direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Valkstraat 11
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0252.OVbpValkstraat11-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

Op het perceel Valkstraat 11 in Overasselt is een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf (plantenteelt in kassen) gevestigd. De eigenaar heeft de wens de kassen die op het perceel staan te slopen. In het kader van de Ruimte-voor-ruimte regeling is het mogelijk de kassen te slopen en hiervoor nieuwe wooneenheden te realiseren. Op deze manier wordt voorkomen dat de kassen na verloop van tijd in verval raken, wat niet ten goede zou komen aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Daarnaast biedt het RvR-beleid de mogelijkheid de financiële haalbaarheid van de sloop van de kassen te garanderen.

Op het perceel staan, naast de kassen, een bedrijfswoning en twee bedrijfsgebouwen. De bedrijfswoning wordt een burgerwoning en ter hoogte van het gebouw aan het Duisterstraatje wordt een nieuw woongebouw gerealiseerd. Dit gebouw is groot genoeg om ten hoogste drie woningen in te realiseren. De ontwikkeling gaat verder gepaard met een kwaliteitsslag voor het landschap. De inrichting van het perceel zal aansluiten bij de omgeving.

Nieuwe woningen op deze locatie zijn echter strijdig met het geldende bestemmingsplan. In het kader van de Ruimte-voor-ruimte regeling is in het huidige bestemmingsplan wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij het wenselijk is om medewerking te verlenen in bij functieveranderingen van glastuinbouw naar wonen. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in de gemeente Heumen aan de oostzijde van de kern Overasselt. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.OVbpValkstraat11-VA01_0002.jpg"  
bron: Google Maps  

1.3 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een wijzigingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het wijzigingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Deze regels zijn ontleend aan het moederplan, het bestemmingsplan waarin de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in casu het bestemmingsplan "Buitengebied Heumen 2009". Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het wijzigingsplan. Een wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting is opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het wijzigingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Landschap

Het gebied rond het plangebied kan als het ware worden opgedeeld in vier delen. Aan de westzijde van het plangebied ligt de kern Overasselt. Dit is een traditioneel woon- en voorzieningengebied met een dorps karakter. Het plangebied ligt in de dorpsrand. Deze dorpsrand wordt gekenmerkt door meer verspreide bebouwing in een groene setting. In deze randzone liggen vrijstaande woningen, agrarische bebouwing en functies als de hervormde kerk en landgoed de Zomp. Dit gebied heeft een meer besloten karakter dan het gebied oostelijk hiervan. Ten oosten van het plangebied begint het open landelijk gebied met agrarische bebouwing. Dit gebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de uiterwaarden van de Maas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.OVbpValkstraat11-VA01_0003.png" Topografische kaart (2000)

Entreezone

De Valkstraat en directe omgeving vormen het beeld van de entreezone. Het beeld van de entreezone wordt bepaald door bospercelen afgewisseld door open landschap en tuinen van boerderijen en verspreid gelegen woningen. Aan de zuidzijde van de entree, direct tegenover het plangebied, liggen de bosschages van landgoed "De Zomp". Ten zuidwesten van het plangebied splitst de Valkstraat in de Zilverbergweg en de Hoogstraat. Hier begint de dorpskern. Tussen de dorpskern en het plangebied ligt een kleinschalig weidegebied met een doorzicht van de Valkstraat naar de Garstkampsestraat. In dit groene gebied ligt de hervormde kerk.

Plangebied

Het plangebied bestaat uit agrarische weidegrond, bedrijfsbebouwing/schuur, kassen en een bedrijfswoning. Qua beplanting vallen de hoge populieren langs het perceel op, die verder niet in de nabijheid te vinden zijn en eigenlijk minder goed in het landschap passen (geen streekeigen beplanting). Het voorterrein van de woning grenzend aan de Valkstraat is deels ingericht als tuin en een deel als boomgaard.

2.2 Toekomstige situatie

Ten grondslag aan dit bestemmingsplan ligt een ontwerpvisie voor de percelen tussen de Valkstraat en de Garstkampsestraat (jan. 2012). Hierbij is gekeken op welke manier dit gebied een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van de dorpsrandzone. De richtlijnen in deze visie worden voor onderhavig gebied ook grotendeels gehanteerd. Dit komt tot uitdrukking in de landschappelijke inpassing, de architectuur en de inrichting van de percelen door aan te sluiten op het karakter van de omgeving. Voorliggend plan heeft betrekking op een deel van de visie, dit deel is uitgewerkt in de navolgende schetsplan.

