direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Worsumseweg 16 te Overasselt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het voornemen van initiatiefnemer om op locatie Worsumseweg 16 te Overasselt de agrarische bedrijfsactiviteiten definitief te beëindigen en de locatie te herontwikkelen en een woonbestemming te geven.

De locatie bestaat uit een voormalige vaste plantenkwekerij met tuinbouwkas en containerveld in het buurtschap Worsum. Het agrarisch bedrijf heeft haar bedrijfsactiviteiten reeds gestaakt. Dit bestemmingsplan is opgesteld om hergebruik van de locatie mogelijk te maken en ter plekke van de tuinbouwkas een nieuwe woning op te richten. Voor de herbestemming naar wonen wordt gebruik gemaakt van het gemeentelijk beleid voor omschakeling van agrarisch bedrijf naar wonen.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Heumen ten oosten van de kern Overasselt en is kadastraal bekend als gemeente Overasselt, sectie G, nummers 264, 265, 824 en 826.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01_0001.png"

Globale ligging planlocatie

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009' (vastgesteld, 16 december 2010).

Het plangebied is bestemd als 'Agrarisch met waarden – Landschap'. Binnen het plangebied ligt een bouwvlak van circa 1 hectare en een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - containerteelt' van circa 2,1 hectare.

Voor het grootste gedeelte van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 2' opgenomen. In het uiterste westen van het plangebied is de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01_0002.png" Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009' met ligging planlocatie

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in Hoofdstuk 2 het plangebied en het planvoornemen beschreven. In Hoofdstuk 3 is het relevante beleidskader van de verschillende overheidslagen behandeld. Het plan is getoetst op de relevante milieu- en omgevingsaspecten in Hoofdstuk 4. De gekozen juridsiche regeling is beschreven in Hoofdstuk 5. Tot slot is in Hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planvoornemen

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het landschap in de gemeente Heumen is met name bepaald door de ligging in het rivierengebied. De kenmerkende structuur van het rivierenlandschap is rondom de planlocatie terug te vinden. De dorpen Nederasselt, Overasselt en Heumen liggen in het oeverwallenlandschap. In het noorden grenst dit oeverwallenlandschap aan het open kommengebied en het Heumensbos en in het zuiden aan de Maasdijk. De oorspronkelijke landschapsstructuren met verspreide (historische) bebouwing zijn nog zeer goed te onderscheiden. In het gebied zijn nog de percelen of overblijfselen van vroegere kastelen en burchten te vinden. Het is een overwegend agrarisch gebied waarin een aantal buurtschappen ligt, zoals Worsum, Schoonenburg, Ewijk en Molenhoek. De vruchtbare oeverwallen verklaren de aanwezigheid van grondgebonden tuinbouw in de vorm van boomgaarden. Later hebben deze tuinbouwbedrijven her en der uitgebreid met glasopstanden. Het oeverwallengebied omvat ook de komgronden ten noorden van Worsum. Hier is het landschap wat meer open van karakter, maar minder grootschalig dan in de overige komgronden. In het gebied liggen de drie kleine kernen die door de N846 met elkaar worden verbonden en worden ontsloten richting de A73.

2.2 Ruimtelijke structuur

De planlocatie is gelegen in het buitengebied van de gemeente Heumen tussen de kernen Heumen en Overasselt. De locatie is gelegen aan de Worsumseweg, die aansluit op de N846 (Valkstraat). De planlocatie maakt onderdeel uit van het buurtschap Worsum. Rondom het plangebied liggen verschillende burgerwoningen. Het buurtschap Worsum heeft een kleinschalig karakter met een menging van functies. Naast enige agrarische bedrijven zijn er tevens burgerwoningen, niet-agrarische bedrijven, een camping en een kinderdagverblijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01_0003.png"

Functiemenging in het buitengebied

2.3 Functionele structuur

In de huidige situatie bestaat de planlocatie uit een kwekerij voor vaste planten met bedrijfsgebouwen, een tuinbouwkas, een kantoor, een bedrijfswoning en een containerveld.

Concreet bestaat de locatie uit:

  • Een bouwvlak van circa 11.000 m² waarbinnen is gelegen:
    • 1. bedrijfsbebouwing van 1.530 m² bestaande uit:
      • a. een schuur van 198 m²;
      • b. een tuinbouwkas van 1265 m²;
      • c. een kantoor van 67 m².
    • 2. bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen;
  • Een containerveld van circa 21.000 m².

Binnen het bouwvlak is nog een tweede bedrijfswoning gelegen (Worsumseweg 16A). Hiervoor is echter in 2015 een omgevingsvergunning buitenplanse afwijking bestemmingsplan verleend. De woning wordt bewoond door derden als plattelandswoning. In functiegebruik maakt deze woning geen deel meer uit van het bedrijf. De woning is derhalve buiten het plangebied gelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01_0004.png"

Ligging van het plangebied

2.4 Planvoornemen

2.4.1 Voornemen

Het voornemen bestaat uit de beëindiging van een agrarische bedrijfslocatie op de locatie Worsumseweg 16 en het oprichten van een nieuwe woning. Met de beëindiging van het bedrijf worden het bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - containerteelt' wegbestemd. Het containerveld wordt omgezet in agrarisch grasland, waarbij de openheid van het gebied terugkomt. De ontwikkeling draagt bij aan de kwaliteiten van het landschap (zie 2.4.2 Landschappelijke inrichting) en de stedenbouwkundige structuur van de bebouwing in en rond het buurtschap Worsum (zie 2.4.3 Stedenbouwkundige uitgangspunten).

Concreet bestaat het voornemen uit:

  • Het wegbestemmen van het agrarisch bouwvlak van circa 1,1 hectare;
  • Het wegbestemmen van circa 21.000 m² containerteelt;
  • Het slopen van de tuinbouwkas van 1.265 m²;
  • Het slopen van de bedrijfsgebouwen van 198 m²;
  • Het toekennen van een woonbestemming aan de huidige (cultuurhistorisch waardevolle) bedrijfswoning Worsumseweg 14;
  • Het oprichten van een nieuwe woning ter plekke van de tuinbouwkas van maximaal 800 m³ en ten dienste daarvan het toekennen van een woonbestemming;
  • Het handhaven van het bestaande kantoorgebouw van circa 67 m² als bijgebouw bij de op te richten woning.

