direct naar inhoud van Voorschriften / Regels
Plan: Kern Laren 2008, geconsolideerde versie
Status: geconsolideerde versie
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0262.LaKernLaren2008-GC01

Voorschriften / Regels


Bestemmingsplan “Kern Laren 2008”, gecombineerd met "Paraplubestemmingsplan Archeologie" van de gemeente Lochem

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1 Begrippen

In deze Voorschriften / Regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Kern Laren 2008, geconsolideerde versie" met identificatienummer NL.IMRO.0262.LaKernLaren2008-GC01 van de gemeente Lochem.

1.2 bestemmingsplan:
  • “Kern Laren 2008”: de gewaarmerkte plankaart (tekeningnummer 08.152) met voorschriften en voorzien van een toelichting, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Lochem op 27 oktober 2008;
  • "Paraplubestemmingsplan Archeologie": de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels met identificatienummer NL.IMRO.0262.xxParapluArcheo-BP41, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Lochem op 20 januari 2014 (in deze geconsolideerde versie met groene markering aangeduid).

De overige begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de Voorschriften regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 appartement:

een voor bewoning bestemd onderdeel van een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

1.6 archeologisch deskundige:

de regionaal archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.7 archeologisch onderzoek:

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.8 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.9 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.

1.10 atelier:

een werkruimte voor een kunstenaar.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage:

het aangeduide percentage tot waar het bouwperceel maximaal mag worden bebouwd, of wanneer dat in deze Voorschriften uitdrukkelijk is bepaald, het percentage tot waar het bouwvlak maximaal mag worden bebouwd.

1.13 bedrijf:

inrichting voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijfsactiviteiten of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten.

1.14 begane grond:

de verdieping van een gebouw die ter plaatse van de hoofdtoegang rechtstreeks toegankelijk is vanaf het maaiveld, en waartoe ten behoeve van het toelaatbare gebruik mede worden gerekend eventuele kelders, onderbouwen en/of souterrains.

1.15 beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het vernieuwen of het veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de voorschriften een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar volgens de voorschriften bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 carport:

gebouwde overkapping voor de stalling van motorvoertuigen, waarvan in ieder geval de naar de straat gekeerde zijde geen wand heeft.

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen verhuren en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen grove bouwmaterialen, keukens en sanitair.

1.28 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.

1.29 eerste verdieping:

de verdieping van een gebouw die gelijk boven de begane grond-verdieping is gebouwd.

1.30 erker:

uitbouw aan de voor- of de zijgevel van het hoofdgebouw.

1.31 escortbedrijf:

een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend en die qua aard en schaal het bedrijf of beroep aan huis te boven gaat.

1.32 garage:

bedrijf in de handel van auto's en motorfietsen, reparatie en servicebedrijven.

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 gestapelde woning:

een woning waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd (zie grondgebonden woningen).

1.35 goot, druiplijn, boeiboord:

constructie of de overgang van gevel- naar dakvlak.

1.36 grondgebonden woning:

een woning die direct met de grond is verbonden, en die niet als een gestapelde woning is aan te merken.

1.37 hoofdverblijf:

het adres dat fungeert als het centrum van iemands sociale en maatschappelijke activiteiten en dat ingevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving als woonadres.

1.38 horeca:

een bedrijf, waar bedrijfsmatige dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.39 huishouden:

onder een huishouden wordt verstaan een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren (zie toelichting voor handhavingscriteria).

1.40 kantoor:

het bedrijfsmatig uitoefenen van administratieve werkzaamheden ten behoeve van derden.

1.41 kap:

constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met tenminste 1 hellend vlak.

1.42 kleinschalige bedrijvigheid aan huis:

bedrijvigheid die is genoemd in de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, dan wel bedrijvigheid die niet in deze lijst is genoemd maar daarmee naar de aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.43 maatschappelijke voorzieningen:

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, zoals genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende lijst van maatschappelijke voorzieningen, waaronder begrepen: gezondheidszorg en/of, zorg- en welzijn en/of, jeugd/kinderopvang en/of, onderwijs en/of, religie en/of, uitvaart/ begraaf-plaats en/of, bibliotheken en/of, openbare dienstverlening en/of, verenigingsleven.

1.44 openbare weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.45 peil:

het peil voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, is de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van de openbare weg waarop het desbetreffende gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde, is georiënteerd.

1.46 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.47 raamprostitutie:

een seksinrichting in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere, voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.48 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.49 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.

1.50 voortuin:

gronden met de bestemming tuin die zijn gesitueerd aan de voorzijde van de woning.

1.51 woning:

een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

1.52 wooneenheid:

een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

1.53 winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel.

1.54 zelfstandige woonruimte:

het kenmerk van een zelfstandige woonruimte is, dat deze een eigen toegang heeft en door één huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte (artikel 30 Huisvestingswet). Elke andere situatie moet derhalve worden aangemerkt als onzelfstandige woonruimte.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 dakhelling van een kap:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouw-onderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de overbouwde oppervlakte van een bouwwerk:

de som van de oppervlakten van de gedeelten van een bouwwerk, die zich geheel boven het niveau van het maaiveld bevinden en daar niet mee gelijk liggen.

