Plan: | Bosontwikkeling Barchem-Witzand |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0262.BuWitzandbosBa-BP41 |
Provincie Gelderland heeft de wens om op verschillende locaties in de provincie klimaatbossen en compensatiebossen te realiseren. Het doel hiervan is om CO2 vast te leggen en te compenseren voor elders gekapte bomen. Ook werkt Provincie Gelderland aan de realisatie van extra bos buiten GNN vanuit het programma bos en bomen vastgesteld door GS in december 2020.
Provincie Gelderland heeft op de locatie Barchem, Witzand een perceel aangekocht voor de realisatie van bos binnen de voornoemde kaders.
Op basis van het bestemmingsplan 'Lochem Buitengebied'zijn de gronden van de locatie bestemd als 'Agrarisch met waarde'. Voor de functie bos is de bestemming 'Agrarisch met waarde' geen passende bestemming. Om het beoogde plan alsnog mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan vast worden gesteld.
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Lochem, circa 4,5 kilometer in zuidoostelijke richting van de kern Lochem en circa 900 m ten noordoosten van de kern Barchem. Het plangebied ligt globaal tussen de Rammelgoor en de Witzand en is kadastraal bekend als Gemeente Lochem, Sectie M, nummer 63 (30.865 m2 groot). Het perceel is momenteel grotendeels in gebruik als landbouwgrond en wordt aan de oostzijde begrensd door de beek 'Visserij'.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Lochem Buitengebied', dat op 7 december 2010 door de raad van de gemeente Lochem is vastgesteld en daarna nog enkele keren partieel herzien werd. Op grond van het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarde'. Volgens artikel 4 van de planregels zijn de gronden onder andere bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Het plangebied is tevens aangeduid als 'Overige zone - landschapstype 'beekdallandschap''. Deze aanduiding ziet toe op de instandhouding en de ontwikkeling van het beekdallandschap met bijbehorende kernkwaliteiten. Op grond van het "Paraplubestemmingsplan Archeologie', dat op 20 januari 2014 is vastgesteld, zijn de archeologische bestemmingen geregeld. Grote delen van het plangebied zijn bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7'. Gronden gelegen in het zuidelijke deel van het plangebied hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Daarnaast is een groot deel van het plangebied aangeduid als 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. In het noord-oostelijke deel van het plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Lochem Buitengebied'weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode arcering weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan
Op grond van de huidige bestemming is de realisatie van een bos niet toegestaan. Om het initiatief mogelijk te maken, is het daarom noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het wijzigingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 4 volgen de juridische planaspecten. Het vijfde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het plangebied wordt in de huidige situatie gebruikt als weiland. Langs de weg Witzand, gelegen aan de westzijde van het plangebied, ligt een bosstrook op een landduin die duidelijk hoger gelegen is dan de rest van het plangebied. Ook langs het zandpad Rammelgoor, aan de noordzijde van het plangebied, ligt een vrij dichte groenrand. De oostzijde wordt begrensd door een beek, Visserij geheten. Het perceel is in eigendom van Provincie Gelderland.
In de nabije omgeving van het plangebied zijn gronden gelegen met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Bos'. Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich het conferentiecentrum Landgoed Morgenstern.
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied.
Zicht op plangebied vanuit westelijke richting op het noordoosten
Zicht op de beek Visserij vanuit het plangebied. Op de achtergrond is de weg Witzand met begeleidende beplanting zichtbaar.
Zicht op de vegetatie op de landduin (parallel aan Witzand) in het plangebied
Het perceel ligt op de overgang van de stuwwal van de Kaleberg naar het stroomgebied van de Berkel, deels op een landduin met vlakten en een voormalige beekdalbodem. De Kaleberg is onderdeel van het stuwwallecomplex van Lochem. In het veld is de landduin duidelijk zichtbaar door de steilwandjes en de bebossing van dit perceel, met een duidelijke overgang van 15,7 m nap van de landduin naar het lager gelegen perceel op 13,5 meter.
Door de overgang van het landduinencomplex naar het stroomgebied van de Berkel varieert de bodemopbouw. In het zuidelijk deel tegen landgoed Morgenster liggen op de landduinen haarpodzolen (Hd21-VII). Het grootste deel van het perceel is een venige beekdalgrond met een relatief ondiepe grondwatertrap (ABv-II).
De landduinen liggen op ongeveer 16-17,5 meter NAP. Vanaf de landduinen gaat het stijl omlaag naar de beneden naar een hoogte van rond de 13,5 meter NAP. Het perceel loopt af naar het noordoosten en oosten, met in het noordelijkste deel van het perceel het laagste punt. Hier ligt het perceel op ongeveer 12,5 meter NAP.