Het doel van dit plan is sloop van de bestaande kassen, een bedrijfsgebouw (ten oosten van de voormalige bedrijfswoning) en sanering van het overtollige verharding en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het perceel Valkstraat 11. Hiervoor in de plaats wordt één woongebouw met maximaal drie wooneenheden gerealiseerd ter hoogte van het bestaande bedrijfsgebouw/schuur dat aan de oostzijde van het perceel ligt. Het is ook mogelijk om alleen een vrijstaande woning te realiseren. Het woongebouw heeft een maximale inhoud van 1.200 m3 en de vrijstaande woning maximaal 800 m3. In de tekening is uitgegaan van een woongebouw met twee wooneenheden, echter uitgaande van de wijzigingsregels zijn er maximaal drie wooneenheden toegestaan. Zo is het dan ook in voorliggend wijzigingsplan opgenomen. De bestaande boerderij (voormalige bedrijfswoning) wordt een burgerwoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.OVbpValkstraat11-VA01_0004.jpg"

  Schetsplan met nieuw woongebouw en landschappelijke inpassing. (Buro SRO 28-07-2014)

2.3 Beeldkwaliteiteisen

Aan de ontwikkeling worden eisen gesteld aan de landschappelijke inpassing, architectuur en inrichting van de percelen. Het schetsplan in de vorige paragraaf geeft de gestelde kwaliteitseisen weer met daarbij een inrichtingssuggestie van een mogelijke uitvoering.

De architectonische richtlijnen zijn voorwaarden vanuit welstandsoogpunt. In dit bestemmingsplan zijn de architectonische voorwaarden opgenomen in de bouwregels voor 'Wonen' (artikel 4.2.6). De grondslag waaraan deze regels zijn ontleend is artikel 12 van de woningwet.

De richtlijnen met betrekking tot de landschappelijke inpassing en inrichting van de percelen zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 4.4.2. Deze richtlijnen zullen worden getoetst middels een landschapsinrichtingsplan dat onderdeel is van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning(en).

2.3.1 Landschappelijke inpassing

De eisen met betrekking tot de landschappelijke inpassing zijn:

  • Het gebied wordt ingericht met een mozaïek van besloten en open percelen;
  • Direct rond de woningen liggen besloten huiskavels (voor- en achtertuin), boomgaarden en moestuinen. Aansluitend zijn open weiden gelegen waardoor doorzichten ontstaan;
  • De landschappelijke inrichting bestaat uit: bomen op het erf, gebiedseigen hagen (bijv. Prunus spinosa, Vlier, Meidoorn, wilde kardinaalsmuts, hondsroos, bosroos, gelderse roos), moestuin, hoogstam boomgaarden en bloemenweide en/of kruidenrijke akker.
2.3.2 Architectuur

De eisen met betrekking tot de architectuur gelden alleen bij de nieuw te realiseren bebouwing.

  • Het hoofdgebouw heeft de vorm van een streekeigen T-boerderij of langgevelboerderij;
  • De T-boerderij is opgebouwd uit een voorhuis, dat bestaat uit 1,5-2 lagen met een kap en een achterhuis dat uit 1 laag met een kap bestaat;
  • Een langgevelboerderij heeft 1-1,5 laag met een kap;
  • De boerderij heeft een grote kap, waarbij een (samengesteld) zadeldak of schilddak wordt toegepast;
  • Bijgebouwen liggen vrij ten opzichte van het hoofdgebouw en liggen achter de voorgevelrooilijn;
  • De bijgebouwen hebben één laag met kap;
  • Qua materiaalgebruik voor de gevels wordt gewerkt met licht stucwerk, baksteen in donkerrrode, lichtbruine tinten of hout;
  • Het materiaalgebruik van de kap bestaat uit gebakken antracietkleurige pan en/ of riet.
2.3.3 Inrichting van de percelen
  • De boerderij en bijgebouwen zijn geclusterd rond een erf;
  • Het erf is opgedeeld in een formeel erf met woning en bijgebouwen en een aangrenzend achtererf met een informeler karakter;
  • Het erf heeft een landelijke uitstraling bijvoorbeeld door de aanwezigheid van een moestuin, boomgaard of dierenweide;
  • De erfscheidingen zijn uitgevoerd als brede hagen;
  • Parkeren gebeurd op eigen erf evt. in één bijgebouw.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Planspecifiek

De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen en bestaat uit drie 'stappen' die doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

De ladder moet worden toegepast bij verbindende ruimtelijke plannen. “Ruimte voor ruimte” regelingen maken geen extra stedelijke ontwikkeling mogelijk, maar reduceren bebouwing of verplaatsen die. Toepassing van de ladder is dan niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Gelderland

Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005. Een streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van een structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken. De provincie heeft het Streekplan vertaald in de Ruimtelijke verordening Gelderland waarin de doelstellingen van het streekplan zijn opgenomen in concrete regels.