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 het bebouwingspercentage:

de som van de oppervlakten van alle bouwwerken binnen een vlak, uitgedrukt in een percentage van dat vlak.

Artikel 3 Reikwijdte geconsolideerde versie

  • a. In het voorliggende bestemmingsplan 'Kern Laren 2008, geconsolideerde versie' is het bestemmingsplan "Kern Laren 2008" samengevoegd met het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Archeologie";
  • b. Het voorliggende plan heeft geen juridisch bindende werking, zodat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend. De juridisch bindende werking komt enkel toe aan het desbetreffende plan dat onderdeel uit maakt van deze geconsolideerde versie, als bedoeld in lid 1.2.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSBEPALINGEN

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf en/of;
  • 2. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke waarden die bestaan uit kleinschalig landschap.
4.2 Bouwbepalingen

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een hoogte van maximaal 1 meter.

4.3 Specifieke gebruiksbepalingen

Zie de algemene gebruiksbepalingen in artikel 25 van deze voorschriften.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

alsmede voor:

  • 3. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van een nutsbedrijf ter plaatse van de aanduiding (nu);
  • 4. opslag in de open lucht van bedrijfsgoederen ter plaatse van de aanduiding (op);
  • 5. de verkoop van motorbrandstoffen met lpg ter plaatse van de aanduiding (vml);

met dien verstande dat:

  • 6. andere risicovolle inrichtingen dan de verkoop van lpg niet zijn toegelaten.
5.2 Bouwbepalingen

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de aanduidingen en de volgende bepalingen:

5.2.1 Binnen het bouwvlak:
  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met inachtneming van de overige bouwbepalingen;
  • b. binnen het bouwvlak mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan de aangeduide 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • c. binnen het bouwvlak mag de dakhelling van een kap op gebouwen niet meer dan 60 graden bedragen;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 600 m3 bedragen;
  • e. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 3 meter bedragen.

5.2.2 Buiten het bouwvlak:
  • a. van de gronden buiten het bouwvlak mag per bouwperceel maximaal 30% worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, en met inachtneming van de overige bouwbepalingen;
  • b. buiten het bouwvlak zijn de gebouwen uitsluitend toegestaan achter de aangeduide gevellijn;
  • c. buiten het bouwvlak moet de afleverzuil voor lpg ten minste 15 meter van de perceelsgrenzen worden gesitueerd;
  • d. buiten het bouwvlak mag de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter, mits het gebouw op ten minste 2 meter van de zijdelingse en/of achtergrenzen van het bouwperceel is gesitueerd;
  • e. op een afstand van 2 meter of minder van de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel mag de bouwhoogte van gebouwen buiten het bouwvlak maximaal 3 meter bedragen (behoudens vrijstelling);
  • f. buiten het bouwvlak mag de dakhelling van een kap niet meer dan 60 graden bedragen;
  • g. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde:
    • 1. voor de aangeduide gevellijn niet meer 1 meter bedragen, met dien verstande dat voor bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van het benzineservicestation een hoogte van maximaal 4 meter is toegestaan, mits de afleverzuil voor lpg tenminste 15 meter van de zijdelingse perceelsgrenzen wordt gebouwd;
    • 2. achter de aangeduide gevellijn niet meer dan 2 meter bedragen.

5.2.3 Vrijstelling van de bouwbepalingen

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 5.2.2, sub d, voor een gebouw met een kap op een afstand van 2 meter of minder van de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel, mits:

  • 1. de dakhelling vanaf de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel oploopt met een helling van maximaal 60 graden, en;
  • 2. de nok van de kap ten minste 2 meter uit de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel is gesitueerd;
  • 3. de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
5.3 Specifieke gebruiksbepalingen
  • 1. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden en bebouwing mogen niet voor de uitoefening van een zelfstandig kantoor worden gebruikt.
  • 2. De hoogte van opslag mag niet meer dan 3 meter bedragen.

Artikel 6 Bedrijventerrein

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein;
  • 2. maximaal 1 bedrijfswoning per bedrijf, met dien verstande dat wonen is uitgesloten ter plaatse van de aanduiding (-w);


alsmede voor:

  • 3. een specifieke vorm van bedrijf-metaalbewerkingsbedrijf ter plaatse van de aanduiding (sb-mb);
  • 4. een specifieke vorm van bedrijf-detailhandel in vee- en diervoeders ter plaatse van de aanduiding (sb-dhv);
  • 5. een specifieke vorm van bedrijf-detailhandel in auto's en motorfietsen ter plaatse van de aanduiding (sb-dha);


met dien verstande dat:

  • 6. risicovolle inrichtingen niet zijn toegelaten.
6.2 Bouwbepalingen

Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de aanduidingen en de volgende bepalingen:

6.2.1 Algemeen:
  • a. de omvang van een bouwperceel mag niet meer dan 2.500 m2 bedragen;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 600 m3 bedragen.