De Achterhoek heeft van oorsprong een erg nat karakter. Met name het middengebied van de Achterhoek rondom Barchem, maar ook ten westen van de stuwwal Lochem waren natte ondoordringbare moerassen. Vanaf de middeleeuwen al is geprobeerd dit gebied te ontginnen. Waterlopen zijn vergraven en waterscheidingen zijn verlegd. Ook de Visserij is een waterloop die meerdere laagten met elkaar verbind en afstroomt richting de Berkel.
De visserij is ter hoogte van landgoed Morgenster gestuwd en loopt redelijk orthogonaal en hoekig door het landschap. Het talud van de Visserij heeft een verhouding van 1:1. Het waterschap heeft plannen om de ecologische kwaliteit te verbeteren langs watergangen met eenzijdig natuurvriendelijke oevers. Ter hoogte van het perceel wil het waterschap een natuurvriendelijke oever aan de westzijde van de Visserij aanleggen. Het talud van deze natuurvriendelijke oever varieert van 1:5 tot 1:10.
het perceel lag oorspronkelijk op de nattere heidegronden, de broekgebieden. Op de kadastrale kaart van 1832 waren de gronden van het plangebied aangemerkt als gronden met de laagste belastingklasse en heidegrond. Deze gronden waren in eigendom van de geërfden van Zwiep en Boschhuurne. Een markgenootschap van het buurtschap zwiep. Zij bezaten gezamenlijk de lagergelegen gronden aan de Visserij, waar dit perceel onderdeel van was. Ten zuidoosten van het perceel lag een bleekveld. Dit veld was ook van dit markgenootschap. Op deze locatie is de archeologische verwachtingswaarde hoger dan in de rest van het perceel. De boerderij genaamd Morgenster, ten zuiden van het plangebied lijkt geen directe relatie te hebben met dit perceel. Op de hoge gronden In de omgeving lagen de landbouwgronden, de zogenoemde kampen.
Tot 1900 was het perceel dan ook één nat heideveld. Vanaf ongeveer 1900 is het perceel ontgonnen en staan op dit perceel heggen en singels op de kaart ingetekend. De Visserij ligt dan ook in het hout. De graslanden hebben een blauwe zeem op de kaart, wat aangeeft dat deze gronden erg nat waren. Deel van het perceel lijkt nog heidegrond te zijn. En over dit deel van het perceel loopt nog een wandelpad. Vanaf 1930 is het perceel in het noorden bos tot aan de sloot rand, die ook aan de andere kant van het perceel, duidelijk nog zichtbaar is.
In de Achterhoek is er continu gesleuteld aan het landschap ter verbetering van de landbouw. Dit begon aan het eind van de 19e eeuw. Echter vanaf de periode na de Tweede Wereldoorlog is men in de Achterhoek begonnen met grootschalige verbeteringen van de landbouw met ruilverkavelingen. In de omgeving van Barchem vond de ruilverkaveling plaats in de jaren 80 en begin jaren 90, onderdeel van de ruilverkaveling Ruurlo.
Al heeft er rond 1960 ook al een aantal optimalisaties plaatsgevonden voor de landbouw. Het bosje, wat nog op eerdere kaarten staat, is verdwenen. En er is een dikke houtsingel langs de weg de Rammelgoor gekomen. In de jaren 90 is de sloot dwars over het perceel gedempt. Vanaf 2010 is vanuit meerdere kavels, een perceel ontstaan, wat nu het plangebied is.
Het perceel grenst aan de zuidzijde aan een bosperceel met vooral dennen, berken, eiken en lijsterbes. Aan de oostzijde ligt een bossingel met elzen en hier en daar een verloren eik en lijsterbes. De meeste wegen in de omgeving zijn ingeplant met eiken.
Het perceel ligt in coulissenlandschap van de Achterhoek. De coulissen worden gevormd door bossen, singels, lanen en groene boerderijen. Op de hogere delen van het Achterhoeks landschap komen de essen en enken voor. Op de lagere delen zijn de beekdalen met de broekbossen. Het beekdallandschap kenmerkt zich ter plaatse door de aanwezigheid van verspreid liggende kleine bosperceeltjes in de vorm van vochtige bosjes met elzen. Ook liggen hier nog oude heide ontginningslandschappen. Deze zijn soms ingeplant met het bos, meestal naaldbossen gemengd met eik en lijsterbes. Vaker zijn deze heide ontginningslandschappen in gebruik voor de landbouw. Deze gebieden zijn herkenbaar aan de lange rechte lijnen.
