringen in de grond moeten worden gezet, waarbij eerst moet worden uitgesloten dat er CE in de bodem kunnen liggen.
Het doel van het vooronderzoek is om aan de hand van een breed scala aan historisch feitenmateriaal een zo genuanceerd mogelijk beeld met betrekking tot het onderzoeksgebied in de Tweede Wereldoorlog te verkrijgen. Aan de hand van deze gegevens wordt een antwoord gegeven op de vraag of en zo ja in welke delen van het onderzoeksgebied er sprake is van een verhoogd risico op het aantreffen van CE.
Het vooronderzoek naar CE is bijgevoegd als Bijlage 13 bij deze toelichting.
Conclusie onderzoek
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE.Het onderzoeksgebied is gedeeltelijk verdacht op CE. Het CE verdachte gebied is horizontaal afgebakend op de CE-bodembelastingkaart, die is bijgevoegd in het vooronderzoek (Bijlage 13).
Voorafgaand aan het vervolgonderzoek archeologie heeft een CE-expert in het veld de te onderzoeken gronden die verdacht waren op het voorkomen van CE onderzocht vrijgegeven.
Realisatie
Delen van het tracé die wel verdacht zijn op het voorkomen van CE, maar waar een CE-expert nog geen gronden heeft vrijgegeven zullen richting realisatie alsnog onderzocht en vrijgegeven moeten worden.
Bij de aanleg van een hoogspanningsverbinding is het belangrijk te bezien of er andere ondergrondse infrastructuur aanwezig is in de vorm van kabels en leidingen die nadelig kunnen worden beïnvloed door de hoogspanningsverbinding. Het is ook mogelijk dat het functioneren van de hoogspanningsverbinding nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van kabels en leidingen.
Er is een klic orientatiemelding uitgevoerd. In het gebied lopen diverse laag- en middenspanningskabels, een datatransportkabels, rioolpersleiding, gasleidingen en waterleidingen. Inzake de parallelloop met kabels en leidingen heeft afstemming plaatsgevonden met de betreffende leidingeigenaren. De parallelloop blijkt op basis van deze afstemming mogelijk. Er kan wel sprake zijn van onderlinge beïnvloeding met andere kabels en leidingen. Hier wordt onderzoek naar gedaan voorafgaand aan de aanleg van de kabel. Met zo’n onderzoek (conform NEN 3654:2014) moet worden vastgesteld of er al dan niet sprake is van onderlinge beïnvloeding en welke eventuele maatregelen nodig zijn (bijvoorbeeld aardpennen, kathodische bescherming etc.). Het in gebruik nemen van de leiding mag alleen plaatsvinden als vooraf is aangetoond dat de noodzakelijke maatregelen ook daadwerkelijk zijn aangebracht.
Tevens is er sprake van kruisingen met diverse kabels en leidingen. Kruisingen worden uitgevoerd door middel van een boring en vormen daarmee geen belemmering. Ook hierover vindt afstemming plaats met de betrokken beheerders,
Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en een bijlage, bestaande uit de onderdelen A, B, C en D:
De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, staan genoemd in het Besluit milieueffectrapportage in de bijlagen. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor mer-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije mer-beoordeling, een mer-beoordeling of een mer-plicht.
De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een mer-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:
Het aanleggen van nieuwe ondergrondse hoogspanningverbindingen staat genoemd in de categorie D24.2 van het Besluit m.e.r (zie tabel 1). Onderstaande tabel geeft aan wat in onderdeel D van het Besluit m.e.r. is opgenomen ten aanzien van de aanleg van ondergrondse hoogspanningsleidingen.
Dit betekent dat de activiteit "aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding" niet direct m.e.r.-plichtig is, maar mogelijk wel m.e.r.-beoordelingsplichtig. Een m.e.r.-beoordeling is een toets op basis waarvan het bevoegd gezag bepaalt of er bij een voorgenomen activiteit, die genoemd staat in onderdeel D van het Besluit m.e.r., mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Is dit het geval dan moet een milieueffectrapport (MER) opgesteld worden. In dit geval is de m.e.r.-beoordelingsplicht gekoppeld aan het besluit over het bestemmingsplan waarin de ondergrondse hoogspanningverbinding mogelijk wordt gemaakt.
In het Besluit m.e.r. wordt gesproken over een lengte van 5 km of meer in gevoelig gebied. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. In de toelichting op het Besluit m.e.r. is echter niet opgenomen hoe het criterium van 5 km of meer moet worden geïnterpreteerd (betreft dit de optelsom van de verschillende doorsnijdingen of betreft dit de lengte van elke afzonderlijke doorsnijding van een gevoelig gebied?).
Als de activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient conform artikel 2 lid 5 onder B Besluit m.e.r. in dat geval aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. te worden getoetst of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Het bevoegd gezag moet de beslissing om geen MER op te stellen of geen m.e.r.-beoordelingsprocedure te doorlopen motiveren in de toelichting bij het plan dan wel bij de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze vergewisplicht zijn in de Wm en in het Besluit m.e.r. geen procedurele bepalingen opgenomen. In de praktijk wordt deze toets daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd.