In de onderstaande figuur wordt de beoogde indeling voor het nieuwe woonperceel Worsumseweg 16 schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01_0005.png"

Nieuwe inrichting planlocatie Worsumseweg 16 (west-oost oriëntatie)

2.4.2 Landschappelijke inrichting

Op het erf is veel waardevolle erfbeplanting aanwezig. Om de tuin van de woning staan aan driezijde beuken met een beukenhaag en aan de vierde zijde ligt een sloot met graspad, populieren en een bosje met diverse soorten. Dit deel wordt ontsloten door een onverhard pad door een weiland waar ook druivenranken staan. Rondom de kwekerij staan aan de zijde van het landschap een beukenhaag. De landschapsontsierende containervelden zijn al gesaneerd. De Worsumseweg ter hoogte van de locatie heeft een groene uitstraling. Vooral door de forse erfbeplanting op de (woon)erven die hier aan de weg liggen. Aansluitend op deze bestaande kwaliteiten zijn door het Gelders Genootschap de uitgangspunten voor de landschappelijke inrichting van de planlocatie opgesteld (zie ook Bijlage 1):

  • A. De nieuwe woning komt op de plek van de huidige kassen en krijgt daarmee een zelfstandige plek, georiënteerd op de weg die gebruikt maakt van de bestaande ontsluiting. De woning heeft een enkelvoudig hoofdmassa van één bouwlaag met duidelijke kap en een eenvoudige landelijke uitstraling. Maak gebruik van natuurlijke materialen en gedempte kleuren.
  • B. Het huidige kantoor kan worden hergebruikt als bijgebouw voor de nieuwe woning. Belangrijk daarbij is dat deze niet voorbij de voorgevelrooilijn van de woning komt. Bij een nieuw bijgebouw heeft het de voorkeur deze enkele meters achter de voorgevelrooilijn van de nieuwe woning te plaatsen. De woning kan dan eventueel ook enkele meters verder van de weg af worden gepositioneerd.
  • C. De nieuwe woning maakt gebruik van de bestaande oprit en verharding. Bij voorkeur wordt een deel van de verharding verwijderd en beperkt tot het hoogstnodige.
  • D. De privé tuin bevindt zich achter de woning.
  • E. Op de erfgrens komt een transparante rij bomen. Dit draagt bij aan de kleinschaligheid van het kampenlandschap op de hoger gelegen delen van het landschap. Gebruik hiervoor streekeigen beplanting.
  • F. De achterzijde van het perceel krijgt bij voorkeur een meer agrarische en landschappelijke uitstraling zoals weide of hoogstamboomgaard.
  • G. De huidige bedrijfswoning heeft een eigen groene landschappelijk kamer die behouden blijft.
  • H. Dit deel van de kwekerij is al gesaneerd. Dit deel behoudt de huidige openheid en kan worden ingericht als extensieve beheerde weide met bloemrijk grasland. Het perceel is geheel omgeven met een beukenhaag, die laag wordt gehouden. De haag mag wat wilder en gevarieerder met bijvoorbeeld meidoorn voor een meer landschappelijke uitstraling. Ook kan bijvoorbeeld op enkele plekken een deel verwijderd worden zodat er meer openheid ontstaat en het contrast tussen de hogere besloten gronden en de open lagere gronden wordt versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01_0006.png"

Landschappelijke inrichting planlocatie

2.4.3 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Voor de locatie is de welstandsnota van de gemeente Heumen (2016) van kracht. De locatie ligt in het gebied '(boeren) erven in het buitengebied'. Uitgangspunt is onder andere dat de nieuwbouw past qua plaatsing binnen het bestaande bebouwingspatroon waarbij er ruimte wordt bewaard tussen erven. Nieuwbouw wordt geplaatst binnen de bestaande rooilijnen in de omgeving en er wordt aansluiting gezocht bij de structuurlijnen in het landschap. Onderstaande uitgangspunten komen uit de welstandsnota en zijn ook opgenomen in Erfadvies van het Gelders Genootschap (zie Bijlage 1). In dit advies staan tevens referentiebeelden van de nieuwe woning.

Situering op het perceel

De nieuwe woning komt op de plek van de huidige kassen en krijgt daarmee een zelfstandige plek, georiënteerd op de weg die gebruikt maakt van de bestaande ontsluiting. Het huidige kantoor kan worden hergebruikt als bijgebouw voor de nieuwe woning. Belangrijk daarbij is dat deze niet voorbij de voorgevelrooilijn van de woning komt. Bij een nieuw bijgebouw heeft het de voorkeur deze enkele meters achter de voorgevelrooilijn van de nieuwe woning te plaatsen. De woning kan dan eventueel ook enkele meters verder van de weg af worden gepositioneerd. Bij gebruik van het kantoor als bijgebouw wordt geadviseerd tussen de woning en het bijgebouw een zijdelingse ruimte te hanteren van minimaal 3 meter om zo de zelfstandige positie van de woning te benadrukken.

Massa

De woning krijgt een enkelvoudige hoofdvorm, wat betekent dat aan- en uitbouwen in het beginsel tot een minimum worden beperkt. De eventuele dakkapellen, aan- of uitbouwen blijven ondergeschikt aan de hoofdvorm. Het Gelders Genootschap adviseert voor de nieuwe woning een hoofdvorm op te richten bestaande uit één of anderhalve bouwlaag met duidelijke kap en een eenvoudige landelijke uitstraling. Bijgebouwen blijven ondergeschikt aan de woning.

Gevelindeling en oriëntatie

De nieuwe woning dient duidelijk straatgericht te zijn. Een gesloten gevel aan de straatzijde is daarom uitgesloten. De woning krijgt een eenvoudige landelijke uitstraling. De architectuur kan echter een eigentijdse interpretatie zijn van agrarische boerderijen. Dit zou zelfs een bijdrage leveren aan het zichtbaar maken van de organische groei van woningbouw in de straat, zolang het maar een ondergeschikte detaillering is in de verder overwegend traditionele landelijke omgeving.

Materiaal en kleurgebruik

De hoofdkleur en het overwegend materiaalgebruik zijn afgestemd op de karakteristiek van het landschap, waarbij het gebruik van gedekte kleuren en natuurlijke materialen voorop staan. De traditionele uitstraling wordt verder ondersteund door gebruik te maken van overwegend traditionele materialen als baksteen, hout, gebakken dakpannen etc.

2.5 Afwijking vigerend bestemmingsplan

In het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009' is de planlocatie bestemd als 'Agrarisch met waarden – Landschap'. Binnen deze bestemming is het oprichten van een extra woning niet mogelijk. Bovendien is binnen de vigerende bestemming het heroprichten van een agrarisch bedrijf met containerteelt nog steeds mogelijk. Om het agrarisch bedrijf definitief te beëindigen en het oprichten van een woning mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie

schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk

gebied een grotere rol.

Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.

3.1.3 Bro; motivering duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.

De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Conform jurisprudentie kan worden gesteld dat met de oprichting van één woning geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Derhalve kan een nadere toets aan de motivering duurzame verstedelijking achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld, die op 18 oktober 2014 in werking is getreden. De omgevingsvisie is voor het laatst geactualiseerd in januari 2018.