3.2.2 Ruimtelijke verordening Gelderland

De Ruimtelijke verordening Gelderland is een uitwerking van de algemene regels die de provincie heeft opgesteld op basis van het Streekplan/Structuurvisie. In december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Met de RVG stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De regelingen in de RVG zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan 2005), streekplanuitwerkingen en –herzieningen. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn onder andere verstedelijking, wonen, waardevolle landschappen en EHS. Van belang is dat ruimtelijke plannen waarbij een provinciaal belang in het geding is, de voorziene ruimtelijke ontwikkeling niet in strijd is met dit provinciaal belang.

Planspecifiek

Het onderdeel van de verordening dat betrekking heeft op het plangebied is 'zoekzone landschappelijke versterking'. Het plangebied ligt buiten de waardevolle landschappen, Ecologische Hoofdstructuur of andere beschermingswaardige gebieden. Ten aanzien van de zoekzone staan de regels van de RVG nieuwe woonbebouwing binnen de zoekzone toe. Een van deze voorwaarden gaat over de functieverandering naar een niet-agrarische functie. Hierbij is de strekking dat, zoals de naam van de zoekzone al aangeeft, er wel sprake moet zijn van een versterking van de kwaliteiten van het landschap. In onderhavig plan wordt de kwaliteitswinst gehaald uit het reduceren van de bouwmogelijkheden, slopen van bebouwing, saneren van verharding en daarbij het aanleggen van groen. Hiervoor in de plaats komt geen extra bebouwing, maar wordt een nieuw woongebouw gerealiseerd of wordt de bestaande bedrijfsbebouwing omgebouwd ten behoeve van een woonfunctie. Ten aanzien van het aspect ‘Wonen’ moet de ontwikkeling passen binnen het Kwalitatief Woonprogramma (zie paragraaf 3.2.4).

3.2.3 Omgevingsvisie en -verordening

De omgevingsverordening is op 14 januari 2014 door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld en de Omgevingsvisie is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De verordening is nog niet bindend maar is voor de toekomst wel leidend met betrekking tot het te voeren beleid. De omgevingsvisie en verordening vervangen het Streekplan en de provinciale verordening Gelderland. Met de Omgevingsverordening worden de onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor de provincie verantwoordelijk is juridisch geborgd. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De visie en verordening bestaan uit verschillende onderdelen, die grotendeels overeen komen met de thema’s in de huidige provinciale verordening.

Planspecifiek

Met betrekking tot het plangebied is het gebied niet aangemerkt als beschermingswaardig gebied. Het enige aspect dat betrekking heeft op het project is het thema Wonen Stadsregio. Hierin wordt beschreven dat woningbouwplannen in overeenstemming moeten zijn met het Kwalitatief Woonprogramma, zie hiervoor onder paragraaf 3.2.4.

3.2.4 Kwalitatief woonprogramma 2010-2019

Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 januari 2010 het nieuwe Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio’s in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio’s, de gemeenten en de woningcorporaties. Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt.

In de praktijk betekent dit dat voornamelijk goedkopere woningen moeten worden gebouwd, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Dit omdat daar de grootste vraag naar is. Er blijft evenwel ook vraag naar andere woontypen en -milieus.

Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten de stad of het dorp (zoals VINEX-locaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Er wordt bovendien rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen. Verder zijn afspraken over de verhouding koop-huur woningen. Voor het eerst zijn in het KWP3 afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen voor de komende drie jaar. Dit heeft te maken met de grote problemen waar de bouw op dit moment mee kampt. De provincie biedt de gemeenten ondersteuning in het maken van die keuzes, om met het oog op de toekomst te kunnen blijven bouwen. In deze tijd van recessie moeten gemeenten immers keuzes maken en prioriteiten stellen. Het is een onmogelijke opgave om alle bouwplannen uit te kunnen voeren.

