Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Binneweg 32 Almen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0262.buBinnenweg32Al-BP41
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Binneweg 32 Almen' met identificatienummer NL.IMRO.0262.buBinnenweg32Al-BP41.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aan- of uitbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
 
1.7 agrarisch bouwvlak:
bouwvlak voor de bedrijfsbebouwing van een agrarisch bedrijf, waaronder begrepen kassen, kuilvoerplaten, mestsilo's en sleufsilo's.
 
1.8 agrarische horeca:
een functionerend agrarisch bedrijf waar gedurende de dagperiode te weten van 8.00 - 22.00 uur bedrijfsmatig drank en etenswaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse.
 
1.9 agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf dat in opdracht werk verricht ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
 
1.10 akkerbouwbedrijf:
een bedrijf dat overwegend of uitsluitend gericht is op het telen van akkerbouwgewassen in de volle grond.
 
1.11 ambachtelijk bedrijf:
bedrijvigheid die voor een overwegend deel bestaat uit handwerk, het vervaardigen, bewerken, installeren of herstellen van goederen, die voornamelijk ter plaatse zijn vervaardigd ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker.
 
1.12 archeologisch deskundige:
de regionaal archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
 
1.13 archeologisch onderzoek:
het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
 
1.14 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.
 
1.15 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.
 
1.16 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.17 bebouwingspercentage:
het op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage tot waar het bouwperceel maximaal mag worden bebouwd, of wanneer dat in deze regels uitdrukkelijk is bepaald, het percentage tot waar het bouwvlak maximaal mag worden bebouwd.
 
1.18 bedrijf-niet agrarisch:
inrichting voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten niet zijnde een agrarisch bedrijf zoals genoemd in 1.6.
 
1.19 bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanige exploitatie en beheer dat in de recreatiewoningen, kampeerverblijven en/of kampeermiddelen daadwerkelijke recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.
 
1.20 bedrijfswoning:
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het bedrijfsgebouw of het bedrijfsterrein.
 
1.21 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw die ter hoogte van het maaiveld is gelegen, waarop in de meeste gevallen de hoofdtoegang van het gebouw is gesitueerd, en waaronder zich een kruipruimte, kelder of souterrain kunnen bevinden.
 
1.22 beroep aan huis:
een dienstverlenend beroep, dat in een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.23 bestaande aantal woningen:
het aantal woningen, bedrijfswoningen of recreatiewoningen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, met uitzondering van de woningen, bedrijfswoningen of recreatiewoningen die zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning voor bouwen en in strijd met voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
1.24 bestaande (bedrijfs) bebouwing:
bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, met uitzondering van bebouwing die weliswaar bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar is gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
1.25 bestaande milieuvergunning:
de geldende milieuvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
 
1.26 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.27 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.28 bijenhouden:
het niet bedrijfsmatig houden van bijen voor bestuiving en honing.
 
1.29 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.30 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.31 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.32 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.33 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.34 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.35 bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.36 caravan:
een mobiel kampeermiddel met een eigen as-wielstelsel waardoor het geschikt is om op eenvoudige wijze over de weg te kunnen worden vervoerd en dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor het houden van recreatief (nacht)verblijf.
 
1.37 centrale recreatieve voorzieningen:
gebouwde recreatieve voorzieningen ten behoeve van de aanwezige recreatieve nachtverblijfeenheden en kampeermiddelen zoals de receptie, kantine, slechtweervoorziening, snackbar, campingwinkel, terrassen, sanitaire en beheervoorzieningen, zwembad, gebouwde speelvoorzieningen, geclusterde bergingen ten behoeve van recreatiewoningen of kampeerverblijven, overkappingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.38 congrescentrum:
de bedrijfsmatige verhuur van zaalaccommodatie ten behoeve van congressen en seminars.
 
1.39 containerteelt
teelt in bakken of de teelt op een verharde (betonnen) ondergrond, waarbij sprake is van een gesloten watersysteem.
 
1.40 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
 
1.41 cursuscentrum:
een centrum met gebouwen en voorzieningen in hoofdzaak gericht op educatieve doeleinden, waarbij de eventuele horeca-activiteiten
educatieve doeleinden zijn toegestaan.
 
1.42 daghoreca:
een horecavoorziening, als bedoeld in categorie 1 van de Staat van horeca-activiteiten, binnen een functie waarvan de functie een andere is dan horeca, waar gedurende de dagperiode, te weten van 8.00 tot 22.00 uur, drank en etenswaren worden verstrekt.
 
1.43 dagrecreatie:
vormen van recreatie waarbij geen recreatief nachtverblijf mogelijk is.
 
1.45 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.
 
1.46 etagestal:
stalvorm waarbij niet alleen de begane grond voor dierplaatsen wordt gebruikt, maar ook één of meer verdiepingen zijn ingericht voor dierplaatsen.
 
1.47 extensief recreatief medegebruik:
vormen van dagrecreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en sportvissen.
 
1.48 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.49 gemengd agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met een grondgebonden en een niet-grondgebonden bedrijfstak.
 
1.50 glastuinbouwbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen.
 
1.51 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond welke tot dat bedrijf behoort zoals een akkerbouwbedrijf, een grondgebonden veehouderij en een weidebouwbedrijf, met uitzondering van een intensieve kwekerij en glastuinbouwbedrijven.
 
1.52 grondgebonden veehouderij:
Agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken.
 
1.53 grondwaterbeschermingsgebied:
gebied rondom het waterwingebied, dat is aangewezen ter bescherming van het grondwater dat ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening wordt opgepompt en waar de verblijftijd van het grondwater tot aan de pompputten van het waterbedrijf, niet langer is dan 25 jaar.
 
1.54 hervestiging van een agrarisch bedrijf:
het opnieuw vestigen van een agrarisch bedrijf op een bestaande agrarisch bouwvlak.
 
1.55 hervestiging van een intensieve veehouderij:
het opnieuw vestigen van een intensieve veehouderij op een bestaand agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij'.
 