De Omgevingsvisie Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • a. een duurzame economische structuur;
  • b. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provincie wil een economisch gezonde land- en tuinbouw bevorderen door individuele ondernemers ontwikkelingsruimte te bieden om economisch concurrerend en duurzaam te produceren. Voor de groei van veehouderijbedrijven (melkvee respectievelijk niet-grondgebonden) gelden extra randvoorwaarden voor uitbreiding. Ruimte in kernen en vrijgekomen bebouwing kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het (landelijk) gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie verwacht van gemeenten dat zij bij grotere initiatieven nagaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling die afgewogen moet worden. Als de nieuwe situatie qua omvang (aantallen woningen of oppervlaktes) of qua effecten (milieuhinder, verkeersaantrekkende werking e.d.) dusdanig is dat de aard van het betreffende buitengebied qua karakter verandert, is er sprake van een grootschalige ontwikkeling. In die gevallen is een afweging op grond van de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik aan de orde en dient de behoefte voor de ontwikkeling aangetoond te worden.

Natuur

De planlocatie is niet gelegen binnen het 'Gelderse natuurnetwerk',

de 'Groene Ontwikkelingszone', een weidevogelgebied of een ganzenfoerageergebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01_0007.png"

Uitsnede Omgevingsvisie kaart 7 Natuur met ligging planlocatie

Er is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling. Het betreffende gebied verandert niet van karakter. Dit betekent dat er geen nadere toetsing aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik noodzakelijk is.

Verder is de planlocatie gesitueerd buiten de beschermingszone voor de historische Romeinse verdedigingslinie de Limes, het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone of een waardevol open gebied. De planlocatie maakt eveneens geen onderdeel uit van een aangeduid weidevogelgebied, ganzenfoerageergebied, beschermingsgebied natte landnatuur of grondwaterbeschermingsgebied.

Het voornemen past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd in januari 2018. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening Gelderland.

De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.

Ter plekke van de beoogde ontwikkeling zijn met name de regels voor de vestiging van veehouderijen en glastuinbouw van toepassing. Er wordt met dit plan echter geen vestiging van veehouderijen of glastuinbouw mogelijk gemaakt.

Voorliggende ontwikkeling is gesitueerd op gronden buiten een Nationaal landschap, de Romeinse Limes, de Groene Ontwikkelingszone, het Gelders Natuurnetwerk en de Hollandse Waterlinie.

Het ruimtelijk voornemen leidt daarmee niet tot strijdigheid met de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Heumen 2025

In januari 2014 heeft de gemeente Heumen de Structuurvisie Heumen 2025 vastgesteld. De structuurvisie geeft de gemeentelijke ambitie op verschillende thema's weer. Daarnaast zijn voor meerdere deelgebieden 'gebiedsontwikkelingen' beschreven.

Het plangebied aan de Worsumseweg is gelegen binnen het deelgebied 'De oeverwallen'. Het gebied is beeldbepalend voor het karakter van de gemeente en de ligging van de drie kleine kernen ten westen van het Maas-Waalkanaal. Het eeuwenoude agrarische gebruik heeft geleid tot een herkenbaar en cultuurhistorisch waardevol landschap. Het gebied is drager van de belangrijkste oost-west lopende verkeersverbinding binnen de gemeente.

Voor dit gebied is bepaald dat in het geval van woningbouw als gevolg van rood voor rood regelingen het trapsgwijze beoordelingssysteem doorlopen dient te worden, zoals beschreven in paragraaf 2.12 van de Structuurvisie Heumen 2025. Met de rood voor rood regeling wordt, in aansluiting op de duurzaamheidsladder bewerkstelligd dat de (landschappelijke) kwaliteit van het buitengebied wordt versterkt door middel van het verwijderen van (in onbruik geraakte) bebouwing. Het is een regeling voor stoppende agrarische bedrijven. Als compensatie voor het verwijderen van niet meer in gebruik zijnde bedrijfsgebouwen, verkrijgt men het recht om een woning of woongebouw te bouwen. De waarde die deze woonbebouwing vertegenwoordigt, dekt de sloopkosten.

De gemeente Heumen streeft ernaar om deze nieuwe woningen daar te bouwen waar

woningen ook thuishoren: in of in de directe nabijheid van kernen en buurtschappen.

Daarvoor zal bij het hanteren van de rood voor rood regeling gebruik worden gemaakt van

een trapsgwijs beoordelingssysteem. Dit systeem houdt in dat voor de bepaling van de

locatie van de nieuwe woning eerst wordt gekeken naar nieuwbouw in één van de vier

kernen, vervolgens naar nieuwbouw aan de rand van één van deze kernen, vervolgens naar

nieuwbouw in een buurtschap en pas als laatst naar nieuwbouw op de betrokken kavel zelf,

mits dit ingepast kan worden in de omgeving.

In het voornemen wordt gebruik gemaakt van een zogenoemde rood-voor-rood regeling, voortkomend uit het gemeentelijk beleid voor omschaking van (agrarisch) bedrijf naar wonen (zie paragraaf 3.3.2). De waarde van de nieuw te bouwen woning, kan de sloop van de locatie bekostigen. De nieuwbouw vindt plaats op de betrokken kavel zelf, omdat de aankoop van een binnenstedelijke kavel prijzig is en ten kosten gaat van de (landschappelijke) investeringsmaatregelen op locatie. De woningbouw sluit aan bij het buurtschap Worsum en wordt geheel landschappelijk ingepast (zie 2.4.2). Voor de buurtschappen wordt binnen de Structuurvisie Heumen 2025 gesteld dat moet worden getoetst aan de geldende welstandscriteria. Het planvoornemen betreft het oprichten van een woning die voldoet aan deze criteria, zie hiervoor ook paragraaf 2.4.3 en paragraaf 3.3.4.

Hiermee kan worden gesteld dat het onderhavig voornemen past binnen de voorwaarden en bijdraagt aan de ambities die worden gesteld in de Structuurvisie Heumen 2025.

3.3.2 Beleid voor omschakeling van (agrarisch) bedrijf naar wonen

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009' zijn binnen de agrarische bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' zijn een aantal ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze zogenaamde flexibiliteitsbepalingen geven ontwikkelingsmogelijkheden weer, naast de mogelijkheden die reeds bij recht worden gegeven.

Voor glastuinbouwbedrijven is in de toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009' een specifieke regeling beschreven. Alle bedrijfsgebouwen, die niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, dienen te worden worden gesloopt. Wanneer alle glasopstanden worden gesloopt gelden mogelijkheden voor herbouw. Hierin wordt aangehaald dat bij sloop van 1.000 tot 2.500 m² glas één woongebouw mag worden herbouwd tot maximaal 800 m³. Dit functieveranderingsbeleid is in 2017 (gedeeltelijk) vervangen door het nieuw vastgestelde functieveranderingsbeleid van de gemeente Heumen.