De gemeente Heumen valt onder de regio Arnhem-Nijmegen. Woningbouwplannen dienen zich te conformeren met het opgestelde afsprakenkader. De provincie, de gemeenten en de woningcorporaties hebben de afspraak gemaakt dat in de periode 2010 - 2019 in de regio 33.800 woningen netto worden toegevoegd.

Planspecifiek

Het project richt zich op de lokale behoefte en voegt maximaal drie woningen toe ten gevolge van het saneren van een bedrijfslocatie. Het toevoegen van drie woningen heeft een dusdanig geringe invloed op de regionale behoefte dat het goed verenigbaar is met het kwaliteitsprogramma.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Heumen 2025

De samenleving is aan zet. Dat is het motto van de gemeente Heumen. Dat geldt ook voor deze voorliggende 'Structuurvisie Heumen 2025' waarin de visie op het ruimtelijk beleid tot 2025 is neergelegd. Het is een nieuwe structuurvisie die van toepassing is op het gehele grondgebied van de gemeente Heumen.

De structuurvisie geeft een beeld hoe de gemeente zich in de toekomst (tot 2025), ruimtelijk denkt te ontwikkelen. Het geeft het kader aan waarbinnen deze ontwikkeling plaats dient te vinden. Een bestemmingsplan geeft gebruiks- en bouwregels aan die voor de burger direct bindend zijn. Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen vormt de structuurvisie een belangrijk kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.OVbpValkstraat11-VA01_0005.png"

Uitsnede Structuurvisie Heumen 2025 ter hoogte van het plangebied

Planspecifiek

Het plangebied is aangegeven als gebied 'Oeverwallen'. Het gebied van de oeverwallen is gelegen tussen de dorpen Heumen en Nederasselt en grenst in het noorden aan het open kommengebied en het Heumensbos en in het zuiden aan de Maasdijk. Het is een overwegend agrarisch gebied waarin een aantal buurtschappen ligt. Het is nog een vrij oorspronkelijk landschap met verspreide (historische) bebouwing en een dooradering met (historische) landschapsstructuren. In het gebied zijn nog de percelen of overblijfselen van vroegere kastelen en burchten te vinden.

Ter plaatse van het plangebied is de aanduiding 'De dorpsranden' opgenomen. In de dorpsranden zijn functies die een relatie hebben met het buitengebied en/of het dorp toegestaan. In bestaande bebouwing zijn functiewijzigingen mogelijk in lijn met de structuurvisie. Ook zijn juist hier activiteiten verbonden aan de verbreding van de landbouw mogelijk. Incidenteel en op een kleine schaal is nieuwvestiging in het gebied mogelijk van bovengenoemde functies en nieuwe woningbouw in het kader van de rood voor rood regeling. Nieuwe ontwikkelingen in het gebied moeten echter wel bijdragen aan de landschappelijke structuur van het gebied en het landschappelijk verbinden van dorp en buitengebied met elkaar; eventuele wijzigingen aan bebouwing en perceelsinrichting, alsmede nieuwe bebouwing en nieuwe inrichtingen, zijn van hoge ruimtelijke, architectonische en landschappelijke kwaliteit.

Verder gelden de dorpsranden als gebied met ruimte voor waterberging.

Dit plan voorziet in nieuwbouw van woningen door middel van de ruimte-voor-ruimte regeling. Hier is in de structuurvisie rekening gehouden. Expliciet ter plaatse van het perceel Valkstraat 11 is daarom de aanduiding 'De Dorpsranden' opgenomen. In combinatie met een verdere ontwikkeling ten noorden van het plangebied kan hier een kwaliteitsslag plaatsvinden door de sloop van de bestaande kassen en het bedrijfsgebouw en het herinrichtingen van het perceel. Het plan is om die reden in lijn met de structuurvisie.

3.3.2 Dorpsplan Overasselt

In juni 2009 is het Dorpsplan Overasselt definitief geworden. Dit plan is door een aantal inwoners van Overasselt, samen met het Dorpsplatform, opgesteld. Doel van het dorpsplan is het verbeteren van de leefbaarheid van het dorp. In de dorpsvisies zijn voor verschillende functies en ruimtelijke thema’s aanbevelingen gedaan.

Voor de ontwikkelingen van de dorpsrandzone zijn vooral de recreatieve aanbevelingen van belang. In het dorpsplan wordt op dat vlak de aanbeveling gedaan om de ligging aan de Maas en de Overasseltsche vennen te benadrukken. Uitbreiding en verbetering van de fiets- en wandelroutes tussen dorp, Maas en het Broek zijn gewenst.