In de directe omgeving van het perceel ligt de uitloper van de Kaleberg, onderdeel van de stuwwallencomplex van Lochem. Herkenbaar aan de landduinencomplex. Dit deel is ingeplant grotendeels met grove den, eik en lijsterbes en heeft een kleinere mate aan openheid. In de toekomstige situatie sluit het bos aan bij het westelijk gelegen bos op de zuidflank van de Kaleberg. Naast deze uitlopers, ligt het lagere broeklandschap van de Berkel. Hier liggen grotendeels de landbouwgronden, grotendeels in gebruik als grasland of maïsakker. Boerderijen liggen hier verspreid door het landschap. De waterlopen de Heksenlaak en de Visserij zijn onderdeel van dit broeklandschap.
Het perceel ligt in het broekgebied nabij de Heksenlaak en de Visserij, met klein deel op de landduinen. Het perceel wordt deels omsingeld door houtige gewassen in de vorm van een bossingel ten westen van het perceel en een boscomplex ten zuiden van het perceel.
Ten zuiden van het perceel ligt de voormalige boerderij Morgenstern. Momenteel is deze boerderij in gebruik als vergadercentrum en conferentieoord. De maat en de schaal van deze locatie past overigens wel in het landschap en komt overeen met de authentieke boerderijen in de omgeving.
De agrarische gronden in het plangebied zullen worden omgezet naar bos (circa 3 ha), een poel voor een kamsalamander en een natuurlijke oever van de beek.
Oorspronkelijke natuurdoeltypen van de dekzandgronden waren natte en droge heiden, heischrale graslanden, droge en natte bossen. Op dit perceel stonden met name de elzenbroekbossen.
In het ontwerp is zoveel mogelijk geprobeerd de landschappelijke karakteristieken te versterken. Zo is gekozen om de landduinen vrij te houden van beplanting, zodat het reliëf zichtbaar is. In het open stuk wat zo ontstaat, is ruimte voor de ontwikkeling voor kruiden en faunarijk grasland en hier kunnen enkele losse heesters aangeplant worden. Dit kan eventueel gecombineerd worden met ruigte, wat aantrekkelijk is voor verschillende insecten. In deze open ruimte is eventueel plek voor een onverhard wandelpad.
Voor de ligging van het bos is gekeken waar oude historische lijnen liggen. In het zuidelijk deel van het bos is gekozen voor een brede mantel struweelzone. Deze mag een beetje golven zodat een grote variatie in gradiënten ontstaat.
De navolgende afbeelding geeft impressie van de toekomstige situatie.
Inrichtingsschets plangebied
De natuurvriendelijke oever aan de Visserij en de poel hebben een positief effect op de ecologische waarde ter plaatsen. In paragraaf 3.2.9 wordt nader ingegaan op de positieve ecologische effecten van de ontwikkeling.
Het waterschap heeft plannen om de ecologische kwaliteit te verbeteren langs watergangen met eenzijdig natuurvriendelijke oevers. Ter hoogte van het perceel wil het waterschap een natuurvriendelijke oever aan de westzijde van de Visserij aanleggen. Deze oever krijgt een talud variërend van 1:5 tot 1:10. De bomen worden aangeplant tot aan de talud-lijn. Eventueel is hier ook een zoom mantel vegetatie mogelijk.
In het noordelijk deel van het perceel wordt ruimte gereserveerd voor een poel voor kikkers en amfibieën, als de kamsalamander. De poel biedt bijvoorbeeld een paaiplaats voor amfibieën, zoals de kamsalamander en en krijgt taluds die variëren van ongeveer 1:3 tot 1:12,5 (aan de noordzijde is die voor het merendeel 1:8). Uitgangspunt is dat het poel gehele jaar watervoerend is.
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:
In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing rijksbeleid
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een bosgebied waarbij de landschappelijke kwaliteiten van het gebied verbeterd worden. Onderdeel van het bosgebied is de aanleg van een poel en de ecologische herontwikkeling van een oever van een watergang.
Voorheen werd het plangebied uitsluitend gebruikt voor agrarische activiteiten en in de nieuwe planologische situatie wordt er geen bebouwing toegevoegd. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Met het initiatief wordt een nieuwe toekomstbestendige drager voor het plangebied mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt met ontwikkeling van natuur (onder meer de aanleg van een poel) ingespeeld op klimaatadaptatie.
Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.
Omgevingsvisie
Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'natuur en landschap' relevant. Op basis van de kaart 'Natuur' van de Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied in zijn geheel binnen de Groene Ontwikkelingszone ligt en gedeeltelijk binnen het Gelders Natuurnetwerk valt.
Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones, waaronder landgrensoverschrijdende klimaatcorridors. De GO heeft een dubbeldoelstelling: er is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan.
De kernkwaliteiten van de GO bestaan uit de aanwezige ecologische waarden, de ecologische samenhang met inliggende en aangrenzende natuur van het GNN, de geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid en de landschappelijke waarden.
Ligging plangebied binnen GO (lichtgroen) en ten opzichte van GNN (donkergroen). Plangebied binnen rode contour.'
Toetsing Provinciaal beleid
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een bosgebied. Met de uitvoering van het initiatief wordt voldaan aan de doelstellingen van de provincie op het gebied van klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Het beoogde initiatief voorziet in een versterking van de kernkwaliteiten van de GO, en dan met name de versterking van de ecologische waarden, de ecologische samenhang met inliggende en aangrenzende natuur van het GNN, de waterhuishouding, de kwaliteit van water, bodem en lucht en rust. Ook de aanleg van een poel voorziet in één van de geformuleerde ontwikkelingsdoelstellingen voor de GO.
Het initiatief is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Ruimtelijke Structuurvisie Lochem 2012 - 2020
De gemeenteraad van Lochem heeft op 8 juli 2013 de Structuurvisie Lochem 2012 - 2020 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe Lochem zich tot het jaar 2020 zal gaan ontwikkelen. De gemeente Lochem wil zijn positie als groene en gevarieerde woon- en werkgemeente in de Stedendriehoek - en in de Achterhoek - in 2020 versterkt hebben. De diversiteit in economische activiteiten, woonmilieus en recreatieve mogelijkheden tegen de achtergrond van een fraai, afwisselend, relatief kleinschalig en natuurrijk landschap vormt de grondslag. Deze visie vormt geen grootscheepse trendbreuk met het verleden en bevat geen grootschalige of ingrijpende projecten, maar heeft drie ambitieuze opgaven:
Landschapsontwikkelingsplan
Het LOP is ontwikkelingsgericht opgezet en geeft spelregels voor initiatieven in het landelijk gebied. Het hoofddoel daarbij is de koppeling van de vernieuwing van de plattelandseconomie aan de versterking van de landschappelijke karakteristieken. Daarbij is bescherming van erkende waardevolle elementen in het landschap van belang, maar ook actieve ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten in het landschap. Het LOP biedt de gemeente Lochem de structuur om de landschapswaarden te versterken. De karakteristieken van de diverse landschapsbeelden kunnen met behulp van het LOP beter herkenbaar en beleefbaar worden en dragen bij aan de aantrekkelijkheid van Lochem als woon-, werk-, en recreatiegemeente.
Het plangebied ligt in het deelgebied 'Lochemse Berg' van het LOP. Essentie van de landschapsontwikkelingsvisie voor dit deelgebied is het behoud van enken, vergroting van de biodiversiteit van de bossen, de bescherming van de kwelgebieden en het behoud van de openheid van gebieden gelegen aan de weerszijden van de berg.
Toetsing gemeentelijk beleid
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een bosgebied. Daarmee wordt een forse kwaliteitsimpuls aan de aanwezige landschappelijke kwaliteit en natuur gegeven. Ook wordt er aandacht besteed aan het onderhouden van het beekdallandschap met behulp van het inrichten van een natuurlijke oever. Daarnaast verhoogt deze bosontwikkeling de recreatiewaarde van het buitengebied wat in het oog van het LOP een bijdrage levert aan het versterken van de landschappelijke karakteristieken. Met de ontwikkeling van het plangebied is er sprake van een versterking van waardevolle kenmerken van het gebied en daarmee een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en vitaliteit van het buitengebied.
Het initiatief is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
Algemeen
Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.).
In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.
Toetsing
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling (voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure) uit te voeren.
De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 3.2.1 tot en met 3.2.9. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, als gevolg van de realisatie van een klimaat- of compensatiebos in het plangebied, kunnen worden uitgesloten. Het bestemmingsplan kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Toetsing
Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige ontwikkeling in vorm van een stuk bos mogelijk. De nieuwe functie wordt niet als gevoeliger aangemerkt dan de bestaande functie. Aangenomen kan worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoende geschikt is voor de nieuwe functie. Om die reden kan een verkennend milieukundig grond- en grondwateronderzoek achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect bodem biedt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een klimaat- of compensatiebos mogelijk. Een bos is niet geluidgevoelig. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Daarnaast geldt dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen in en om het plangebied die tot geluidshinder zouden kunnen leiden.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
De ontwikkeling van een klimaat- of compensatiebos zal niet leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen in en om het plangebied. Door de omzetting van de agrarische gronden in gronden ten behoeve van een klimaat- of compensatiebos zal het plangebied minder intensief beheerd worden. De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Toetsing
Het initiatief betreft het omzetten van agrarische gronden in gronden ten behoeve van een klimaat- of compensatiebos. Binnen het plangebied worden daarmee geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Een nadere toetsing kan daarom achterwege blijven.