1.56 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.57 hoofdverblijf:
het adres dat fungeert als het centrum van iemands sociale en maatschappelijke activiteiten en dat ingevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving als woonadres.
 
1.58 huishouden:
onder een huishouden wordt verstaan een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.
 
1.59 intensieve kwekerij:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van boomteelt, fruitteelt, sierteelt en tuinbouw.
 
1.60 intensieve veehouderij:
Agrarisch bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op veehouderij waarvan het voer voor de landbouwhuisdieren voor het grootste gedeelte niet geteeld wordt op de gronden die in de nabijheid van het agrarisch bouwperceel zijn gelegen, en waarop de veehouderij rechten heeft.
 
1.61 kas:
een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten.
 
1.62 kampeermiddelen:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan (met uitzondering van een stacaravan) dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, die blijkens hun inrichting bestemd zijn voor het houden van recreatief (nacht)verblijf.
 
1.63 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
 
1.64 kampeerverblijf:
onderkomen, geen kampeermiddel zijnde, dat is samengesteld uit lichte materialen, binnen 24 uur demontabel is, geen vaste fundering vindt in de grond, en bedoeld is voor recreatief nachtverblijf, waaronder begrepen een stacaravan.
 
1.65 kamperen bij de boer:
terrein bij een agrarisch bedrijf waar gelegenheid wordt geboden tot recreatief nachtverblijf in kampeermiddelen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober voor maximaal 90 personen op maximaal 30 kampeerplaatsen.
 
1.66 kleinschalige dagrecreatieve voorziening:
voorzieningen zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen en kanoën.
 
1.67 landschappelijke inpassing:
inpassing in het omringende landschap door bij de situering in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen.
 
1.68 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
 
1.69 mantelzorg:
een tijdelijke maar langer dan 3 maanden durende behoefte aan zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de zorgverlening gebeurt op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.70 (mest)bassin:
een reservoir voor de opslag van dunne mest in de vorm van een foliebassin of mestsilo.
 
1.71 minicamping:
een terrein bij een woning waar gelegenheid wordt geboden tot recreatief nachtverblijf in kampeermiddelen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober voor maximaal 90 personen op maximaal 30 kampeerplaatsen.
 
1.72 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora- en fauna.
 
1.73 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat in overwegende mate gericht is op de teelt van agrarische producten zonder afhankelijk te zijn van agrarische grond als productiemiddel. Onder niet-grondgebonden agrarische bedrijven worden voor de toepassing van dit plan in ieder geval begrepen intensieve veehouderijen (waaronder pelsdierhouderijen), glastuinbouwbedrijven, champignonkwekerijen, witloftrekkerijen, viskwekerijen en intensieve kwekerijen.
 
1.74 omschakeling van een agrarisch bedrijf:
Het omschakelen van een grondgebonden of een gemengd bedrijf in een niet-grondgebonden bedrijf.
 
1.75 paardenbak:
al dan niet omheinde gronden, voorzien van bewerkte/aangepaste bodem waar training en africhting van paarden alsmede het recreatief berijden van paarden plaatsvindt.
 
1.76 peil:
voor bouwwerken is de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer.
 
1.77 sleufsilo:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met opstaande randen voor het opslaan van veevoeder.
 
1.78 standplaats:
een bestemmingsvlak bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
 
1.79 veldschuur:
een solitair gebouw voor agrarische doeleinden, dat buiten het agrarische bouwperceel op agrarische gronden is gesitueerd en geen relatie heeft met een ander hoofdgebouw.
 
1.80 vloeroppervlakte:
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
 
1.81 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde, en op de openbare weg georiënteerde zijde van een gebouw.
 
1.82 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een gebouw loopt naar de zijdelingse perceelsgrenzen, zoveel mogelijk evenwijdig aan de openbare weg.
 
1.83 voorzijde bouwvlak:
de zijde van het agrarisch bouwvlak die naar de weg is gekeerd waarop het adres/huisnummer is gebaseerd.
 
1.84 watergangen:
oppervlaktewateren die dienen voor de afvoer, aanvoer of berging van water.
 
1.85 woning:
een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.
 
1.86 wooneenheid:
een eenheid bestemd voor de huisvesting van één huishouden in een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.
 
1.87 zorgboerderij:
een agrarisch bedrijf waar mensen met een zorg- of hulpvraag een passende dagbesteding vinden of meewerken op het agrarische bedrijf.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Meetregels
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  1. de afstand van een bijgebouw tot een ander gebouw, tot de bebouwingscontour of tot de zijdelingse perceelsgrens: de kortste afstand van het bijgebouw tot het andere gebouw, de bebouwingscontour of de zijdelingse perceelsgrens;
  2. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  3. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  4. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  5. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  6. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  7. de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk: vanaf de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
  8. de hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.2 Aanvullende meetregels
 
Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:
  1. het peil voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: mag niet meer dan 20 centimeter boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van die hoofdtoegang worden gesitueerd;
  2. het peil in andere gevallen: mag niet meer dan 20 centimeter boven de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw, worden gesitueerd;
  3. ondergeschikte bouwdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, ondergeschikte dakkapellen en gevelopbouwen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. met de daarbij behorende agrarische bedrijfsgronden en een agrarisch bouwvlak;
  3. het bestaande aantal bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met inwoning/mantelzorg volgens een algemene afwijking in Artikel 11.
  4. de instandhouding en ontwikkeling van de in 10.2 genoemde landschapstypen en hun kernkwaliteiten;
3.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
3.2.1 Algemeen:
  1. de gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat:
    1. buiten het bouwvlak wel terreinafscheidingen zijn toegestaan en de bestaande veldschuren buiten het bouwvlak in hun huidige omvang mogen worden gehandhaafd;
  2. binnen het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken ten behoeve van één agrarisch bedrijf toegestaan.
3.2.2 Agrarische bedrijfswoning:
  1. de vergroting van de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan:
Bestaande inhoud bedrijfswoning
Vergroting tot maximaal
Kleiner dan 550m3
600 m3
Tussen 550 en 600 m3
20%
Tussen 600 m3 en 750 m3
15% tot een maximum van 750 m3
Groter dan 750m3
Handhaven bestaande woning
 
