direct naar inhoud van Regels
Plan: Valkstraat 11
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0252.OVbpValkstraat11-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verder verstaan onder:

1.1 plan

het wijzigingsplan Valkstraat 11 met identificatienummer NL.IMRO.0252.OVbpValkstraat11-VA01 van de gemeente Heumen;

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;

1.3 verbeelding

de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit wijzigingsplan;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroepsmatige activiteiten

het uitoefenen van een beroep of bedrijf door de bewo(o)n(st)er van de woning op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, alsmede het beroepsmatig verlenen van diensten op deze gebieden dan wel het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een glastuinbouwbedrijf;

1.8 afwijking van de bouwregels en/of gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.9 archeologische verwachting

een gebied waar naar verwachting relatief veel terreinen voorkomen met archeologische waarden;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bed & breakfast

een inpandige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit;

1.12 beeldkwaliteit

waardering en herkenning van alle visuele waarnemingen vanaf een bepaalde locatie;

1.13 beeldkwaliteitsplan(nen)

geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten opgenomen in een als zodanig door de raad vastgesteld beeldkwaliteitplan(nen) als onderdeel onlosmakelijk verbonden met dit bestemmingsplan;

1.14 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor, ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald;

1.15 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt is en een gebruikseenheid vormt en dienstbaar is aan een woning, een stacaravan of een recreatiewoning;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.26 dagrecreatie

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen;

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;

1.29 erf

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.30 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.31 extensief recreatief medegebruik

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden, zwem- en vislocaties;

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 glastuinbouw

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gericht op het telen van tuinbouwgewassen, waarbij de productie (nagenoeg) volledig plaatsvindt in kassen;

1.34 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;

1.35 kwetsbaar object

een object waarvoor, ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald;

1.36 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.37 omgevingsvergunning

de kwaliteiten van de omgeving voor zover deze van invloed zijn op kernkwaliteiten;

1.38 omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.39 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.40 overkapping

een bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden;

1.41 paardenbak

een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het rijden op paarden;

1.42 peil

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse;

1.43 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.44 recreatiewoning

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.45 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.46 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.47 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.48 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening;

1.49 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.50 woongebouw

een gebouw bestemd voor meerdere woningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5

Voor de berekening van de inhoud van een bouwwerk wordt tevens meegeteld ruimte die door vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken is omsloten, maar niet door middel van een dak is afgesloten. De inhoud van deze ruimte wordt gemeten tussen de bovenzijde van de vloer, de binnenzijde van de wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken en de projectie van het dak, waarbij de hoogte van deze projectie wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde hoogte van de vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken.

2.6

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

2.7

Daar waar twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. (glas)tuinbouw, fruit- en bomenteelt niet is toegestaan op een afstand van minder dan 50 m van burgerwoningen;
    • 2. de agrarische bebouwing steeds in één laag mag worden gebruikt ten behoeve van het houden van dieren;
  • b. behoud en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. kamperen bij de boer;
  • e. voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak en de bestaande nutsvoorzieningen.

3.1 bestemmingsomschrijving
3.1.1 bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en overige gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

3.1.2 bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bouwhoogte van naar de openbare weg gekeerde erf- en terreinafscheidingen maximaal 1 m;
  • b. bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m.
3.2 afwijking van de bouwregels
3.2.1 schuilgelegenheden, melkstallen en veldschuren

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 onder a voor het bouwen van schuilgelegenheden, melkstallen en veldschuren, mits:

  • a. advies is verkregen van een onafhankelijke instantie op het gebied van agrarische bedrijfsvoering inzake de noodzakelijkheid voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van schuilgelegenheden, melkstallen en veldschuren buiten het bouwvlak per bedrijf maximaal 30 m2 bedraagt;
  • c. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
3.2.2 sleufsilo's

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 onder e voor het bouwen van sleufsilo's, mits:

  • a. advies is verkregen van een onafhankelijke instantie op het gebied van agrarische bedrijfsvoering inzake de noodzakelijkheid voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • c. de locatie van de sleufsilo aansluit bij het bouwvlak;
  • d. de afstand tot het meest nabijgelegen bos- of natuurgebied of tot de als zodanig bestemde landschappelijke beplanting minimaal 10 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte maximaal 2 m bedraagt;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 750 m2 bedraagt;
  • g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
3.2.3 paardenbakken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 onder e voor het aanleggen van paardenbakken voor hobbymatig gebruik, mits:

  • a. de paardenbak aansluit aan het bouwvlak of de bestemming 'Wonen';
  • b. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden beperkt;
  • d. voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • e. lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken niet worden gebouwd;
  • f. de oppervlakte maximaal 800 m2 bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van de omheining niet meer dan 1,5 m vanaf het maaiveld bedraagt;
  • h. de omheining voldoet aan redelijke eisen van welstand.
3.2.4 erf- en terreinafscheidingen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het oprichten van naar de openbare weg gekeerde erf- en terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1,80 m, mits dit uit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is.

3.3 afwijking van de gebruiksregels
3.3.1 verblijfsrecreatie

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van verblijfsrecreatie met bijbehorende voorzieningen, mits:

  • a. maximaal 25% van de oppervlakte van de op het moment van het nemen van het afwijkingsbesluit bestaande bebouwing tot maximaal 350 m2 hiervoor wordt gebruikt en geen nieuwbouw ten behoeve hiervan plaatsvindt, dan wel in de 5 jaar voorafgaand aan het verzoek heeft plaatsgevonden;
  • b. opslag en stalling in verband met de kleinschalige verblijfsrecreatie uitsluitend inpandig plaatsvindt;
  • c. voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • d. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.3.2 nevenactiviteiten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toelaten van niet-agrarische nevenactiviteiten met bijbehorende voorzieningen, mits:

  • a. het geen milieuhinderlijke bedrijvigheid betreft;
  • b. maximaal 25% van de oppervlakte van de op het moment van het nemen van het afwijkingsbesluit bestaande bebouwing tot maximaal 350 m2 hiervoor wordt gebruikt en geen nieuwbouw ten behoeve hiervan plaatsvindt;
  • c. opslag en stalling in verband met de nevenactiviteiten uitsluitend inpandig plaatsvinden;
  • d. de nevenactiviteiten slechts in één bouwlaag plaatsvinden;
  • e. de nevenactiviteit geen of slechts zeer beperkte verkeersaantrekkende werking van gemotoriseerd verkeer heeft;
  • f. de nevenactiviteit geen (detail)handelsactiviteiten betreft anders dan ter plaatse geproduceerde producten;
  • g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.4 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
3.4.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, verlagen van de bodem of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het vellen en rooien van bomen en ander houtgewas en het verrichten van handelingen, die ernstige beschadiging of de dood van bomen en ander houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid': het op of in de gronden planten van bomen en ander houtgewas.
3.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoetgekomen.

3.4.3

Alvorens te besluiten over de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een deskundige op het gebied van natuur en landschap.

3.4.4

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend als bedoeld in artikel 3.4.1 onder c dient tevens te worden aangetoond dat bewoners en gebruikers van het gebied hiervan geen onevenredige overlast ondervinden.

3.4.5

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak;
  • d. het periodiek vellen van hakhout.

Artikel 4 Wonen

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het bestaande aantal woningen;
  • b. maximaal één woongebouw met maximaal drie nieuwe wooneenheden of één vrijstaande woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – nieuw woongebouw';
  • c. aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten en/of bed & breakfast in hoofd- en bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de gebouwen tot een maximum van 100 m2 mag worden gebruikt;
    • 2. er geen detailhandel wordt uitgeoefend behoudens een beperkte verkoop in het klein van ter plaatse vervaardigde producten en direct in verband met de aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten;
    • 3. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu en de agrarische bedrijfsvoering in de omgeving mag opleveren en geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omgeving;
    • 4. er geen activiteiten mogen plaatsvinden die in de regel worden uitgeoefend op een industrieterrein of bedrijventerrein;
    • 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
    • 6. er geen etalages en vitrines mogen zijn;
    • 7. er gelijktijdig niet meer dan twee medewerkers werkzaam mogen zijn;
    • 8. er geen bedrijfsmateriaal buiten op het perceel opgeslagen mag worden;
    • 9. er geen activiteiten mogen plaatsvinden die vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

4.2 bouwregels
4.2.1

Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goothoogte maximaal 6 m met dien verstande dat bij een langgevelboerderij een maximale goothoogte van 4,5 m is toegestaan;
  • b. bouwhoogte maximaal 10 m;
  • c. inhoud maximaal:
    • 1. woningen in voormalige boerderijen de bestaande inhoud van het totale gebouw;
    • 2. een woongebouw van twee of drie wooneenheden maximaal 1.200 m3;
    • 3. overige woningen maximaal 800 m3 dan wel de bestaande grotere inhoud;
4.2.2

Kelders zijn uitsluitend onder de woning en overige gebouwen toegestaan.