6.2.2 Bouwvlak:
  • a. binnen het bouwvlak zijn gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. binnen het bouwvlak mag een bouwperceel tot maximaal 50% worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, en met inachtneming van de overige bouwbepalingen;
  • c. binnen het bouwvlak moeten gebouwen ten minste 3 meter uit de grens van het bouwperceel worden gebouwd;
  • d. binnen het bouwvlak mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan de aangeduide 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', met dien verstande dat bedrijfsgebouwen toelaatbaar zijn met een bouwhoogte (plat dak) van maximaal 6 meter;
  • e. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 10 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 2 meter mag bedragen.

6.2.3 Buiten het bouwvlak:

buiten het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan met een hoogte van maximaal 2 meter.

6.3 Specifieke gebruiksbepalingen
  • 1. De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt voor horeca en detailhandel, met dien verstande dat productiegebonden detailhandel is toegestaan;
  • 2. De voor detailhandel in vee- en diervoerders aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt voor andere detailhandel en/of supermarkten, warenhuizen, hypermarkten, bouwmarkten en tuincentra;
  • 3. Per bedrijf mag maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen voor kantoordoeleinden worden gebruikt.

Artikel 7 Centrum

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

op de begane grond:

  • 1. detailhandel, en/of;
  • 2. dienstverlening en/of;
  • 3. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijfsactiviteiten en/of;
  • 4. lichte horeca zoals genoemd in de bij deze voorschriften behorende Lijst van horeca - activiteiten, en/of;
  • 5. maatschappelijke voorzieningen, en/of;
  • 6. wonen;

alsmede voor:

  • 7. een garage ter plaatse van de aanduiding (ga);
  • 8. middelzware horeca zoals genoemd in de bij deze voorschriften behorende Lijst van horeca - activiteiten, ter plaatse van de aanduiding (h<2);
  • 9. zware horeca zoals genoemd in de bij deze voorschriften behorende Lijst van horeca - activiteiten, ter plaatse van de aanduiding (h<3);

op de eerste verdieping:

  • 10. wonen, met dien verstande dat boven de eerste verdieping geen appartementen zijn toegestaan;
  • 11. de in dit lid onder 1 t/m 5 genoemde centrumvoorzieningen.
7.2 Bouwbepalingen

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de aanduidingen en de volgende bepalingen:

7.2.1 Algemeen:
  • a. de inhoud van een wooneenheid moet ten minste 300 m3 bedragen;
  • b. per bouwperceel is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan met een inhoud van maximaal 600 m3.

7.2.2 Bouwvlak:
  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, en met inachtneming van de overige bouwbepalingen.
  • b. binnen het bouwvlak mag de goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan de aangeduide 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • c. binnen het bouwvlak mag de dakhelling van een kap niet meer dan 60 graden bedragen;
  • d. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 2 meter bedragen.

7.2.3 Buiten het bouwvlak:
  • a. van de gronden buiten het bouwvlak mag per bouwperceel maximaal 30% worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, en met inachtneming van de overige bouwbepalingen;
  • b. buiten het bouwvlak zijn de gebouwen uitsluitend toegestaan achter de aangeduide gevellijn;
  • c. buiten het bouwvlak mag de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter, mits het gebouw op ten minste 2 meter van de zijdelingse en/of achtergrenzen van het bouwperceel is gesitueerd;
  • d. op een afstand van 2 meter of minder van de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel mag de bouwhoogte van gebouwen buiten het bouwvlak maximaal 3 meter bedragen (behoudens vrijstelling);
  • e. buiten het bouwvlak mag de dakhelling van een kap niet meer dan 60 graden bedragen;
  • f. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde voor de aangeduide gevellijn niet meer 1 meter bedragen en achter de gevellijn niet meer dan 2 meter.

7.2.4 Vrijstelling van de bouwbepalingen

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 7.2.3, sub d, voor een gebouw met een kap op een afstand van 2 meter of minder van de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel, mits:

  • 1. de dakhelling vanaf de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel oploopt met een helling van maximaal 60 graden, en;
  • 2. de nok van de kap ten minste 2 meter uit de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel is gesitueerd;
  • 3. de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
7.3 Specifieke gebruiksbepalingen
  • 1. Een woning mag niet worden gebruikt voor de (tijdelijke) huisvesting van meer dan één huishouden.
  • 2. Buiten het bouwvlak mogen de gebouwen niet worden gebruikt voor een zelfstandige wooneenheid;
  • 3. Bij het medegebruik van de woning voor een beroep of bedrijf aan huis is geen buitenopslag toegestaan.

Artikel 8 Gemengd

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. wonen en/of;
  • 2. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • 3. detailhandel;
  • 4. dienstverlening;
  • 5. maatschappelijke voorzieningen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende Lijst van maatschappelijke instellingen.
8.2 Bouwbepalingen

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de aanduidingen en de volgende bepalingen:

8.2.1 Algemeen:

de inhoud van een wooneenheid moet ten minste 300 m3 bedragen.