  1. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 4,5 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter;
  2. herbouw van een bedrijfswoning is mogelijk ter plaatse van de bebouwingscontour van de huidige bedrijfswoning, of op een locatie die maximaal 10 meter van de huidige bebouwingscontour is gesitueerd (behoudens afwijking volgens artikel 10 van deze regels);
  3. de oppervlakte van de bij een woning behorende bijgebouwen en overkappingen mag tezamen niet meer dan 75 m² bedragen;
  4. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3,5 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 6,5 meter;
  5. wanneer de bestaande goot- en/of bouwhoogtes al hoger zijn, gelden deze bestaande hogere maten als maximum bij een uitbreiding of herbouw.
3.2.3 Agrarische bedrijfsgebouwen:
  1. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 12 meter;
  2. bij veestallen mag alleen de begane grond worden ingevuld met dierplaatsen en zijn zonder afwijking volgens 3.3 geen etagestallen toegestaan.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  1. de volgende bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan:
Bouwwerk, geen gebouwen
Bouwhoogte in meters
Sleufsilo’s
2,5 m
Mestsilo’s
8,5 m
Windturbine
15 m
Voedersilo’s
15 m
Overkappingen
4 m
Verlichtings- en vlaggenmasten
8 m
(Schotel)antennes
10 m
Overige
6 m
Terreinafscheidingen binnen bouwvlak
1m, voor de voorgevel van de bedrijfswoning; 1,5 m geldt rond aangeduide paardenbakken; 2m, elders binnen het bouwvlak
Terreinafscheidingen buiten het bouwvlak, uitsluitend ten behoeve van agrarische grondgebruik met een constructie die niet onoverkomelijk is voor de passage van kleine zoodieren en amfibieen
1,50 m
 
  1. de oppervlakte van een paardenbak mag niet meer dan 1.200 m² bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels:
  1. voor de bouw van etagestallen, mits de ammoniakemissie daardoor niet toeneemt ten opzichte van de emissie volgens de bestaande milieuvergunning en het bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
  2. voor veestallen bij een grondgebonden agrarisch bedrijf met een bouwhoogte van 15 meter, mits de maximale goothoogte van 6 meter niet wordt overschreden en het bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
  3. voor een tweede of derde agrarische bedrijfswoning binnen het agrarische bouwvlak, mits:
    1. vooraf advies is ingewonnen bij de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen of een andere deskundige, omtrent de bedrijfsmatige noodzaak in verband met de aard (controle en toezicht buiten normale werkuren en op niet voorziene tijdstippen), omvang en continuïteit van het bedrijf;
    2. de nieuwe woning landschappelijk wordt ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse;
    3. de inhoud van een tweede of derde bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen (en niet verder worden vergroot), de goothoogte niet meer dan 4,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter;
    4. kan worden voldaan aan de normen volgens de Wet geluidhinder.    
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Voor het gebruik gelden de volgende regels:
 
3.4.1 Kleinschalige nevenactiviteiten:
Bij een agrarisch bedrijf zijn kleinschalige nevenactiviteiten uitsluitend met een afwijking volgens lid 3.5 toegestaan.
 
3.4.2 Paardenbakken:
De oppervlakte van een paardenbak mag niet meer dan 1.200 m² bedragen.
 
3.4.3 Wijnranken:
Op de agrarische gronden zijn wijnranken tot een maximale oppervlakte van 1 hectare, toegestaan zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
 
3.4.4 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen landschappelijke inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  2. In afwijking van het bepaalde onder lid 1 mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 12 maanden na het tijdstip van de gereedmelding van de bouw van stal 5, als op de milieutekening in bijlage 1, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen landschappelijke inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels:
 
3.5.1 Kleinschalige nevenactiviteiten:
voor één of meer kleinschalige nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, mits:
  1. uitsluitend nevenactiviteiten worden toegelaten die voorkomen op de 'Lijst van Kleinschalige Nevenactiviteiten' in Bijlage 4 of die naar aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbaar zijn;
  2. per agrarisch bedrijf niet meer dan 25% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen voor deze nevenactiviteit(en) wordt gebruikt, tot een maximum van 350 m² en met inachtneming van het bepaalde ten aanzien van agrarische horeca;
  3. per agrarisch bedrijf niet meer dan 50 m² voor agrarisch horeca wordt gebruikt;
  4. geen kleinschalige nevenactiviteiten worden toegelaten buiten het bouwvlak.
3.5.2 Kamperen bij de boer:
voor kamperen bij de boer, mits:
  1. uitsluitend gekampeerd wordt in het kampeerseizoen van 15 maart tot en met 31 oktober;
  2. maximaal 90 personen en 30 kampeermiddelen worden toegestaan, met uitzondering van stacaravans;
  3. geen kampeermiddelen worden geplaatst of aanwezig zijn buiten het kampeerseizoen;
  4. maximaal 50 m² van de bedrijfsgebouwen voor kamperen bij de boer wordt aangewend;
  5. de kampeermiddelen mogen uitsluitend buiten het bouwvlak worden geplaatst op gronden die grenzen aan het bijbehorende agrarische bouwvlak;
  6. de kampeermiddelen buiten het bouwvlak mogen niet binnen een straal van 50 meter van een woning van derden worden geplaatst;
  7. buiten het bouwvlak mag niet meer dan 5.000 m² oppervlakte voor het kamperen bij de boer worden aangewend;
  8. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - landschapstype open broekgebieden', 'overige zone - landschapstype rivierenlandschap' en 'overige zone - essen en enken' is buiten het bouwvlak geen kamperen bij de boer toegestaan;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingszone natte landnatuur' is kamperen bij de boer buiten het bouwvlak alleen toegestaan met een positief advies van het waterschap;
  10. door de plaatsing van kampeermiddelen buiten het bouwvlak mogen de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype zoals beschreven in artikel 10.2 niet worden aangetast;
  11. het terrein moet landschappelijk worden ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse.
3.5.3 Bed&Breakfast (b&b):
voor een bed&breakfast, mits:
  1. alleen de woning of een bijgebouw voor de b&b worden gebruikt;
  2. er niet meer dan 3 kamers worden ingezet voor het recreatief nachtverblijf in de b&b;
  3. de b&b-kamers niet worden gebruikt door meer dan 2 personen;
  4. de b&b niet wordt gebruikt voor permanente bewoning of tijdelijke huisvesting;
  5. de b&b niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse.
3.5.4 Afwijkende landschappelijke inpassing
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
 
het bepaalde in artikel 3.4.4 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 2, andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat
  1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 2 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Bijlage 2 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.6.1 Verbod:
Het is verboden om de in de 'Omgevingsvergunningenstelsel Agrarisch' in Bijlage 5 genoemde werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
 