4.2.3

Bijgebouwen en overkappingen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. afstand tot zijgevel van het hoofdgebouw maximaal 15 m;
  • b. afstand tot achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 25 m;
  • c. gebouwd op het zij- en achtererf en minimaal 5 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • d. gezamenlijke oppervlakte maximaal 80 m2;
  • e. goothoogte maximaal 3 m;
  • f. bouwhoogte maximaal 5 m.
4.2.4

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  • a. erf- en perceelsafscheidingen vóór (het verlengde van)
    1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw 1 m;
  • b. erf- en perceelsafscheidingen achter (het verlengde van)
    1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw 2 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m.
4.2.5

Herbouw van een woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.1.

4.2.6 welstand

Ten behoeve van een goede vindbaarheid van de welstandseisen zijn in dit sublid de architectuureisen opgenomen. Deze eisen vinden hun wettelijke grondslag in artikel 12 van de Woningwet. De beoordeling van bouwplannen en toetsing aan deze eisen vindt plaats via het reguliere welstandsspoor. Zie voor meer informatie paragraaf '2.2' van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Nieuwe bebouwing dient te voldoen aan de volgende eisen:

  • a. Het hoofdgebouw heeft de vorm van een streekeigen T-boerderij of langgevelboerderij;
  • b. De T-boerderij is opgebouwd uit een voorhuis, dat bestaat uit 1,5-2 lagen met een kap en een achterhuis dat uit 1 laag met een kap bestaat;
  • c. Een langgevelboerderij heeft 1-1,5 laag met een kap;
  • d. De boerderij heeft een grote kap, waarbij een (samengesteld) zadeldak of schilddak wordt toegepast;
  • e. Bijgebouwen liggen vrij ten opzichte van het hoofdgebouw en liggen achter de voorgevelrooilijn;
  • f. De bijgebouwen hebben één laag met kap;
  • g. Qua materiaalgebruik voor de gevels wordt gewerkt met licht stucwerk, baksteen in donkerrode, lichtbruine tinten of hout;
  • h. Het materiaalgebruik van de kap bestaat uit gebakken antracietkleurige pan en/ of riet.
4.3 afwijken van de bouwregels
4.3.1

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.3 onder d voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen tot maximaal 120 m2 indien de woning op een perceel staat met een oppervlakte groter dan 0,5 ha.

4.3.2 paardenbakken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het aanleggen van paardenbakken voor hobbymatig gebruik, mits:

  • a. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden beperkt;
  • c. voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • d. lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken niet worden gebouwd;
  • e. de oppervlakte maximaal 800 m2 bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van de omheining niet meer dan 1,5 m vanaf het maaiveld bedraagt;
  • g. de omheining voldoet aan redelijke eisen van welstand.
4.3.3 erf- en terreinafscheidingen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.4 onder a voor het oprichten van naar de openbare weg gekeerde erf- en terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1.80 m, mits dit uit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is.

4.4 specifieke gebruiksregels
4.4.1 Voorwaardelijke verplichting tot sloop

Voordat de gronden met de bestemming 'Wonen' in gebruik worden genomen als omschreven in artikel 4.1 dienen alle kassen en het bedrijfsgebouw naast de voormalige bedrijfswoning op het perceel Valkstraat 11 te zijn gesloopt.

4.4.2 Voorwaardelijke verplichting tot landschappelijke inpassing

Nadat de gronden met de bestemming 'Wonen' in gebruik worden genomen als omschreven in artikel 4.1 dienen de bijbehorende gronden binnen 6 maanden landschappelijk te worden ingepast conform de kwaliteitseisen zoals beschreven in paragraaf 2.3 van de toelichting. De kwaliteitseisen dienen te worden uitgewerkt in een landschapsinrichtingsplan dat onderdeel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning.