Op 5 september 2017 heeft de gemeente Heumen een functieveranderingsbeleid vastgesteld voor het gebied gelegen binnen de gronden van het bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009'. Dit beleid maakt het mogelijk om van een (agrarische) bedrijfsbestemming in het buitengebied om te schakelen naar wonen. Voor deze omschakeling zijn in het beleid voorwaarden opgenomen. Hieronder wordt het planvoornemen getoetst op deze voorwaarden.

  • a. Beëindiging bedrijf: Het bedrijf dient ter plaatse beëindigd te zijn of vast moet staan dat het bedrijf beëindigd wordt. Alle milieuvergunningen moeten worden ingetrokken.

Het bedrijf wordt ter plaatse beëindigd, de bedrijfsgebouwen worden gesloopt en het betreffende bedrijf wordt uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.

  • b. Sloop van alle voormalige bedrijfsopstallen en kassen

    • 1. Alle aanwezige bedrijfsgebouwen en kassen worden gesloopt. Monumentale of beeldbepalende bebouwing wordt meegerekend bij het aantal te slopen m², maar mag behouden blijven. Na ingewonnen advies van het Gelders Genootschap besluit de gemeenteraad of er sprake is van monumentale of beeldbepalende bebouwing.

Alle aanwezige bedrijfsgebouwen en kassen worden gesloopt, met uitzondering van een kantoor van 67 m². Het oppervlak van dit kantoorgebouw is minder dan het toegestane vergunningsvrij te bouwen oppervlak aan bijgebouwen van 150 m².

    • 1. Bij sloop van minimaal 750 m² aan bedrijfsgebouwen, geen kassen zijnde, mag één vrijstaande woning worden opgericht. Bij sloop van 1500 m² of meer aan bedrijfsbebouwing, niet zijnde kassen, mogen maximaal twee vrijstaande woningen worden opgericht.

Deze voorwaarde is niet van toepassing op het voornemen. Het totale oppervlak aan bedrijfsgebouwen niet zijnde kassen is kleiner dan 750 m².

    • 1. Bij sloop van minimaal 2.500 m² aan kassen mag één vrijstaande woning worden opgericht; bij sloop van minimaal 8.000m² aan kassen mogen maximaal twee vrijstaande woningen worden opgericht.

Initiatiefnemer is voornemens een oppervlak van 1.265 m² aan kassen te slopen. Voor de bouw van één vrijstaande woning wordt gebruik gemaakt van voorwaarde nummer 4.

    • 1. Van de voorgeschreven maatvoering kan worden afgeweken als er sprake is van aanzienlijke kwaliteitswinst. Het moet bijvoorbeeld gaan om gebouwen die niet passen in de omgeving, zoals industrieachtige loodsen en vervallen gebouwen.

Met onderhavig voornemen is sprake van een aanzienlijke kwaliteitswinst. Het geheel aan bedrijfsbebouwing heeft momenteel een industriële uitstraling. Met het voornemen wordt 1.265 m² agrarische bebouwing gesloopt, vervalt het agrarisch bouwvlak met een oppervlakte van ongeveer 1,1 hectare. Het bijgelegen containerveld van circa 2,1 hectare is reeds gesaneerd en ingezaaid als grasland. Met het voornemen vervallen de mogelijkheden voor agrarische bedrijfsvoering op de onderhavige locatie. Met deze investering wordt een bijdrage geleverd aan de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving (zie Bijlage 1) en kan worden afgeweken van het bepaalde onder voorwaarde 3. Hiermee wordt de bouw van één vrijstaande woning mogelijk gemaakt.

  • c. Ruimtelijke zonering: Wanneer het om agrarische bedrijfsbeëindiging gaat wordt de ruimte voor ruimte regeling in beginsel alleen toegepast buiten het primair agrarisch gebied. Dus niet in de Teerse Sluispolder en het Neder- en Overasseltse Broek.

De locatie bevindt zich niet in het primair agrarisch gebied.

  • d. Landschappelijke inpassing: Zowel de bestaande als de nieuwe woonbebouwing wordt landschappelijk ingepast. Als referentie voor streekeigen aanplant geldt het natuurbeheerplan Gelderland. Een strook grond ter breedte van minimaal 5 meter langs de erfgrenzen van de nieuwe burgerwoningen wordt bestemd tot “Groen-landschappelijke beplanting, zodat op deze strook geen schuttingen en hekwerken kunnen worden geplaatst.

Door het Gelders Genootschap is een erfadvies opgesteld voor de planlocatie. Dit betreft een 'Notitie uitgangspunten en randvoorwaarden 2018'. In dit advies is weergegeven op welke wijze de locatie landschappelijk kan worden ingepast. De nieuwe ruimtelijke inrichting van zowel het erf als de omliggende gronden draagt bij aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit ter plaatse. Dit erfadvies is bijgevoegd als Bijlage 1  bij de toelichting.

  • e. Verevening:
    • 1. Naast landschappelijke inpassing vindt tevens verevening plaats middels de aanleg van landschapselementen. De mate van verevening is mede afhankelijk van de te realiseren landschappelijke inpassing.

Naast de landschappelijke inpassing bestaat het voornemen uit de (reeds uitgevoerde) verwijdering van het containerveld en de invulling als natuurlijk open terrein van de gronden.

    • 1. In gebieden met een zeer hoge natuur waarde, zoals het Gelders Natuur Netwerk en de Groene Ontwikkelzone worden in overleg met een deskundige op het gebied van natuur en landschap extra eisen gesteld met betrekking tot het behoud van de landschappelijke en/of natuurwaarden van dit gebied.

Het plangebied is niet gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone.

  • f. Cultuurhistorische inpassing: In gebieden met een zeer hoge cultuurhistorische waarde en in waardevolle cultuurhistorische ensembles, zoals aangegeven in het cultuurhistorisch beleid van de gemeente worden in overleg met het Gelders genootschap extra eisen gesteld met betrekking tot het behoud van het cultuurhistorisch aanzien van het gebied.

Het voornemen is gelegen in een gebied met hoge cultuurhistorische waarden en kan met passende beplanting en bebouwing, zoals voorgesteld in het erfadvies van het Gelders Genootschap (zie Bijlage 1), bijdragen aan de verhoging van de cultuurhistorische waarde van het gebied.

  • g. Beeldkwaliteitsplan: De nieuwbouw moet passend in de omgeving zijn. In het bestemmingsplan wordt een beeldkwaliteitsplan opgenomen.

Voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het erfadvies zoals opgesteld door het Gelders Genootschap (zie Bijlage 1) het uitgangspunt. Voor de definitieve inrichting worden de randvoorwaarden uit het erfadvies van het Gelders Genootschap overgenomen, zie ook paragraaf 2.4.3.

  • h. Nabij gelegen waarden en functies:
    • 1. Nabijgelegen waarden en functies mogen niet in onevenredige mate worden aangetast of in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad.

Nabijgelegen bedrijven en andere gebruiksfuncties worden niet in hun hoedanigheid geschaad. Zie hiervoor ook paragraaf 4.1 Bedrijven en milieuzonering .

    • 1. De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.

Met het voornemen worden de belangen van eigenaren of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig geschaad.

Het voornemen voldoet aan alle voorwaarden van het functieveranderingsbeleid voor omschakeling van agrarisch bedrijf naar wonen in het buitengebied. Daarmee past het voornemen binnen het gemeentelijk beleid.

3.3.3 Woonvisie 'Prettig wonen in een groene en landelijke gemeente'

De gemeente Heumen heeft in december 2017 een woonvisie vastgesteld, gericht op de veranderende ontwikkelingen in de lokale woningmarkt. In de woonvisie worden vier thema's aangehaald, waarvoor ambities zijn opgesteld. Het betreft de volgende thema's:

  • Prettig wonen voor alle levensfasen en inkomensklassen
  • Prettig wonen in een duurzame omgeving
  • Prettig zo lang als mogelijk zelfstandig wonen
  • Prettig wonen in leefbare kernen

Om deze ambities te bereiken heeft de gemeente algemene uitgangspunten opgesteld voor het woningbouwprogramma. Hierin geeft de gemeente onder andere aan dat voorkeur wordt gegeven voor transformatie van bestaande functies boven nieuwbouw. Daarnaast moet nieuwbouw zorvuldig worden ingepast in de bestaande omgeving, om zo de openheid en het groen in de gemeente te behouden.

In de visie is aangegeven dat woningbouw buiten de bestaande kernen onderbouwd moet worden. In dit bestemmingsplan gaat het om een woningbouwlocatie buiten de kern. Ter plekke is echter sprake van herontwikkeling van een agrarische locatie, waarmee wordt bijgedragen aan een duurzame leefomgeving. Er vindt beëindiging en transformatie plaats van de bestaande agrarische functie. Daarnaast wordt de locatie landschappelijk ingepast; hiervoor is een landschapsplan opgesteld, zie Bijlage 1. Met de uitvoering van dit landschapsplan wordt bijgedragen aan het 'prettig wonen in een groene landelijke gemeente'. Daarmee past het voornemen binnen de woonvisie van de gemeente Heumen.

3.3.4 Welstandsnota Heumen 2016

In de Welstandsnota 2016 heeft de gemeente Heumen onderscheid gemaakt in verschillende welstandsgebieden. De locatie ligt in het gebied 'Boerenerven – Agrarisch buitengebied'. Uitgangspunt is onder andere dat de nieuwbouw past qua plaatsing binnen het bestaande bebouwingspatroon waarbij er ruimte wordt bewaard tussen erven. De nieuw te bouwen woning wordt geplaatst binnen de bestaande rooilijnen in de omgeving. Daarnaast wordt aansluiting gezocht bij de structuurlijnen in het landschap. Onderhavig bestemmingsplan maakt de oprichting van een nieuwe woning mogelijk. Op de planlocatie is het mogelijk een woning op te richten binnen de eisen van de Welstandsnota 2016. Na vaststelling van het bestemmingsplan zal een bouwplan worden opgesteld dat voldoet aan de criteria zoals opgenomen in paragraaf 2.10 van de Welstandsnota 2016.

Het voorliggend bestemmingsplan biedt de kaders om tot een bouwplan te komen dat voldoet aan de Welstandsnota 2016. Hiervoor zijn in paragraaf 2.4.3 de stedenbouwkundige uitgangspunten beschreven. Daarmee vormt de Welstandsnota 2016 geen belemmering voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Hinderveroorzakend

In de nieuwe situatie is sprake van een woonperceel. Dit betreft een functie waarbij geen sprake is van het veroorzaken van hinder.

Hindergevoelig

Bij het oprichten van een woning is sprake van een hindergevoelig object. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen en te voorkomen dat de ontwikkeling een belemmering vormt voor de omliggende bedrijven zijn de functies in de omgeving beoordeeld.

Locatie   Bedrijf   Richtafstand   Afstand tot plangebied  
Valkstraat 28   Akkerbouw   30 m   90 m  
Valkstraat 19A   Akkerbouw   30 m   95 m  
Worsumseweg 6   Melkveehouderij   100 m   374 m  
Worsumseweg 8   Loonwerk en grondverzet   50 m   140 m  
Worsumseweg 1   Varkenshouderij   200 m   500 m  
Valkstraat 26   Melkveehouderij   100 m   270 m  

De planlocatie ligt buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven. Daarmee vormt de ontwikkeling geen belemmering voor de omliggende bedrijven en zorgen omliggende bedrijven niet voor een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Aangezien het functiegebruik met het voornemen wordt gewijzigd van agrarisch naar wonen, is onderzocht of de bodem geschikt is voor de functie wonen. Hiertoe is door Aelmans ECO B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan. De conclusie van het onderzoek luidt als volgt:

Ten behoeve van de uitvoering van onderhavig bodemonderzoek zijn een 22-tal boringen in combinatie met asbestinspectiegaten systematisch verdeeld over de onderzoekslocatie.

Zintuiglijk zijn er tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden geen noemenswaardige bodemvreemde materialen aangetroffen. Uitzondering op vorenstaande betreft de aangetroffen bijmengingen met puinresten ter plaatse van boring 9.

Van de uitkomende grond zijn een 7-tal (grond)mengmonsters samengesteld en twee aanvullende grondmengmonsters op minerale olie en bestrijdingsmiddelen (OCB).

Worsumseweg 16

De boring 1 t/m 12 zijn systematisch verdeeld over dit gedeelte van de onderzoekslocatie. De visuele schone bovengrond is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 1 en 2. Uit de analyseresultaten van beide grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden.

De toplaag (0,0-0,25 m-mv) van de boringen 4 t/m 7 is tevens aanvullend onderzocht op OCB's. Uit de analyseresultaten van onderhavig grondmengmonster blijkt, dat de bovengrond ter plaatse van de kas verontreinigd is met diverse Drins. Voornoemde overschrijdingen zijn waarschijnlijk te wijten aan het gebruik en de opslag van bestrijdingsmiddelen ter plaatse.