3.6.2 Uitzonderingen op het verbod:
Het in 3.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:
  1. die plaatsvinden binnen het agrarische bouwvlak;
  2. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  3. die nodig zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend of die vergunningvrij kunnen worden gebouwd;
  4. die reeds moeten worden gemeld in het kader van de Wet natuurbescherming;
  5. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.
  6. Die deel uitmaken van het ‘beplantings- en inpassingsplan’ als bedoeld in bijlage 2 van de toelichting.
3.6.3 Voorwaarden voor vergunningverlening:
De in 3.6.1 genoemde vergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien:
  1. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de in 3.1 genoemde landschapswaarden worden aangetast;
  2. niet kan worden voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de 'Omgevingsvergunningenstelsel Agrarisch' in Bijlage 5.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk te wijzigen:
 
3.7.2 Omschakeling naar 'intensieve veehouderij':
voor de omschakeling van een grondgebonden of gemengd agrarisch bedrijf, naar een intensieve veehouderij door het aanduiden van gronden voor een intensieve veehouderij, mits:
  1. een dergelijke omschakeling niet wordt toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied';
  2. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' niet meer dan 1 hectare van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen wordt gebruikt voor een intensieve veehouderij, de ammoniakemissie daardoor niet toeneemt ten opzichte van de emisse volgens de bestaande milieuvergunning en het bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' niet meer dan 1,5 hectare van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen wordt gebruikt voor een intensieve veehouderij, mits:
    1. bij woningen van derden na de omschakeling sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
    2. aan tenminste één van de volgende voorwaarden wordt voldaan: de ammoniakemissie vanaf het betreffende agrarisch bedrijf neemt niet toe; de toename van de ammoniakemissie wordt gecompenseerd door middel van mitigerende maatregelen; wordt aangetoond dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied niet zal verslechteren en er geen significant verstorend effect zal optreden op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
3.7.3 Vergroting bouwvlak:
voor de vergroting van een agrarisch bouwvlak, mits:
  1. de omvang van het bouwvlak na vergroting maximaal 3 hectare bedraagt, tenzij in de aanvullende regels voor intensieve veehouderijen een andere maximum omvang is bepaald;
  2. het gaat om een volwaardig agrarisch bedrijf volgens een deskundigenrapport;
  3. er een bedrijfseconomische dan wel bedrijfslogistieke noodzaak voor uitbreiding bestaat volgens een deskundigenrapport;
  4. er een concreet bouw- en inrichtingsplan aan ten grondslag ligt;
  5. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten zoals beschreven in 10.2 daardoor niet worden
  6. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse;
  7. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - essen en enken', 'overige zone - landschapstype open broekgebieden' en 'overige zone - landschapstype rivierenlandschap' een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld;
  8. niet ter plaatse van de aanduiding 'beschermingszone natte landnatuur';
  9. het woon- en leefklimaat voor woningen van derden daardoor niet wordt aangetast.
3.7.4 Vergroting bouwvlak intensieve veehouderij:
voor het vergroten van een agrarisch bouwvlak voor een intensieve veehouderij, mits:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' uitsluitend een vergroting ten behoeve van een intensieve veehouderij wordt toegestaan indien deze vergroting aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en/of veterinaire gezondheid;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' uitsluitend een vergroting tot maximaal 1 hectare wordt toegestaan, tenzij de vergroting nodig is voor het samenvoegen van meer bedrijfslocaties van één bedrijf naar één bedrijfslocatie, en daardoor veterinaire of bedrijfseconomische voordelen ontstaan, en er ook qua omgevingsfactoren een betere situatie ontstaat;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' een vergroting tot maximaal 1,5 hectare wordt toegestaan;
  4. niet ter plaatse van de aanduiding 'beschermingszone natte landnatuur';
  5. bij de vergroting ten behoeve van een intensieve veehouderij ook de regels voor vergroting van het bouwvlak in sublid 3.7.3 in acht worden genomen.
3.7.5 Vormaanpassing bouwvlak:
voor de vormaanpassing van het agrarische bouwvlak, mits:
  1. de oppervlakte van het agrarische bouwvlak per saldo gelijk blijft;
  2. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten zoals beschreven in 10.2 daardoor niet worden aangetast;
  3. niet ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - essen en enken';
  4. niet ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype beschermingszone natte landnatuur';
  5. het woon- en leefklimaat op de aangrenzende gronden daardoor niet wordt aangetast.
Artikel 4 Agrarisch met waarden
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. met de daarbij behorende agrarische bedrijfsgronden en een agrarisch bouwvlak;
  2. het bestaande aantal bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met inwoning/mantelzorg volgens een algemene afwijking in Artikel 11;
  3. de instandhouding en ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur-verweving;
  4. extensief recreatief medegebruik;
alsmede voor:
  1. ter plaatse van de aanduidingGroene ontwikkelingszone’, de instandhouding en ontwikkeling van de ecologische verbindingszone;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘Nationaal landschap’ de bescherming van de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap.
4.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
4.2.1 Algemeen:
  1. de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat: 1. buiten het bouwvlak wel terreinafscheidingen zijn toegestaan en de bestaande veldschuren buiten het bouwvlak in hun huidige omvang mogen worden gehandhaafd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', zonder afwijking geen uitbreiding van de vloeroppervlakte van veestallen van een intensieve veehouderij is toegestaan;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' intensieve veehouderij is toegestaan tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 1 hectare, dan wel de bestaande grotere oppervlakte;
  3. binnen het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken ten behoeve van één agrarisch bedrijf toegestaan.
4.2.2 Agrarische bedrijfswoning:
  1. de vergroting van de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan:
 