Wat met name gemist wordt zijn wandelverbindingen van de Maas via het Broek naar de Overasseltsche Vennen. Wandelaars kunnen wel langs de Kasteelsestraat lopen of via de Garstkampse -en IJkelaarstraat maar dat zijn geen ontspannen wandelsituaties. Beter zou het zijn dat er een wandelpad door of langs weilanden door het Broek naar de Overasseltsche Vennen, bijvoorbeeld via Worsum en Gaasselsedam, zou lopen.

Behoud van het dorpse karakter is belangrijk. Dit betekent “behoud van kleinschaligheid, ruime kavels voor nieuwe woningen, keuze van woningtypen die aansluiten bij het huidige dorpse karakter en veel openbaar groen." Dorps wonen kenmerkt zich dus door ruimte, kleinschaligheid (10-20 woningen per ha) veel openbaar groen, afwisseling in woningtypen, laagbouw en geborgenheid.

Planspecifiek

Het verwijderen van bedrijfsbebouwing (waaronder de kassen) in het gebied dat is aangemerkt als dorpsrandzone komt ten goede aan de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Heumen 2009’ vigerend. In dit plan heeft de bestaande kwekerij aan de Valkstraat de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf. Omdat ter plaatse de aanduiding 'kas' is opgenomen, mag op deze locatie een volledig kassenbedrijf worden uitgeoefend. Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachting 1' van toepassing. Gronden met deze dubbelbestemming zijn gewaardeerd als gronden met een hoge vindkans op archeologische relicten. Het bestemmingsplan geeft aan dat wanneer in de grond geroerd wordt, vooraf archeologisch onderzoek gedaan moet zijn.

Het bedrijf aan de Valkstraat heeft voldoende uitbreidingsmogelijkheden om een levensvatbaar bedrijf voort te zetten. Het huidige oppervlak aan kassen van circa 2.500 m2 en kan worden uitgebreid met nog eens een oppervlak van 3.500 m2 tot een totaal van 6.000 m2.

In het bestemmingsplan buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (art. 3.6.6) om na beëindiging van de glastuinbouw het agrarisch bouwvlak om te zetten in de bestemming 'Wonen' en/of 'Bedrijf'. Deze bevoegdheid is een uitvloeisel van de ruimte-voor-ruimteregeling. De wijziging is mogelijk onder de volgende voorwaarden:

  • bij sloop van minimaal 2.500 m2 mag één woning gerealiseerd worden met een maximale inhoud van 800 m3 of een woongebouw met een inhoud van ten hoogste 1.200 m3 en maximaal 3 wooneenheden.
  • aanleg landschappelijke beplanting of een bijdrage aan het realiseren van een deel van de EHS.
  • de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige verkeerstoename;
  • parkeren moet op eigen terrein gebeuren
  • omliggende functies mogen niet in onevenredige mate worden geschaad in hun ontwikkelingsmogelijkheden alsmede in eventuele belangen.

Onderhavig plan maakt gebruik van deze wijzigingsbevoegdheid en voldoet aan deze voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.OVbpValkstraat11-VA01_0006.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Heumen 2009. Het plangebied is rood omcirkeld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een plan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een wijzigingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Bij functiewijziging van gronden en bebouwing dient de bodemkwaliteit onderzocht te worden. Om te bepalen of de grond geschikt is, wordt in eerste instantie gekeken naar functies die hier verleden werden uitgeoefend. Dit plan betreft het realiseren van een woongebouw ter hoogte van de bestaande bedrijfsgebouw. Dit bedrijfsgebouw is in gebruik geweest als kantineruimte en heeft momenteel qua gebruik een verblijfsrecreatieve nevenbestemming (met vergunning). Dit zijn geen bodembelastende activiteiten. In het plangebied is verder geen vervuiling bekend. Hierdoor is te verwachten dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Ten behoeve van de nieuwbouw van de woningen komt bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen de bodemkwaliteit ook aan bod. Op dat moment zal een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd zijn en ingediend worden. Deze zal dan onderdeel uit gaan maken van de te verlenen omgevingsvergunning.