4.5 wijzigingsbevoegdheid
4.5.1 verplaatsing van de woning

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van de woning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de afstand die de woning zijwaarts mag worden verplaatst maximaal 20 m bedraagt en er een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van minimaal 5 m in acht wordt genomen;
  • b. de verplaatsing van de woning is, ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' niet toegestaan;
  • c. de verplaatsing niet leidt tot beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven;
  • d. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    • 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
    • 2. dat er met betrekking tot geluidhinder een aanvaardbaar verblijfsklimaat wordt gerealiseerd;
    • 3. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
4.5.2 woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het toestaan van woningsplitsing in ten hoogste twee woningen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het gebouw reeds voor een deel een woonfunctie vervult;
  • b. het niet leidt tot uitbreiding van het te splitsen gebouw;
  • c. het gebouw behouden blijft;
  • d. het te splitsen gebouw een inhoud heeft van minimaal 1200 m3;
  • e. de resterende bijgebouwen zodanig worden gesplitst dat iedere woning, indien mogelijk, ten minste 50 m2 krijgt, tot een maximum van 75m2;
  • f. alle overige bijgebouwen worden gesloopt;
  • g. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • h. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • i. de splitsing inzichtelijk wordt gemaakt middels een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitste woningen';
  • j. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 1

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

5.2 bouwregels
5.2.1

Bij een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld.

5.2.2

Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders op basis van een bij de bouwaanvraag in te dienen archeologisch rapport in ieder geval een van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3

Het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 40 cm is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.

5.2.4

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

5.3 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
5.3.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 500 m2;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 500 m2 of meer bedraagt;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen of vijvers.

5.3.2

Het in artikel 5.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

5.3.3

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 5.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.

5.3.4

Voor zover de in artikel 5.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een aantasting van archeologische waarden, kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 worden verleend en kan aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 in ieder geval een van de volgende regels worden verbonden:

  • De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • de verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3.5

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

5.3.6

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. stort- en/of opslagplaats van grond, vuilnis, afvalstoffen en/of al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als opslag ten behoeve van het normale gebruik behorende bij de betreffende bestemming;
  • b. staan- of ligplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van daar waar het ingevolge de overige regels is toegestaan;
  • c. het beproeven van voertuigen, voor het beoefenen van de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden, racen of crossen met motorvoertuigen en bromfietsen;
  • d. het gebruik van recreatiewoningen en stacaravans ten behoeve van permanente bewoning;
  • e. het realiseren van propaantanks behalve als deze voldoen aan:
    • 1. de risicoafstanden die afkomstig zijn van het RIVM en zijn neergelegd in de memo "Afstandstabel propaanreservoirs 0,15 - 50 m3", d.d. 14 juli 2006 met kenmerk 263/06CEV;
    • 2. de risicocontour de eigen perceelsgrens niet overschrijdt;
  • f. het gebruik van bijgebouwen voor permanente bewoning.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • b. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • c. het houden van kortdurende festiviteiten van sociaal-culturele aard voor een aaneengesloten periode van maximaal 7 dagen per activiteit.
8.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 wijzigen plan
9.1.1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het toevoegen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zoals is opgenomen in bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009' indien uit onderzoek blijkt dat dit noodzakelijk is ter behoud en bescherming van archeologische waarden.

9.1.2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het wijzigen van bestemmingen in de bestemming 'Water', 'Groen - Landschappelijke beplanting' of 'Natuur' zoals is opgenomen in bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009' ten behoeve van de realisering van een ecologische verbindingszone, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. in een inrichtings- en beheersvisie de natuurontwikkeling is uitgewerkt;
  • b. advies is verkregen van een onafhankelijke deskundige op het gebied van landschap en ecologie;
  • c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • d. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
9.1.3

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het verwijderen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' indien:

  • a. uit nader onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
9.2

Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

  • a. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
  • b. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
  • c. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  • d. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  • e. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 overgangsrecht bouwwerken
10.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
10.1.2

In afwijking van het bepaalde artikel 10.1.1 onder a is gehele vernieuwing van een onder het overgangsrecht vallend gebouw toegestaan indien de vernieuwing op dezelfde locatie plaatsvindt en door amovering het bebouwd oppervlak en de inhoud van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt, afnemen met tenminste 25%.

10.1.3

Artikel 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 overgangsrecht gebruik
10.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

10.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

10.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

10.2.4

Het eerste lid onder artikel 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Valkstraat 11'.