De concentraties van de som Aldrin/Dieldrin/Endrin daarentegen overschrijdt de achtergrondwaarde en zelfs de bodemindex, doch niet de interventiewaarde. Indien een parameter de bodemindexwaarde overschrijdt, dient onderhavig mengmonster uitgesplitst te worden. Daar geen monstermateriaal meer voorhanden was, zijn de boringen 4, 5, 6 en 7 opnieuw geplaatst. De toplaag (0,0-0,25 m-mv) is aanvullend analytisch onderzocht op OCB.

Uit de analyseresultaten van deze uitsplitsing blijkt, dat in de toplaag van boring 4 nog een licht verhoogde concentratie aan Drins wordt aangetroffen. Voornoemde concentratie overschrijdt de achtergrondwaarde doch niet de bodemindex of interventiewaarden. Voornoemde concentratie OCB overschrijdt echter wel de maximale waarde voor de klasse industrie.

Uit de analyseresultaten van de overige grondmengmonsters blijkt, dat weliswaar nog licht verhoogde concentraties van de som Drins of DDE worden aangetroffen doch deze overschrijden niet de bodemindex, interventiewaarden of maximale waarden voor de klasse industrie.

Daarnaast overschrijden de "totale som van de orgaanchloorbestrijdingsmiddelen" niet de achtergrondwaarden in alle vier de betreffende grondmonsters.

Daarnaast overschrijden de aangetroffen concentraties niet de humane toxicologische waarde voor het gebruik als "wonen met tuin" hetgeen betekent dat voornoemde overschrijdingen geen directe belemmeringen vormen voor de beoogde bestemmingplanwijziging.

De puinhoudende bodemlaag ter plaatse van boring 9 is analytisch onderzocht in grondmengmonster 4. Deze bodemlaag is licht verontreinigd met PAK en minerale olie. Voornoemde licht verhoogde concentraties zijn van dien aard dat deze te wijten zijn aan de aangetroffen bodemvreemde bijmengingen in de vorm van puinresten.

De bovengrond rondom de bovengrondse tank is analytisch onderzocht in grondmengmonster 5. Uit de analyseresultaten van voornoemd grondmengmonster blijkt, dat analytisch geen minerale olie wordt aangetroffen. Vorenstaande betekent dat de hypothese "verdacht" voor dit gedeelte dient te worden verworpen.

Uit de analyseresultaten van de ondergrond (grondmengmonster 6) blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden

Worsumseweg 14

De boringen 13 t/m 22 zijn geplaatst ter plaatse van dit gedeelte van de onderzoekslocatie.

Visueel zijn alhier geen bodemvreemde materialen aangetroffen.

De boven- en ondergrond van voornoemde boringen is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 7, 8 en 9. Uit de analyseresultaten van voornoemde grondmengmonsters blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de boven- en ondergrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.

Grondwater

Uit de analyseresultaten van het grondwater blijkt, dat in peilbuis 1 licht verhoogde concentraties aan zware metalen worden aangetroffen. Voornoemde concentraties zijn in 1994 eveneens aangetroffen.

Uit de analyseresultaten van peilbuis 2 blijkt, dat analytisch geen verhoogde parameters worden aangetroffen.

Voornoemde verontreinigingen kunnen veelal als gebiedseigen bestempeld worden en vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen.

Asbest

Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk en het analytisch bodemonderzoek kan de hypothese "onverdacht" met betrekking tot asbest worden bevestigd.

Toetsing hypothese

De hypothese "verdacht op bestrijdingsmiddelen" wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. De aangetroffen concentraties zijn echter van dien aard dat deze niet de interventiewaarden overschrijden. De hypothese "verdacht" ter plaatse van de voormalige bovengrondse HBO-tank kan verworpen worden.

 

Voornoemde overschrijdingen vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen directe belemmering voor de beoogde bestemmingsplanwijziging en een toekomstig gebruik als zijnde woondoeleinden. Wel dient in acht te worden genomen dat de grond rondom de boringen 4 t/m 7 niet zonder meer elders kan worden toegepast.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de planontwikkeling.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Het planvoornemen betreft het oprichten van een woning, waarmee een nieuw kwetsbaar object wordt opgericht. Derhalve moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden.

Risicovolle inrichtingen

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de omgeving van een Bevi-bedrijf. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van Bevi-bedrijven.

Transport gevaarlijke stoffen en leidingen

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van wegen, spoor en/of buisleidingen ligt.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling. Een nadere toets aan het aspect externe veiligheid kan achterwege blijven.

4.4 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting. Met het voornemen is sprake van de oprichting van één woning, waarmee een nieuw geluidgevoelig object wordt opgericht. Om aan te tonen dat voor deze woning wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder is door Aelmans Ruimte, Omgeving en Milieu B.V. een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek staat hieronder beschreven. Het onderzoek is tevens toegevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.

Wet geluidhinder

Uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01_0008.png"

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van een stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Cumulatie

Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval betreft dit de N846 en de Worsumseweg.

Daar de geluidbelasting exclusief correctie artikel 110g Wet geluidhinder hoger is dan 53 dB is formeel een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig.

Karakteristieke geluidwering van de gevel

Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevels. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01_0009.png"

Conclusies karakteristieke geluidwering van de gevel

Gezien de hoogst gecumuleerde geluidbelasting van 56 dB, dient voor de gevel van de nieuwe woning met een nader onderzoek te worden bepaald dat de minimale karakteristieke geluidwering 23 dB is, zodat een binnenniveau van 33 dB kan worden verzekerd. Dit nader onderzoek wordt gekoppeld aan de bouwvergunning en kan worden uitgevoerd wanneer het bouwplan bekend is.

Met inachtneming van bovenstaande vormt het aspect geluid belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen in de hele gemeente. Voor niet vergunningplichtige veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. Ter plaatse van geurgevoelige objecten dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Er is sprake van de oprichting van een nieuw geurgevoelig object. Er zijn in de omgeving veehouderijen aanwezig. Op enkele veehouderijlocaties ligt inmiddels een bedrijfsbestemming. Daarnaast is in en rondom het buurtschap Worsum voornamelijk sprake van wonen. De aanwezigheid van meerdere burgerwoningen in de nabijheid van het plangebied maakt wonen een passende functie voor het gebied. Vanwege de ligging van burgerwoningen nabij het plangebied levert de ontwikkeling geen belemmering op voor omliggende bedrijven. Er wordt voldaan aan de richtafstanden voor geur. Er kan worden gesteld dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Hiermee kan worden geconcludeerd dat het aspect geur niet leidt tot belemmering van het voornemen.

4.6 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wmb is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wmb.

In het besluit NIBM (niet in betekenende mate) wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

Onderhavige planontwikkeling is aan te merken als NIBM. Uitgaande van de achtergrondconcentraties die gelden binnen de gemeente kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit voldoet aan de normen die gesteld zijn in de Wmb. De Wmb staat derhalve de realisering van het voornemen niet in de weg.