4.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Het aantal nieuw te bouwen woningen dat voorzien wordt in dit plan blijft ver beneden de richtlijn om nader onderzoek te doen naar luchtkwaliteit. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

De luchtkwaliteit ter plaatse hoeft niet onderzocht te worden. Ingevolge de wet zijn onderzoekzones voor luchtkwaliteit aangewezen. De zones liggen rondom hoofdverbindingen zoals Rijks- en provinciale wegen. In de nabijheid van het plangebied ligt de provinciale weg N846. De onderzoekzones voor luchtkwaliteit ligt op 50 meter aan weerszijden vanaf de rand van een provinciale weg. De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt (nieuwbouw van twee woning op de plek van het huidige bedrijfsgebouw) ligt op een afstand van 85 meter. Nader onderzoek met betrekking tot het aspect 'lucht' is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.OVbpValkstraat11-VA01_0007.jpg"

Afstand van de rand van de provinciale weg N846 tot de dichtstbijzijnde gevel van de nieuw te realiseren woning in het bestaande bijgebouw

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

  • 1. industrielawaai.
    Er is geen industrie aanwezig in of in de nabije omgeving van het plangebied
  • 2. spoorweglawaai
    er is geen spoorwegverbinding in het plangebied of in de nabije omgeving
  • 3. wegverkeerslawaai.

De mate waarin het wegverkeerslawaai, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de omgeving van het plangebied liggen twee wegen. Ten eerste ligt ten oosten van het plangebied het Duisterstraatje. Dit straatje is een zandweg en wat betreft geluidsproductie niet relevant. Op 85 meter ten zuiden van de plek waar de nieuw woningen zijn geprojecteerd (de plek waar nu het bedrijfsgebouw staat) ligt de provinciale weg N846. Halverwege de afstand tussen de weg en de nieuw geplande woningen ligt diverse bebouwing. Zo ligt op het perceel zelf ten zuidwesten van de nieuw geplande woningen de bestaande bedrijfswoning Valkstraat 11 met bijbehorende gebouwen. Ten zuidoosten van de nieuw geplande woningen ligt de woning Valkstraat 13 met bijbehorende gebouwen. Al deze bebouwing zorgt voor een geluidsreductie naar de nieuw te bouwen woningen. De N846 ligt daarnaast binnen de bebouwde kom van Overasselt waar een maximum snelheid van 50 km/u is toegestaan.

Door de lage snelheid, de afstand tot de provinciale weg en de tussenliggende bebouwing van Valkstraat 11 en 13 wordt gesteld dat er geen sprake is van een te hoge belasting op de gevel van de nieuw geplande woningen. Het plan is wat betreft het aspect 'geluid' ruimtelijk inpasbaar.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

Geurgevoelig object gelegen in:   Max. toegestane geurbelasting:  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3  
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebieden binnen de bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebieden buiten de bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

Binnen een afstand van 260 meter ligt ten noorden van het plangebied de Garstkampsestraat waar een varkenshouderij is gevestigd. De woningen die dit plan mogelijk maakt is echter niet de maatgevende woning voor dit bedrijf. Er ligt namelijk reeds een woning op een afstand van 40 meter tot dit agrarische bedrijf. Deze bestaande woning is maatgevend voor de ontwikkeling van het bedrijf.

Het agrarische bedrijf aan de Garstkampsestraat is het enige in werking zijnde agrarische bedrijf in de omgeving. Dit plan vormt geen belemmering voor de bedrijfsvoering van het bedrijf, noch zal gezien de ruime afstand tot het plangebied het aspect 'geur' gevolgen hebben voor dit plan (zie hiervoor onder 4.1.5)

4.1.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van een woongebouw met maximaal drie wooneenheden of een één vrijstaande woning. In de directe omgeving zijn geen (niet-agrarische) bedrijven gevestigd. Ten noordwesten van het plangebied ligt wel een als 'Agrarisch' bestemd bedrijf, waar varkens worden gehouden. Dit agrarische bedrijf ligt op een afstand van ca. 260 meter. Ingevolge de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" dient een minimale afstand van 200 meter tot een varkenshouderij in acht te worden genomen om geen hinder te ondervinden van: geur, geluid, stof en/of veiligheid. De afstand van de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt tot het bedrijf is ca. 260 meter en is daarmee ruim voldoende.

Daarnaast ligt op 185 meter ten oosten van het plangebied nog een als zodanig bestemd agrarisch bedrijf. Deze inrichting is echter niet meer in bedrijf en kan voor dit plan buiten beschouwing worden gelaten.