8.2.2 Binnen het bouwvlak:
  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, en met inachtneming van de overige bouwbepalingen;
  • b. binnen het bouwvlak mag de goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan de aangeduide 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • c. binnen het bouwvlak mag de dakhelling van een kap op een gebouw niet meer dan 60 graden bedragen;
  • d. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 2 meter bedragen.

8.2.3 Buiten het bouwvlak:
  • a. van de gronden buiten het bouwvlak mag per bouwperceel maximaal 30% worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, en met inachtneming van de overige bouwbepalingen;
  • b. buiten het bouwvlak mag de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter;
  • c. buiten het bouwvlak mag de dakhelling van een kap niet meer dan 60 graden bedragen;
  • d. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde voor de aangeduide gevellijn niet meer 1 meter bedragen en achter de gevellijn niet meer dan 2 meter.
8.3 Specifieke gebruiksbepalingen
  • 1. Een woning mag niet worden gebruikt voor de (tijdelijke) huisvesting van meer dan één huishouden.
  • 2. Buiten het bouwvlak mogen de gebouwen niet worden gebruikt voor een zelfstandige wooneenheid;
  • 3. Bij het medegebruik van de woning voor een beroep of bedrijf aan huis is geen buitenopslag toegestaan.

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. plantsoenen en/of;
  • 2. groenvoorzieningen (waaronder begrepen fiets- en voetpaden, toegangswegen en -paden naar percelen, water en waterberging, taluds) en/of;
  • 3. speelvoorzieningen en/of;
  • 4. beplanting;

almede voor:

  • 5. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding (p).
  • 6. een zend- en ontvangstinstallatie voor de mobiele telecommunicatie ter plaatse van de aanduiding (zo);


met dien verstande dat:

  • 7. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 18 van toepassing is voorzover deze gronden mede zijn bestemd voor 'Leiding - Riool'.
9.2 Bouwbepalingen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden zijn uitsluitend met de bestemming verband houdende bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan, met een hoogte van maximaal 3 meter, met dien verstande dat voor de zendmast mobiele telecommunicatie een hoogte van maximaal 40 meter is toegestaan.

9.3 Specifieke gebruiksbepalingen

De voor 'Groen' aangewezen gronden en bebouwing mogen niet voor parkeren worden gebruikt, tenzij deze daar specifiek voor zijn aangeduid, en met dien verstande dat het gebruik voor voet- en fietspaden en toegangswegen en -paden naar percelen wel is toegestaan.

 

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving
  • 1. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder begrepen:
    • a. gezondheidszorg;
    • b. zorg en welzijn;
    • c. jeugd- en kinderopvang;
    • d. onderwijs;
    • e. religie;
    • f. bibliotheken;
    • g. openbare dienstverlening;
    • h. verenigingsleven;

één en ander zoals genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende Lijst van maatschappelijke instellingen,

alsmede voor:

  • 2. brandweerkazerne, ter plaatse van de aanduiding (brk);
10.2 Bouwbepalingen

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de aanduidingen en de volgende bepalingen:

10.2.1 Binnen het bouwvlak:
  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, en met inachtneming van de overige bouwbepalingen;
  • b. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte, respectievelijk de goot- en bouwhoogte van de gebouwen, niet meer bedragen dan de aangeduide 'maximum bouwhoogte (m)', respectievelijk de 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • c. binnen het bouwvlak mag de dakhelling van een kap op een gebouw niet meer dan 60 graden bedragen;
  • d. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 2 meter bedragen.

10.2.2 Buiten het bouwvlak:
  • a. van de gronden buiten het bouwvlak mag per bouwperceel maximaal 30% worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, en met inachtneming van de overige bouwbepalingen;
  • b. buiten het bouwvlak zijn de gebouwen uitsluitend toegestaan achter de aangeduide gevellijn;
  • c. buiten het bouwvlak mag de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter, mits het gebouw op ten minste 2 meter van de grenzen van het bestemmingsvlak is gesitueerd;
  • d. op een afstand van 2 meter of minder van de grenzen van het bestemmingsvlak mag de bouwhoogte van gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 meter bedragen (behoudens vrijstelling);
  • e. buiten het bouwvlak mag de dakhelling van een kap niet meer dan 60 graden bedragen;
  • f. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 2 meter bedragen.

10.2.3 Vrijstelling van de bouwbepalingen:

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 10.2.2, sub d, voor een gebouw met een kap op een afstand van 2 meter of minder van de bestemmingsgrenzen, mits:

  • 1. de dakhelling vanaf de grenzen van het bestemmingsvlak oploopt met een helling van maximaal 60 graden, en;
  • 2. de nok van de kap ten minste 2 meter uit de grenzen van het bestemmingsvlak is gesitueerd;
  • 3. de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
10.3 Specifieke gebruiksbepalingen

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden en bebouwing mogen mede worden gebruikt voor ondergeschikte kantine- en sportvoorzieningen ten dienste van de bestemming.

Artikel 11 Tuin

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;

met dien verstande dat:

  • 2. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 18 van toepassing is voorzover deze gronden mede zijn bestemd voor 'Leiding - Riool'.
11.2 Bouwbepalingen

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 1 meter.