Daarnaast worden met de uitvoering van het initiatief geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.
Toetsing
Het plangebied ligt in een omgeving die valt te karakteriseren als type ‘rustig buitengebied’. Een klimaat- of compensatiebos betreft geen milieuhindergevoelige functie. Omgekeerd geldt dat het te realiseren bos ook geen hinder veroorzaakt.
De provincie wil de gronden in het plangebied inzetten voor de ontwikkeling van klimaat- of compensatiebos. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de klimaatdoelstellingen van de provincie. De ontwikkeling van het bos wordt gerealiseerd buiten de natuurdoelstellingen van de provincie Gelderland om en maakt hier daarom ook geen deel van uit. Er is dus ook geen sprake van het realiseren van nieuwe natuur in de vorm van Natura 2000-gebied dan wel een voor verzuring gevoelig gebied in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Beleid
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:
Situatie plangebied
In het plangebied is één watergang aanwezig. Het betreft de Visserij ten oosten van het plangebied. De Visserij wordt behouden maar krijgt een natuurlijke oever. Ook wordt in een deel van het plangebied een enkele poel aangelegd. Het plangebied zelf zal zich ontwikkelen tot een nat bosgebiedje waarin het hemelwater kan blijven staan.
Door de maatregelen wordt water in het plangebied vertraagd afgevoerd en ontstaat er meer ruimte in de beek. Dit heeft een positief effect op de waterhuishoudkundige situatie. Daarnaast zorgen de maatregelen voor een verbetering van de (hydro)ecologische waarden in het plangebied. De poelen bieden bijvoorbeeld een paaiplaats voor amfibieën, zoals de kamsalamander.
Watertoets
Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
||
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
||
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Ja |
2 1 1 1 |
||
Oppervlaktewater- kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
||
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
||
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
1 |
||
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Ja |
1 2 |
||
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
||
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
||
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
||
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
1 |
Overleg Waterschap Rijn en IJssel
Er heeft sinds eind 2020 divers overleg met het waterschap Rijn en IJssel plaatsgevonden over de locatie. Allereerst is overwogen om dit project op te laten nemen binnen de gebiedsontwikkeling rondom de Heksenlaak die het waterschap voorbereidt. Uiteindelijk is om diverse redenen besloten hiervan af te zien.
Daarna is besproken welke meekoppelkansen er vanuit de waterschapsbelangen en -doelen konden worden meegepakt. Er zijn diverse zaken overwogen. Ten eerste de realisatie van een bosbeek door het gebiedje als nevenloop van de bestaande waterloop, de Visserij. Uiteindelijk is besloten hiervan af te zien gezien de beperkte ecologische meerwaarde en gezien de belemmeringen in het gebied (specifiek een rioolleiding onder/langs de Witzand die zou moeten worden gekruist en de aanwezigheid van een grote populier).
Ten tweede is overwogen een natuurlijke oever te realiseren: een oever met een flauwere oever zodat deze interessanter is vanuit het oogpunt van ecologie. Het waterschap Rijn & IJssel kan ter hoogte hiervoor zelf al het bestaande schouwpad van 1,8 m breed inzetten. Het is namelijk de bedoeling dat De Visserij in de toekomst niet meer vanaf twee zijden onderhouden wordt, maar van één zijde: dit is de westzijde (vanuit het toekomstige bos gezien de buitenkant dus). Er is besloten een natuurlijke oever van gemiddeld 6 meter breed te realiseren vanaf de insteek; hiervan ligt dus ruim 4 meter binnen het plangebied; het perceel van Provincie Gelderland.
Ten slotte kan worden gesteld dat het waterschap het idee om ter plaatse een kamsalamander-poel te realiseren (deze wens werd onder meer geuit door Stichting Natuur in de Graafschap) kan ondersteunen. Ook deze poel wordt gerealiseerd.