Het tracé doorsnijdt enkele gevoelige gebieden, maar deze doorsnijding blijft in zijn totaliteit onder de 5 km. Aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. dient daarom te worden getoetst of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Deze paragraaf gaat daar op in. Er wordt ingegaan op de diverse gevoelige gebieden die door het tracé worden doorsneden en of deze doorsnijdingen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Gelders Natuurnetwerk
De ondergrondse hoogspanningverbinding kruist gebieden die behoren tot het Gelders Natuurnetwerk. De doorsnijding bedraagt 1.750 meter. Het gaat hier om vochtig bos en rijke graslanden en akkers. Bij de tracering is rekening gehouden met de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden, de ecologische ontwikkelingspotenties en de uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren, zie ook paragraaf 5.2. Dit is bereikt door de hoogspanningverbinding te positioneren langs doorgaande paden/wegen in deze gebieden en door waar nodig de aanleg uit te voeren door middel van een gestuurde boring. De kap van bomen is hierdoor niet aan de orde.
Conclusie is dat aanleg van de hoogspanningverbinding de wezenlijke kenmerken en waarden niet aantast, de ecologische ontwikkelingspotenties niet schaadt en de uitwisselingsmogelijkheden niet belemmert.
Archeologie
Voor dit bestemmingsplan is een archeologische quick scan uitgevoerd. Doel van dit onderzoek is om inzichtelijk te maken of realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten binnen het tracé en, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging van dergelijke resten.
De resultaten hebben geleid tot uitvoering van een bureauonderzoek archeologie. Indien daadwerkelijk archeologische resten worden aangetroffen, worden daarvoor passende maatregelen getroffen. Hierdoor worden eventuele effecten op archeologie voorkomen. Zie paragraaf 5.5.
Overige gevoelige gebieden
Er is geen sprake van doorsnijding van waterwingebieden of gebieden die zijn aangemerkt als landschappelijk en/of cultuurhistorisch waardevol.
Gelet op bovenstaande blijkt dat belangrijke nadelige milieugevolgen vanwege het voornemen kunnen worden uitgesloten. De tracering, de wijze van aanleg en passende maatregelen zorgen ervoor dat belangrijke nadelige milieugevolgen worden voorkomen. Het doorlopen van de m.e.r.(-beoordelings)-procedure is daarom niet noodzakelijk.
In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP 2012. De van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels worden - voor zo ver nodig geacht - van een nadere toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.
Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. Er is daarom gekozen voor een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden voor zover dit niet in strijd komt met de regeling uit dit bestemmingsplan. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd.
De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:
In de diverse vigerende bestemmingsplannen van de gemeenten is reeds een bestemming Leiding Hoogspanning opgenomen. Veelal is deze bestemming voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Deze bestemming blijft zo gelden. Voor de nieuwe leiding gaat een bestemming 'Leiding - Hoogspanning 2' gelden.
In Artikel 3 zijn de planregels van de bestemming 'Leiding - Hoogspanning 2' opgenomen.
Dit artikel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 2' . De onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden.
In voorliggend bestemmingsplan is de dubbelbestemming opgenomen voor het totale ruimtebeslag na aanleg van de leiding. Het totale ruimtebeslag na aanleg van de verbinding bedraagt 7 tot 12 meter. Deze breedte verschilt afhankelijk van de wijze van aanleg, in een open ontgraving of middels een gestuurde boring.
Er wordt uitgegaan van een breedte van het kabelbed (1 circuit bestaande uit 3 kabels) van iets meer dan 1 meter, een breedte voor de beschermingszone van 3 meter aan weerszijden bij open ontgravingen en een breedte van 5 meter aan weerszijden bij boringen.
Ter plaatse van de gronden met deze dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 2' geldt dat er bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten behoeve van de hoogspanningsverbinding. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen. In de regels is opgenomen dat een vergunning voor werken en werkzaamheden kan worden verleend indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad. Daarmee wordt gedoeld op ontwikkelingen in de nabijheid van de verbinding die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging, maar die niet perse noodzakelijkerwijs op die locatie moeten worden gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is de aanleg van een bos of realisatie van bepaalde bouwwerken.
Via een afwijking van de bouwregels kan, mits de veiligheid van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en na overleg en instemming met de netbeheerder, op of in de belemmeringenstrook worden gebouwd of kunnen gronden worden gebruikt ten behoeve van de enkelbestemming.
Wel is bij de tracering rekening gehouden met een strook van 20-30 meter ten behoeve van de aanleg. Tijdens de aanlegfase zullen tijdelijke werkzaamheden verricht worden. Het kan hier gaan om werkzaamheden zoals heien, bemalen, tijdelijke opslag en tijdelijke wegen ten behoeve van de aanleg. Deze werkzaamheden zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor zover deze werken niet vergunningsvrij kunnen worden gerealiseerd (Besluit omgevingsrecht, bijlage 2, artikel 2 onder 18) kan hiervoor een tijdelijke vergunning worden verleend. Op grond van artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto bijlage II artikel 4 van het Besluit Omgevingsrecht (kruimelgevallen) kan een tijdelijke omgevingsvergunning worden gegeven voor afwijkend planologisch gebruik. Hiervoor geldt de reguliere procedure (8 weken).