11.3 Specifieke gebruiksbepalingen

Zie de algemene gebruiksbepalingen in artikel 25 van deze voorschriften.

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. wegen, straten, en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, en/of;
  • 2. voet- en rijwielpaden, en/of;
  • 3. parkeervoorzieningen, en/of;
  • 4. bermen en beplanting (waaronder begrepen water en waterberging), en/of;
  • 5. straatmeubilair.
12.2 Bouwbepalingen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een hoogte van maximaal 3 meter.

12.3 Specifieke gebruiksbepalingen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt voor een motorbrandstofverkooppunt.

Artikel 13 Verkeer-Verblijf

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. wegen, straten, en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, en/of;
  • 2. voet- en rijwielpaden, en/of;
  • 3. parkeervoorzieningen, en/of;
  • 4. bermen en beplanting (waaronder begrepen water en waterberging), en/of;
  • 5. straatmeubilair;

met dien verstande dat:

  • 6. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 18 van toepassing is voorzover deze gronden mede zijn bestemd voor 'Leiding - Riool'.
13.2 Bouwbepalingen

Op de voor 'Verkeer-Verblijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een hoogte van maximaal 3 meter.

13.3 Specifieke gebruiksbepalingen

De voor Verkeer-Verblijf' aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt voor een motorbrandstofverkooppunt.

 

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. waterberging (waaronder begrepen groene en/of natuurlijke oevers), en/of;
  • 2. waterhuishouding, en/of;
  • 3. waterlopen, en/of;
  • 4. vijvers;


met dien verstande dat:

  • 5. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 18 van toepassing is voorzover deze gronden mede zijn bestemd voor 'Leiding - Riool'.
14.2 Bouwbepalingen

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met een hoogte van maximaal 2 meter.

14.3 Specifieke gebruiksbepalingen

Zie de algemene gebruiksbepalingen in artikel 25 van deze voorschriften.

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. wonen en/of;
  • 2. erven;

met dien verstande dat:

  • 3. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 18 van toepassing is voorzover deze gronden mede zijn bestemd voor 'Leiding - Riool'.
15.2 Bouwbepalingen

Op de in lid 15.1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de aanduidingen en de volgende bepalingen:

15.2.1 Algemeen:
  • 1. toegestaan zijn uitsluitend grondgebonden woningen;
  • 2. toegestaan zijn niet meer dan het aangeduide 'maximum aantal wooneenheden'.

15.2.2 Bouwvlak:
  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, en met inachtneming van de overige bouwbepalingen;
  • b. binnen het bouwvlak mag de goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan de aangeduide 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • c. binnen het bouwvlak mag de dakhelling van een kap mag niet meer dan 60 graden bedragen;
  • d. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 2 meter bedragen.

15.2.3 Buiten het bouwvlak:
  • a. buiten het bouwvlak is per bouwperceel maximaal 75 m2 aan gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. buiten het bouwvlak zijn gebouwen uitsluitend toegestaan op een afstand van ten minste 3 meter van de voortuin, met dien verstande dat gelijk grenzend aan de voortuin wel een carport is toegestaan met een maximale overbouwde oppervlakte van 20 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • c. buiten het bouwvlak mag de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter, mits het gebouw op ten minste 2 meter van de zijdelingse en/of achtergrenzen van het bouwperceel is gesitueerd;
  • d. op een afstand van 2 meter of minder van de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel mag de bouwhoogte maximaal 3 meter bedragen (behoudens vrijstelling);
  • e. buiten het bouwvlak mag de dakhelling van een kap niet meer dan 60 graden bedragen;
  • f. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 2 meter bedragen.

15.2.4 Vrijstelling van de Bouwbepalingen:

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 15.2.3, sub d., voor een gebouw met een kap op een afstand van 2 meter of minder van de zijdelingse en achtergrenzen van het perceel, mits:

  • 1. de dakhelling vanaf de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel oploopt met een helling van maximaal 60 graden, en;
  • 2. de nok van de kap ten minste 2 meter uit de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel is gesitueerd;
  • 3. de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
15.3 Specifieke gebruiksbepalingen

Voor het gebruik van de gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • 1. Een woning mag niet worden gebruikt voor de (tijdelijke) huisvesting van meer dan één huishouden.
  • 2. Buiten het bouwvlak mogen de gebouwen niet worden gebruikt voor een zelfstandige wooneenheid.
  • 3. Een woning mag worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep aan huis/kleinschalige bedrijvigheid aan huis, mits:
    • a. wonen de hoofdfunctie blijft in de woning;
    • b. het ruimtebeslag van ondergeschikte betekenis is, met dien verstande dat ten hoogste 30% van de aanwezige vloeroppervlakte van de gebouwen daarvoor mag worden aangewend tot een maximum van 100 m2 per beroepsuitoefening aan huis en maximaal 50 m² per kleinschalige bedrijvigheid aan huis;
    • c. het beroep aan huis of de kleinschalige bedrijvigheid aan huis wordt uitgeoefend door degene die in de desbetreffende woning zijn hoofdverblijf heeft;
    • d. er uitsluitend activiteiten plaatsvinden van bedrijfstypen in de categorieën A en B van de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
    • e. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein wordt opgelost en er ter plaatse geen onevenredige aantasting van de parkeer- en/of verkeerssituatie optreedt;
    • f. geen buitenopslag plaatsvindt.