Dit plan is uitvoerbaar in het kader van milieuzonering.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid waterschap Rivierenland

Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 Werken aan een veilig en schoon Rivierenland bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

Voor dit plan is de (digitale) watertoets uitgevoerd. Hieronder is samengevat wat het effect is van de planontwikkeling op de waterhuishouding ter plaatse van het plangebied.

In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen. Aangezien het gebied in de nabijheid van de Maas ligt kan er kwel optreden, voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In de huidige situatie is hier al rekening mee gehouden en is er geen sprake van overlast.

Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 1500 m² in het landelijk gebied. Het verhard oppervlakte neemt zelfs fors af. Het plan heeft een gering effect op de waterhuishouding en wordt hydrologisch als niet relevant gezien. Er is geen compenserende waterberging nodig.

Aan de westzijde van het plangebied is een A-watergang gelegen. Hier dient in ieder geval een obstakelvrije zone aanwezig te zijn in verband met het onderhoud van de watergang. Hier zijn geen ingrepen voorzien. Verder liggen er geen beschermingswaardige watergangen.

Het plan is met betrekking tot het aspect 'water' uitvoerbaar.

4.3 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied is ontsloten aan de Valkstraat. De bestaande bedrijfswoning blijft op deze weg aangesloten. De nieuwe woningen zullen worden ontsloten aan het Duisterstraatje ten oosten van het plangebied. Op dit moment is het perceel reeds ontsloten aan dit straatje. Van deze ontsluiting zal voor het nieuwe plan gebruik gemaakt worden

Op onderstaande foto is de huidige woning en de huidige ontsluiting aan de Valkstraat te zien. De maximum snelheid van de Valkstraat is hier 50 km per uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.OVbpValkstraat11-VA01_0008.jpg"

Bron: Google Maps

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.OVbpValkstraat11-VA01_0009.jpg"

Bron: Google Maps

Op bovenstaande foto is het bedrijf te zien, en het bijgebouw waar het woongebouw is beoogd. Hier is te zien dat er reeds een oprit aanwezig is. De verkeersgeneratie die dit plan oproept is geen probleem voor het Duisterstraatje, ongeacht de breedte van dit straatje. Het aantal vervoersbewegingen zal ten opzichte van de voormalige bedrijfsactiviteiten afnemen. Het Duisterstraatje wordt zeer extensief gebruikt en heeft geen functie anders dan het ontsluiten van de percelen die aan deze weg liggen. De maximum snelheid van het Duisterstraatje is 60 km per uur.

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. De gemeente Heumen sluit qua parkeernormering aan bij de publicatie 182 ‘Parkeerkencijfers – Basis voor parkeernormering’ van het CROW. De gemeente Heumen is ‘niet stedelijk’ en het plangebied is gelegen in de ‘rest bebouwde kom’. Dit betekent dat de parkeerbehoefte als volgt is:

  • Woning midden: 1,8 -1,9 pp per woning;
  • Woning duur: 2,0 - 2,2 pp per woning.

Uitgaande van het schetsplan en op grond van de parkeernorm moeten 4 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hiervoor is ruimte op het terrein aanwezig.

Het aspect 'verkeer en parkeren' is voldoende geborgd in de uitvoering van het project.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.


Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.OVbpValkstraat11-VA01_0010.jpg"

Onderhavig plan maakt de nieuwbouw van drie woningen ter plaatse van een bestaand bedrijfsgebouw mogelijk en bestemd de voormalige agrarische bedrijfswoning tot burgerwoning. De overige bestaande bebouwing (kassen en een bijgebouw) op het perceel wordt gesloopt. Er wordt geen hoogopgaande begroeiing verwijderd. De te amoveren bebouwing is tot op heden nog in gebruik en er is in het plangebied geen open water dat gedempt zal worden.

Gezien bovenstaande is het niet aannemelijk dat er beschermde soorten aanwezig zijn. Enerzijds omdat er teveel menselijke activiteiten zijn. Anderzijds omdat kans op aanwezige soorten niet heel groot is, omdat in de omgeving geen natuur van waarde aanwezig is. Vanwege klimatologische omstandigheden en constructiewijze van kassen zijn in principe dergelijke ruimtes niet geschikt voor nestmogelijkheden voor vogelsoorten. Ook voor vleermuizen biedt dergelijke glazen constructies geen potentiële verblijfsplek.