Bestaande inhoud bedrijfswoning
Vergroting tot maximaal
Kleiner dan 550m3
600 m3
Tussen 550 en 600 m3
20%
Tussen 600 m3 en 750 m3
15% tot een maximum van 750 m3
Groter dan 750m3
Handhaven bestaande woning
   
  1. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 4,5 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter;
  2. herbouw van een bedrijfswoning is mogelijk ter plaatse van de bebouwingscontour van de huidige bedrijfswoning, of op een locatie die maximaal 10 meter van de huidige bebouwingscontour is gesitueerd (behoudens afwijking volgens Artikel 11 van deze regels);
  3. de oppervlakte van de bij een woning behorende bijgebouwen en overkappingen mag tezamen niet meer dan 75 m² bedragen;
  4. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3,5 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 6,5 meter;
  5. wanneer de bestaande goot- en/of bouwhoogtes al hoger zijn, gelden deze bestaande hogere maten als maximum bij een uitbreiding of herbouw.
4.2.3 Agrarische bedrijfsgebouwen:
  1. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 12 meter;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve kwekerij' mag de goothoogte van kassen niet meer bedragen dan 4 meter en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter;
  3. bij veestallen mag alleen de begane grond worden ingevuld met dierplaatsen en zijn zonder afwijking geen etagestallen toegestaan.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  1. de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan:
 Bouwwerk, geen gebouwen
Bouwhoogte in meters
Sleufsilo’s
2,5 m
Mestsilo’s
8,5 m
Windturbine
15 m
Voedersilo’s
15 m
Overkappingen
4 m
Verlichtings- en vlaggenmasten
8 m
(Schotel)antennes
10 m
Overige
6 m
Terreinafscheidingen binnen bouwvlak
1m, voor de voorgevel van de bedrijfswoning; 1,5 m geldt rond aangeduide paardenbakken; 2m, elders binnen het bouwvlak
Terreinafscheidingen buiten het bouwvlak, uitsluitend ten behoeve van agrarische grondgebruik met een constructie die niet onoverkomelijk is voor de passage van kleine zoodieren en amfibieen
1,50 m
 
  1. de oppervlakte van een paardenbak mag niet meer dan 1.200 m² bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels:
  1. voor de uitbreiding van de veestallen van een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', mits de uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en/of veterinaire gezondheid;
  2. voor de bouw van etagestallen, mits de ammoniakemissie daardoor niet toeneemt ten opzichte van de emissie volgens de bestaande milieuvergunning en het bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
  3. voor veestallen bij een grondgebonden agrarisch bedrijf met een bouwhoogte van 15 meter, mits de maximale goothoogte van 6 meter niet wordt overschreden en het bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
  4. voor een tweede of derde agrarische bedrijfswoning binnen het agrarische bouwvlak, mits:
    1. vooraf advies is ingewonnen bij de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen of een andere deskundige, omtrent de bedrijfsmatige noodzaak in verband met de aard (controle en toezicht buiten normale werkuren en op niet voorziene tijdstippen), omvang en continuïteit van het bedrijf;
    2. de nieuwe woning landschappelijk wordt ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse;
    3. de inhoud van een tweede of derde bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen (en niet verder worden vergroot), de goothoogte niet meer dan 4,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter;
    4. kan worden voldaan aan de normen volgens de Wet geluidhinder.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
Voor het gebruik gelden de volgende regels:
 
4.4.1 Hervestiging van een intensieve veehouderij:
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' is de hervestiging van een intensieve veehouderij niet toegestaan.
 
4.4.2 Kamperen bij de boer:
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kamperen bij de boer' is een kleinschalig kampeerterrein toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
  1. in het kampeerseizoen van 15 maart tot en met 31 oktober, zijn maximaal 90 personen en 30 kampeermiddelen toegestaan, met uitzondering van stacaravans;
  2. buiten het kampeerseizoen mogen geen kampeermiddelen worden geplaatst of aanwezig zijn;
  3. maximaal 50 m² van de bedrijfsgebouwen voor kamperen bij de boer wordt aangewend.
4.4.3 Kleinschalige nevenactiviteiten:
Bij een agrarisch bedrijf zijn kleinschalige nevenactiviteiten uitsluitend met een afwijking volgens 4.5 toegestaan.
 
4.4.4 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen landschappelijke inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  2. In afwijking van het bepaalde onder lid 1 mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 12 maanden na het tijdstip van de gereedmelding van de bouw van stal 5, als op de milieutekening in bijlage 1, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen landschappelijke inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels:
 