Artikel 16 Wonen - Gestapeld

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. wonen in de vorm van gestapelde woningen en/of;
  • 2. erven.
16.2 Bouwbepalingen

Op de voor Wonen - Gestapeld' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de aanduidingen en de volgende bepalingen:

16.2.1 Algemeen:
  • a. toegestaan zijn uitsluitend gestapelde woningen;
  • b. toegestaan zijn niet meer dan het aangeduide 'maximum aantal wooneenheden'.

16.2.2 Bouwvlak:
  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, en met inachtneming van de overige bouw-bepalingen;
  • b. binnen het bouwvlak mag de goot- en bouwhoogte van de gebouwen, niet meer bedragen dan de aangeduide 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • c. binnen het bouwvlak mag de dakhelling van een kap mag niet meer dan 60 graden bedragen;
  • d. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 2 meter bedragen.

16.2.3 Buiten het bouwvlak:
  • a. van de gronden buiten het bouwvlak mag per bouwperceel maximaal 30% worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, en met inachtneming van de overige bouwbepalingen;
  • b. buiten het bouwvlak mag de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter, mits het gebouw op ten minste 2 meter van de zijdelingse en/of achtergrenzen van het bouwperceel is gesitueerd;
  • c. op een afstand van 2 meter of minder van de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel mag de bouwhoogte van gebouwen buiten het bouwvlak maximaal 3 meter bedragen (behoudens vrijstelling);
  • d. buiten het bouwvlak mag de dakhelling van een kap niet meer dan 60 graden bedragen;
  • e. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 1 meter bedragen.

16.2.4 Vrijstelling van de Bouwbepalingen:

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 16.2.3, sub c., voor een gebouw met een kap op een afstand van 2 meter of minder van de zijdelingse en achtergrenzen van het perceel, mits:

  • 1. de dakhelling vanaf de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel oploopt met een helling van maximaal 60 graden, en;
  • 2. de nok van de kap ten minste 2 meter uit de zijdelingse en achtergrenzen van het bouwperceel is gesitueerd;
  • 3. de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
16.3 Specifieke gebruiksbepalingen

Voor het gebruik van de gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • 1. De wooneenheden op de begane grondlaag van een woongebouw met gestapelde woningen mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, met in achtneming van de volgende voorwaarden:
    • a. wonen de hoofdfunctie blijft in de woning;
    • b. het ruimtebeslag van ondergeschikte betekenis is, met dien verstande dat ten hoogste 30% van de aanwezige vloeroppervlakte van de gebouwen daarvoor mag worden aangewend tot een maximum van 100 m2 per beroepsuitoefening aan huis en maximaal 50 m² per kleinschalige bedrijvigheid aan huis;
    • c. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door degene die in de desbetreffende woning zijn hoofdverblijf heeft;
    • d. er uitsluitend activiteiten plaatsvinden van bedrijfstypen in de categorieën A en B van de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
    • e. er geen prostitutie plaatsvindt als het gaat om de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in een gestapelde woning;
    • f. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein wordt opgelost en er ter plaatse geen onevenredige aantasting van de parkeer- en/of verkeerssituatie optreedt;
    • g. geen buitenopslag plaatsvindt.
  • 2. De wooneenheden op de verdiepingen van een gebouw met gestapelde woningen mogen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
  • 3. Een woning mag niet worden gebruikt voor de (tijdelijke) huisvesting van meer dan één huishouden.

Artikel 17 Wonen - Laren III

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Laren III' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. wonen en/of;
  • 2. erven;

met dien verstande dat:

  • 3. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 18 van toepassing is voorzover deze gronden mede zijn bestemd voor 'Leiding - Riool'.
17.2 Bouwbepalingen

Op de in lid 17.1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de aanduidingen en de volgende bepalingen:

17.2.1 Algemeen:
  • 1. toegestaan zijn grondgebonden woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding [vrij] uitsluitend vrijstaande woningen toelaatbaar zijn;
  • 2. toegestaan zijn niet meer dan het aangeduide 'maximum aantal wooneenheden'.
  • 3. de woningen moeten met de voorgevels in de voorste bouwgrens worden gebouwd, met dien verstande dat vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding [vrij] maximaal 2 meter achter de voorste bouwgrens mogen worden gebouwd;

17.2.2 Bouwvlak:
  • a. binnen het bouwvlak is per woning maximaal 200 m2 grondoppervlakte aan gebouwen toegestaan, met inachtneming van de overige bouwbepalingen;
  • b. binnen het bouwvlak moet(en) de niet geschakelde zijde(n) van een woning ten minste 2 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd;
  • c. binnen het bouwvlak mag de goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan de aangeduide 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • d. binnen het bouwvlak mag de dakhelling van een kap mag niet meer dan 60 graden bedragen;
  • e. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat deze bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • f. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van de overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 3 meter bedragen.