Hiermee is onderhavig plan in nauw overleg met het waterschap tot stand gekomen en kan het waterschap hiermee instemmen.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing
Archeologie
De archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is verwerkt in het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' van de gemeente Lochem. Hieruit blijkt dat het plangebied grotendeels is gelegen in een gebied met een lage verwachtingswaarde voor archeologische vondsten ('Waarde – Archeologie 7'). Dit betekent dat hier, zonder het overleggen van een archeologisch rapport, geen bodemingrepen mogen plaatsvinden die dieper reiken dan 0,3 m en meer beslaan dan 2.500 m2. Dit geldt zowel voor het realiseren van bouwwerken als voor overige grondwerkzaamheden, zoals het graven en verdiepen van waterlopen en vijvers, en het planten van diepwortelende beplanting.
In het zuiden van het plangebied geldt een hogere archeologische verwachting. In het bestemmingsplan geldt hier de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 5.' Dit betekent dat hier, zonder het overleggen van een archeologisch rapport, geen bodemingrepen mogen plaatsvinden die dieper reiken dan 0,3 m en meer beslaan dan 250 m2. Dit geldt zowel voor het realiseren van bouwwerken als voor overige grondwerkzaamheden, zoals het graven en verdiepen van waterlopen en vijvers en het planten van diepwortelende beplanting.
Tot slot geldt er in twee kleine delen van het plangebied een middelmatige verwachtingswaarde ('Waarde – Archeologie 6'). Deze twee kleine stukken grond maken enkel deel uit van de begrenzing van het plangebied en worden dus niet meegenomen in het archeologisch onderzoek.
In het plangebied vinden bodemingrepen plaats in de vorm van het graven van een poel en het afgraven van gronden nabij de Visserij ten behoeve van een nieuw natuurlijke oever. De poel wordt gerealiseerd op gronden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde. Een deel van de gronden die worden afgegraven ten behoeve van het natuurlijke oever van de Visserij ligt in een gebied met een lage verwachtingswaarde. Deze ingrepen zijn echter ruim kleiner dan 2.500 m2.
In april 2021 is door de regio-archeoloog Stedendriehoek namens de gemeente Lochem bevestigd dat archeologisch onderzoek in het kader van de omgevingsvergunning noodzakelijk is.
Archeologisch bureauonderzoek
Door Transect is in april 2021 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Het doel van dit onderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting van het plangebied.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied in een beekdal ligt, dat in ieder geval al sinds 9000 voor Chr. aanwezig is. Hierdoor heeft het plangebied een lage archeologische verwachting op kampementen en nederzettingen uit de periode Laat-Paleolithicum-Late-Middeleeuwen. De nabijgelegen dekzandruggen en stuwwal vormden immers een veel aantrekkelijkere bewoningslocatie dan een laaggelegen, nat beekdal. Wel zouden water-gerelateerde vondsten aanwezig kunnen zijn in een eventuele restgeul, maar op het Actueel Hoogtebestand Nederland zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een restgeul in het plangebied te zien. De kans dat water-gerelateerde vondsten worden aangetroffen is dus klein.
In het zuiden van het plangebied zijn (vermoedelijk in de Vroege Nieuwe tijd) stuifduinen ontstaan (circa 2.150 m2). Deze zijn eveneens niet aantrekkelijk voor bewoning. Mogelijk hebben de stuifduinen oorspronkelijk een groter gedeelte van het plangebied beslaan. In dat geval zijn ze in het grootste gedeelte van het plangebied in ieder geval geëgaliseerd.
De archeologische verwachting op archeologische resten en/of sporen uit de Nieuwe Tijd is eveneens laag. Deze verwachting is gebaseerd op het ontbreken van bebouwing op historische kaarten, wat mede te wijten is aan de late ontginning van het plangebied (eind 19e eeuw-begin 20e eeuw).
Vanwege de lage archeologische verwachting vormen de ingrepen geen bedreiging voor eventuele archeologische resten en/of sporen. Er wordt dus geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Cultuurhistorie
Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de gemeente Lochem zijn er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden te verwachten zoals historische wegen en gebouwen. De waardering van het landschap is cultuurhistorisch gezien ook van belang. Zo ligt het plangebied grotendeels in een gebied met hoge waarde en een deel in het westen heeft een zeer hoge waarde.
CHW gemeente Lochem: Waardering van het landschap in het plangebied en nabije omgeving
CHW gemeente Lochem: Inventarisatie van het landschap. Plangebied in rode cirkel
Het grootste gedeelte van het plangebied maakt deel uit van de randzone van de heide. Het uiterste westen van het plangebied is jonge heidebebossing. Ten noorden van het plangebied ligt een beekdal in het kampenlandschap. Ook de Visserij is opgenomen in deze kaart. De omgeving van het plangebied werd dus gekenmerkt door kampontginningen met plaatselijk essen. Het landschap was relatief kleinschalig, waardoor veel variatie in landgebruik op korte schaal aanwezig was. Te denken valt aan houtwallen, bosjes, akkercomplexen, voormalige vennen en beken.