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.7 Natuur

Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de geldende natuurwetgeving. Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, is door Staro B.V. een quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapportnr. 18-0228, d.d. 27 juni 2018). Het onderzoek richt zich op beschermde gebieden en beschermde soorten. Hieronder zijn de conclusies van dit rapport weergegeven. Het rapport is tevens bijgevoegd als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan.

4.7.1 Beschermde gebieden

Het is gezien de kleinschalige en lokale aard van de plannen en de relatief grote

afstand tot beschermde gebieden uit te sluiten dat de voorgenomen plannen

negatieve effecten tot gevolg zullen hebben op Natura 2000-gebieden en/of het GNN.

4.7.2 Beschermde soorten

In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming.

Soorten van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied is geschikt als broed- en foerageergebied voor diverse vogelsoorten. De voorgenomen plannen hebben geen negatieve effecten ten aanzien van foerageren/ of broedgebied van vogels, mits bomen en struiken buiten het broedseizoen van vogels worden verwijderd/gesnoeid. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot en met juli. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt echter geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode.

Soorten van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Negatieve effecten op het foerageergebied zijn redelijkerwijs uit te sluiten. Na de uitvoering van de werkzaamheden is het plangebied opnieuw (deels) geschikt als foerageergebied en ook in de directe omgeving blijft voldoende alternatief, even geschikt, foerageergebied behouden.

De beuken en beukhagen ten noorden van het plangebied vormen mogelijk winterhabitat voor poelkikker. Door grootschalige (inrichtings)werkzaamheden aan de bodem rond deze beukenlaan en hagen uit te voeren buiten de winterrustperiode van poelkikkers: half oktober t/m eind april, wordt voorkomen dat poelkikkers worden verstoord of verwond.

Soorten van paragraaf 3.3. van de Wet natuurbescherming

De amfibiesoorten gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander, meerkikker en bastaardkikker gebruiken het grasland in het plangebied mogelijk als landhabitat. Ook kunnen amfibieën de opslag van materialen in het plangebied gebruiken als overwinteringshabitat. Als gevolg van de voorgenomen plannen kunnen exemplaren van deze soorten worden verstoord en verdwijnt tijdelijk mogelijk land- en overwinteringshabitat. Voor deze amfibiesoorten geldt in provincie Gelderland, in het kader van ruimtelijke ontwikkeling, een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Wel blijft voor deze soorten de zorgplicht gelden. Dit betekent dat bij handelingen (of het nalaten hiervan) waarvan men weet, of redelijkerwijs kan vermoeden, dat ze nadelig zijn voor aanwezige dieren, negatieve gevolgen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen dan wel beperkt.

Voor Alpenwatersalamander geldt deze vrijstelling niet. Door de materialen waar amfibieën kunnen overwinteren buiten de winterperiode op te ruimen, wordt voorkomen dat Alpenwatersalamander een negatief effect ondervindt van de voorgenomen plannen. In de omgeving van het plangebied blijft namelijk voldoende geschikt winterhabitat beschikbaar voor amfibieën.

Mogelijk behoort het plangebied tot het leefgebied van een aantal grondgebonden zoogdieren van §3.3 Wnb; das, steenmarter, bunzing, egel, konijn, vos, wezel en algemene (spits)muizensoorten. De voorgenomen ontwikkeling heeft mogelijk een tijdelijk negatief effect op egel, konijn, wezel en algemene (spits)muizensoorten; het leefgebied wordt tijdelijk kleiner en er is mogelijk sprake van tijdelijke verstoring. Na de werkzaamheden is het plangebied weer (deels) geschikt voor de genoemde soorten en in de omgeving blijft voldoende, even geschikt leefgebied aanwezig. Op de das, steenmarter, bunzing en vos zullen geen negatieve effecten optreden als gevolg van de voorgenomen plannen.

De voorgenomen plannen kunnen vernietiging van verblijfplaatsen van wezel en algemene (spits)muizensoorten tot gevolg hebben en er kunnen mogelijk individuen worden verwond. Voor wezel, egel, konijn en algemene (spits)muizensoorten geldt in de provincie Gelderland in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een algehele vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Het is derhalve niet noodzakelijk om mitigerende maatregelen te nemen voor deze zoogdiersoorten. Wel geldt de zorgplicht voor deze soorten. Dit betekent dat bij handelingen (of het nalaten hiervan) waarvan men weet, of redelijkerwijs kan vermoeden, dat ze nadelig zijn voor aanwezige dieren, negatieve gevolgen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen dan wel beperkt.

4.7.3 Advies en aanbevelingen

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen plannen niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits:

  • 1. De vegetatie, bomen en struiken in het plangebied worden verwijderd of gesnoeid buiten het broedseizoen van vogels. Globaal loopt het broedseizoen van half maart tot en met juli. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt echter geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode.
  • 2. De materialen die buiten opgeslagen liggen, worden opgeruimd buiten de periode oktober t/m maart.
  • 3. Grootschalige (inrichtings)werkzaamheden aan de bodem rond beukenlaan en -hagen worden uitgevoerd buiten de winterrustperiode van poelkikkers: half oktober t/m eind april, zodat wordt voorkomen dat poelkikkers worden verstoord of verwond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01_0010.png"

Overzicht mogelijk aanwezige en aangetroffen beschermde soorten

Met inachtneming van de bovenstaande aanbevelingen en maatregelen zoals opgenomen in de tabel kan worden voldaan aan de geldende natuurwetgeving en kan worden gesteld dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.8 Verkeer en parkeren

Met het voornemen wordt een agrarisch bedrijf beëindigd. Daarme nemen zowel het aantal verkeersbewegingen als de parkeerbehoefte af. Voor de op te richten woning is voldoende ruimte om op eigen terrein te voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

Hiermee kan worden geconcludeerd dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.9 Archeologie

In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

In de Erfgoedwet is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Om de bescherming op gemeentelijk niveau te borgen heeft de gemeente een archelogische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Hierop is voor de planlocatie aangegeven dat sprake is van een lage tot middelmatige verwachting. Een klein deel van het plangebied aan de oostzijde kent een hoge verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01_0011.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart

Het gemeentelijk archeologisch beleid is overgenomen in het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009'. Ter plekke van de lage verwachting is geen dubbelbestemming opgenomen. Ter plekke van de middelmatige verwachting is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen. Bij een verstoring van minder dan 2.500 m² is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het voornemen betreft de oprichting van één woning met een beperkt grondvlak ter plekke van de huidige bedrijfsbebouwing, waarbij de drempelwaarde van 2.500 m² niet wordt overschreden. In het oosten van het plangebied geldt voor een klein deel van het plangebied een hoge verwachting. Hiervoor is ter plekke de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' opgenomen. Deze dubbelbestemming is overgenomen in dit bestemmingsplan. Op de gronden binnen deze dubbelbestemming vindt met het voornemen geen verstoring plaats.