17.2.3 Buiten het bouwvlak:
  • a. buiten het bouwvlak is per bouwperceel maximaal 65 m2 aan gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone-geurzone' niet meer dan 20 m2 mag bedragen;
  • b. buiten het bouwvlak mag de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'uitzonderingszone te bebouwen erf' niet meer dan 2,5 meter mag bedragen;
  • c. buiten het bouwvlak mag de dakhelling van een kap niet meer dan 60 graden bedragen;
  • d. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 2 meter bedragen.
17.3 Specifieke gebruiksbepalingen
  • 1. Een woning mag niet worden gebruikt voor de (tijdelijke) huisvesting van meer dan één huishouden.
  • 2. Buiten het bouwvlak mogen de gebouwen niet worden gebruikt voor een zelfstandige wooneenheid.
  • 3. Een woning mag worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep aan huis/kleinschalige bedrijvigheid aan huis, mits:
    • a. wonen de hoofdfunctie blijft in de woning;
    • b. het ruimtebeslag van ondergeschikte betekenis is, met dien verstande dat ten hoogste 30% van de aanwezige vloeroppervlakte van de gebouwen daarvoor mag worden aangewend tot een maximum van 100 m2 per beroepsuitoefening aan huis en maximaal 50 m² per kleinschalige bedrijvigheid aan huis;
    • c. de beroeps- of kleinschalige bedrijvigheid aan huis wordt uitgeoefend door degene die in de desbetreffende woning zijn hoofdverblijf heeft;
    • d. er uitsluitend activiteiten plaatsvinden van bedrijfstypen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
    • e. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein wordt opgelost en er ter plaatse geen onevenredige aantasting van de parkeer- en/of verkeerssituatie optreedt;
    • f. geen buitenopslag plaatsvindt.

Artikel 18 Leiding - Riool

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse rioolpersleiding.

18.2 Bouwbepalingen
18.2.1 Bebouwing:

Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de persleiding toegestaan met een hoogte van maximaal 2 meter (behoudens vrijstelling).

18.2.2 Vrijstelling van de bouwbepalingen:

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 18.2.1, ten behoeve van een secundair toegekende bestemming, mits de belangen van de leiding door de voorgenomen bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad en daaromtrent vooraf advies is ingewonnen bij de beheerder van de leiding.

18.3 Specifieke gebruiksbepalingen

Zie de algemene gebruiksbepalingen in artikel 25 van deze voorschriften.

18.4 Aanlegvergunning
18.4.1 Verbod

Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. Het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld.

18.4.2 Uitzonderingen:

Het in lid 18.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud of gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

18.4.3 Toetsingscriteria:

De in lid 18.4.1 genoemde vergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien door de uitvoering van het werk, dan wel door de daarvan (in)direct te verwachten gevolgen, blijvend afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de rioolpersleiding, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 4

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische resten van historische stads- of dorpskernen, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

19.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

19.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 4 ' mede bestemde gronden.

19.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 19.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of ;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  • c. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • d. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • e. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
19.3 Afwijken van de bouwregels

19.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 19.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 19.3.2  aan de vergunning.

19.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

19.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.

19.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 19.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, of;
  • d. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 100 m², of;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

19.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 19.4.4  aan de vergunning.

19.4.4 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

19.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 5

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een hoge archeologische verwachting, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

20.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

20.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 5 ' mede bestemde gronden.

20.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 20.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  • c. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • d. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • e. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
20.3 Afwijken van de bouwregels

20.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 20.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 20.3.2  aan de vergunning.

20.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

20.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.

20.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 20.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, of;
  • d. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 250 m², of;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

20.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 20.4.4  aan de vergunning.

20.4.4 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

20.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

20.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 6

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een middelmatige archeologische verwachting, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 6 ' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

21.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

21.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 6 ' mede bestemde gronden.

21.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 21.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  • c. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • d. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • e. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
21.3 Afwijken van de bouwregels

21.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 21.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 21.3.2  aan de vergunning.

21.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

21.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

21.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.

21.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 21.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, of;
  • d. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 1.000 m², of;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

21.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 21.4.4  aan de vergunning.

21.4.4 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

21.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

21.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 7

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een lage archeologische verwachting, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

22.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

22.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 7 ' mede bestemde gronden.

22.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 22.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  • c. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • d. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 2.500 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • e. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
22.3 Afwijken van de bouwregels

22.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 22.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 22.3.2  aan de vergunning.

22.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

22.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

22.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.

22.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 22.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, of;
  • d. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 2.500 m², of;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

22.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 22.4.4  aan de vergunning.