Het plangebied is maar deels opgenomen in de Hottinger kaartenreeks, want het valt precies op de grens van twee kaartbeelden. De Hottingerkaartreeks is vervaardigd van noordelijk en oostelijk Nederland in de periode 1773 en 1787 door Nederlandse militaire ingenieurs. Het plangebied was in die periode vermoedelijk niet bebouwd en lag in een natte zone tussen verschillende akkercomplexen. Het plangebied maakte in die tijd uit van een ontgonnen heidegebied. Volgens het Minuutplan maakte het plangebied deel uit van 'het Slee Broek', wat aangeeft dat het een relatief nat gebied was. Hoewel in de noordoosthoek van het plangebied bebouwing aanwezig lijkt te zijn, blijkt dit volgens de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafelen niet het geval te zijn.
Rond 1900 was alleen in het zuiden van het plangebied nog heide over. Het noorden van het plangebied was in gebruik als weiland en bos. Rond 1925 was de zuidrand van het plangebied bebost en er is sprake van landduinen die hoger liggen dan het ten noorden ervan gelegen weiland. Tevens was de (noord)oostzijde van het plangebied drassig. Tussen 1925 en 1955 is het bos in het noorden van het plangebied verdwenen. Tussen 1955 en 2015 vond veel schaalvergroting in de omgeving van het plangebied plaats, maar het landgebruik binnen het plangebied wijzigde nauwelijks.
Het plangebied is tot op heden onbebouwd gebleven. Bovengrondse bouwhistorische waarden zijn dan ook niet aanwezig. De realisatie van het kleinschalige bos sluit aan bij de landschapskenmerken van de omgeving, dat wordt kenmerkt door de aanwezigheid van verspreid liggende kleine bosperceeltjes.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.
Toetsing
Door Bureau Waardenburg is in april 2021 een natuurtoets uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld.
Gebiedsbescherming
Voor gebiedsbescherming zijn de Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland van belang. De gebieden van het Natuurnetwerk Nederland wordt in de provincie Gelderland het Gelders Natuurnetwerk genoemd. In het Gelders Natuurnetwerk komen twee natuurcategorieën voor: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO).
Natura 2000
Het plangebied ligt op een afstand van 1,2 km van het Natura 2000-gebied 'Stelkampsveld' en ligt dus niet binnen de begrenzing van een Natura2000-gebied. Er zijn dus geen directe effecten op habitattypen en/of soorten als gevolg van bijvoorbeeld ruimtebeslag. Binnen de invloedssfeer van het project (uitgezonderd de invloedssfeer die de uitstoot van stikstof kan hebben, zie hiervoor de navolgende paragraaf) liggen geen Natura 2000-gebieden; er zijn dan ook geen indirecte effecten op habitattypen en soorten.
Stikstofdepositie
Habitattypen en leefgebieden van habitatsoorten kunnen door extra stikstofdepositie verruigen waardoor de kwaliteit van de vegetatie achteruitgaat of het zelfs onmogelijk wordt om het gewenste habitattype of leefgebied op die locatie te handhaven of te realiseren. De jaarlijkse stikstofdepositie waarbij de omslag optreedt is de Kritische Depositiewaarde (KDW).
Uit de AERIUS-berekeningen volgt dat tijdens de aanleg- en gebruiksfase van het klimaatbos de additionele stikstofdepositie nergens boven de 0,00 mol N/ha/jr uitkomt. Effecten van de extra stikstofdepositie op habitattypen en leefgebieden van habitatsoorten in de aanleg- en gebruiksfase zijn uitgesloten.
Op basis van het onderzoek worden negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden uitgesloten.
Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone
Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen.
Effecten op het GNN
De zandwal met beplanting aan de zuidelijke zijde van het plangebied vormt onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk. Het beheertype is droog bos met productie. Het GNN-onderdeel blijft buiten de geplande ingreep en in zijn huidige vorm en begroeiing behouden en behoudt ook zijn natuurbestemming.