De dubbelbestemming beschermt de archeologische waarden in (een deel van) het plangebied. Bouwen en andere werkzaamheden met gevolgen voor de bodem kunnen niet uitgevoerd worden zonder dat aan het bevoegd gezag een archeologisch onderzoek is overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarden ter plaatse niet worden verstoord.
Normaal bestaand (agrarisch) gebruik is uitgezonderd van de omgevingsvergunning.
Inleidende regels
In Artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt.
Algemene regels
Dit artikel maakt duidelijk op welke vigerende bestemmingsplannen het nieuwe bestemmingsplan van invloed is en dat de bestemmingen uit deze bestemmingsplannen onverkort van toepassing blijven.
Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is opgenomen dat de overgangsregels uit de onderliggende bestemmingsplannen blijven gelden. In de slotregels staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.
Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):
Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:
of bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):
Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.
Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplannen in de zin van de Grondexploitatiewet mogelijk. Het opstellen van een exploitatieplan of anterieure overeenkomst is dan ook niet aan de orde.
De kosten van de aanleg en instandhouding van een hoogspanningsverbinding worden gedragen door TenneT TSO B.V.. De leveringszekerheid is een wettelijke taak van TenneT op grond van de Elektriciteitswet 1998. Indien nut en noodzaak van een project zijn aangetoond kan TenneT de investeringskosten doorberekenen in de tarieven voor transport van elektriciteit.
TenneT sluit met de gemeenten een overeenkomst waarin afspraken zijn opgenomen over onder meer leges- en planschadekosten.
Voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. Deze strook (de zakelijk rechtstrook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen. Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook sluit TenneT een zakelijk rechtovereenkomst (inclusief gebruiksovereenkomst) af met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van TenneT zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.
TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet. De schade dient wel een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg te zijn van de vestiging van het zakelijk recht.
TenneT tracht op minnelijke wijze met grondeigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers overeenstemming te bereiken over het gebruik van een strook grond (de zakelijk rechtstrook) ter plaatse van de hoogspanningsverbinding door middel van het vestigen van een zakelijk recht. In het geval op minnelijke wijze geen overeenstemming kan worden bereikt, kan voor aanleg en instandhouding van de verbinding een beroep worden gedaan op de Belemmeringenwet Privaatrecht. Middels deze wet kan door de Minister van I&M aan de rechthebbenden op de grond een zogenaamde gedoogplicht worden opgelegd. In artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998 is onder meer de toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht vastgelegd voor de aanleg van elektriciteitsnetten als hier aan de orde.
In het kader van het opstellen van het concept ontwerp bestemmingsplan zijn de relevante instanties geraadpleegd.
De partijen waarmee overleg heeft plaatsgevonden zijn:
Uit deze gesprekken is gebleken dat delen van het tracé enkel onder voorwaarden mogelijk zijn. Daar waar noodzakelijk geacht door de geraadpleegde partijen wordt extra onderzoek uitgevoerd of wordt dit in gang gezet daar waar dit in het proces wenselijk c.q. noodzakelijk is.
Op 14 en 15 juni 2016 zijn twee informatieavonden georganiseerd voor de betreffende eigenaren. Tijdens deze avond is informatie gegeven over de plannen om hier een kabelverbinding te realiseren, de te doorlopen procedures, de realisatiefase en de planning. In vervolg hierop zijn gesprekken gepland met de eigenaren in de tweede helft van 2016.
Voorontwerp
Voorliggend bestemmingsplan heeft eerder als voorontwerp ter inzage gelegen in de gemeenten West Maas en Waal ('150 kV hoogspanningsverbinding Zaltbommel-Opstijgpunt Wamel' dd. 2-12-2016), de gemeente Maasdriel ('Buitengebied herziening 2017, 150kV-kabelverbinding Zaltbommel-Wamel' dd. 21-12-2016) en de gemeente Zaltbommel (dd. 10-7-2017). In deze periode zijn inspraakreacties ingediend over het voornemen zoals dat beschreven was in het voorontwerp.
Per gemeente is in de bijlage bij de toelichting de beantwoording van de verschilende inspraakreacties weergegeven.
Ontwerp bestemmingsplan
Voorliggend ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen (26-10-2017 t/m 6-12-2017). Een ieder heeft in deze periode de gelegenheid om een zienswijze in te dienen.
In deze periode zijn zienswijzen binnen gekomen op dit plan. Een reactie op en eventuele wijzigingen door zienswijzen staat beschreven in de Nota van zienswijzen in Bijlage 22. Er zijn tevens ambtshalve wijzigingen in het plan doorgevoerd. Alle wijzigingen in het plan zijn eveneens aangegeven in Bijlage 22.
Vaststelling
Voorliggend plan is vastgesteld op 17 mei 2018.
Na vaststelling is er nog de mogelijkheid om beroepen in te dienen tegen deze vaststelling.