4.5.1 Kleinschalige nevenactiviteiten:
voor één of meer kleinschalige nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, mits:
  1. uitsluitend nevenactiviteiten worden toegelaten die voorkomen op de 'Lijst van Kleinschalige Nevenactiviteiten' in Bijlage 4 of die naar aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbaar zijn;
  2. per agrarisch bedrijf niet meer dan 25% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen voor deze nevenactiviteit(en) wordt gebruikt, tot een maximum van 350 m² en met inachtneming van het bepaalde ten aanzien van agrarische horeca;
  3. per agrarisch bedrijf niet meer dan 50 m² voor agrarische horeca wordt gebruikt;
  4. de kleinschalige nevenactiviteiten niet worden toegelaten ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzonelandbouwontwikkelingsgebied';
  5. op de gronden die mede zijn bestemd voor 'Leiding-Hoogspanningsverbinding' geen kleinschalige nevenactiviteiten worden toegestaan, waarbij kinderen langdurig verblijven onder de hoogspanningsleidingen, zoals een kinderdagopvang of een zorgboerderij;
  6. geen kleinschalige nevenactiviteiten worden toegelaten buiten het bouwvlak.
4.5.2 Kamperen bij de boer:
voor kamperen bij de boer, mits:
  1. uitsluitend gekampeerd wordt in het kampeerseizoen van 15 maart tot en met 31 oktober;
  2. maximaal 90 personen en 30 kampeermiddelen worden toegestaan, met uitzondering van stacaravans;
  3. geen kampeermiddelen worden geplaatst of aanwezig zijn buiten het kampeerseizoen;
  4. maximaal 50 m² van de bedrijfsgebouwen voor kamperen bij de boer wordt aangewend;
  5. de plaatsing van kampeermiddelen buiten het bouwvlak alleen wordt toegestaan indien de initiatiefnemer met een natuuronderzoek kan aantonen dat de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de ecologische hoofdstructuur daardoor niet significant worden aangetast;
  6. de kampeermiddelen buiten het bouwvlak mogen niet binnen een straal van 50 meter van een woning van derden worden geplaatst;
  7. buiten het bouwvlak mag niet meer dan 5.000 m² oppervlakte voor het kamperen bij de boer worden aangewend;
  8. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - landschapstype open broekgebieden', 'overige zone - landschapstype rivierenlandschap' en 'overige zone - essen en enken' is buiten het bouwvlak geen kamperen bij de boer toegestaan;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingszone natte landnatuur' is kamperen bij de boer buiten het bouwvlak alleen toegestaan met een positief advies van het waterschap;
  10. door de plaatsing van kampeermiddelen buiten het bouwvlak mogen de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype zoals beschreven in artikel 43.2 niet worden aangetast;
  11. het terrein moet landschappelijk worden ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse.
4.5.3 Bed&Breakfast (b&b):
voor een bed&breakfast, mits:
  1. er niet meer dan 3 kamers worden ingezet voor het recreatief nachtverblijf in de b&b;
  2. de b&b-kamers niet worden gebruikt door meer dan 2 personen;
  3. de b&b niet wordt gebruikt voor permanente bewoning of tijdelijke huisvesting;
  4. de b&b niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse.
4.5.4 Afwijkende landschappelijke inpassing
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
het bepaalde in artikel 3.4.4 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 2, andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat
  1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 2 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Bijlage 2 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.6.1 Verbod:
Het is verboden om de in de 'Omgevingsvergunningenstelsel Agrarisch met waarden' in Bijlage 6 genoemde werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
 
4.6.2 Uitzonderingen op het verbod:
Het in 4.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:
  1. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  2. die nodig zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend of die vergunningvrij kunnen worden gebouwd;
  3. die reeds moeten worden gemeld in het kader van de Boswet;
  4. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.
4.6.3 Voorwaarden voor vergunningverlening:
De in 4.6.1 genoemde vergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien:
  1. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de in 4.1 genoemde landschaps- en natuurwaarden worden aangetast;
  2. niet kan worden voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de 'Omgevingsvergunningenstelsel Agrarisch met waarden' in Bijlage 6.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' geheel of gedeeltelijk te wijzigen:
 
4.7.1 Vormaanpassing bouwvlak:
voor een vormaanpassing van het agrarische bouwvlak, mits:
  1. de oppervlakte van het agrarische bouwvlak per saldo gelijk blijft;
  2. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten zoals beschreven in artikel 43.2 daardoor niet worden aangetast;
  3. de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de natuur daardoor niet significant worden aangetast;
  4. niet ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - landschapstype rivierenlandschap' en 'overige zone - essen en enken';
  5. niet ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingszone natte landnatuur';
  6. het woon- en leefklimaat op de aangrenzende gronden daardoor niet wordt aangetast.  
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een hoge archeologische verwachting, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).
 
5.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
5.2.1 Verbod
Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 5 ' mede bestemde gronden.
 
5.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
  1. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  2. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  3. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  4. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  5. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    1. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
    2. De bestaande fundering wordt gebruikt
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 5.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  3. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 5.3.2 aan de vergunning.
5.3.2 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.3.3 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Verbod
Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:
  1. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  2. het verwijderen van funderingen;
  3. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  5. het aanleggen van drainage;
  6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  8. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  9. het veranderen van het grondwaterpeil;
  10. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.
5.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 4.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of; b. het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  2. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, of;
  3. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 250 m², of;
  4. het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  5. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  6. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
5.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  3. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 4.4.4 aan de vergunning.
5.4.4 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.4.5 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
 
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
 
Artikel 6 Waarde - Archeologie 6
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een middelmatige archeologische verwachting, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 6 ' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).
 
6.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
6.2.1 Verbod
Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 6 ' mede bestemde gronden.
 
6.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
  1. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  2. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  3. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  4. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  5. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
6.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 5.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  3. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 5.3.2 aan de vergunning.
6.3.2 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.3.3 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Verbod
Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:
  1. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  2. het verwijderen van funderingen;
  3. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  5. het aanleggen van drainage;
  6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  8. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  9. het veranderen van het grondwaterpeil;
  10. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.
6.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  2. het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  3. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, of;
  4. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 1.000 m², of;
  5. het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  7. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
6.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  3. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 6.4.4 aan de vergunning.
6.4.4 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.4.5 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
 
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Bestaande en afwijkende maatvoering en situering
  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels in artikel 7.2 zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen;
  2. Het bepaalde onder a. geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
8.2 Onderkeldering van gebouwen
 
Voor het bouwen onder een gebouw gelden de volgende regels:
  1. de bouwdiepte mag maximaal 4 meter bedragen;
  2. de ondergrondse bebouwing of halfverdiepte bebouwing mag uitsluitend onder het gebouw worden gerealiseerd, met uitzondering van ingangspartijen en voorzieningen voor de toetreding van daglicht;
  3. de bouwhoogte van keermuren ten behoeve van ingangspartijen mag niet meer dan 1.20 meter bedraagt;
  4. de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1 meter uit de gevel worden gebouwd.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. Het gebruik en/of laten gebruiken van bouwwerken voor een seksinrichting;
  2. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (raam)prostitutie;
  3. het plaatsen, laten plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens in strijd met de gegeven bestemming.
  4. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en wateren als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken vaar- of voertuigen, arken of andere objecten;
  5. de permanente bewoning van onderkomens en/of gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  6. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden voor het opslaan, storten, lozen of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, die niet tot de reguliere bedrijfsvoering behoren.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
 