Dit laat onverlet dat er wel beschermde soorten aanwezig kunnen zijn. Sloop van de gebouwen is evenwel ook vandaag al mogelijk, dus zonder een wijziging van het bestemmingsplan. Dit (mogelijke) ecologische effect raakt daarmee niet aan de uitvoerbaarheidsvraag van dit project. Bij het slopen dient het bepaalde in de Flora- en faunawet gevolgd te worden. Denk aan het volgen van bepaalde uitvoeringsprotocollen als ook, indien nodig, het mitigeren van bepaalde effecten.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is daarmee aangetoond.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk ruimtelijk plan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het plan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Het rapport 'Actualisatie archeologische waarden- en verwachtingskaart en cultuurhistorische waardenkaart' van de gemeente Heumen vormt de basis voor te ontwikkelen beleid op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Het rapport bevat een actualisatie van de archeologische waarden- en verwachtingskaart van 2006. Sinds 2006 zijn 29 nieuwe vindplaatsen opgeleverd. Deze zijn op de herziene kaart vermeld. Verder is aan het historische bewoningslint langs de Hatertseweg en bij Molenhoek een hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten toegekend.

Cultuurhistorie

Het plangebied wordt ingevolge de cultuurhistorische waarderingskaart als 'middelmatig' beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.OVbpValkstraat11-VA01_0011.jpg"

Uitsnede Culturele waarderingskaart. Het plangebied is rood omcirkeld

De kaart gaat uit van de cultuurlandschappelijke waarden in de gemeente Heumen en geeft aan waar welke gronden belangrijke landschapskenmerken hebben. Het beleid is gericht op op behouden en inpassen waar het moet en stimuleren en verbeteren waar het kan. Bij het schetsontwerp is een analyse uitgevoerd naar het landschap ter plaatse. De waarden ter plaatse zijn meegenomen in het ontwerp.

Archeologie

Ingevolge de archeologische waarden- en verwachtingskaart wordt het plangebied aangemerkt als een gebied met een hoge verwachtingswaarde. Archeologische relicten die hier mogelijk in de grond zitten zijn waarschijnlijk goed geconserveerd. Archeologische relicten kunnen al aangetroffen worden op 0,50 meter onder maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.OVbpValkstraat11-VA01_0012.jpg" Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingskaart

Dit heeft tot gevolg dat in dit wijzigingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' op het plangebied van toepassing wordt verklaard. Dit houdt in dat bij een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen of het aanleggen van een (bouw)werk groter dan 500 m2 een archeologisch rapport moet worden overlegd.

Het schetsplan gaat uit van een hoofdgebouw van circa 350 m2. Daarnaast is er per wooneenheid een bijgebouw toegestaan van 50 m2. In het schetsplan is rekening gehouden met twee wooneenheden wat totaal resulteert in circa 450 m2 aan bebouwing. Aanvullend archeologisch onderzoek is vooralsnog dan ook niet nodig. De dubbelbestemming en bijbehorende regeling blijft van toepassing. Indien bij de omgevingsvergunning aanvraag het (bouw)werk een oppervlakte groter dan 500 m2 heeft, dan dient, voordat vergunning wordt verleend, een goedgekeurd archeologisch rapport te worden overlegd.

Dit plan is uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Voor dit plan is via een overeenkomst zeker gesteld dat de plankosten, waaronder mogelijke planschade, voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid zeker gesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor dit wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). Het plan sluit aan bij de regels van het moederplan "Buitengebied Heumen 2009".

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het plan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk ruimtelijk wijzigingsplan);
  • Bouwregels (planafhankelijk);
  • Nadere eisen (planafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (planafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (planafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (planafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (planafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch met waarden - Landschap waarbij de functie agrarisch gebruik wordt neergelegd;
  • Wonen waarbij de functie wonen wordt neergelegd, waarbij het nieuwe woongebouw specifiek is aangeduid waar maximaal 3 wooneenheden zijn toegestaan;
  • Waarde - Archeologische verwachting 1 waardoor eventuele archeologische relicten in de bodem beschermd worden.

De regels komen overeen met de regels van het Bestemmingsplan Buitengebied Heumen 2009. Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Het ontwerpplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door het College van burgemeester en wethouders wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het plan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het plan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Dit wijzigingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de inspectie en niet aan de provincie omdat er geen sprake is van een bovenlokaal belang.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan en het ontwerpvaststellingsbesluit hebben vanaf donderdag 25 september 2014 tot en met woensdag 5 november 2014 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen op het plan binnengekomen en is op 18 november door B&W vastgesteld.