De woning Worsumseweg 14 is aangeduid als 'boerderij of woonhuis met een cultuurhistorische en archologische component'. Deze woning blijft behouden. Daarmee worden ook de archeologsiche waarden van de woning behouden.

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Cultuurhistorie

Per 1 september 2017 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01_0012.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart

Met het planvoornemen blijven de oude kavelgrenzen, oude wegen, cultuurhistorische woningen en het opgaand groen dat is weergegeven op de waardenkaart behouden. De verwijdering van het containerveld levert bovendien een bijdrage aan de beleving van de hoger gelegen stroomrugontginningen.

Hiermee kan worden geconcludeerd dat het aspect cultuurhistorie niet leidt tot een belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Leidingen

Binnen het plangebied bevindt zich een beschermingszone voor een hoogspanningslijn, bestemd met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', om het beheer en onderhoud van de leiding mogelijk te maken en het woon- en leefklimaat in verband met de lijn te garanderen. Binnen deze beschermingszone is in de huidige situatie containerteelt mogelijk. In het voornemen wordt het containerveld wegbestemd. De beschermingszone bevindt zich in de meest westelijke uithoek van het plangebied, waar in de nieuwe situatie sprake is van agrarisch grasland. Er is geen nieuwe bebouwing voorzien nabij de hoogspanningslijn. De beschermingszone wordt overgenomen in dit bestemmingsplan.

Er liggen geen andere leidingen met een planologische bescherming nabij het plangebied. Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.12 Waterhuishouding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivering van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.

Situatie

GHG 1,00 meter onder het maaiveld. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) is 1,90 meter onder het maaiveld. Op de planlocatie is sprake van grondwatertrap VII. Dit betekent dat de planlocatie zeer goed ontwaterd is.

Het plangebied is omringd door verschillende watergangen (zie uitsnede legger). Aan de noordoostzijde van het plangebied ligt een A-watergang met beschermingszone. Er liggen verschillende duikers in deze watergang om het plangebied te kunnen bereiken. Aan de noordwestzijde en de zuidwestzijde van het plangebied liggen B-watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01_0013.png"

Uitsnede vastgestelde legger Waterschap Rivierenland

Voornemen

Het voornemen bestaat uit de herontwikkeling van een voormalige vaste plantenkwekerij, waarbij 21.000 m² containerveld en een bouwvlak van 11.000 m² worden wegbestemd. De nieuwe woonbestemming bedraagt circa 7.300 m². Binnen het bouwvlak wordt circa 1.400 m² bedrijfsbebouwing gesloopt, waar één woning voor wordt teruggebouwd. De (mogelijkheid tot het aanbrengen van) verharding neemt aanzienlijk af.

De aanwezige duikers in de A-watergang blijven gehandhaafd en voldoen om voor het planvoornemen te voorzien in een goede ontsluiting. De aanwezige beschermingszones wordt in acht genomen.

Waterkwaliteit

Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel.

Compensatie

Aangezien sprake is van een aanzienlijke afname in verhard oppervlak is het planvoornemen niet compensatieplichtig.

Watertoets

Voor onderhavige ontwikkeling is de digitale watertoets ingevuld. Deze is te vinden in Bijlage 5. Hieruit is gebleken dat het plan op basis van oppervlakte in de normale watertoetsprocedure terecht is gekomen. Uit de toets van de verschillende 'lagen' van de watertoets, is gebleken dat geen relevante belangen van het Waterschap Rivierenland zijn gemoeid met het plan. Er is sprake van een afname van de oppervlakte verharding. Overleg met het waterschap is dan ook niet noodzakelijk.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect waterhuishouding geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Inleiding

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een planologisch-juridische regeling gegeven voor de herontwikkeling van de voormalige agrarische bedrijfslocatie. Hiervoor is aansluiting gezocht bij het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009'. De planregels sluiten aan bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

5.2 Bestemmingsregels

Om het voornemen juridisch te regelen zijn de volgende enkel- en dubbelbestemmingen opgenomen:

Agrarisch met waarden - Landschap

De gronden buiten de woonbestemming behouden de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. De bestemmingsregels zijn overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan, met dien verstande dat de regeling is aangepast aan de functie van de resterende gronden nl. extensief agrarisch gebruik in de vorm van weidegronden/graslanden dan wel hoogstamboomgaarden.

Wonen

Ter plekke van de nieuw te bouwen woning en de bestaande bedrijfswoning is de bestemming 'Wonen' opgenomen. De begrenzing van de woonbestemmingen is afgestemd op de voorgenomen inrichting van het gebied.

De inhoud van de woonbestemming komt overeen met de regeling in het bestemmingsplan Buitengebied namelijk: de bestaande woning wordt als bestaand geregeld zowel op de specifieke locatie als voor wat de maatvoeringseisen betreffen.

De nieuw te bouwen woning dient te worden gesitueerd binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nieuwe woning'.

Waarde - Archeologische verwachting 1 en Waarde - Archeologische verwachting 2

De regeling ter bescherming van archeologische verwachtingswaarden is overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009'. De dubbelbestemmingen werken primair ten opzichte van de onderliggende enkelbestemming. Om in beeld te brengen of archeologische waarden ter plaatse aanwezig zijn, geldt een onderzoeksplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.

Leiding - Hoogspanningsverbinding

Ter bescherming van de hoogspanningsleiding en het verzekeren van een goed woon- en leefklimaat is een beschermingszone opgenomen rondom de hoogspanningverbinding. De regeling is overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan.

5.3 Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009'.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Aangezien tussen de betrokken initiatiefnemer en de gemeente Heumen middels een anterieure overeenkomst afspraken gemaakt zijn over het kostenverhaal, is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig. De kosten van planvorming, de daadwerkelijke uitvoering van het planvoornemen en eventuele planschade worden door de initiatiefnemer gedragen. Voor de gemeente Heumen zijn aan het planvoornemen geen kosten verbonden.

6.2 Maatschappelijke aanvaardbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van

een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken

gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken

zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen

welke in het plan in het geding zijn.

Hiertoe wordt het ontwerp bestemmingsplan aan de betreffende instanties toegezonden

en worden de gemaakte opmerkingen beoordeeld en zo nodig in het bestemmingsplan

verwerkt.

6.2.2 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan zal op grond van het bepaalde in de

Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken ter inzage liggen, waarin eenieder

een zienswijze naar voren kan brengen.

De ingediende zienswijzen worden samengevat, beoordeeld en voorzien van een

gemeentelijke reactie in de ‘nota van zienswijzen‘.