direct naar inhoud van Regels
Plan: Worsumseweg 16 te Overasselt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Worsumseweg 16 te Overasselt' met identificatienummer NL.IMRO.0252.BubpWorsumseweg16-VA01 van de gemeente Heumen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 aan huis verbonden beroepsmatige activiteiten:

het uitoefenen van een beroep of bedrijf door de bewo(o)n(st)er van de woning op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, alsmede het beroepsmatig verlenen van diensten op deze gebieden dan wel het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is;

1.7 archeologische verwachting:

een gebied waar naar verwachting relatief veel terreinen voorkomen met archeologische waarden;

1.8 archeologische waarde:

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden, die behouden dienen te worden;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.11 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt is en een gebruikseenheid vormt en dienstbaar is aan een woning, een stacaravan of een recreatiewoning;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.14 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.15 erf:

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.16 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.17 gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.18 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.19 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.20 kelder:

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengenoemde bouwlaag onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen, en tussen de buitenzijde van de gevels;

landschappelijke waarden

1.21 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens);

natuurwaarden

1.22 normaal onderhoud, gebruik en beheer :

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.23 omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.24 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.25 overkapping:

een bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden;

1.26 paardenbak:

een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het rijden op paarden;

1.27 peil:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse;

1.28 permanente bewoning:

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een recreatiewoning, stacaravan of andere, voor wisselende bewoning bedoelde, ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;

1.29 recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.30 stacaravan:

een caravan die als een bouwwerk in de zin van de Woningwet valt aan te merken;

1.31 uitvoeren:

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.32 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.33 verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.34 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.35 woongebouw:

een gebouw bestemd voor meerdere woningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarisch grondgebruik;
  • b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak en de bestaande nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Bebouwing is slechts toegestaan indien dit ten dienste staat aan deze bestemming.

3.2.2 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. paardenbakken zijn niet toegestaan;
  • b. bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m;
  • c. bouwhoogte van naar de openbare weg gekeerde erf- of terreinafscheiding maximaal 1 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Schuilgelegenheden, melkstallen en veldschuren

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 voor het bouwen van schuilgelegenheden, melkstallen en veldschuren buiten het bouwvlak, mits:

  • a. advies is verkregen van een onafhankelijke instantie op het gebied van agrarische bedrijfsvoering inzake de noodzakelijkheid voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van schuilgelegenheden, melkstallen en veldschuren buiten het bouwvlak per bedrijf maximaal 30 m2 bedraagt;
  • c. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
3.3.2 Paardenbakken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.3 voor het aanleggen van paardenbakken voor hobbymatig gebruik buiten het bouwvlak, mits:

  • a. de paardenbak aansluit aan het bouwvlak of de bestemming 'Wonen';
  • b. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden beperkt;
  • d. voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • e. lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken niet worden gebouwd;
  • f. de oppervlakte maximaal 800 m2 bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van de omheining niet meer dan 1,5 m vanaf het maaiveld bedraagt;
  • h. de omheining voldoet aan redelijke eisen van welstand.
3.3.3 Erf- en terreinafscheidingen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.3 voor het oprichten van naar de openbare weg gekeerde erf- en terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1.80 m, mits dit uit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is.

3.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, verlagen van de bodem of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het vellen en rooien van bomen en ander houtgewas en het verrichten van handelingen, die ernstige beschadiging of de dood van bomen en ander houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
3.4.2 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.4.1 kan worden verleend, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied. Hieraan kunnen voorwaarden worden verbonden.

3.4.3 Nadere voorwaarde bij vellen en rooien bomen

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend als bedoeld in 3.4.1 dient tevens te worden aangetoond dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

3.4.4 Landschapsdeskundige

Alvorens te besluiten over de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een deskundige op het gebied van natuur en landschap.

3.4.5 Uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 3.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. het periodiek vellen van hakhout.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het bestaande aantal woningen;
  • b. en nieuwe woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – nieuwe woning',
  • c. aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten en/of bed&breakfast in hoofd- en bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de gebouwen tot een maximum van 100 m2 mag worden gebruikt;
    • 2. er geen detailhandel wordt uitgeoefend behoudens een beperkte verkoop in het klein van ter plaatse vervaardigde producten en direct in verband met de aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten;
    • 3. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu en de agrarische bedrijfsvoering in de omgeving mag opleveren en geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omgeving;
    • 4. er geen activiteiten mogen plaatsvinden die in de regel worden uitgeoefend op een industrieterrein of bedrijventerrein;
    • 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
    • 6. er geen etalages en vitrines mogen zijn;
    • 7. er gelijktijdig niet meer dan twee medewerkers werkzaam mogen zijn;
    • 8. er geen bedrijfsmateriaal buiten op het perceel opgeslagen mag worden;
    • 9. er geen activiteiten mogen plaatsvinden die vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer;
  • d. de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing als opgenomen in Bijlage 1 Landschappelijke inrichting;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming.