22.4.4 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

22.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

22.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 23 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 24 Algemene bouwbepalingen

24.1 Bestaande en afwijkende maatvoering
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwbepalingen, zoals die onder de bestemming zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze bestond ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, en destijds in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet is gerealiseerd.
24.2 Bijzondere kapvormen

Bij de toepassing van bijzondere kapvormen op gebouwen mag de maximale dakhelling van 60 graden worden overschreden, en is een dakhelling van maximaal 80 graden toegestaan voor ten hoogste 60% van het dakvlak.

Artikel 25 Algemene gebruiksbepalingen

25.1 Gebruik van gronden en bouwwerken
  • A. Naast hetgeen daaromtrent is bepaald in de specifieke gebruiksbepalingen onder de bestemmingen, is het verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken voor doeleinden in strijd met de in het plan gegeven bestemmingen.

  • B. Onverminderd het bepaalde in lid 25.1, onder A, is het in ieder geval verboden de gronden en opstallen te gebruiken of laten gebruiken voor:
    • 1. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;
    • 2. het plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens;
    • 3. het storten en/of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    • 4. een seksinrichting;
    • 5. raamprostitutie;
    • 6. prostitutie;
    • 7. andere doeleinden dan waarvoor burgemeester en wethouders vrijstelling hebben verleend.

  • C. Het bepaalde lid 25.1, onder B, is niet van toepassing:
    • 1. op (tijdelijk) gebruik voor de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken;
    • 2. op de opslag voor de normale bedrijfsvoering van de in het plan toegelaten bedrijven, tot een hoogte van 3 meter.
25.2 Vrijstelling van de gebruiksbepalingen

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van de algemene en specifieke gebruiksbepalingen, indien strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 26 Algemene vrijstellingsbepalingen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vrijstelling verlenen van het bepaalde in deze voorschriften of de aanwijzingen, voor:

  • 1. de vestiging van een bedrijf en/of instelling die niet is genoemd in de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijfsactiviteiten en/of Lijst van maatschappelijke instellingen, maar die naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijven en/of instellingen;
  • 2. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken indien naar aanleiding van een aanvraag om bouwvergunning blijkt dat afwijking noodzakelijk is, mits:
    • a. de afwijking van de maatvoering niet meer dan 10% bedraagt;
    • b. de bestemmingsgrens, dan wel het bouwvlak, daarbij niet wordt overschreden;
  • 3. het in geringe mate aanpassen van het plan zoals een bestemmings- en/of bebouwingsgrens of een aanduiding, indien meetverschillen of de definitieve verkaveling daartoe aanleiding geven, mits de grenzen met niet meer dan 2 meter worden verschoven;
  • 4. de bouw van een erker, mits:
    • a. de grens van het bouwvlak en/of de grens van de bestemming Tuin met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden;
    • b. de erker niet wordt gebouwd aan een buiten het bouwvlak gesitueerd gebouw;
    • c. de erker niet meer dan 60% van de voorgevel beslaat en/of maximaal 40% van de zijgevel, van het gebouw waaraan wordt aangebouwd;
    • d. de erker in maximaal 1 bouwlaag op de begane grond wordt gebouwd;
    • e. de bouwhoogte van een erker mag niet meer bedragen dan 25 centimeter boven de vloer van de eerste verdieping van het gebouw waaraan wordt aangebouwd.

Artikel 27 Procedurebepalingen

27.1 Wijziging ex artikel 11 WRO

Bij het voornemen tot wijziging van dit bestemmingsplan krachtens deze voorschriften, passen burgemeester en wethouders de volgende procedure toe:

  • 1. Het voornemen tot wijziging ligt met bijbehorende stukken, voor een ieder gedurende 6 weken ter inzage bij de gemeente;
  • 2. Burgemeester en wethouders geven vooraf kennis van de terinzagelegging in een dag-, nieuws-, of huis-aan-huis-blad en verder op de gebruikelijke wijze;
  • 3. In deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging hun zienswijzen omtrent het voornemen tot wijziging bij burgemeester en wethouders naar voren kunnen brengen;
  • 4. Indien zienswijzen naar voren zijn gebracht wordt het besluit tot wijziging nader met redenen omkleed;
  • 5. Burgemeester en wethouders delen deze met redenen omklede beslissing mee aan degene die de zienswijzen naar voren hebben gebracht;
  • 6. Bij de aanbieding ter goedkeuring door gedeputeerde staten overleggen burgemeester en wethouders gelijktijdig de naar voren gebrachte zienswijzen.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 28 Overgangsbepalingen

28.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Eenmalig kan vrijstelling worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
28.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid , na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 29 Strafbepalingen

Overtreding van het bepaalde in artikel:

  • De specifieke gebruiksbepalingen onder de bestemmingsbepalingen;
  • De aanlegbepalingen onder de bestemmingsbepalingen
  • De algemene gebruiksbepalingen in artikel 25 van deze voorschriften;
  • De overgangsbepalingen voor het gebruik in artikel 28.2 van deze voorschriften;

is een strafbaar feit in de zin van de Wet op de economische delicten.

Artikel 30 Slotregel

Deze voorschriften / regels worden aangehaald als:


Voorschriften / Regels van het bestemmingsplan "Kern Laren 2008, geconsolideerde versie".