Effecten op het GO
Voor het grootste deel van het plangebied is wel een functieverandering aan de orde; momenteel heeft het perceel een agrarische bestemming. De toekomstige functie is ‘natuur’. De nieuwe functie van het perceel zal een gunstige invloed hebben op het functioneren van nabijgelegen GNN-terreinen. Vanwege de beperkte omvang, versnipperde ligging en langgerekte vorm zijn de GNN-terreinen gevoelig voor externe invloeden. Na de boscompensatie nemen nadelige externe invloeden van agrarisch gebruik (zoals vermesting, grondbewerking en betreding) af en ontstaat een groter leefgebied voor diverse diersoorten, waaronder kamsalamander, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen. Negatieve effecten van de boscompensatie op het functioneren van naburige GNN-terreinen zijn uitgesloten. Daarnaast geeft de beoogde inrichting invulling aan de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en GO. Er hoeft dus geen verdere toetsing worden uitgevoerd.
Soortenbescherming
Het plangebied is van belang voor verschillende beschermde soorten. Vanwege de herinrichting van het plangebied zouden voor sommige soorten mogelijk overtredingen van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming kunnen optreden. Het gaat om de soorten:
Effecten op beschermde soorten
In het rapport zijn deze maatregelen beschreven en randvoorwaarden genoemd. Als randvoorwaarde wordt aangegeven dat de verstoring van vogels moet worden voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen; buiten de periode maart - augustus. Indien het niet mogelijk is bovenstaande randvoorwaarde op te volgen, is ecologische begeleiding van een deskundige benodigd.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Toetsing
Met het initiatief is geen sprake van een ontwikkeling met een verkeersaantrekkende werking of een parkeerbehoefte.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan is de enkelbestemming 'Natuur' opgenomen en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5', 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 7'.
De gronden zijn bestemd als 'Natuur'. Hiermee zijn de gronden bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van natuur met ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, de instandhouding en versterking van de ecologische hoofdstructuur-natuur en water.
Binnen de bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht die ten dienste van de bestemming zijn, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van maximaal 20 m².
Ter bescherming van het bos is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Het is verboden om op de voor 'Natuur' aangewezen gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren. Het verbod geldt echter niet voor normaal onderhoud en beheer. Daarnaast geldt het verbod ook niet voor werken en/of werkzaamheden die betrekking hebben op de realisatie van de bosontwikkeling. De toetsing van deze werken heeft immers al plaats gevonden in het kader van dit bestemmingsplan.
Waarde - Archeologie 5 (Artikel 4), Waarde - Archeologie 6 (Artikel 5) en Waarde - Archeologie 7 (Artikel 6)
De voor Waarde - Archeologie 5, 6 en 7 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming ('Natuur'), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een archeologische verwachting .
De archeologische waarden worden beschermd via een omgevingsvergunningestelsel. Al naar gelang de diepte en omvang van een ingreep is, afhankelijk van de mogelijke waarde van die locatie op het gebied van de archeologie, een omgevingsvergunning nodig. Dit geldt niet voor de werken en/of werkzaamheden die betrekking hebben op de realisatie van de bosontwikkeling. De toetsing van deze werken heeft immers al plaats gevonden in het kader van dit bestemmingsplan.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
In artikel 6.12, lid 1 en 2 van de Wro is bepaald dat de gemeente bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Met de realisatie van een klimaat- of compensatiebos is geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Om die reden hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De gronden in het plangebied zijn in eigendom van Provincie Gelderland en zullen ook door de provincie worden ontwikkeld. Provincie Gelderland heeft hiervoor budget gereserveerd. Met het initiatief zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.
Participatie met bewoners en grondeigenaren
Provincie Gelderland heeft contact gezocht met alle direct aangrenzende bewoners en grondeigenaren. Er zijn begin maart 2021 op locatie gesprekken gevoerd met ongeveer vijf bewoners/grondeigenaren. In verband met de toen geldende coronamaatregelen zijn die overleggen buiten gevoerd.
Voorbereidingsprocedure
Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen van 21 oktober 2021 tot en met 1 december 2021. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Aan het begin van deze terinzagelegging is op 21 oktober 2021 een informatiebijeenkomst in Barchem georganiseerd waar de omgeving voor is uitgenodigd. Tijdens deze bijeenkomst is gesproken met Johan Busger op Vollenbroek van Stichting Natuur in de Graafschap over de situering van de beoogde poel binnen het gebied. Naar aanleiding van dit overleg is de inrichtingstekening enigszins aangepast en is de poel een klein stuk naar het zuiden geschoven. De toelichting is hierop aangepast in de zin dat de inrichtingsschets in paragraaf 2.2.1 is vernieuwd en de tekst in paragraaf 2.2.2 miniem is bijgesteld. De oude inrichtingstekening is in Bijlage 1 bij de regels eveneens vervangen door de aangepaste versie. Verder heeft deze kleine aanpassing geen inhoudelijke gevolgen voor dit bestemmingsplan.