4.2.2 Woningen

Woningen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goothoogte maximaal 6 m;
  • b. bouwhoogte maximaal 10 m;
  • c. inhoud:
    • 1. woningen in voormalige boerderijen maximaal de bestaande inhoud van het totale gebouw;
    • 2. overige woningen maximaal 800 m3 dan wel de bestaande grotere inhoud.
4.2.3 Kelders

Kelders zijn uitsluitend onder de woning en overige gebouwen toegestaan.

4.2.4 Bijgebouwen en overkappingen

Bijgebouwen en overkappingen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. afstand tot zijgevel van het hoofdgebouw maximaal 15 m;
  • b. afstand tot achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 25 m;
  • c. gebouwd op het zij- en achtererf en minimaal 5 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • d. gezamenlijke oppervlakte maximaal 75 m2;
  • e. goothoogte maximaal 3 m;
  • f. bouwhoogte maximaal 5 m.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  • a. erf- en perceelsafscheidingen vóór (het verlengde van) 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw 1 m;
  • b. erf- en perceelsafscheidingen achter (het verlengde van) 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw 2 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m.
4.2.6 Herbouw

Herbouw van de bestaande woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.2.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Paardenbakken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het aanleggen van paardenbakken voor hobbymatig gebruik, mits:

  • a. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden beperkt;
  • c. voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • d. lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken niet zijn toegestaan;
  • e. de oppervlakte maximaal 800 m2 bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van de omheining niet meer dan 1,5 m vanaf het maaiveld bedraagt;
  • g. de omheining voldoet aan redelijke eisen van welstand.
4.3.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.5 voor het oprichten van naar de openbare weg gekeerde erf- en terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1.80 m, mits dit uit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Voorwaardelijke verplichting

Bouw en gebruik van de nieuwe woning conform de bestemming is enkel toegestaan onder de voorwaarde dat:

  • a. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, met uitzondering van het voormalig kantoorgebouw dat kan dienen als bijgebouw van de nieuw te bouwen woning, gesloopt worden;
  • b. binnen een termijn van 1 jaar na de realisatie van de nieuwe woning de landschappelijk inpassing conform Bijlage 1 is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. een bovengrondse hoogspanningsleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding';
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;
  • c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegestane bebouwing

Er gelden de volgende bouwregels:

  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 en 4) mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
  • b. Er zijn geen gebouwen toegestaan.
  • c. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde van:
    • 1. hoogspanningsmasten: maximaal 49 m;
    • 2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: maximaal 3 m.

5.3 Afwijken van bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

Deze dubbelbestemming werkt primair ten opzichte van de andere bestemmingen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunningsplicht

Bij een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld.

6.2.2 Voorwaarden

Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kan het bevoegd gezag op basis van een bij de bouwaanvraag in te dienen archeologisch rapport in ieder geval een van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.2.3 Uitzonderingen rapport

Het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 40 cm is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.

6.2.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 500 m2;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 500 m2 of meer bedraagt;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen of vijvers.
6.3.2 Uitzonderingen

Het in 6.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

6.3.3 Verlening

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 kan worden verleend, indien is gebleken dat de in artikel 6.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.

6.3.4 Voorwaarden

Voor zover de in artikel 6.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een aantasting van archeologische waarden, kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 worden verleend en kan aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 in ieder geval een van de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3.5 Archeologisch rapport

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

6.3.6 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid
6.4.1 Verwijderen archeologische waarde

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het verwijderen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1 verwachting indien:

  • a. uit nader onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachting 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

Deze dubbelbestemming werkt primair ten opzichte van de andere bestemmingen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunningsplicht

Bij een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2.500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld.

7.2.2 Voorwaarden

Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kan het bevoegd gezag op basis van een bij de bouwaanvraag in te dienen archeologisch rapport in ieder geval een van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.3 Uitzonderingen rapport

Het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 40 cm is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.

7.2.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 7.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 2.500 m2 of meer bedraagt;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen of vijvers.
7.3.2 Uitzonderingen

Het in 7.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

7.3.3 Verlening

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 kan worden verleend, indien is gebleken dat de in artikel 7.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.

7.3.4 Voorwaarden

Voor zover de in artikel 7.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een aantasting van archeologische waarden, kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 worden verleend en kan aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 in ieder geval een van de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3.5 Archeologisch rapport

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

7.3.6 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid
7.4.1 Verwijderen archeologische waarde

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het verwijderen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2 indien:

  • a. uit nader onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. stort- en/of opslagplaats van grond, vuilnis, afvalstoffen en/of al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als opslag ten behoeve van het normale gebruik behorende bij de betreffende bestemming;
  • b. staan- of ligplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het beproeven van voertuigen, voor het beoefenen van de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden, racen of crossen met motorvoertuigen en bromfietsen;
  • d. het gebruik van recreatiewoningen en stacaravans ten behoeve van permanente bewoning;
  • e. het gebruik van bijgebouwen voor permanente bewoning;
  • f. het gebruik van de gronden en opstallen voor een seksinrichting.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Bouwgrenzen, bouwhoogten en festiviteiten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • b. het houden van kortdurende festiviteiten van sociaal-culturele aard voor een aaneengesloten periode van maximaal 7 dagen per activiteit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Uitzondering

Het bepaalde in 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
11.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Worsumseweg 16 te Overasselt.