10.1 Reconstructiewetzones
 
Voor de reconstructiewetzones gelden de volgende regels:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' geldt voor intensieve veehouderijen het bepaalde daaromtrent in de bestemmingen 'Agrarisch' in Artikel 3 en 'Agrarisch met waarden' in Artikel 4;
  2. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied' geldt voor intensieve veehouderijen het bepaalde daaromtrent in de bestemmingen 'Agrarisch' in Artikel 3 en 'Agrarisch met waarden' in Artikel 4;
  3. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone-verwevingsgebied' geldt voor intensieve veehouderijen het bepaalde daaromtrent in de bestemmingen 'Agrarisch' in Artikel 3 en 'Agrarisch met waarden' in Artikel 4.
10.2 Landschapstypen
 
Voor de aangeduide landschapstypen gelden de volgende regels:
 
10.2.1 Beleid en kernkwaliteiten:
  1. Ter plaatse van de aanduiding ' overige zone - landschapstype beekdallandschap' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het beekdallandschap met de volgende kernkwaliteiten: oost-west stromende beken, open dalen met veel hoogteverschillen, wegen, bebouwing en hoog opgaande beplanting evenwijdig aan dan wel haaks op de beken en gesitueerd aan de rand van het beekdal op de overgang naar andere landschapstypen;
  2. Ter plaatse van de aanduiding ' overige zone - landschapstype bos- en landgoederenlandschap' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het bos- en landgoederenlandschap met de volgende kernkwaliteiten: parkachtige historische tuinen, oude boerderijen en landerijen, bos en houtwallen, afwisseling bos met kleinschalig landschap, boomgroepen en solitaire bomen in weides, lanen met dubbele bomenrijen;
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype essenlandschap' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het essenlandschap met de volgende kernkwaliteiten: microreliëf in de vorm van grote essen en steilranden, perceelrandbeplanting, houtwallen en houthakbosjes, onregelmatige verkaveling, grillige wegenstructuur, oude boerderijen en open essen en enken;
  4. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype kleinschalig kampenlandschap', het kleinschalig kampenlandschap met kleinschalig landschap, microreliëf in de vorm van eenmansessen en steilranden, perceelrandbeplanting, houtwallen en houthakbosjes, grillige wegenstructuur met beplanting en open essen en enken;
  5. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype open broekgebieden' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het open broekgebied met de volgende kernkwaliteiten: vlak en open landschap met een regelmatig verkavelingspatroon, sloten, rechte wegen en grote open ruimten met weinig beplanting in de vorm van kleine boselementen en houtwallen;
  6. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype rivierenlandschap' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het rivierenlandschap van het IJsseldal met de volgende kernkwaliteiten: openheid, natuurlijk karakter met nauwelijks bebouwing, afwisseling van hoge en lage delen, stroomruggen, stangen, zandgaten en wielen, zomer- en winterdijk;
  7. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype stuwwal' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van de stuwwal Lochem met de volgende kernkwaliteiten: het macroreliëf van de stuwwal, doorzichten, perceelrandbeplanting, de combinatie van bos op de oost- en westhelling en een krans van open essen en enken.
  8. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype beekdallandschap' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het beekdallandschap met de volgende kernkwaliteiten: oost-west stromende beken, open dalen met veel hoogteverschillen, wegen, bebouwing en hoog opgaande beplanting evenwijdig aan dan wel haaks op de beken en gesitueerd aan de rand van het beekdal op de overgang naar andere landschapstypen;
10.2.2 Toetsing:
In de desbetreffende bestemmingen is aangegeven of er bij het verlenen van afwijkingen of omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, en bij wijziging van het bestemmingsplan aan het beleid onder 9.2.1 moet worden getoetst en op welke wijze dit moet geschieden.
 
10.2.3 Nationaal landschap
Een bestemmingsplan voor gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - nationaal landschap', voor zover dit valt buiten de aanduiding 'overige zone - gelders natuurnetwerk' en/of buiten de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone', maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk, zoals uitbreidingen en functieveranderingen, die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in de Bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van de Omgevingsverordening Gelderland.
 
10.3 Groene ontwikkelingszone (GO)
 
10.3.1 Zoneomschrijving GO
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Hiertoe worden niet gerekend de gronden die vallen binnen een aanduiding 'bouwvlak'.
 
10.3.2 Voorwaarden omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid
  1. Er worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt ter plaatse van de gronden als bedoeld in 9.3.1 met een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, tenzij:
    1. geen reële alternatieven aanwezig zijn;
    2. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    3. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
    4. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.
  2. Indien fysieke compensatie plaatsvindt, dan is het bepaalde in 9.3.7 van toepassing.
  3. Indien fysieke compensatie aantoonbaar niet, of niet volledig mogelijk is, wordt een financiële compensatie bepaald aan de hand van:
    1. de kosten van de aanschaf en de verwerving van vervangende grond op dezelfde plaats;
    2. de kosten van de basisinrichting; en
    3. de kosten van het ontwikkelingsbeheer gedurende de ontwikkelingstijd.
  4. De kosten van de compensatie als bedoeld onder b en c worden gelabeld aan de betreffende ingreep in het provinciaal compensatiefonds gestort.
10.3.3 Uitbreiding bestaande functies met meer dan 30%
Ter plaatse van de gronden als bedoeld in 9.3.1 kunnen bestaande functies, niet zijnde een grondgebonden landbouwbedrijf en/of extensieve openluchtrecreatie, uitbreiden met meer dan 30%, indien in de onderbouwing van het ruimtelijke besluit wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen ruimtelijke besluit.
 
10.3.4 Uitbreiding grondgebonden landbouwbedrijf en/of extensieve recreatie met meer dan 30%
Ter plaatse van de gronden als bedoeld in 9.3.1 kunnen een grondgebonden landbouwbedrijf en/of extensieve openluchtrecreatie, uitbreiden met meer dan 30%, indien:
  1. uit de onderbouwing van het ruimtelijke besluit blijkt dat de uitbreiding zodanig wordt ingepast in het betreffende landschapstype dat de kernkwaliteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast; en
  2. deze inpassing planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel in een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
10.3.5 Uitbreiding bestaande functies tot maximaal 30%
Ter plaatse van de gronden als bedoeld in 9.3.1 kunnen bestaande functies uitbreiden tot maximaal 30%, indien:
  1. uit de onderbouwing van het ruimtelijke besluit blijkt dat de uitbreiding zodanig wordt ingepast in het betreffende landschapstype dat de kernkwaliteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast; en
  2. deze inpassing planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
10.3.6 Het vellen van een houtopstand
  1. Ter plaatse van de gronden als bedoeld in 9.3.1 wordt een functie, ten behoeve waarvan een houtopstand als bedoeld in de Wet natuurbescherming dient te worden verwijderd, anders dan in het kader van de normale bosexploitatie, slechts mogelijk gemaakt indien wordt voorzien in een extra compensatie voor het areaal bos dat verloren gaat.
  2. Indien fysieke compensatie plaatsvindt, dan is het bepaalde in 9.3.7 van toepassing.
  3. Indien fysieke compensatie aantoonbaar niet, of niet volledig mogelijk is, wordt een financiële compensatie bepaald aan de hand van:
    1. de kosten van de aanschaf en de verwerving van vervangende grond op dezelfde plaats;
    2. de kosten van de basisinrichting; en
    3. de kosten van het ontwikkelingsbeheer gedurende de ontwikkelingstijd.
  4. De kosten van de compensatie als bedoeld onder b en c worden gelabeld aan de betreffende ingreep in het provinciaal compensatiefonds gestort.
10.3.7 Voorwaarden fysieke compensatie
Indien fysieke compensatie plaatsvindt in het kader van de Omgevingsverordening Gelderland, dan dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De compensatie kan uitsluitend plaatsvinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO), het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie.
  2. De compensatie vindt pas plaats nadat de aankoop/overdracht van de gronden in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden.
  3. De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het aangetaste areaal waarbij een toeslag op de omvang van het aangetaste areaal wordt berekend, zowel in oppervlak, als in budget, te onderscheiden in de categorieën:
    1. natuur met een ontwikkeltijd van 5 jaar of minder: geen toeslag;
    2. tussen 5 en 25 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 1/3 in oppervlak, vermeerderd met de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer;
    3. tussen 25 en 100 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 2/3 in oppervlak, vermeerderd met de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer;
    4. bij een ontwikkelingsduur van meer dan 100 jaar: de toeslag van tenminste 2/3 in oppervlak en de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer zijn maatwerk.
  4. De compensatie als bedoeld in lid a:
    1. wordt gerealiseerd op gronden die nog geen natuurbestemming hebben in of grenzend aan de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone' of grenzend aan de aanduiding 'overige zone - gelders natuurnetwerk' of in het zoekgebied van 7300 ha nieuwe natuur in het GNN;
    2. voor zover mogelijk wordt gerealiseerd aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een duurzame situatie ontstaat;
    3. planologisch wordt verankerd in hetzelfde dan wel in een ander gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan;
    4. plaats vindt in een compensatiepoule, indien combinatie van ingreep en compensatie in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen plan niet mogelijk is;
    5. plaats vindt op afstand van het gebied, indien fysieke compensatie aansluitend aan of nabij het gebied en compensatie van gelijkwaardige natuur in een compensatiepoule niet mogelijk is.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan , overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in deze regels of de aanwijzingen op de verbeelding, voor:
  1. de vestiging van een bedrijf die niet is genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten of Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis, maar die naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijven;
  2. de vestiging van een horecabedrijf die niet is genoemd in de bij deze regels behorende Staat van horeca-activiteiten, maar die naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige horeca-activiteiten;
  3. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven maatvoering, afmetingen en percentages, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel op de verbeelding aangegeven afmetingen;
  4. ten aanzien van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de bestemmings- en/of bouwgrenzen worden overschreden met ten hoogste 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  5. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd-)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak en/of de bestemmingsgrens naar de buitenzijde worden overschreden door bouwwerken zoals, (hoek-)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bouwgrens en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden;
  6. voor de herbouw van een woning of bedrijfswoning op een andere locatie binnen het bouwvlak, mits:
    1. de andere locatie leidt tot een verbetering van de ruimtelijke en/of milieuhygiënische kwaliteit binnen het bouwvlak; 2. de bedrijfswoning zoveel mogelijk aan de voorzijde van het bouwperceel wordt gesitueerd, tenzij vanwege de cultuurhistorische erfinrichting een andere situering gewenst is;
  7. voor het inrichten en gebruik van de woning of bedrijfswoning voor inwoning/mantelzorg, mits:
    1. de woning daarvoor niet wordt vergroot boven de maximaal toelaatbare omvang van deze woning volgens de geldende bestemming;
    2. de woning niet wordt opgesplitst in twee zelfstandige woningen of zodanig wordt ingericht dat opsplitsing mogelijk is met een simpele ingreep;
    3. de woning niet meer dan één hoofdingang heeft;
    4. de bovenverdieping met hooguit 1 vaste trapopgang bereikbaar is en in zijn geheel bestemd is voor één gezin;
  8. voor het bouwen van werken van beeldende kunst tot een bouwhoogte van 15 meter.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk wordt vernieuwd of wordt veranderd.
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
  5. Het bepaalde onder a t/m d is niet van toepassing voor zover uit de Richtlijnen 97/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van het ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaande gebruik.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Binnenweg 32 Almen